SlideShare a Scribd company logo
1 of 28
Download to read offline
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
5
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 1 maart 1993 heeft Suriname het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
geratificeerd (hierna: IVRK).1
Suriname heeft haar wetgeving moeten wijzigen om te voldoen aan de
in artikel 40 van het Verdrag genoemde bepalingen.
Op 16 november 2006 is door de toenmalig minister van Justitie en Politie, de heer Santhoki, een
pilotproject opgestart genaamd “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers”. Door middel van deze pilot
heeft Suriname een start gemaakt om te voldoen aan het in artikel 40 genoemde, namelijk dat straf
slechts als ‘ultimum remedium’ mag dienen ten aanzien van minderjarigen.
Mede door de pilot is er ook een start gemaakt aan het ontwikkelen van alternatieve sancties om de
vrijheidsbeneming van minderjarigen zoveel mogelijk te voorkomen.2
Sinds 2002 is het ministerie van Justitie en Politie bezig om het Wetboek van Strafrecht, daar waar
nodig, aan te passen en te vernieuwen. Ten aanzien van het sanctiestelsel zijn er dan ook wijzigingen
voorgesteld die het mogelijk moeten maken om zaken als strafrechtelijk opvang van drugsverslaafden
en alternatieve sancties beter te kunnen regelen. Ten aanzien van het Jeugdstrafrecht zijn er ook
wijzigingen aangebracht die moeten leiden tot een grotere keuze van sancties en tevens een
verbetering van de opvang en begeleiding van jeugdigen.3
1.2 Probleemstelling
In hoeverre voldoen de artikelen 105k tot en met 105o van het voorontwerp Wetboek van Strafrecht
aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en zijn er aanvullingen nodig?
Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden zal er worden gekeken naar de huidige
Surinaamse strafwetgeving ten aanzien van jeugdigen. Daarnaast zal er gekeken worden naar de
manier waarop er invulling is gegeven aan alternatieve sancties ten aanzien van jeugdigen in landen
als Nederland en Engeland. Ook wordt er gekeken naar de ervaringen van jeugdigen zelf in Nederland
ten aanzien van alternatieve sancties. Verder zal het resultaat van een pilotproject, gedraaid in
Suriname ten aanzien van het opleggen van werkstraffen aan jeugdigen en de haalbaarheid daarvan,
worden besproken.
1
United Nations, Treaty Collection,
(<www.treaties.un.org/pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-11&chapter=4&lang=en>),
bezocht op 4 juli 2012.
2
J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 15.
3
Ibid, p. 15.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
6
2. Huidige Surinaamse (jeugd) strafwetgeving
2.1 Republiek Suriname
Suriname is een land gelegen in het continent Zuid-Amerika aan de noordoost kust. Het land grenst in
het oosten aan Frans-Guyana, in het westen aan Guyana en in het zuiden aan Brazilië. Ter
vergelijking kan gezegd worden dat Suriname vijf maal zo groot is qua oppervlakte als Nederland,
maar ruim 34 maal minder inwoners heeft als Nederland.
In 1954 werd het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden4
van kracht. Suriname kreeg hierdoor
een verregaande vorm van zelfbestuur. Defensie, buitenlandse zaken en ontwikkelingshulp bleven
echter zaken die door Nederland werd geregeld.5
Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk
en werd het officieel benoemd als de Republiek Suriname.6
De grondwet van Suriname dateert van 30
september 1987. Vele wetten zijn al verouderd en voldoen niet meer aan de verdragen waar Suriname
partij bij is. Suriname is lid van de Verenigde Naties, de Organisatie van de Amerikaanse Staten en de
Caribbean Community and Common Market (CARICOM).7
Daarnaast kent Suriname een
ontwikkelingsrelatie met de Europese Gemeenschap middels het Cotonou Verdrag8
en een speciale
ontwikkelingsrelatie met Nederland.9
De behoefte aan herziening van de huidige strafwetwetgeving is zeer groot. Suriname kampt echter
met een tekort aan wetgevingsjuristen die voor de nodige herzieningen kunnen zorgen.10
De minister
van Justitie en Politie, Chandrikapersad Santokhi, heeft in 2007 dan ook de hulp ingeschakeld van zijn
Nederlandse collega, minister Hirsch Ballin. Volgens Santokhi heeft Nederland zich op het gebied
van wetgeving verder ontwikkeld en vindt hij ook niet dat Suriname het wiel opnieuw hoeft uit te
vinden. Op gebieden als het ombudsinstituut, openbaarheid van bestuur, institutionaliseren van
slachtofferzorg, bijzondere opsporingsmethodes, verruiming van opsporingsbevoegdheden,
resocialisatie en alternatieve taakstraffen kan Suriname de hulp van Nederland wel gebruiken. Onder
leiding van mr. H. Schurman van het advocatenkantoor Schurman te Paramaribo is het nieuw concept
Wetboek van Strafrecht van Suriname tot stand gekomen.11
4
Document met wetskracht dat de opmaak van het Koninkrijk der Nederlanden regelt, alsmede de verhoudingen
tussen de landen binnen het Koninkrijk.
