Energy Contracting Stichting Phoe 17062010 Ppt (Final)
Beukers LS2014-120 afl 2 (1)
1. 47
Letsel & Schade 2014 nr. 2
I 120 I De toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeers-
zaken (II)
E.H. Beukers1
Eerder is in Letsel & Schade de onvoorspelbaarheid van de toepassing van de billijkheidscorrectie bij schulddeling in ver-
keerszaken door mr. J.F. Roth en mr. R.W. Smit aan de orde gesteld. De auteur van dit vervolgartikel pakt de handschoen
op en na een algemeen theoretische inleiding op de toepassing van art. 6:101 BW in verkeerszaken geeft zij een overzicht
van uitspraken vanaf 2003 tot heden waarin in verkeerszaken een billijkheidscorrectie is toegepast bij schulddeling. Het doel
is om ondanks de vrijheid van de rechter toch tot meer zekerheid te komen bij de toepassing van de billijkheidscorrectie.
Inleiding
Bouman schreef eens: ‘het betere, de billijkheidscorrectie, is
de vijand van het goede, de rechtszekerheid’.2
Een treffende
uitspraak omdat de rechter een grote mate van vrijheid
heeft in de toepassing van de billijkheidscorrectie, waar-
door zijn uitspraken op dit gebied onvoorspelbaar zijn. Het
probleem rondom de onvoorspelbaarheid ten aanzien van
de uitkomst van de billijkheidscorrectie in rechterlijke uit-
spraken hebben mr. J.F. Roth en mr. R.W. Smit in hun ar-
tikel ‘De toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeers-
zaken’ (Letsel & Schade 2013/279, nr. 4) aangekaart. Zij
hebben in dit artikel een eerste aanzet gegeven tot gevals-
vergelijking met betrekking tot de billijkheidscorrectie bij
verkeersongevallen. In hun artikel pleiten zij er voor om
de uitspraken op het gebied van de billijkheidscorrectie
nog meer in kaart te brengen en te categoriseren, zoals ook
op het gebied van het smartengeld gebeurt. Deze door hun
opgeworpen handschoen is door mij opgepakt.
In het kader van mijn afstudeeropdracht bij SAP Letsel-
schade Advocaten heb ik een vervolgonderzoek gedaan
naar de toepassing van de billijkheidscorrectie in ver-
keerszaken. De jurisprudentie die betrekking heeft op de
billijkheidscorrectie in verkeerszaken uit de periode juli
2003 tot en met april 20143
is geanalyseerd, gecategori-
seerd en verwerkt in een overzicht, welke aan dit artikel
is bijgevoegd.
Korte introductie van artikel 6:101 BW
In dit artikel staat artikel 6:101 lid 1 BW centraal, het zo-
genaamde leerstuk van de eigen schuld. Keirse schrijft
dat eigen schuld de reputatie heeft een ongrijpbaar leer-
stuk te zijn.4 In tegenstelling tot veel wetsbepalingen
gaat het bij eigen schuld niet om gelijk of ongelijk, maar
om een vaststelling van een bepaalde mate van aanspra-
kelijkheid.5 Barendrecht noemt het daarom ook een
‘prachtig’ leerstuk, omdat het de mogelijkheid geeft recht
te doen aan de werkelijkheid.6 Schade ontstaat namelijk
vrijwel altijd uit een samenloop van omstandigheden,
sommige aan de zijde van de aangesproken partij en
sommige aan de zijde van het slachtoffer.7 Om vat te
krijgen op hoe deze omstandigheden aan beide zijden
moeten worden afgewogen, heeft de wetgever ervoor ge-
kozen dat de toepassing van artikel 6:101 lid 1 BW in
vier stappen plaatsvindt:8
1
Elène Beukers is studente HBO-Rechten aan de Hogeschool Utrecht en heeft in het kader van haar afstudeeronderzoek in opdracht van
SAP Letselschade Advocaten te Amersfoort een onderzoek gedaan naar de toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeerszaken. Tevens
is zij juridisch medewerker bij SAP Letselschade Advocaten.
2
H.A. Bouman, ‘De billijkheidscorrectie tegen het licht of het betere, de billijkheidscorrectie, is de vijand van het goede, de rechtszeker-
heid’, in: F.B. Falkena e.a., Eigen schuld bij onrechtmatige daad. De verdeelsleutel zoals neergelegd in art. 6:101 BW, Lelystad: Koninklijke
Vermande BV 1997, pp. 25-44.
3
De regresprocedures zijn in dit overzicht niet opgenomen, omdat de billijkheidscorrectie in deze procedures anders wordt toegepast. Zie
ook: HR 4 mei 2001, r.o. 3.7.2., NJ 2002, 214 (Chan-a-Hung/Maalsté). De rechter maakt onderscheid tussen de situatie waarin het slacht-
offer zelf een vordering tot schadevergoeding instelt en de situatie waarin het gaat om een regresvordering van een verzekeraar. Zie ook:
HR 1 juni 1990, r.o. 5.3., NJ 1991, 720 (Ingrid Kolkman); HR 28 februari 1992, r.o. 3.7., NJ 1993, 566 (IZA/Vrerink).
4
Prof. mr. A.L.M. Keirse is hoogleraar burgerlijk recht bij het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht van de Universiteit Utrecht en raads-
heer bij het Gerechtshof Amsterdam.
5
A.L.M. Keirse, ‘Rechterlijke werkzaamheid en het oordeel over eigen schuld’, AV&S 2006, 30. Zie ook: J.M. Barendrecht, ‘Eigen schuld:
consistentie en verdelingsmaatstaven’, in: W.H. van Boom e.a., Tussen ‘alles’ en ‘niets’. Van toedeling naar verdeling van nadeel, Zwolle:
Tjeenk Willink 1997, pp. 153-186.
6
Prof. J.M. Barendrecht is hoogleraar privaatrecht aan de UvT en sinds 2011 Rule of Law Chair bij het Hague Institute for the Internationa-
lisation of Law.
7
J.M. Barendrecht, ‘Eigen schuld: consistentie en verdelingsmaatstaven’, in: W.H. van Boom e.a., Tussen ‘alles’ en ‘niets’. Van toedeling
naar verdeling van nadeel, Zwolle: Tjeenk Willink 1997, pp. 153-186.
8
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/114. Zie ook: A.L.M. Keirse, ‘Rechterlijke werkzaamheid en het oordeel over eigen schuld’, AV&S
2006, 30; A.L.M. Keirse, Schadebeperkingsplicht: over eigen schuld aan de omvang van de schade (diss. Groningen), Deventer: Kluwer
2003, pp. 83 e.v.
2. Letsel & Schade 2014 nr. 2
48
1. De schade is mede door een omstandigheid aan de
zijde van het slachtoffer veroorzaakt (causaal ver-
band).
2. De omstandigheid aan de zijde van het slachtoffer
moet aan hem kunnen worden toegerekend (toere-
kenbaarheid).
3. De wederzijdse causaliteit moet worden afgewogen
(causale afweging).
4. Op de causale afweging kan op grond van de billijk-
heid een correctie worden gemaakt (billijkheidscor-
rectie).
De eerste twee stappen zijn noodzakelijk voor het vast-
stellen van de eigen schuld aan de kant van het slachtof-
fer. Bij de derde stap beoordeelt de rechter in hoeverre
de aan de aansprakelijke partij en slachtoffer toe te reke-
nen omstandigheden tot het ontstaan van de schade heb-
ben bijgedragen, de causale afweging. Het is een objec-
tieve weging van gevaarzettende gedragingen met een
zogeheten ‘kleurloos’ karakter, waarmee wordt bedoeld
dat bijvoorbeeld leeftijd en andere subjectieve elementen
buiten beschouwing worden gelaten.9
Als de uitkomst van de causale afweging volgens een van
de partijen niet rechtvaardig is, dan kan er een billijk-
heidscorrectie worden toegepast.10
De billijkheid kan ei-
sen dat de vergoedingsplicht anders wordt verdeeld, ver-
valt of geheel in stand blijft.11
Bij de toepassing van de
billijkheidscorrectie kunnen verschillende factoren mee-
wegen. Zoals Keirse schrijft: ‘alle van belang zijnde facto-
ren kunnen op de weegschaal van Vrouwe Justitia wor-
den gelegd’.12
Hiervoor bestaan geen algemene
richtlijnen, met uitzondering van de 100%- en 50%-regel.
