2. Inleiding
Lynn woont bij haar tante Dagmar in een huis aan zee. Toen ze nog heel jong was, een jaar of twee
nog maar, is ze daar gedumpt door haar ouders. Ze konden Lynn er niet bij hebben. Ze wilden
reizen, de wereld zien, en met een kind erbij ging dat niet zo makkelijk. Lynn was dan ook eigenlijk
een ongelukje. Maar Lynn heeft het goed bij haar alternatieve tante die altijd klei onder haar
nagels heeft, in ieder geval nu nog…
~*~
3. “Aargh!” met een kreet van frustratie
gooi ik mijn mobiel op mijn bed. Wéér
geen bereik! Het is ook altijd hetzelfde
hier in dit gat! En ik had nog wel beloofd
dat ik Tirza, mijn beste vriendin, zou
bellen. Eigenlijk had ik dat ook niet
moeten beloven, met dat wispelturige
bereiksignaal hier, maar dan nog! Soms
haat ik het om hier te wonen…
4. Ik loop naar het raam en kijk uit over de
zee. Meteen is mijn mening weer
veranderd. Hoeveel ik het soms ook
haat, ik hou er toch van om hier te
wonen. Ik heb een haat-
liefdeverhouding met deze plek. Het is
hier prachtig, en ik heb hier zoveel
goede herinneringen verworven, maar
het is zo ver verwijderd van de
‘bewoonde wereld’.
5. En deze plek herinnert me er altijd aan
dat mijn ouders me niet wilden… Dat ze
me afstonden aan Dagmar, mijn tante,
omdat ze zelf wilden reizen en de wereld
bekijken. Egoïstische… Ik maak mijn zin -
ook al zeg ik hem maar in mijn hoofd -
maar niet af. Dan zouden er een hoop
nare woorden in mijn hoofd opdoemen.
Het is niet zo dat ik mijn ouders haat, al
scheelt het niet veel. Maar ik doe niet
aan haten, dat heeft mijn tante mij
geleerd.
6. Zoals zoveel dingen die ze me heeft
geleerd. Zíj en niet degenen die bedoeld
waren om dat te doen. Ongeveer een
keer in het jaar komen ze langs, soms
vaker, en dan nemen ze een cadeautje
voor me mee. Ze denken dat dat alles
maar goed maakt, maar dat kunnen ze
wel vergeten. Elke keer als ze er zijn ben
ik enorm chagrijnig. En zij hebben maar
niks door. Dan zeggen ze weer tegen
Dagmar: ‘Ach, een echte puber, hè, dat
heb je met die leeftijd!’ Maar dat
zeggen ze nu al jaren. En ik bén eigenlijk
helemaal geen echte puber. Dat zal wel
komen doordat ik niet in een normaal
gezin ben opgegroeid.
7. Ik kijk op de klok, nog ongeveer twee
uur tot het donker wordt. Ik kan nog
mooi even zwemmen, het is nog lekker
warm. Ik loop naar mijn kledingkast en
trek mijn nieuwe bikini aan. Ik heb hem
een paar weken geleden met Tirza
gekocht, tijdens een van mijn weinige
tripjes naar de stad. Ik ben er erg trots
op, en heb hem al vaak gebruikt. Dat
krijg je, als je aan zee woont en het de
hele zomer door heerlijk weer is.
8. Ik loop naar beneden, waar Dagmar,
zoals gewoonlijk, bezig is met haar
pottenbak…ding. Ze kijkt op als ze de
tweede tree van onder hoort kraken en
glimlacht. “Ga je nog even zwemmen?”
Ik knik. ‘Ja, het is nog prachtig weer.
Zonde om het niet te doen!’
“En gelijk heb je,” zegt Dagmar.
“Misschien kom ik zo ook nog wel even,
als ik deze vaas af heb.”
Ik glimlach. Dat gebeurt waarschijnlijk
niet. Als Dagmar bezig is, vergeet ze de
tijd. Daarom zitten er ook massa’s
magnetronmaaltijden in de koelkast, ze
vergeet bijna altijd om eten te koken,
wat ze ook niet zo goed kan.
9. Nee, áls er al gekookt wordt, ben ik
degene die het doet. Ik hou van koken
en bakken. Ik ben ook van plan om naar
de hotelschool te gaan, na het
atheneum. Tja, dan heb ik voor niks
atheneum gedaan, maar dat kan me
niks schelen. Ik ga gewoon doen wat ik
leuk vindt, net als Dagmar.
