11. Psalm 66 (LvdK) t. G. Kamphuis, A.C. den Besten; m. 1543 / Genève 1551
12. Psalm 66 (LvdK) t. G. Kamphuis, A.C. den Besten; m. 1543 / Genève 1551
13. Psalm 66 (LvdK) t. G. Kamphuis, A.C. den Besten; m. 1543 / Genève 1551
14. Psalm 66 (LvdK) t. G. Kamphuis, A.C. den Besten; m. 1543 / Genève 1551
15. Psalm 66 (LvdK) t. G. Kamphuis, A.C. den Besten; m. 1543 / Genève 1551
16. Stil gebed
Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.
18. Heer ik kom tot U (EL 302) t. J. Visser; m. G. Whelpton
19. Genadeverkondiging: Ez 33: 11
Zo waar Ik leef, spreekt de Heere
HEERE, Ik vind geen vreugde in de dood
van de goddeloze, maar daarin dat de
goddeloze zich bekeert van zijn weg en
leeft!
20. Bekeer u, bekeer u van uw slechte
wegen, want waarom zou u sterven,
huis van Israël?
22. Heer ik kom tot U (EL 302) t. J. Visser; m. G. Whelpton
23. Heer ik kom tot U (EL 302) t. J. Visser; m. G. Whelpton
24. Wet: Rom 13
Liefde tot de naaste HSV
8 Wees niemand iets schuldig dan elkaar
lief te hebben; want wie de ander
liefheeft, heeft de wet vervuld.
9 Want dit:
25. U zult geen overspel plegen, u zult niet
doden, u zult niet stelen, u zult geen vals
getuigenis geven, u zult niet begeren, en
welk ander gebod er ook is, wordt in dit
woord samengevat, namelijk hierin: U
zult uw naaste liefhebben als uzelf.
26. 10 De liefde doet de naaste geen kwaad.
Daarom is de liefde de vervulling van de
wet.
11 En dit te meer, omdat wij het
beslissende tijdstip kennen, namelijk dat
de tijd reeds is aangebroken dat wij uit de
slaap ontwaken. Want nu is de zaligheid
dichter bij ons dan toen wij tot geloof
kwamen.
27. 12 De nacht is ver gevorderd en de dag is nabij
gekomen. Laten wij dus de werken van de
duisternis afleggen en de wapens van het licht
aandoen.
13 Laten wij, als op klaarlichte dag, op een
gepaste wijze wandelen, niet in zwelgpartijen,
niet in dronkenschappen, niet in slaapkamers
en losbandigheden, niet in ruzie en afgunst.
14 Maar bekleed u met de Heere Jezus
Christus, en verzorg het vlees niet om
begeerten op te wekken.
32. Er gaat door alle landen
een trouwe Kindervriend.
Geen oog kan Hem
aanschouwen,
maar Hij ziet ieder kind.
De hemel is Zijn
Vaderland,
Hij is des Heren
Afgezant.
33. Hij komt in alle huizen,
en waar een vrolijk kind
zijn vader en zijn moeder
en God, de Heer, bemint,
daar woont Hij gaarne dag
en nacht
en houdt er over 't kind
de wacht.
34. En gaat het kind ter ruste,
die Vriend verlaat het
niet;
bewaakt getrouw zijn bedje,
dat het geen kwaad
geschiedt;
en wekt het in de
morgenstond
en maakt het vrolijk en
gezond.
37. 1 En vijf dagen daarna kwam de
hogepriester Ananias daar met de oudsten
en een zekere advocaat, Tertullus. Die
verschenen voor de stadhouder met een
aanklacht tegen Paulus.
2 En toen deze geroepen was, begon
Tertullus hem als volgt te beschuldigen:
38. 3 Dat wij door uw toedoen grote vrede gekregen
hebben en dat er veel prijzenswaardige
diensten aan dit volk bewezen worden door uw
wijs beleid, zeer machtige Felix, erkennen wij
ten volle en overal met alle dankbaarheid.
4 Maar, om u niet lang op te houden, verzoek ik
u dat u ons, met de welwillendheid die u eigen
is, een ogenblik aanhoort.