Bouman noemt het daarom een ‘geheel intuïtieve billijk-
heidscorrectie’.13
Zowel de causale afweging als de toe-
passing van de billijkheidscorrectie rusten in belangrijke
mate op intuïtieve inzichten van de rechter. De Hoge Raad
heeft bepaald dat er slechts beperkte motiveringseisen aan
deze oordelen kunnen worden gesteld.14 Door de beperk-
te motiveringsplicht van rechters is er weinig zicht op de
gedachtegang van de rechter: welke factoren kunnen nu
op de weegschaal van Vrouwe Justitia worden gelegd?
De eerste grond voor de billijkheidscorrectie, zo volgt uit
artikel 6:101 lid 1 BW, is de uitlopende ernst van de we-
derzijds gemaakte fouten. Oftewel de weging van ge-
maakte fouten. Er moet rekening worden gehouden met
alle relevante omstandigheden zowel aan de zijde van de
dader als aan de zijde van het slachtoffer.15
Er dient niet
alleen gelet te worden op de uiteenlopende ernst van de
gemaakte fouten, maar ook op de mate van verwijtbaar-
heid van de gemaakte fouten.16
Bij een onderzoek naar
de mate van verwijtbaarheid wordt niet de gedraging on-
derzocht, maar de persoon die deze heeft verricht.
De tweede grond voor de billijkheidscorrectie wordt ge-
vormd door andere omstandigheden van het geval. Wat
die ‘andere omstandigheden’ inhouden, blijkt niet uit de
wetsbepaling. Hiervoor moet de jurisprudentie en litera-
tuur op dit gebied worden geraadpleegd. Uit de jurispru-
dentie en literatuur vallen de volgende omstandigheden,
ook wel wegingsfactoren genoemd, te distilleren:17
A) Aard van de aansprakelijkheid
De aard van de aansprakelijkheid kan voor de toepassing
van de billijkheidscorrectie van belang zijn.18
Zo heeft de
Hoge Raad voor de aansprakelijkheid op grond van arti-
kel 185 WVW voor schade door verkeersongevallen
waarbij een gemotoriseerde verkeersdeelnemer en een
ongemotoriseerde verkeersdeelnemer betrokken zijn een
bijzondere regel geformuleerd: de 50%-regel. Ook voor
arbeidsongevallen geldt een bijzonder regime neergelegd
in artikel 7:658 lid 2 BW.19
B) Het Betriebsgefahr
Het Betriebsgefahr houdt het aan gemotoriseerd verkeer
gebonden gevaar in. Een motorvoertuig levert door zijn
massa en snelheid in het verkeer een bijzonder gevaar op
9
J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2012, pp. 169-170.
10
J. Spier, ‘De causale maatstaf van art. 6:101 BW’, in: F.B. Falkena e.a., Eigen schuld bij onrechtmatige daad. De verdeelsleutel zoals neerge-
legd in art. 6:101 BW, Lelystad: Koninklijke Vermande BV 1997, pp. 15-23.
11
J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2012, p. 257.
12
A.L.M. Keirse, ‘Rechterlijke werkzaamheid en het oordeel over eigen schuld’, AV&S 2006, 30.
13
.A. Bouman, ‘De billijkheidscorrectie tegen het licht of het betere, de billijkheidscorrectie, is de vijand van het goede, de rechtszekerheid’,
in: F.B. Falkena e.a., Eigen schuld bij onrechtmatige daad. De verdeelsleutel zoals neergelegd in art. 6:101 BW, Lelystad: Koninklijke Ver-
mande BV 1997, pp. 25-44.
14
Volgens HR 31 december 1993, r.o. 3.6., NJ 1994, 275. Zie ook:.M. Barendrecht, ‘Eigen schuld: consistentie en verdelingsmaatstaven’, in:
W.H. van Boom e.a., Tussen ‘alles’ en ‘niets’. Van toedeling naar verdeling van nadeel, Zwolle: Tjeenk Willink 1997, pp. 153-186; HR
5 december 1995, r.o. 3.7., NJ 1998, 400 (Saïd Hyati).
15
HR 5 december 1997, r.o. 3.7., NJ 1998, 400 (Saïd Hyati); HR 5 december 1997, r.o. 3.7., NJ 1998, 401 (Marleen Timmersmans); HR
5 december 1997, r.o. 3.8., NJ 1998, 402 (Pierre Wildiers II).
16
HR 2 juni 1995, r.o. 3.7., NJ 1997, 700 (Marloes de Vos); HR 2 juni 1995, r.o. 3.7., NJ 1997, 701 (Quafa El Ayachi); HR 2 juni 1995, r.o.
3.5., NJ 1997, 702 (Pierre Wildiers I); HR 5 december 1997, r.o. 3.5., NJ 1998, 402 (Pierre Wildiers II).
17
De opsomming van de wegingsfactoren is ontleend aan: A.L.M. Keirse & R.H.C. Jongeneel, Eigen schuld en mede-aansprakelijkheid,
Deventer: Kluwer 2013, pp. 112-119; J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2012, pp. 257-259. Per
wegingsfactor wordt vervolgens verwezen naar de jurisprudentie waarin dit is bevestigd.
18
HR 1 juni 1990, NJ 1991, 720 (Ingrid Kolkman).
19
A.L.M. Keirse & R.H.C. Jongeneel, Eigen schuld en mede-aansprakelijkheid, Deventer: Kluwer 2013, pp. 113-114.
3. 49
Letsel & Schade 2014 nr. 2
dat ernstige en verstrekkende gevolgen kan hebben.20
Dit gevaar kan de vergoedingsplicht in het voordeel van
het slachtoffer corrigeren.
C) Aard en ernst van de schade
De aard en ernst van de toegebrachte schade zijn even-
eens factoren die een rol spelen bij de toepassing van de
billijkheidscorrectie. Gelet op de geanalyseerde jurispru-
dentie vallen naar mijn mening onder deze categorie ook
de ernst van de gevolgen en de impact van het ongeval
voor het slachtoffer (bijvoorbeeld: het feit dat hij
ondanks relatief minder ernstig letsel toch volledig
arbeidsongeschikt is geraakt en herintegratiemogelijkhe-
den op niets zijn uitgelopen).21
D) Aard en ernst van het letsel
Bij letselschade kan de aard en ernst van het letsel de
correctie op de causale afweging beïnvloeden.22
E) Ontwikkeling en hoedanigheid
De leeftijd van partijen zegt niets over de gevaarlijkheid
van zijn handelen, maar het verminderd wel de mate van
schuld. Van een kind kan niet hetzelfde inzicht in drei-
gend gevaar worden verwacht als van een volwassene.23
Daarnaast kan de lichamelijke en geestelijke ontwikke-
ling van partijen aan een billijkheidscorrectie bijdra-
gen.24
Kinderen, bejaarden, invaliden en mensen met
een geestelijke beperking vallen onder de groep schade-
veroorzakende of schadelijdende kwetsbaren die
beschermd worden door de billijkheidscorrectie. Ook de
hoedanigheid van de partijen kan van belang zijn. Zo
kan van een professional meer verwacht worden dan
van een consument in bijvoorbeeld een productaanspra-
kelijkheidskwestie.25
F) Draagkracht en verzekering
De rechter kan rekening houden met de vermogensposi-
ties van beide partijen en het al dan niet verzekerd zijn
van het slachtoffer of de dader.26 Het feit dat een dader
verzekerd is voor de schade, bijvoorbeeld via een WAM-
verzekering, en het slachtoffer niet, kan een correctie op
de causale afweging in het voordeel van het slachtoffer
opleveren.
G) Policy-argumenten
De hierboven genoemde omstandigheden bestaan voor-
namelijk uit ‘persoonlijke’ argumenten. Artikel 3:12 BW
biedt volgens Keirse een leidraad waarmee rekening
moet worden gehouden bij het vaststellen van wat rede-
lijk en billijk is:27
“Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid ei-
sen, moet rekening worden gehouden met algemeen erken-
de rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechts-
overtuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke
belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken.”
Dit wetsartikel geeft ruimte voor argumenten van rechts-
politieke aard, zoals proceseconomische en verzeke-
ringstechnische argumenten. Dit worden zogenaamde
‘policy-argumenten’ genoemd en kunnen ook in de bil-
lijkheidscorrectie worden verdisconteerd.28
De billijkheidscorrectie heeft in tegenstelling tot de cau-
sale verdeling een zeer ‘gekleurd’ karakter, want subjec-
tieve elementen zoals leeftijd en ernst van het letsel spe-
len een belangrijke rol.