10. Ik loop voorzichtig de zee in. Het water
is nog aardig koud, het is pas een paar
dagen lekker warm. Officieel is het ook
nog geen zomer. Het is pas begin juni,
maar nu dus al lekker warm. En dan
grijp ik altijd meteen mijn kans om te
gaan zwemmen. Heerlijk vind ik dat, in
het water voel ik me altijd lekker
onbezorgd. Het water werkt
verfrissend, ik voel me als een veertje
zo licht, en mijn gedachten lijken met
het water weg te stromen. Hetzelfde
heb ik met de wind. In de winter en de
herfst ben ik ook vaak op het strand te
vinden, maar dan om uit te waaien.
11. Ik had gelijk, Dagmar komt niet meer
het water in, en een uurtje later kom ik
het water weer uit. Ik loop vrolijk naar
ons huisje toe, mijn stemming is
helemaal omgeslagen. Ik ril een beetje,
ik ben nog helemaal nat. Stom om mijn
handdoek te vergeten. Zometeen moet
ik met voeten vol zand en druipend van
het zeewater het huis door. Dat wordt
weer een smeerboel. En bij ons is de
regel: “De rommel die je maakt, moet je
ook weer opruimen”. Dat wordt dus
weer dweilen.
12. Binnen is Dagmar inderdaad nog bezig
met haar vaas. Ze merkt het niet eens
dat ik binnenkom, en ik loop gelijk door
naar boven, naar de badkamer. Daar
neem ik een warme douche, om het
zoute zeewater af te spoelen. Ik
douche kort, nog geen tien minuten,
zoals altijd. Dat vindt Tirza zo raar aan
mij, en Dagmar ook. Ze begrijpen niet
dat ik zo kort kan douchen. Zij blijven
beiden altijd minstens een half uur
onder de douche staan. Ik niet. Als ik
uitgebreid schoon wil worden neem ik
wel een bad, dan kan je tenminste
zitten.
13. In mijn kamer trek ik mijn pyjama alvast
aan. Ik ga nog lang niet naar bed, maar
ik vind het lekker om me met mijn
pyjama aan lekker op de bank te
nestelen en een leuke film te kijken. In
de tv-gids las ik vanochtend dat Notting
Hill erop is vanavond. Een klassieker hier
in huis, ik heb hem dan ook al zeven
keer gezien.
14. Beneden is Dagmar inmiddels klaar –
eindelijk. Ze is haar handen aan het
wassen, met een stortvloed aan zeep,
zoals gewoonlijk.
Ik loop naar de koelkast. “Zal ik maar
eten gaan koken?”
Dagmar knikt. “Lijkt me een goed idee,
ik rammel! Er moet nog wat spul zijn om
spaghetti te maken. Als jij daar
tenminste zin in hebt?”
Ik knik. “Ja, goed idee. Dan begin ik er
maar eens aan.”
15. “Ik ga eens even op zoek naar Elmo, ik
heb hem vandaag nog niet gezien,”
zegt Dagmar, de kamer door kijkend.
Elmo is onze kat. We hebben hem nu
vijf jaar, we vonden hem toen hij
rondstruinde op het strand, als kitten,
ontzettend vermagerd. Door zijn mooie
rode vacht en zijn prachtige, lieve,
bruine oogjes, waren wij meteen
verkocht. We twijfelden niet en namen
hem meteen in huis. Het beestje zat
het liefste binnen, knus op de bank of
op zijn eigen plekje. Maar vandaag had
ik hem nog niet gezien. Vanochtend,
voor ik naar school ging niet, en sinds
ik thuis ben ook niet meer.
16. Ik begin aan de spaghetti, terwijl
Dagmar het huis doorloopt, Elmo’s
naam roepend. Ik maak me geen
zorgen. Het gebeurt wel vaker dat Elmo
even van zijn geloof afstapt en de hele
dag langs het strand struint, op zoek
naar aangespoelde visjes, of lekker in
het zand rollend. Dat zal vandaag ook
wel het geval zijn. Behendig snijd ik de
groenten in kleine stukjes, en daarna
roer ik ze, samen met de saus, tot een
goed gemengd geheel.
17. Even later, terwijl ik het gasfornuis heb
aangedaan, om de spaghetti en de saus
te koken, komt Dagmar weer beneden.