39. 5 Ons is namelijk gebleken dat deze man
een pest is en iemand die oproer verwekt
onder al de Joden in heel de wereld, en
een vooraanstaand persoon is binnen de
sekte van de Nazarenen.
6 Hij heeft ook geprobeerd de tempel te
ontheiligen. Wij hebben hem dan ook
gevangengenomen om naar onze wet een
oordeel over hem te vellen,
40. 7 maar Lysias, de overste, kwam daarop
af, trok hem met veel geweld uit onze
handen en voerde hem weg
8 en gaf zijn aanklagers bevel naar u toe te
gaan. Als u hem ondervraagt, zult u zelf
van hem alles kunnen te weten komen
waarvan wij hem beschuldigen.
41. 9 En ook de Joden bevestigden het en
beweerden dat het zo was.
10 Maar Paulus antwoordde, nadat de
stadhouder hem een wenk had gegeven
dat hij kon spreken: Omdat ik weet dat u
al vele jaren rechter over dit volk bent,
verdedig ik mijn zaak met des te meer
vertrouwen.
42. 11 U kunt immers weten dat het niet meer
dan twaalf dagen geleden is sinds ik naar
Jeruzalem ging om te aanbidden.
12 En zij hebben mij niet aangetroffen in
de tempel, in gesprek met iemand of bezig
met het veroorzaken van een
samenscholing, niet in de synagogen en
ook niet in de stad,
43. 13 en zij kunnen ook niets bewijzen van
datgene waarvan zij mij nu beschuldigen.
14 Maar dit erken ik voor u: dat ik
volgens die Weg die zij sekte noemen, op
die manier de God van de vaderen dien,
en dat ik alles geloof wat er in de Wet en
in de Profeten geschreven staat.
44. 15 Ik heb hoop op God – zij zelf
verwachten het ook – dat er een
opstanding van de doden zal zijn van
zowel rechtvaardigen als
onrechtvaardigen.
16 En daarom oefen ik mijzelf om altijd
een zuiver geweten te hebben voor God en
de mensen.
45. 17 En na verscheidene jaren kwam ik om
liefdegaven aan mijn volk te brengen en
om te offeren.
18 Terwijl ik dat deed, troffen enige
Joden uit Asia mij, nadat ik gereinigd was,
in de tempel aan, niet met een menigte en
ook niet met opschudding.
46. 19 Die hadden hier voor u moeten
verschijnen en mij moeten beschuldigen
als zij iets tegen mij zouden hebben.
20 Of laten deze mannen hier zelf zeggen
of zij enige ongerechtigheid in mij vonden,
toen ik voor de Raad stond,
47. 21 of het moest zijn met betrekking tot dit
ene woord dat ik uitriep toen ik in hun
midden stond: Over de opstanding van de
doden word ik heden door u geoordeeld!
22 Toen Felix, die vrij nauwkeurig op de
hoogte was van de Weg, dit gehoord had,
verdaagde hij hun zaak, en zei: Als Lysias,
de overste, gekomen is, zal ik een
onderzoek instellen naar uw zaak.
48. 23 En hij gaf de hoofdman over honderd
opdracht Paulus in hechtenis te houden, maar
onder betere omstandigheden, en niemand van
de zijnen te verhinderen hem van dienst te zijn
of naar hem toe te komen.
24 En na enige dagen kwam Felix daar met zijn
vrouw Drusilla, die een Jodin was. En hij
ontbood Paulus en hoorde hem over het geloof
in Christus.
49. 25 En toen hij sprak over
rechtvaardigheid, zelfbeheersing en over
het toekomstige oordeel, werd Felix zeer
bevreesd en antwoordde: Nu kunt u gaan;
wanneer ik gelegenheid heb, zal ik u weer
laten halen.
50. 26 En tegelijkertijd hoopte hij ook dat
Paulus hem geld zou geven om losgelaten
te worden. Daarom ontbood hij hem ook
dikwijls en sprak hij met hem.
51. 27 Maar toen er twee jaar verstreken was,
kreeg Felix Porcius Festus als opvolger; en
Felix, die de Joden een gunst wilde
bewijzen, liet Paulus gevangen achter.