Handleiding overzicht
Het is van belang om te weten op welke manier de juris-
prudentie is geanalyseerd en hoe men het bijgevoegde
overzicht dus moet lezen. Daarom wordt hieronder een
handleiding gegeven voor het raadplegen van het over-
zicht.
In de jurisprudentie komen vier typen verkeersongeval-
len voort. Het overzicht is daarom opgedeeld in vier ty-
pen verkeersongevallen:
1. Een verkeersongeval tussen een ongemotoriseerde
verkeersdeelnemer en een gemotoriseerde verkeers-
deelnemer;
20
HR 10 november 2000, r.o. 3.3.4., NJ 2000, 718 (Levob/Van den Bos). Het Betriebsgefahr is bij een ongeval tussen een niet-gemotoriseerde
en motorvoertuig reeds verdisconteerd in de 50%-regel van artikel 185 WVW, en mag dus niet opnieuw worden meegewogen bij de toe-
passing van de billijkheidscorrectie.
21
Zie bijvoorbeeld: Rb. Gelderland 10 september 2013, r.o. 2.14., ECLI:NL:RBGEL:2013:4791; Rb. Rotterdam 14 maart 2012, LJN BV9560; Rb.
Breda 11 juli 2011, r.o. 3.15., LJN BR1988.
22
HR 1 juni 1990, r.o. 5.3., NJ 1991, 720 (Ingrid Kolkman); HR 4 mei 2001, r.o. 3.7.3., NJ 2002, 214 (Chan-a-Hung/Maalsté).
23
HR 8 december 1989, NJ 1990, 778 (Lars Ruröde). De Hoge Raad acht het onbillijk voor de eigen schuld van een 10-jarig kind dezelfde
maatstaven toe te passen als bij eigen schuld van een volwassene. Later is de 100%-regel geïntroduceerd.
24
HR 24 december 1993, r.o. 3.4.4., NJ 1995, 236 (Anja Kellenaers).
25
A.L.M. Keirse & R.H.C. Jongeneel, Eigen schuld en mede-aansprakelijkheid, Deventer: Kluwer 2013, p. 117.
26
HR 4 mei 2001, r.o. 3.7.2., NJ 2002, 214 (Chan-a-Hung/Maalsté). De rechter maakt onderscheid tussen de situatie waarin het slachtoffer
zelf een vordering tot schadevergoeding instelt en de situatie waarin het gaat om een regresvordering van een verzekeraar. Zie ook: HR
1 juni 1990, r.o. 5.3., NJ 1991, 720 (Ingrid Kolkman); HR 28 februari 1992, r.o. 3.7., NJ 1993, 566 (IZA/Vrerink).
27
A.L.M. Keirse, Schadebeperkingsplicht: over eigen schuld aan de omvang van de schade (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2003, p. 213.
28
A.L.M. Keirse, Schadebeperkingsplicht: over eigen schuld aan de omvang van de schade (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2003, p. 225.
Zie ook: H.A. Bouman, ‘De billijkheidscorrectie tegen het licht of het betere, de billijkheidscorrectie, is de vijand van het goede, de rechts-
zekerheid’, in: F.B. Falkena e.a., Eigen schuld bij onrechtmatige daad. De verdeelsleutel zoals neergelegd in art. 6:101 BW, Lelystad: Konink-
lijke Vermande BV 1997, pp. 25-44.
4. Letsel & Schade 2014 nr. 2
50
2. Een verkeersongeval tussen twee gemotoriseerde
verkeersdeelnemers;
3. Een verkeersongeval tussen twee ongemotoriseerde
verkeersdeelnemers;
4. Een eenzijdig verkeersongeval.
Bij het verkeersongevaltype 1 wordt de causale afweging
bepaald door de 50%-regel, tenzij er sprake is van opzet
of aan opzet grenzende roekeloosheid of er een geslaagd
beroep op overmacht wordt gedaan.29
Ook al vindt de
rechter dat de vergoedingsplicht van de aangesproken
partij met meer dan 50% verminderd moet worden, dan
dient hij de vergoedingsplicht van de aangesproken par-
tij toch op 50% te houden. In de praktijk blijkt dat de
rechter over het algemeen geen aanleiding zal zien voor
een billijkheidscorrectie in het voordeel van het slachtof-
fer, omdat door de toepassing van de 50%-regel de scha-
devergoedingsplicht van de aangesproken partij al is ver-
hoogd ten opzichte van de op wederzijdse causaliteit
gebaseerde uitkomst.30
In het overzicht wordt de partij die slachtoffer is aange-
duid met de letter ‘S’. De aangesproken partij wordt aan-
geduid met de letter ‘A’. In de meeste gevallen treedt de
(WAM-)verzekeraar op voor de natuurlijke persoon die
partij was in het verkeersongeval. In het overzicht wordt
niet vermeld wie de verzekeraar is en wordt met ‘A’ ook
de natuurlijke persoon bedoeld. Dit is gedaan om de lees-
baarheid van het overzicht te vergroten.
Het overzicht bestaat uit zeven kolommen:
1. Nummer: per type verkeersongeval zijn de uitspra-
ken genummerd.
2. Uitspraak: de instantie die de uitspraak heeft ge-
daan, de datum van uitspraak en de vindplaats.
3. Feiten en omstandigheden: een korte beschrijving
van het ongeval, de wederzijdse gedragingen van
partijen en andere relevante feiten (welke niet zijn
opgenomen onder ‘wegingsfactoren’).
4. Causale afweging: de vergoedingsplicht van partijen
voor de toepassing van de billijkheidscorrectie.
5. Wegingsfactoren voor de billijkheidscorrectie
(b.c.): 1) de uiteenlopende ernst van de wederzijds
gemaakte fouten, 2) de mate van verwijtbaarheid van
de gemaakte fouten en 3) de andere omstandighe-
den.
6. Hoogte billijkheidscorrectie (b.c.): het percentage
waarmee de causale afweging is gecorrigeerd.
7. Vergoedingsplicht na billijkheidscorrectie (b.c.):
de vergoedingsplicht van partijen na toepassing van
de billijkheidscorrectie.
Er worden drie soorten wegingsfactoren onderscheiden:
1. De uiteenlopende ernst van de wederzijds ge-
maakte fouten
De gemaakte fout(en) aan de zijde van het slachtoffer
kan/kunnen minder ernstig (aangeduid met ‘S < A’)
of ernstiger (aangeduid met ‘S > A’) zijn dan de ge-
maakte fout(en) aan de zijde van de aangesproken
partij. De gemaakte fouten kunnen ook van gelijke
aard zijn (aangeduid met ‘S = A’).
2. De mate van verwijtbaarheid van de gemaakte fou-
ten
De mate van verwijtbaarheid van de gemaakte
fout(en) aan de zijde van het slachtoffer kan minder
groot (aangeduid met ‘S < A’) of groter (aangeduid
met ‘S > A’) zijn dan de mate van verwijtbaarheid
van de gemaakte fout(en) aan de zijde van de aange-
sproken partij. De mate van verwijtbaarheid van de
gemaakte fouten kan ook gelijk zijn (aangeduid met
‘S = A’).
3. Andere omstandigheden
De andere omstandigheden worden aangeduid per
categorie A tot en met G:
A = Aard van de aansprakelijkheid
B = Het Betriebsgefahr
C = Aard en ernst van de schade
D = Aard en ernst van het letsel
E = Ontwikkeling en hoedanigheid
F = Draagkracht en verzekering
G = Policy-argumenten
Alleen die omstandigheden die ook daadwerkelijk
een rol hebben gespeeld bij het bepalen van de hoog-
te van de billijkheidscorrectie, worden genoemd in
het overzicht.
Belang van het overzicht
De rechter heeft een grote mate van vrijheid in de toepas-
sing van de billijkheidscorrectie, waardoor uitspraken op
dit onderdeel onvoorspelbaar zijn. Voor advocaten is het
van belang meer inzicht te krijgen in de manier waarop
de rechter de billijkheidscorrectie toepast, zodat zij hun
positie tijdens de onderhandelingen beter kunnen bepa-
len en nodeloos procederen kunnen voorkomen. En
mocht het tot een procedure komen, dan is het voor de
advocaat van belang om te weten welke omstandighe-
den kunnen worden aangedragen om een billijkheidscor-
rectie te verzoeken en wat er in andere vergelijkbare za-
ken door de rechter is bepaald.