5
Nationaal Archief Suriname, ‘Onafhankelijkheid’,
(<www.nationaalarchief.sr/geschiedenis/onafhankelijkheid/>), bezocht 4 juli 2012.
6
Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek
Suriname; Paramaribo, 25 november 1975
7
H.F. Munneke, Recht en samenleving in de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname, Nijmegen: Wolf Legal
Publishers 2006, p. 26.
8
Voorheen Lomé Verdrag.
9
Op basis van het Raamverdrag uit 1992.
10
E. Mahabier, ‘Santokhi vraagt Hirsch Ballin hulp bij maken van wetten’, de Ware Tijd 2007,
(www.dwtonline.com; artikelen alleen toegankelijk voor abonnees).
11
H. Schurman, Concept Wetboek van Strafrecht Suriname, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005, p. vii.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
7
2.2 Jeugdstrafrecht
Het huidige Surinaamse Wetboek van Strafrecht12
is verouderd. Deze dateert van 14 oktober 1910 en
is toe aan vernieuwing. Zodoende ligt er dan ook een concept Wetboek van Strafrecht in afwachting
op goedkeuring door het Nationale Assemblee. De voorstellen zijn in 2005 aangeboden aan de
toenmalig minister van Justitie en Politie, de heer Gilds. Op 9 februari 2006 is door minister Santokhi
een multidisciplinaire commissie ingesteld die hem heeft geadviseerd met betrekking tot de
totstandkoming van de herziening van het Surinaams Wetboek van Strafrecht.13
In het huidig strafrechtelijk sanctiestelsel van Suriname is er geen voorziening neergelegd voor het
opleggen van een taakstraf in de vorm van een werk- of leerstraf of een combinatie van beiden. In het
concept ter herziening van het Wetboek van Strafrecht is een voorstel om aanpassingen aan te brengen
in de huidige strafwetgeving. Dit concept is reeds goedgekeurd door de Raad van Ministers en de
Staatsraad en wacht op de behandeling in de Nationale Assemblée, Het kan echter nog enige tijd
duren voordat een herziene versie van het Wetboek van Strafrecht wordt goedgekeurd.14
2.2.1 Artikel 9
In Titel II van het Wetboek van Strafrecht zijn onder artikel 9 de straffen opgenomen. Deze straffen
zijn vergelijkbaar aan de straffen zoals deze zijn opgenomen in de Nederlandse wetgeving. In artikel 9
van het Surinaams Wetboek van Strafrecht staan de hoofdstraffen opgesomd. De hoofdstraffen zijn de
doodstraf, gevangenisstraf, hechtenis en geldboete. In 2009 heeft er een wijziging plaatsgevonden,
waarbij het wetsvoorstel tot afschaffing van de doodstraf is goedgekeurd door het Surinaams
parlement.15
Daarnaast kent de Surinaamse strafwetgeving ook bijkomende straffen bestaande uit:
ontzetting van bepaalde rechten, plaatsing in een staatswerkinrichting, verbeurdverklaring van
bepaalde voorwerpen en openbaarmaking van de rechterlijk uitspraak. Ten aanzien van minderjarigen
die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt zijn er uitzonderingen gemaakt.
In tegenstelling tot de Nederlandse strafwetgeving kent de Surinaamse strafwetgeving geen taakstraf
voor volwassenen noch voor minderjarigen. Wat opvalt is dat in artikel 9 ten aanzien van zij die de
leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt kan worden besloten om een hoofdstraf op te
leggen in de vorm van een geldboete danwel een berisping.
