Het landelijke woonideaal tijdens het interbellum in Vlaanderen: “Onze woning is zooals onze Vlaamschen boerenaard: eenvoudig en oprecht”, door Sofie De Caigny (CVAa), 2011
Similar to Het landelijke woonideaal tijdens het interbellum in Vlaanderen: “Onze woning is zooals onze Vlaamschen boerenaard: eenvoudig en oprecht”, door Sofie De Caigny (CVAa), 2011
Similar to Het landelijke woonideaal tijdens het interbellum in Vlaanderen: “Onze woning is zooals onze Vlaamschen boerenaard: eenvoudig en oprecht”, door Sofie De Caigny (CVAa), 2011 (12)
In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Br...
Het landelijke woonideaal tijdens het interbellum in Vlaanderen: “Onze woning is zooals onze Vlaamschen boerenaard: eenvoudig en oprecht”, door Sofie De Caigny (CVAa), 2011
1. “Onze woning is zooals onze Vlaamschen
boerenaard: eenvoudig en oprecht”
Het landelijke woonideaal tijdens het
interbellum in Vlaanderen
Sofie De Caigny
sofie.decaigny@vai.be
24. “Wij willen allen een schoon boerenhuizeke,
omdat wij vrouwen in dat huizeke ons
koninkrijk vinden. Ons huizeke sprekend van
uiterlijke schoonheid, moet ook wijzen op
innerlijke schoonheid, schoonheid die leidt tot
God” -1936
“Onze woning is zooals onze Vlaamschen
boerenaard: eenvoudig en oprecht” - 1934
25. Het landelijke woonideaal tijdens het interbellum in Vlaanderen: “Onze woning is zooals onze
Vlaamschen boerenaard: eenvoudig en oprecht”
Sofie De Caigny ‐ 18 maart 2011 sofie.decaigny@vai.be
Tijdens het interbellum was het wonen sterk in transformatie en werd het een belangrijke kwestie
waarover architecten, het sociale middenveld, politici en ‘de wonende massa’ expliciet of impliciet
met elkaar in discussie traden. Terwijl in de negentiende eeuw wonen een domein was waarmee
hoofdzakelijk vrouwelijke huishouddeskundigen zich inlieten, groeide tijdens het interbellum een
brede maatschappelijke interesse voor het wonen van diverse sociale groepen. Voor het eerst legde
de overwegend mannelijke wereld van de architectuur zich toe op het volkswonen. De overheid
leverde via de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken en de
Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom op een structurele manier inspanningen voor
volkshuisvesting. Daarnaast nam het huishoudonderwijs een enorme vlucht vooruit, startten sociale
organisaties als de Bond der Kroostrijke Gezinnen met woningfondsen en ontwikkelden een discours
over wooncultuur. In Vlaanderen bleken vooral de sociale middenveldorganisaties van diverse
ideologische strekking belangrijke actoren in de evolutie van de wooncultuur. Deze ‘woonopvoeders’
hadden een sterk geloof in de maakbaarheid van het gedrag van bewoners, en het belang van de
gezinswoning daarin. Architecten, huishoudexperts en sociale werk(st)ers meenden dat degelijke
woningen mensen tot ideale burgers konden omvormen.
Op het platteland hadden de Belgische Boerenbond, de Boerinnenbond en de Nationale Commissie
ter Verfraaiing van het Landleven de bovenhand in de ontwikkeling van een landelijke wooncultuur.
Het woonmodel dat deze katholieke woordvoerders van de rurale bevolking ontwikkelden, was
gegrond in een diepe afkeer voor de ‘verstedelijking’ van het platteland. De ‘boerenstand’ stond
centraal in het model, de ‘boerenbuiten’ vormde het decor. Het vertrok vanuit de premisse dat de
katholieke boerenstand van een andere – moreel hogere – orde was dan de arbeidersstand in de
steden. Deze beeldvorming over het boerenleven moest de landelijke bevolking internaliseren zodat
haar eigenwaarde en ‘standsfierheid’ zou toenemen. Het wonen op het platteland moest
moderniseren op het vlak van comfort, maar mocht geenszins zijn eigenheid verliezen. Om op
consistente wijze de modernisering van het platteland én het behoud van de eigenheid aan te
pakken, werd een synthetiserend betekeniskader ontwikkeld dat leest als een mentale kaart van het
ideale landelijke universum. Wonen werd erin voorgesteld als een genivelleerde structuur waarin
elke schaal betrekking had op eigen objecten, praktijken en plekken. In het wereldbeeld van de
katholieke voorvechters van landelijke authenticiteit sloten materialiteit en mentale betekenis
naadloos op elkaar aan, evenals de bijhorende sociale rollen die de identiteit van de boerenbevolking
stuurden. In de lezing licht ik de verschillende schaalniveaus in het geïdealiseerde landelijke
universum van de woonopvoeders toe, en peil ik naar zowel de betekenis op het vlak van sociale
rollen als materiële consequenties voor de landelijke wooncultuur in Vlaanderen.