Het overzicht dat aan dit artikel is toegevoegd kan hou-
vast bieden aan zowel de advocaat als de rechter. Wan-
neer zowel de rechter als de advocaat gebruik maken
29
J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2012, pp. 166-167.
30
Zie bijvoorbeeld: Rb. Zutphen 12 november 2009, JA 2010, 30.
5. 51
Letsel & Schade 2014 nr. 2
van het overzicht, dan zal er naar verwachting steeds
meer een bepaalde lijn komen in de toepassing van de
billijkheidscorrectie.
Met dit overzicht is geprobeerd ‘het betere’ en ‘het goe-
de’ dichter bij elkaar te brengen. Ook bij de toepassing
van de billijkheidscorrectie moet gestreefd worden naar
meer rechtszekerheid, zodat het geen leerstuk wordt
waarbij de jurist de neiging krijgt het bijltje erbij neer te
leggen. De billijkheidscorrectie is goed, maar moet geen
slachtoffer van willekeur worden.
I 121 I Analyse van de toepassing van de billijkheidscorrectie in
verkeerszaken
E.H. Beukers
(zie volgende pagina).
6. Letsel&Schade2014nr.2
52
Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 1/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
1. Rb. Oost-Brabant
17-4-2014
ECLI:NL:RBOBR:20
14:1977
Aanrijding tussen een 19-jarige fietster (S) en een personenauto
(A). S stak bij een kruising, geregeld door verkeerslichten, over
en werd vervolgens door A aangereden. A heeft, toen het
verkeerslicht op oranje sprong, gas bij gegeven en reed met 90
km/uur door rood licht. S heeft even voor het verkeerslicht
stilgestaan, maar is uiteindelijk door rood licht gereden. S heeft
een fout gemaakt die in beperktere mate aan het ontstaan van
het ongeval heeft bijgedragen dan de fouten van A.
Exacte causale
afweging wordt niet
vermeld.
1. S < A
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
C = omvangrijke schade, rolstoelafhankelijk en
in dagelijkse verzorging afhankelijk van
derden.
D = hersenletsel, fracturen aan sleutelbenen
en ribben, klaplong en aangezichtsletsel met
fracturen. Zij kent forse cognitieve en fysieke
beperkingen. Als gevolg van hersenletsel heeft
zij slikproblemen, moeite met praten,
visusproblemen en een verstoord evenwicht.
E = jeugdige leeftijd.
Onbekend 0% (S) - 100% (A)
2. Rb. Amsterdam
19-12-2013
ECLI:NL:RBAMS:2
013:8678
Aanrijding tussen een wielrenner (S) en een tegemoetkomende
personenauto (A) tijdens een fietsclassic. Tijdens een
inhaalmanoeuvre met meerdere wielrenners raakte S het
achterwiel van één van zijn vrienden, verloor de macht over het
stuur en kwam op de verkeerde weghelft tegen A aan. A heeft
zijn verkeersgedrag niet afgestemd op de fietsclassic door zijn
snelheid niet te minderen. Er is geen sprake van eigen schuld.
De rechter gaat toch in op wat de causale afweging en hoogte
van de billijkheidscorrectie zou zijn wanneer er wel sprake zou
zijn van eigen schuld.
50% (S) - 50% (A) 1. S < A
2. n.v.t.
3.Geen andere omstandigheden.
50% 0% (S) - 100% (A)
3. Rb. Gelderland
10-9-2013
ECLI:NL:RBGEL:20
13:4791
Aanrijding tussen een vuilnisman (S) en een personenauto (A).
S is bij het terugplaatsen van een container aan de overzijde van
de straat, waarbij hij die container voor zich uitduwde,
aangereden door A. De vuilniswagen voerde zwaailicht en stond
tegen de middenas van de weg gepositioneerd. A heeft de
vuilniswagen en S waargenomen, waardoor voor haar het risico
op een onoplettende vuilnisman op de openbare weg achter de
vuilniswagen ook concreet voorzienbaar was. A had haar
snelheid moeten verminderen in verband met de
onoverzichtelijke en risicovolle situatie. S had A voorrang
moeten verlenen bij het oversteken van de straat. De fouten van
S en A hebben in gelijke mate aan de schade bijgedragen.
50% (S) - 50% (A) 1. S = A
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
C = vanwege rug- en knieklachten is S in zijn
functie als vuilnisman arbeidsongeschikt
verklaard. Herïntegratiepogingen in andere
functies zijn op niets uitgelopen. Hij staat
onder behandeling van psycholoog en
fysioherapeut.
D = verrekte knieband.
F = aan zijde van A bestaat een
verzekeringsplicht voor de genoemde schade.
20% 30% (S) - 70% (A)
7. 53
Letsel&Schade2014nr.2
Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 2/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
4. Rb. Utrecht
5-9-2012
JA 2012, 223
Aanrijding tussen een fietser (S) en een stadsbus (A). S
verleende op het kruispunt geen voorrang aan de voor hem van
rechts komende stadsbus. A heeft onvoldoende geanticipeerd op
de verkeersfouten van andere verkeersdeelnemers bij het
naderen van de kruising. S liep letsel op: schedelbasisfractuur,
epiduraal hematoom, oogspierparese, verminderd
reukvermogen, dijbeenfractuur met operatie en
sleutelbeenfractuur. Als gevolg van het letsel heeft S een
conversiestoornis opgelopen. De rechter stelt in eerste instantie
een causale verdeling van 70% (S) - 30% (A) vast, maar moet
deze aanpassen vanwege de 50%-regel.
40% (S) - 60% (A)
omdat A hiertoe in
het
buitengerechtelijke
traject steedse bereid
was.
Rechtbank ziet geen aanleiding voor een
billijkheidscorrectie in het voordeel van S.
0% 40% (S) - 60% (A)
5. Rb. Almelo
15-2-2012
LJN BV6453
Een snorbromfietsbestuurder (S) komt in het donker in
aanrijding met twee voetgangers (A) in donkere kleding zonder
reflectiemateriaal. A mochten op het fietspad lopen omdat een
trottoir ontbrak. A hadden niet naast elkaar, maar achter elkaar
moeten lopen en aan de veilige kant van het fietspad. S had
rekening moeten houden met mogelijke voetgangers op het
fietspad. S heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen
brengen en derhalve harder gereden dan op dat moment ter
plaatse aanvaardbaar was.
50% (S) - 50% (A),
geen toepassing van
50%-regel omdat een
gemotoriseerde
verkeersdeelnemer
hier eisende partij is.
1. n.v.t.
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
B = het Betriebsgefahr van de snorfiets ten
opzichte van de voetgangers.
15% ten nadele
van S
65% (S) - 35% (A)
6. Rb. Amsterdam
18-1-2012
JA 2012, 81
Een motorfiets (A) wilde een groepje fietsers waaronder S
inhalen. S keek achterom en is vervolgens ten val gekomen en
tegen A geklapt. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen
vast te staan dat de val van S is veroorzaakt door het rijgedrag
van A, maar A had bij het inhalen meer afstand moeten houden
dan dat zij heeft gedaan.
50% (S) - 50% (A) 1. n.v.t.
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
C = de jonge kinderen van S waren getuige
van het ongeval.
D = schedelbasisfractuur, alle
aangezichtsbotten gebroken/verbrijzeld, verlies
van reuk en smaak, gebroken nek en
weefselschade in nek, afgerukte vingertoppen,
hersenbloeding en -kneuzing. S heeft vele
operaties moeten ondergaan.
20% 30% (S) - 70% (A)
8. Letsel&Schade2014nr.2
54
Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 3/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
7. Rb. Arnhem
2-1-2012
ECLI:NL:RBARN:2
012:3824
Aanrijding tussen een fietser (S) en een auto (A). A reed achter
S in dezelfde richting en wilde haar passeren. Tegelijkertijd is S
plotseling naar links gegaan, terwijl A al naast haar reed. A en S
zijn met elkaar in aanraking gekomen en S is hierdoor op straat
gevallen. S liep letsel op: haar reukvermogen is verdwenen, zij
heeft minder energie en kan zich minder goed concentreren. Het
ontstaan van de schade is voor een groot deel aan S toe te
rekenen.
50% (S) - 50% (A) Rechtbank ziet geen aanleiding voor een
billijkheidscorrectie in het voordeel van S.
