1. 2 vmbo-KGT 2 landschap, §6 en 7

2. Hoog-Nederland

3. Voor de ijsbedekking was Nederland een groot deltagebied.

4. De rivieren sedimenteerden dikke lagen zand,
klei en grind

5. De rivieren sedimenteerden dikke lagen zand,
klei en grind

6. De rivieren sedimenteerden dikke lagen zand,
klei en grind

7. De rivieren sedimenteerden dikke lagen zand,
klei en grind

8. De rivieren sedimenteerden dikke lagen zand,
klei en grind

9. De rivieren sedimenteerden dikke lagen zand,
klei en grind

10. De rivieren sedimenteerden dikke lagen zand,
klei en grind

11. De rivieren sedimenteerden dikke lagen zand,
klei en grind

12. De rivieren sedimenteerden dikke lagen zand,
klei en grind

13. De rivieren sedimenteerden dikke lagen zand,
klei en grind

14. Het landijs komt uit het noorden

15. Het ijs schoof zand en grind vooruit

16. Het ijs verdween
De stuwwallen ontstonden.

17. Hoog-Nederland
een afwisselend
landschap met
bossen, akkers en
heide

18. Laag-Nederland ontstaat
Laag-Nederland

19. Laag-Nederland ontstaat
ondergrond bestaat stijgen.uit zand.
Noordzee begint te vooral
De zeespiegel lag ver naar het westen.
Achter de duinen ontstaat een
moerasgebied waar veen ontstaat.

20. De zeebreekt de zee door dehoger. en
Soms sedimenteert steeds duinen
zeespiegel wordt dan klei.
jonge duinen ontstaan.
overstroomt het land.
zand
zeewater stijgt veen
klei
duinen

21. Zonder dijken loopt Laag-Nederland onder
NAP = Normaal Amsterdams Peil

22. De bewoners bouwden hun huizen op terpen

23. Dijken en polders
Later bouwde men dijken om het
water tegen te houden.
In de polder moet het
water via sloten naar zee
worden gepompt.