Ik zie de bezorgdheid in haar ogen.
“Hij is ook niet boven,” zegt ze ietwat
nerveus.
Ik haal mijn schouders op. “Dan zal hij
wel buiten zijn. Maak je maar geen
zorgen, heus, hij komt wel weer terecht.
Hij is wel vaker een dagje buiten.
Zometeen loopt hij ons vast weer voor
de voeten.”
Dagmar knikt. “Je zal wel gelijk
hebben…”
18. Dagmar loopt naar de bank en pakt nog
even de roman waar ze in bezig was. Ik
ga verder met het eten, en even later is
het klaar. Zorgvuldig leg ik de spaghetti
op twee borden, en ze die op tafel. De
rest zet ik op het aanrecht – ik maak
altijd veel te veel.
“Kom je eten?” vraag ik, en Dagmar legt
snel haar boek weg.
19. We gaan aan tafel zitten, en beginnen
aan de maaltijd. Dagmar zegt me netjes
dat het haar lekker smaakt, maar verder
verloopt dat maaltijd in stilte. Ik heb wel
een vermoeden wat haar dwars zit.
“Zit je nou nog steeds over Elmo te
piekeren?” vraag ik haar.
Ze knikt. “Ja. Ik weet het, Lynn, ik moet
me niet zo aanstellen, maar hij blijft
nooit zo lang weg. En het is al donker.”
Ik glimlach. Dagmar geeft zo veel om die
rode kater, het is haar kindje. Net als ik,
eigenlijk. Ze vertelt me zo vaak dat ze
mij als haar dochter ziet, en dat ze
zoveel van me houdt. De andere kant op
werkt dat ook zo. Zij is de enige
moederfiguur in mijn leven, en die rol
vervult ze heel goed.
20. “Dat jij overal tegenaan loopt in het
donker wil nog niet zeggen dat Elmo dat
ook doet,” zeg ik lachend. “Het is een kat,
en je weet het, die komen altijd op hun
pootjes terecht,” voeg ik eraan toe om
haar gerust te stellen.
Dagmar lacht ook, en knikt. Ze kijkt me
even aan, met ogen vol liefde, en richt ze
dan weer op de spaghetti. Ik besluit om
een ander onderwerp aan te snijden.
“Vanavond komt Notting Hill op tv, wat
denk je, zullen we ons er weer eens aan
wagen?” vraag ik, al wetend wat het
antwoord is.
“Dat lijkt me een heel goed plan! Het is
alweer een poosje geleden.”
21. Ik knik. “We kunnen ook meteen die
maskertjes uitproberen die ik laatst heb
gekocht. Dat moeten we nog steeds
doen.”
“Jouw ideeën staan mij wel aan,” zegt
Dagmar met een knipoog.
Ik grijns. Dat wordt vanavond weer een
gezellige avond. Het is vrijdag, morgen
dus geen schooldag, en ik kan wat
langer opblijven. Doordeweeks ga ik
altijd om half elf naar bed, ook al ben ik
al zestien. Ik heb mijn slaap hard nodig,
en ik kan ’s ochtends al amper mijn bed
uitkomen. Als ik nog later naar bed zou
gaan, zou het helemaal een ramp zijn.
Gelukkig kan ik morgen heerlijk
uitslapen.
22. Na het eten wast Dagmar af, en ik zoek
de maskertjes op. Ze liggen ergens op
mijn kamer – ik weet alleen niet meer
waar. Na enig zoeken vind ik ze in een la
van mijn klerenkast, en ik neem ze mee
naar beneden. Na de rommel op ons
gezicht te hebben gesmeerd doen we de
tv aan, precies op tijd voor het begin van
de film. We nestelen ons op de
comfortabele bank en voor ik het weet
ben ik verdiept in de film.
23. Om elf uur kruip ik mijn bed in, doodmoe
van de drukke, lange schooldag. De film
was leuk, zelfs voor de achtste keer, en
het was een gezellige avond. Elmo
hebben we nog steeds niet gezien, en ik
geloof dat Dagmar zich weer zorgen
begint te maken. Als hij er
morgenochtend nog niet is, zal ik eens
gaan zoeken, maar voor nu maak ik me
geen zorgen. En met nog allemaal
gedachten die door mijn hoofd spoken,
val ik in slaap.