0% 50% (S) - 50% (A)
8. Rb. Utrecht
25-8-2010
JA 2010, 140
Aanrijding tussen een fietser (S) en een personenauto (A). Op
het moment dat A de plek naderde waar S stil stond, 50 meter
na een fietsoversteekplaats, is S de weg overgestoken en heeft A
een aanrijding niet kunnen voorkomen. S was onder invloed
van alcohol (18 biertjes en 1,5 liter wijn). S liep onder andere
een verbrijzelde voet op. S beroept zich op art. 185 WVW, maar
de rechtbank wijst dit af aangezien het gedrag van S aan te
merken is als aan opzet grenzende roekeloosheid. De aan A in
het kader van de causaliteitsafweging toe te rekenen
omstandigheid valt bijna geheel weg ten opzichte van de aan S
toe te rekenen omstandigheden.
90% (S) - 10% (A) 1. n.v.t.
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
B = Betriebsgefahr van auto ten opzichte van
fietser.
10% 80% (S) - 20% (A)
9. Rb. Utrecht
23-12-2009
VR 2010, 44
Aanrijding tussen een fietser (S) en een vrachtwagencombinatie,
een trekker met oplegger (A). A kwam vanuit een uitrit en heeft
geen voorrang verleend aan S. S is hierdoor onder de
vrachtwagen beklemd geraakt en meegetrokken over het
wegdek. S heeft door het over de stoep rijden een verkeersfout
gemaakt.
25% (S) - 75% (A) 1. S < A
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
D = een verbrijzelde elleboog aan de linkerarm
en wonden op de onder- en bovenarm.
E = de professionele hoedanigheid van A.
F = A is verzekerd voor de schade van S.
15% 10% (S) - 90% (A)
9. 55
Letsel&Schade2014nr.2
Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 4/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
10. Hof Amsterdam
22-12-2009
VR 2011, 131
Aanrijding tussen een voetganger (S) en een tram van GVB
Amsterdam (A). A was tijdens het rijden in gesprek met een
medeconducteur en heeft nagelaten een belsignaal te luiden. S
heeft een waarschuwingslicht genegeerd en had de tram in zijn
geheel niet opgemerkt. Er was sprake van een onduidelijke
verkeerssituatie. Wederzijdse gedragingen hebben tot gelijke
mate bijgedragen aan het ontstaan van ongeval.
50% (S) - 50% (A) 1. S < A
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
C = S kan door letsel zijn beroep als ober
nooit meer uitoefenen.
D = S liep blijvend ernstig letsel op:
gedeeltelijke amputatie van rechtervoet. Hij
heeft permanent pijn.
50% 0% (S) - 100% (A)
11. Rb. Zutphen
12-11-2009
JA 2010, 30
Aanrijding tussen een fietser (S) en een taxi (A) op een kruising.
S verleende ten onrechte geen voorrang aan A. A merkte S te
laat op en kon daardoor niet meer tijdig stoppen. A had bij het
naderen van de kruising rekening moeten houden met de
mogelijkheid van fietsers die geen voorrang verlenen. S heeft als
gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen. De rechtbank is
van oordeel dat de schadevergoedingsplicht van A met 80%
moet worden verminderd, echter dient de 50%-regel te worden
toegepast.
50% (S) - 50% (A) Rechtbank ziet geen aanleiding voor een
billijkheidscorrectie in het voordeel van S, te
meer nu door toepassing van de 50%-regel de
schadevergoedingsplicht van A reeds met 30%
is verhoogd ten opzicht van de op wederzijdse
causaliteit gebaseerde uitkomst.
0% 50% (S) - 50% (A)
12. Rb. Amsterdam
9-1-2008
JA 2008, 49
S was een inzittende van een personenauto (Fiat) welke een
klapband kreeg op de A28 en tegen de vangrail van de
linkerrijbaan tot stilstand kwam. S stapte uit en liep naar de
vluchtstrook. Vervolgens liep S opnieuw naar de Fiat en stelde
zich op tussen het linkerportier met de bedoeling de Fiat naar de
vluchtstrook te duwen. Op datzelfde moment kwam er een
Volvo (A) aanrijden, die een aanrijding met de Fiat niet kon
vermijden. S wordt als voetganger aangemerkt, waardoor art.
185 WVW van toepassing is. Er is sprake van eigen schuld nu S
niet heeft gehandeld zoals van een redelijk persoon kan worden
verwacht. Hij heeft het risico genomen om te worden
aangereden. Toen A werd geconfronteerd met de ongewone
situatie ter plaatse had hij zijn snelheid moeten aan passen.
In ieder geval 50%
(S) - 50% (A) op
grond van art. 185
WVW, maar de
rechter laat in het
midden voor welk
percentage, t.a.v. de
resterende 50% S
heeft bijgedragen aan
het ontstaan van de
schade.
1. n.v.t.
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
D = zeer ernstig blijvend letsel:
rechteronderbeen moest geamputeerd worden,
gebroken linkeronderbeen, op twee plaatsen
gebroken rechterhand, hersenschudding, C2-
fractuur, longkneuzing en meerdere
snijwonden.
Vermoedelijk
50%
0% (S) - 100% (A)
10. Letsel&Schade2014nr.2
56
Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 5/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
13. Hof 's-Gravenhage
22-11-2007
VR 2008, 140
Aanrijding tussen voetgangers (S) en een tram van RET (A). A
heeft zijn snelheid onvoldoende (tijdig) aangepast en daarmee
zijn zorgvuldigheidsplicht jegens overstekende voetgangers
geschonden. S zijn onoplettend geweest en hebben een
inschattingsfout gemaakt. De verkeersfout van A heeft in
belangrijker mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade
dan de fout van S.
15% (S) - 85% (A) 1. S < A
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
D = S (vooral de vrouw) hebben ernstig letsel
opgelopen. De gevolgen van het letsel op het
dagelijks leven van S zijn ingrijpend.
F = A is verzekerd voor de schade van S.
15% 0% (S) - 100% (A)
14. Hof Arnhem
14-8-2007
VR 2008, 74
Na een ruzie tussen twee automobilisten stapt een van hen uit
om verhaal te halen. Degene die uitstapt (S) wordt vervolgens
door de andere automobilist (A) met opzet aangereden. Beide
partijen hebben in gelijke mate aan de schade bijgedragen. S
door zich als voetganger op de rijbaan in de nabijheid van een
motorvoertuig te begeven en daarop met opgeheven armen
gebarend af te lopen. A door S aan te rijden.
50% (S) - 50% (A) 1. n.v.t.
2. S < A
3. Geen andere omstandigheden.
25% 25% (S) - 75% (A)
15. Hof Arnhem
20-2-2007
VR 2007, 137
Aanrijding tussen een fietser (S) en een personenauto (A). S
wilde linksaf slaan op een gelijkwaardige kruising en werd toen
aangereden door de voor hem van links komende auto. S voerde
geen verlichting aan de voorzijde. A heeft verzuimd S voorrang
te verlenen, zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen en heeft
zijn snelheid onvoldoende aangepast. De aan A toe te rekenen
omstandigheden wegen zwaarder dan die aan S zijn toe te
rekenen.
20% (S) - 80% (A) 1. S < A
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
D = S liep letsel op: hij kan zijn linkerarm
blijvend niet meer gebruiken. Gelet op de
jeugdige leeftijd (18 jaar) heeft dit ingrijpende
gevolgen voor het leven van S.
20% 0% (S) - 100% (A)
11. 57
Letsel&Schade2014nr.2
Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 6/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
16. Rb. Arnhem
14-2-2007
JA 2007, 171
Aanrijding tussen een racefietser (S), een Citroën (A1) en een
Seat (A2). A1 en A2 reden achter elkaar. Tijdens het passeren
van S is A1 met S in contact gekomen, waardoor S is gevallen
en op het wegdek terecht is gekomen. Vervolgens is S
aangereden door de achteropkomende A2. S heeft niet volledig
rechts gehouden, reed met losse handen en is zonder richting
aan te geven nog verder naar links gekomen. De rechtbank
oordeelt dat onder die omstandigheden het niet past een
inhaalmanoeuvre in te zetten of voor te bereiden met een
snelheid van 70-75 km/u. Bovendien is niet geclaxonneerd om S
attent te maken op naderend verkeer. Voorts had A2 veel meer
afstand tot A1 moeten houden.
50% (S) - 50% (A) 1. S < A
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
D = S is op 26-jarige leeftijd ernstig gewond
geraakt: schedelhersenletsel met onder andere
een hersenkneuzing waardoor hij blijvende
hersenbeschadiging met kenmerken van een
frontaal syndroom heeft opgelopen, blindheid
aan het linkeroog, tal van botbreuken (waarvan
een aantal tot blijvende beperkingen leiden),
klaplong en compartimentssyndroom aan linker
onderarm. Hij is 100% arbeidsongeschikt.