2.2.2 Artikel 56
Kinderen die de leeftijd van tien jaren nog niet hebben bereikt worden binnen het Surinaams Wetboek
van Strafrecht niet strafrechtelijk vervolgd. De rechter kan bij een minderjarige persoon die de leeftijd
12
Zoals deze er ligt ten tijde van dit schrijven
13
ANDA Suriname, (<www.suriname.nu/0niba/niba83.html>), bezocht op 13 juli 2012.
14
J. Kasdipowidjojo, Alternatieve Sancties in Suriname, het Vervolgtraject’, SJB april 2011, p. 16.
15
Waterkant.net, (<www.waterkant.net/suriname/2009/06/11/doodstraf-definitief-uit-strafwetgeving-
suriname/>), bezocht op 5 september 2012.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
8
van zestien jaren nog niet heeft bereikt bevelen dat de schuldige aan de ouders, voogd of verzorger
wordt overgedragen zonder enige straf. Daarnaast kan de rechter ervoor kiezen om deze te berispen of
wel een geldboete op te leggen in de nader genoemde artikelen.
2.2.3 Artikel 58
Voor minderjarigen tussen de zestien en achttien jaar kan de rechter ervoor kiezen om de bepalingen
zoals genoemd in artikel 56 toe te passen. Tevens kan de rechter ervoor kiezen om de schuldige te
veroordelen naar het volwassenenstrafrecht.
2.3 Sancties
In de huidige Surinaamse strafwetgeving geldt ten aanzien van jeugdigen dat deze strafrechtelijk niet
vervolgbaar zijn indien zij de leeftijd van tien jaren nog niet hebben bereikt. De minderjarigen die de
leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt worden teruggegeven aan de ouders, maar kunnen
ook een berisping of een geldboete opgelegd krijgen. Het is de keus aan de rechter om minderjarige
tussen de zestien en achttien jaar vrij te stellen van strafrechtelijke vervolging, te berispen, een
geldboete op te leggen of het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Het Surinaams Wetboek van Strafrecht beperkt de rechter ten aanzien van jeugdigen die een strafbaar
feit hebben gepleegd. Een breed arsenaal aan sancties ten aanzien van jeugdigen is er niet. De
invoering van alternatieve straffen in het jeugdstraf recht zou dan ook niet misstaan in de Surinaamse
strafwetgeving. Op deze manier heeft de rechter de mogelijkheid om jeugdigen een alternatief te
bieden in plaats van detentie. Daarnaast worden jeugdigen gestimuleerd om een beroep te leren of te
werken. Dit zorgt voor een patroon in hun leven zodat ze in de toekomst een vast inkomen voor
zichzelf kunnen genereren. Het opleggen van detentie heeft voor een jeugdige, zeker als deze voor het
eerst in aanraking komt met politie of justitie, geen meerwaarde en werkt slechts in het nadeel van
zowel de jeugdige als de maatschappij.
Conform art. 106 van de Surinaamse Grondwet vermeld het volgende:
“Binnen de Republiek Suriname geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, wanneer
deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten,
die hetzij voor, hetzij na de totstandkoming van de voorschiften zijn aangegaan”.