24. De volgende ochtend kom ik rond elf
uur nietsvermoedend beneden. Ik ben
opgewekt – het is prachtig weer en een
heel weekend ligt nog voor me
uitgestrekt. Ik zie dat Dagmar niet in de
kamer is, en ik loop naar het terras.
Daar zit ze, in de schaduw, want in de
zon is het al erg warm, en Dagmar
verbrandt zo’n beetje in een minuut.
“Goeiemorgen,” zegt ik vrolijk.
25. Ik laat me naast haar neerzakken op de
tuinbank en kijk haar onderzoekend
aan. Ze ziet er niet erg vrolijk uit en
reageert niet op mijn begroeting.
“Dagmar? Wat is er?” vraag ik.
Ze kijkt op. “Elmo is nog steeds niet
terug.”
Ik zucht. “Ik ga hem wel zoeken, nadat ik
wat gegeten heb.”
Dagmar knikt dankbaar. “Oké.
Dankjewel, lieverd.”
26. Na vlug een boterham naar binnen te
hebben gewerkt, ga ik op pad. Ik struin
langs het water, op zoek naar de rode
kater die mij zo dierbaar is. Hij zal hier
vast ergens in de buurt zijn. Verderop is
een beschut plekje, waar hij graag zit. Ik
loop fluitend nog een paar honderd
meter door, mijn ogen oplettend over
het strand gaand.
27. Even later hoor ik luid gemiauw. Even
verderop staat een boom, en door het
beschutte bladerdek heen vang ik een
glimp op van de rode vacht van Elmo. Ik
glimlach, het beestje is vast in de boom
geklommen en durft er nu niet meer uit
te komen. Ik ren naar de boom toe en zie
twee angstige oogjes naar me staren.
Elmo begint nog luider te miauwen als hij
ziet dat ik het ben. Behendig klim ik de
boom in, en neem Elmo voorzichtig
onder mijn arm. Dan klim ik de boom
weer uit.
28. “Hé, gekkie, durfde je er niet meer uit?”
zeg ik tegen Elmo, terwijl ik hem
liefdevol knuffel. Dankbaar miauwt de
kater en hij likt mijn neus. Ik lach en zet
hem weer neer.
“Kom maar, dan gaan we naar huis.
Dagmar is erg bezorgd om je!”
Samen lopen we terug naar het huis,
een kilometer verderop.
29. “Ik heb ‘m gevonden, hoor!” zeg ik vrolijk
als ik via de achterdeur naar binnenloop,
met Elmo achter me aan. Dan zie ik dat
Dagmar aan het bellen is, en nieuwsgierig
blijf ik staan wachten tot ze klaar is.
“Oké. Tot vanmiddag dan maar,” is het
laatste wat Dagmar zegt voor ze ophangt.
Verbaasd kijk ik haar aan. “Tot
vanmiddag? Wie was dat?”
30. Dagmar loopt naar me toe en kijkt me
aan. “Dat was je moeder. Je ouders
komen vanmiddag langs.”
In een seconde slaat mijn vrolijke
stemming om. Daar heb ik dus helemaal
geen behoefte aan. Het liefst zou ik ze
nooit meer zien. Langzaam knik ik.
“Ik weet dat je het niet leuk vindt, Lynn,
maar het zijn wel je ouders,” zegt
Dagmar zachtjes.
“Nou, zo voelt het anders niet! Ze komen
maar één keer per jaar langs! Leuke
ouders heb je dan…”
31. “Ik weet dat je het niet leuk vindt als ze
langskomen en dat je ze liever niet zou
zien. Ik vind het ook erg naar om te zien
hoe ze je behandelen, maar ik kan er
niks aan doen. En bekijk het van de
zonnige kant, als ze nu komen, zullen ze
daarna waarschijnlijk een jaar niet meer
verschijnen.”
Ik knik. “Tja, zo kun je het ook zien.
Weet je, jij bent zo anders dan je zus!”
zeg ik.
32. Dagmar glimlacht en geeft me een
knuffel. “Jij ook,” fluistert ze zachtjes. Ik
ben blij dat ze dat zegt. Ik wil op geen
enkele manier op mijn ouders lijken en ik
zie nu al op tegen de komende middag.
Ze zullen weer zo opgewekt doen, en
doen alsof het de normaalste zaak van de
wereld is dat ze mij achterlaten bij
Dagmar en er zelf op uit trekken. Maar ik
zal zeker niet opgewekt doen. Ze zullen
het weten ook, dat ze niet gewild zijn in
dit huis…