Blijvende invaliditeit percentage van 57%.
50% 0% (S) - 100% (A)
17. Rb. Alkmaar
6-4-2005
NJF 2005, 223
Aanrijding tussen een hoogbejaarde voetganger (S) en een auto
(A). S is bij een kruising schuin overgestoken. A heeft bij het
links afslaan S niet/te laat opgemerkt, waardoor zij niet tijdig
heeft kunnen remmen dan wel S heeft kunnen ontwijken. S liep
een dubbele beenbreuk op. De rechtbank oordeelt dat A
rekening had moeten houden met de oversteek van S. A heeft
zich er onvoldoende van vergewist of de kruising vrij was. S
heeft illegaal gebruik gemaakt van de rijbaan, heeft niet gebruik
gemaakt van de oversteekplaats en had A voorrang moeten
verlenen.
25% (S) - 75% (A) 1. n.v.t.
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
D = S liep een dubbele beenbreuk op. Hij heeft
10 dagen in het ziekenhuis gelegen en langere
tijd in revalidatiecentrum verbleven.
E = een hoogbejaarde voetganger is over het
algemeen minder bedreven in het verkeer en
om die reden extra kwetsbaar.
F = de door S geleden schade wordt niet
geheel door de verzekeraar gedekt. A is
verplicht verzekerd voor deze schade en heeft
geen schade geleden.
25% 0% (S) - 100% (A)
12. Letsel&Schade2014nr.2
58
Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 1/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
1. Rb. Midden-
Nederland
20-11-2013
www.letselschade
magazine.nl
Aanrijding tussen een bromfiets (S) en een personenauto (A). A
kwam uit een uitrit en wilde linksaf de weg opdraaien, welke
een flauwe bocht naar links maakt. Haar zicht naar links werd
verminderd door een boom en bestelbus. S kwam met een
passagier achterop diezelfde weg oprijden. In de bocht heeft hij
geen snelheid verminderd en is op de linkerzijkant van de auto
gebotst en ten val gekomen. S reed 10 à 15 km/uur te hard. A
heeft S geen voorrang verleend. A wist dat zij een gevaarlijke
situatie creëerde, ingegeven door de slechte zichtbaarheid van
het verkeer dat voor haar van links kwam.
25% (S) - 75% (S) 1. n.v.t.
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
B = bestuurders van een bromfiets hebben een
aanmerkelijk groter risico op verwondingen
dan bestuurders van een personenauto.
D = enkelluxatiefractuur, mogelijk blijvend
letsel.
E = A is verzekerd tegen schade zoals die door
S is geleden.
5% 20% (S) - 80% (A)
2. Rb. Den Haag
6-9-2013
ECLI:NL:RBDHA:2
013:15014
S is als bestuurster van een personenauto tegen de achterzijde
van een stilstaande aanhangwagen gereden. De aanhangwagen
was aanvankelijk gekoppeld achter een vrachtwagen (A), maar
ten tijde van de aanrijding losgekoppeld. De aanhangwagen
stond juist geparkeerd, maar A kan verweten worden dat hij
ondanks de aanwezigheid van mistflarden geen maatregelen
heeft genomen om het naderende verkeer te attenderen op de
stilstaande aanhangwagen. S droeg geen autogordel. S haar
zicht werd belemmerd als gevolg van het niet volledig ijsvrij
maken van de voorruit. S heeft de maximumsnelheid niet
overtreden, maar had haar snelheid moeten matigen gelet op de
weersomstandigheden.
70% (S) - 30% (A) 1. S > A
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
C = de schade is omvangrijk. S wordt in haar
dagelijkse bezigheden en in haar
mogelijkheden tot het verrichten van arbeid
(ernstig) beperkt.
D = de ernst van de bestaande klachten en
beperkingen op lichamelijk en psychisch
gebied als gevolg van het opgelopen letsel. Er
is geen sprake van uitzonderlijk zwaar letsel
(geen blijvende toestand van totale
verzorging).
F = S is niet verzekerd voor de door haar
geleden schade
20% 50% (S) - 50% (A)
13. 59
Letsel&Schade2014nr.2
Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 2/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
3. Rb. Amsterdam
25-10-2012
JA 2013, 14
A heeft zijn personenauto (Mazda) op de rechterrijbaan van de
snelweg (de vluchtstrook was afgesloten door een barrier) gezet
toen hij merkte dat een fiets van zijn fietsendrager was
gevallen. Zijn vrouw stapte uit en liep de rijbaan op om de fiets
te verwijderen met de intentie een ongeval te voorkomen. S1,
bestuurder van een Lancia, moest hard remmen, week uit naar
de rechtervluchtstrook welke was afgesloten, moest uitwijken
naar de rechterrijbaan en kon een aanrijding niet voorkomen.
Hij raakte de op de rijbaan lopende vrouw en de
rechterachterzijde van de Mazda. De inzittende van de Lancia
(S2) liep beenletsel op. De rechter beslist dat er onrechtmatig is
gehandeld door A door de Mazda op de vluchtstrook te zetten.
De omstandigheid dat S1 de Lancia niet tijdig tot stilstand heeft
kunnen brengen kan hem worden toegerekend, aangezien dit
andere automobilisten wel is gelukt. S2 droeg geen autogordel
(25% eigen schuld).
40% (S) - 60% (A) 1. S < A
2. S < A
3. Geen andere omstandigheden.
10% 30% (S) - 70% (A)
4. Rb. Utrecht
21-3-2012
LJN BY0648
Aanrijding tussen een motorrijder (S) op een voorrangsweg en
een personenauto (A) die vanuit een uitrit vanaf een landgoed
de weg op draaide. Voor S reed een andere personenauto die
diezelfde inrit wilde inrijden en A voorrang verleende. S wilde
deze wachtende auto inhalen en kwam zo in aanrijding met A.
A heeft verzuimd S voorrang te verlenen. S heeft zijn snelheid
onvoldoende aan de verkeerssituatie aangepast. S liep
levensgevaarlijk lichamelijk letsel op, een acute aorta ruptuur,
welke operatief is gerepareerd en daarnaast geestelijk letsel
(PTSS).
Rechter pakt causale
verdeling en
billijkheidscorrectie
samen.
1. n.v.t.
2. S < A
3. Geen andere omstandigheden.
Onbekend 20% (S) - 80% (A)
14. Letsel&Schade2014nr.2
60
Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 3/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
5. Rb. Rotterdam
14-3-2012
JA 2012, 128
Aanrijding tussen een 77-jarige bestuurder van een snorfiets (S)
en een tram van RET (A). A had S voorrang moeten verlenen. A
heeft de zeer gevaarlijke kruising met een onduidelijke
voorrangssituatie met te hoge snelheid benaderd. S is
onvoldoende oplettend geweest nu hij door een
waarschuwingsbord attent is gemaakt op de tramovergang en
door een waarschuwingslicht op het feitelijk naderen van een
tram.
Rechter pakt causale
verdeling en
billijkheidscorrectie
samen. Vermoedelijk
een causale verdeling
van 33,33% (S) -
66,66% (A) of 50%
(S) - 50% (A).
1. n.v.t.
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
B = Betriebsgefahr van de tram ten opzichte
van de snorfiets.
C = ongeval heeft grote impact op het leven
van S gehad. Ondanks de hoge leeftijd van S is
de omvang van de schade beperkt (geen
inkomensschade).
D = gebroken ribben, schouderblad, been,
enkel en gecompliceerde bekkenbreuk.
E = de professionele hoedanigheid van A.
F = A is verzekerd voor de schade geleden
door S.
Vermoedelijk
33,33% of 50%.
0% (S) - 100% (A)
6. Rb. Breda
6-2-2012
LJN BV5615
Aanrijding tussen een personenauto (S) en een taxibus (A). S
was na een kruiswegovergang met verkeerslichten op de
rechterrijstrook tot stilstand gekomen vanwege onvoldoende
benzine. A is op S gebotst, waarna S tot stilstand is gekomen
tegen een boom en A tegen een aldaar op parkeerterrein
staande personenauto. Omdat 7 auto's die voor A reden
uitweken naar links, had A bedacht moeten zijn op de
aanwezigheid van een obstakel en zijn snelheid daarop moeten
aanpassen. Het komen stil te staan omdat er te weinig of geen
benzine in de tank zit en het niet tijdig zoveel mogelijk naar
rechts uitwijken, zijn omstandigheden die aan S kunnen
worden toegerekend.
