1. Eindtermen – Kobe Van Reusel
1: De leerlingen hebben een positieve houding tegenover ICT en zijn bereid ICT
te gebruiken om hen te ondersteunen bij het leren.
De leerlingen kunnen spellen spelen en video’s kijken waaruit ze kunnen leren.
2: De leerlingen gebruiken ICT op een veilige, verantwoorde en doelmatige
manier.
De leerkracht moet er altijd bij zijn zodat de kinderen geen verkeerde dingen kunnen
doen.
3: De leerlingen kunnen zelfstandig oefenen in een door ICT ondersteunde
leeromgeving.
Leerkracht ICT moet aanwezig zijn wanneer ze oefeningen gaan maken op de
computer.
4: De leerlingen kunnen zelfstandig leren in een door ICT ondersteunde
leeromgeving.
Een lokaal maken met computers waar ICT helpers zijn en waar de kinderen zelf
kunnen op experimenteren hoe ze het beste leren.
5: De leerlingen kunnen ICT gebruiken om eigen ideeën creatief vorm te geven.
De leerlingen zelf wat laten experimenten met hun eigen ideeën in een
computerlokaal.
6: De leerlingen kunnen met behulp van ICT voor hen bestemde digitale
informatie opzoeken, verwerken en bewaren.
Leerlingen opdrachten geven om dingen op te zoeken op google, maar er moet wel
een ICT leerkracht bij de buurt zijn.
7: De leerlingen kunnen ICT gebruiken bij het voorstellen van informatie aan
anderen.
Kinderen extra les geven om een PowerPoint te maken zodat ze de informatie
kunnen voorstellen.
2. 8: De leerlingen kunnen ICT gebruiken om op een veilige, verantwoorde en
doelmatige manier te communiceren.
De kinderen laten leren hoe ze met teams werken en daar op laten communiceren
met elkaar.