Het opnemen van nieuwe wetgeving of het wijzigen van bestaande wetgeving dient te voldoen aan de
legaliteitseis. Dit houdt in dat het opleggen van straffen of maatregelen een stevige en duidelijke
wettelijke basis moet hebben. Bij een invoering van de nieuwe jeugdstrafwetgeving zal rekening
gehouden moeten worden met de internationaal erkende standaarden. Tevens zal deze nieuwe
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
9
wetgeving praktisch bruikbaar moeten zijn in de Surinaamse situatie, namelijk met de beperkte
financiële middelen.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
10
3. Alternatieve sancties in Nederland
3.1 Jeugdstrafrecht
Bij de Wet van 12 februari 1901 (Stb. 63) is het kinderstrafrecht ingevoerd houdende beginselen en
voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte van jeugdige personen. Er werd middels deze wet een
afzonderlijk sanctiepakket samengesteld voor minderjarigen. Onder leiding van mr. J. Overwater,
kinderrechter, werd er een commissie ingesteld met als doel het geven van advies over de vraag in
welke richting het rijkstucht- en opvoedingswezen en in verband daarmee het kinderstrafrecht zich
zou moeten ontwikkelen. Dit leidde tot de wet van 9 november 1961 (Stb. 402), waarbij in het
Wetboek van Strafrecht de artikelen 77a tot en met 77kk werden ingevoerd. Naast deze artikelen
werden aan het Wetboek van Strafvordering de artikelen 486 tot en met 509 toegevoegd.16
Naar aanleiding van het advies gegeven door de Commissie Alternatieve Strafrechtelijke Sancties in
1978 (commissie-van Andel) heeft men besloten te experimenteren met alternatieve sancties en heeft
deze op ruime schaal toepassing gevonden. De wettelijke basis ontbrak echter nog. Op 2 september
1987 (Kamerstukken II 1986/87, 20074, nrs. 1-2) is er een voorstel van een wet tot aanvulling van het
Wetboek van Strafrecht met de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte aangeboden bij
Koninklijke boodschap. Mede naar aanleiding van het advies van de Voorbereidingsgroep
experimenten dienstverlening, van juni 1984, kwam het wetsvoorstel tot stand. De
voorbereidingsgroep ging er van uit dat met alternatieve sancties voor jeugdigen een ruimer doel kon
worden beoogd dan uitsluitend het terugdringen van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Uit het
advies van de commissie-Anneveldt van 10 juli 1981 kwam naar voren dat bij de introductie van
alternatieve sancties voor jeugdigen vooral gelet zou moeten worden op het opvoedkundig karakter
van de sanctie. De commissie-Anneveldt bedacht niet alleen dienstverlening als alternatieve sanctie,
maar dacht tevens aan oplossingen zoals het volgen van trainingen, cursussen en andersoortige
activiteiten gericht op vergroting van de sociale vaardigheid en weerbaarheid van de jeugdigen. Op
basis van het interim-advies van de commissie-Anneveldt is op 30 november 1981 de Werkgroep
alternatieve sancties jeugdigen ingesteld. Deze kreeg van de Minister van Justitie de volgende
opdracht, namelijk:
- het uitbrengen van advies aan de Minister van Justitie omtrent de aanwijzing van de
arrondissementen waarin experimenten met alternatieve sancties voor jeugdigen
kunnen plaatsvinden en omtrent de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om
met die experimenten te kunnen aanvangen; een en ander op basis van een onderzoek
naar de bereidheid om medewerking te verlenen aan de experimenten vanuit de
arrondissementen;
16
Kamerstukken II 1989/1990, 21327, nr. 3
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
11
- het begeleiden en ondersteunen van die instanties die bij de opzet en uitvoering van
de experimenten betrokken zijn;
- het rapporteren van de resultaten van de experimenten alsmede het verschaffen van
advies omtrent de vraag of, in welke mate en onder welke voorwaarden invoering van
een dergelijk systeem van alternatieve sancties mogelijk en wenselijk is;
- het geven van advies over kwesties die tijdens de uitvoering van de taak van de
werkgroep mocht rijzen.