25% (S) - 75% (S) 1. n.v.t.
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
C = als gevolg van het letsel heeft S haar
fulltime baan als beveiliger moeten opgeven.
D = S is blijvend beperkt in het gebruik van
haar rechterarm/-schouder.
15% 10% (S) - 90% (A)
15. 61
Letsel&Schade2014nr.2
Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 4/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
7. Rb. Rotterdam
26-10-2011
VR 2012, 129
Aanrijding tussen een bromfiets (S) en een personenauto (A) in
een haakse bocht van de weg. A heeft haar snelheid niet
voldoende aangepast en had zich ervan dienen te vergewissen
dat zij de geparkeerde auto's in de bocht kon passeren zonder
daarbij het overige verkeer te hinderen. S heeft in de bocht
onvoldoende rechts gehouden en haar snelheid niet voldoende
aangepast.
66,66 % (S) - 33,33%
(A)
1. n.v.t.
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
B = Betriebsgefahr van de auto ten opzicht
van de bromfiets.
C = onderbeenfractuur en beide polsen
gebroken. S heeft langdurig in het ziekenhuis
en revalidatiecentrum verbleven en heeft vele
operaties ondergaan. Er is sprake van blijvende
beperkingen.
F = A is verplicht verzekerd voor de schade
die door S is geleden.
16,66% 50% (S) - 50% (A)
8. Hof Leeuwarden
3-5-2011
VR 2011, 125
Aanrijding tussen een motorfiets (S) en een personenauto (A). S
kwam met zijn motorfiets op de verkeerde weghelft. In reactie
op A heeft S naar rechts gestuurd, maar een aanrijding was niet
te vermijden. S is in een sloot beland. S bevond zich ten tijde
van de aanrijding met zijn achterwiel op de weghelft van A. A
reed met te hoge snelheid dicht tegen het midden van de weg
en heeft onvoldoende oplettendheid betracht. A was ter plaatse
bekend en had zijn snelheid moeten aanpassen aan de
omstandigheden ter plaatse.
60% (S) - 40% (A) 1. S < A
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
D = S liep ernstig letsel op waardoor onder
meer zijn linker onderbeen moest worden
geamputeerd. Dit heeft blijvende gevolgen voor
hem.
F = A kan de schade afwentelen op zijn WAM-
verzekeraar, terwijl S dit niet kan.
10% 50% (S) - 50% (A)
9. Rb. Zutphen
30-12-2009
VR 2010, 57
Aanrijding tussen een motorrijdster (S) en een bestelauto (A). A
heeft een voorrangsregel overtreden. S heeft, voordat zij haar
remmanoeuvre inzette, harder gereden dan de toegestane
snelheid van 50 km/u. Hoeveel harder S heeft gereden is niet
met zekerheid vast te stellen maar de rechtbank gaat uit van 12-
20 km/u. Er kan niet geoordeeld worden dat S zodanig hard
heeft gereden dat A met een dergelijke snelheidsovertreding
geen rekening meer hoefde te houden. Hij heeft zich er
onvoldoende van vergewist of hij de manoeuvre (links afslaan)
veilig kon uitvoeren zonder tegemoetkomende verkeer te
hinderen.
30% (S) - 70% (A) 1. S < A
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
B = Betriebsgefahr van bestelauto ten opzichte
van motor.
D = S heeft een hoge dwarslaesie opgelopen
en is voor de rest van haar leven
rolstoelafhankelijk.
20% 10% (S) - 90% (A)
16. Letsel&Schade2014nr.2
62
Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 5/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
10. Hof 's-
Hertogenbosch
15-7-2008
VR 2009, 77
Aanrijding tussen een bromfietser (S) en Poolse vrachtwagen
(A). A sloeg op een kruising in druk verkeer linksaf, na eerst
voorgesorteerd te hebben stilgestaan in verband met
tegemoetkomend verkeer. S kwam met een snelheid van 50-60
km/uur aanrijden, remde voor de kruising wat af en trok
vervolgens weer op. A zag S niet. S botste tegen de linkerzijde
van de cabine. S reed in verboden richting op het fietspad, is
onvoldoende oplettend geweest, overschreed de
maximumsnelheid en de achterrem van zijn bromfiets
functioneerde niet. S liep ernstig letsel op: kaak en ribben
gebroken, ingeklapte long, ernstig letsel aan rechterarm en
psychische klachten. 3,5 week lag hij in coma, waarna hij
moest revalideren. De verkeersfouten van beide partijen hebben
ongeveer in gelijke mate aan het ongeval bijgedragen.
50% (S) - 50% (A) 1. S > A
2. S > A
3. Andere omstandigheden:
E = de jeugdige leeftijd van S.
F = S is niet verzekerd voor andere schade
dan zijn ziektekosten.
15% ten nadele
van S
65% (S) - 35% (A)
11. Hof Arnhem
28-8-2007
NJF 2007, 494
Aanrijding tussen twee bromfietsers. A was onder invloed van
alcohol. S beschikte niet over het vereiste bromfietscertificaat
en betrachte onvoldoende oplettendheid. Het hof kent meer
gewicht toe aan het onder invloed rijden en het daardoor
afgenomen reactievermogen van A dan aan het minder
oplettend rijden zonder bromfietscertificaat van S.
35% (S) - 65% (A) 1. S < A
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
D = S liep een zeer ernstige fractuur van het
rechterbovenbeen op.
20% 15% (S) - 85% (A)
12. Rb. Arnhem
17-1-2007
VR 2007, 110
Aanrijding tussen een snorfietster (S) en een auto (A). S stak
vanuit een onverhard bospad de weg over, waarop A haar
aanreed. S liep ernstig hersenletsel en een enkelfractuur op. A
reed harder dan de maximum toegestane snelheid. S heeft
verzuimd voorrang te verlenen aan A. Wederzijdse gedragingen
hebben in gelijke mate tot de schade bijgedragen.
50% (S) - 50% (A) 1. S > A
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
D = S liep ernstig hersenletsel en een
enkelfractuur op. Zij heeft ernstige blijvende
neurologische klachten aan het ongeval
overgehouden, is volledig rolstoelafhankelijk
en de rest van haar leven aangewezen op
verpleeghuiszorg, waardoor zij gescheiden van
haar echtgenoot moet leven.
25% 25% (S) - 75% (A)
17. 63
Letsel&Schade2014nr.2
Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 6/6)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
13. Rb. Arnhem
19-4-2006
ECLI:NL:RBARN:2
006:AX7291
Bestuurder (S) van een op de rechterrijbaan van de snelweg tot
stilstand gekomen personenauto stapt uit en gaat de auto aan de
linkerzijde duwen. Een personenbus (A), botst achterop de
stilstaande auto waardoor S ernstig gewond raakt. Art. 185
WVW is niet van toepassing. Er is sprake van eigen schuld aan
de zijde van S omdat hij met te weinig brandstof is gaan/blijven
rijden als gevolg waarvan hij op de snelweg tot stilstand is
gekomen. Daarnaast heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt als
bedoeld in art. 5 WVW. A heeft zijn voertuig niet tijdig tot
stilstand kunnen brengen. De wederzijdse gedragingen hebben
in gelijke mate tot de schade bijgedragen.
50% (S) - 50% (A) 1. S > A
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
D = S was ten tijde van ongeval 21 jaar oud.
Hij liep een miltscheuring en ernstig
schedelhersenletsel op. Hij heeft 2 maanden in
het ziekenhuis gelegen, waarvan 12 dagen in
coma. Hij is daarna opgenomen in een
revalidatieafdeling voor mensen met niet-
aangeboren hersenletsel. Hij heeft blijvende
ernstige motorische, cognitieve en
gedragsmatige stoornissen.
25% 25% (S) - 75% (A)
14. Rb. Utrecht
2-7-2003
VR 2004, 69
Een Mercedes (A1) en een Fiat (A2) hinderen elkaar op de
linkerrijstrook op de A16, waaruit een ongeval resulteert
waarbij 5 auto's betrokken zijn. De laatste auto (S) botst tegen
een van de andere reeds stilstaande auto's. Er is sprake van
eigen schuld aan de zijde van S omdat hij onvoldoende afstand
heeft gehouden met als gevolg dat het voor hem niet meer
mogelijk was om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. S en
A1 en A2 hebben in gelijke mate aan de schade bijgedragen.
50% (S) - 50% (A) 1. S < A
2. n.v.t.
3. Geen andere omstandigheden.
25% 25% (S) - 75% (A)
18. Letsel&Schade2014nr.2
64
Ongevalstype 3: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – ongemotoriseerde verkeersdeelnemer
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
1. Rb. Utrecht
17-10-2012
JA 2013, 19
Ongeval tussen een voetganger (S) en een fietser (A). S liep aan
de voor hem uiterste linkerzijde van de weg en droeg donkere
kleding. In de binnenbocht van de weg stond een 2 meter hoge
heg en in de buitenbocht laag struikgewas. A fietste aan de voor
hem uiterste rechterzijde van de weg. Kort nadat A de
binnenbocht naar rechts had genomen, heeft hij S frontaal
geraakt. S was onder invloed van alcohol (alcoholpromillage
van 2,7), maar niet aannemelijk is dat S bij het niet nuttigen
van alcohol adequater op A had kunnen reageren. S en A
hebben hun gedrag en plaats op de weg onvoldoende
aangepast. A heeft zijn snelheid onvoldoende geminderd
ondanks de onoverzichtelijkheid van de bocht en zijn voertuig
niet tijdig tot stilstand kunnen brengen. S liep letsel op:
hersenkneuzing/-zwelling in de linker hersenhelft en een
schedelbasisfractuur.
25% (S) - 75% (A) Rechtbank ziet geen aanleiding voor een
billijkheidscorrectie in het voordeel van S.
0% 25% (S) - 75% (A)
2. Rb. Den Haag
7-3-2012
LJN BV8648
Ongeval tussen een racefietser (S) op een voor fietsers verboden
weg en een 11-jarige fietser (A) die de racefietser geen voorrang
verleent bij een oversteekplaats. S liep letsel op: hersenletsel,
neusfractuur, gebitsletsel en verwondingen aan aangezicht en
kin. De rechtbank concludeert dat de aanrijding voor het
merendeel te wijten is aan de fouten van S. S had aanzienlijk
meer gelegenheid dan A om de aanrijding te voorkomen en had
zijn snelheid in verband met het naderen van de
fietsoversteekplaats moeten aanpassen.
80% (S) - 20% (A) 1. S > A
2. S > A
3. Andere omstandigheden:
D = het letsel van S is niet van dien aard en
omvang dat het een billijkheidscorrectie ten
gunst van S rechtvaardigt.
E = de jeugdige leeftijd van A.
F = het feit dat A voor de schade is verzekerd
is onvoldoende reden om een
billijkheidscorrectie ten gunste van S toe te
passen.
20% ten nadele
van S
100% (S) - 0% (A)
19. 65
Letsel&Schade2014nr.2
Ongevaltype 4: eenzijdig verkeersongeval (deel 1/2)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
1. Rb. Midden-
Nederland
16-10-2013
ECLI:NL:RBMNE:2
013:5000
S is als passagier van een personenauto betrokken geweest bij
een eenzijdig verkeersongeval. De auto (A) is in een slip geraakt
en ondersteboven in de naast de weg gelegen sloot terecht
gekomen. A reed onder invloed van alcohol (alcoholpromillage
van 1,19). Als gevolg van de hoge alcoholpromillage is A
onvoldoende oplettend geweest en heeft hij de gemaakte
(stuur)fout niet kunnen corrigeren. S droeg geen autogordel.
25% (S) - 75% (A) 1. S < A
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
C = in dagelijkse zorg en alle bezigheden
blijvend volledig afhankelijk van zorg en hulp
van anderen.
D = een dwarslaesie, aan beide armen en
benen verlamd en permanente beademing.
10% 15% (S) - 85% (A)
2. Rb. Midden-
Nederland
6-2-2013
LJN BZ0813
S is als inzittende van een personenauto betrokken geweest bij
een eenzijdig verkeersongeval. Bestuurder van de personenauto
(A) heeft, terwijl het hevig regende, met extreem hoge snelheid
gereden en is vervolgens de controle over de auto verloren,
waarna deze een drietal bomen heeft geschampt en tegen een
vierde boom tot stilstand is gekomen. De auto is daarbij in
tweeën gebroken en heeft vlam gevat. A en de andere
inzittenden zijn ter plaatse overleden. S heeft ernstig
(hersen)letsel opgelopen en verkeert sinds het ongeval in een
comateuze toestand. S droeg geen autogordel.
25% (S) - 75% (A) 1. S < A
2. S < A
3. Geen andere omstandigheden.
15% 10% (S) - 90% (A)
3. Rb. Oost-Brabant
15-1-2013
www.stichtingpiv.
nl
S is als inzittende van een personenauto betrokken geweest bij
een eenzijdig verkeersongeval. De auto (A) is meerdere malen
over de kop geslagen. S is uit de auto geslingerd en heeft daarbij
letsel opgelopen: schedel-/hersenletsel, ruptuur van de lever,
ruptuur van de rechternier en een long- en pancreascontusie. A
reed onder invloed (alcoholpromillage van 1,8) en met te hoge
snelheid. S kan worden verweten dat hij in de auto is gestapt
wetende dat A alcohol had gedronken. S droeg geen autogordel.
40% (S) - 60% (A) Rechtbank ziet geen aanleiding voor een
billijkheidscorrectie in het voordeel van S.
0% 40% (S) - 60% (A)
20. Letsel&Schade2014nr.2
66
Ongevaltype 4: eenzijdig verkeersongeval (deel 2/2)
Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na
b.c.
4. Rb. Breda
11-7-2011
JA 2011, 170
S1 en S2 zijn als inzittenden op de achterbank van een
personenauto (A) betrokken geweest bij een eenzijdig
verkeersongeval. A is in een bocht de macht over het stuur
verloren en op een boom gebotst. A reed harder dan de
toegestande maximumsnelheid. A krijgt de gelegenheid om te
bewijzen dat S1 en S2 geen autogordel droegen. De rechtbank
geeft alvast aan hoe zij zal oordelen in het geval vast komt te
staan dat S1 en S2 geen gordel droegen: het te hard rijden voor
de automobilist heeft voor 75% aan het hersenletsel bijgedragen
en het niet dragen van de gordel voor 25%.
25% (S) - 75% (A) 1. S < A
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
C = hersenletsel heeft gevolgen voor de
mogelijkheid om met arbeid een inkomen te
genereren.
D = ernstig hersenletsel bij jonge mensen.
15% 10% (S) - 90% (A)
5. Rb. Utrecht
8-7-2009
JA 2009, 137
S is als inzittende van een personenauto (A) betrokken geweest
bij een eenzijdig verkeersongeval. S lag op de schoot van drie
andere inzittenden. A reed met meer dan 100 km/u een
kruising over waar een maximumsnelheid gold van 50 km/u, is
de controle over de auto verloren en tegen een opstaand
gedeelte van een betonnen brug aangereden. S is uit de auto
geslingerd. S heeft niet op een zitplaats in de auto
plaatsgenomen en droeg geen autogordel. Het rijgedrag van A
was in de gegeven omstandigheden zo roekeloos dat er
strafrechtelijk gezien sprake was van aan voorwaardelijke opzet
grenzende roekeloosheid.
Rechter pakt causale
verdeling en
billijkheidscorrectie
samen.
1. S < A
2. S < A
3. Andere omstandigheden:
D = zwaar lichamelijk letsel en zeer ernstig
hersenletsel.
Onbekend 0% (S) - 100% (A)
6. Hof 's-Gravenhage
19-6-2008
VR 2010, 38
Een personenauto (A) is met hoge snelheid van de weg geraakt
en tegen een boom tot stilstand gekomen. Een inzittende van de
personenauto (S) liep hierdoor een dwarslaesie op. A had meer
dan 1,5 keer de toegestane hoeveelheid alcohol genuttigd. S kan
worden verweten dat hij is meegereden ondanks dat hij wist
van het alcoholgebruik, dat A nog maar kort zijn rijbewijs had,
een agressieve rijstijl had en vaak hard reed. Het alcoholgebruik
en het agressieve rijgedrag van A heeft voor het grootste deel
het ongeval veroorzaakt.
10% (S) - 90% (A) 1. S < A
2. n.v.t.
3. Andere omstandigheden:
D = S liep op jeugdige leeftijd zeer ernstig
blijvend letsel op, namelijk een dwarslaesie.
F = de schade van S is gedekt onder de
verzekering van A.
10% 0% (S) - 100% (A)