Op 2 december 1985 bracht de werkgroep haar eindadvies uit met als conclusie dat, gezien de
gunstige ervaringen, de alternatieve sanctie voor jeugdigen een verdere invoering in het strafrechtelijk
beleid verdient. Uitgangspunt dient te zijn dat alternatieve sancties in verschillende fasen van de
procesgang mogelijk moeten zijn. Onder de alternatieve sanctie werd niet alleen de dienstverlening,
maar ook de leerproject verstaan.17
Nederland heeft het Verdrag inzake de Rechten van het Kind op 26 januari 1990 ondertekend en heeft
deze op 6 februari 1995 geratificeerd. In Titel VIIIA zijn er bijzondere bepalingen voor jeugdige
personen opgenomen. Deze bepalingen voorzien in hoofdzaak enkele specifieke straffen voor
jeugdige personen alsmede in een aantal voorschriften omtrent de wijze van tenuitvoerlegging van
deze specifieke straffen. Met inwerkingtreding van de Wet op 7 september 2000 (Stb. 365) is per 1
februari 2001 ook in het jeugdsanctierecht de taakstraf opgenomen als zelfstandige hoofdstraf. Deze
taakstraf was voor de invoering aangemerkt als alternatieve sanctie en is na de invoering van de wet
gepromoveerd tot zelfstandige hoofdstraf.18
3.2 Opzet van de wetgever
Met de invoering van dit voorstel is beoogt consequenties te trekken uit de toegenomen mondigheid
van jeugdigen. Mede hierdoor zijn verschillende jeugdstraffen en –maatregelen herzien en vervielen
allerlei bepalingen waarin het kinderstrafrecht afweek van het volwassenenstrafrecht. Daarnaast is
met dit voorstel beoogd om het kinderstrafrecht te vereenvoudigen en moderniseren. De
vereenvoudiging zit hem in het feit dat de plaatsing in een tuchtschool en arrest zijn vervangen door
één vrijheidsbenemende straf, namelijk jeugddetentie. Er wordt de mogelijkheid geboden om een
langere vrijheidsbenemende straf op te leggen voor zestien- tot achttienjarigen. Ten aanzien van de
geldboete is er geen maximum van vijfhonderd gulden, maar zijn de bepalingen van het
volwassenenstrafrecht van toepassing.
Ten aanzien van de modernisering kan worden gewezen op de regeling van de alternatieve sanctie,
waarbij de mogelijkheden om pedagogische redenen ruimer zijn. De flexibele overgang van het
kinderstrafrecht naar het volwassenenstrafrecht zijn vergroot mede doordat de criteria voor de
17
Kamerstukken II 1989/1990, 21327, nr. 3
18
C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, Strafvordering Tekst & Commentaar, Deventer: Kluwer 2005, p. 437.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
12
toepassing van het volwassenenstrafrecht op zestien- tot achttienjarigen, hetzij de toepassing van
kinderstrafrecht op achttien- tot eenentwintigjarigen niet meer cumulatief, doch alternatief zijn
geformuleerd.
De door de werkgroep uitgevoerde experimenten waren gebaseerd op een door de werkgroep
opgesteld raamwerk van uitgangspunten en richtlijnen met als onderscheid werkprojecten en
leerprojecten.
Onder werkproject werd verstaan:
“het binnen een bepaald tijdsbestek gedurende een bepaald aantal uren doen verrichten van
nauwkeurig omschreven werkzaamheden; zulks als reactie op strafbaar gesteld gedrag en
teneinde oplegging van de in de wet omschreven straffen en de daaraan verbonden niet
beoogde negatieve effecten te voorkomen. De werkzaamheden dienen zoveel mogelijk
maatsschappelijk zinvol en pedagogisch gericht te zijn.”
Onder het leerproject werd verstaan:
“het binnen een bepaald tijdsbestek gedurende een bepaald aantal uren doen volgen van
nauwkeurig aangegeven trainingen, cursussen of andersoortige activiteiten die zijn gericht op
vergroting van de individuele sociale vaardigheid en weerbaarheid; zulks als reactie op
strafbaar gesteld gedrag en teneinde oplegging van de in de wet omschreven straffen en
daaraan verbonden niet beoogde negatieve effecten te voorkomen.”
3.3 Ontwikkeling van alternatieve sancties
In 1925 werd in Nederland de geldboetewet ingevoerd. Het was op deze manier mogelijk om een
gevangenisstraf van maximaal drie maanden of een hechtenis van maximaal zes maanden te doen
vervangen met een geldboete.
In 1966 is de Commissie Vermogensstraffen in het leven geroepen om te bekijken wat mogelijkheden
zijn ten aanzien van de boete. Het idee was om de mogelijkheid voor de rechter te creëren om voor
alle strafbare feiten een geldboete op te kunnen leggen.
In de jaren zestig kwam er een ontwikkeling in Nederland ten aanzien van de werkstraffen als
alternatief voor korte vrijheidsstraffen. Men ging nadenken over het opleggen van een werkstraf aan
zij die verondersteld werden niet gewend te zijn aan regelmatige arbeid. Men zag tevens de
mogelijkheid om de straffen aan kortgestraften anders in te richten, namelijk door het combineren van
een vrijheidsstraf met opgelegde arbeid.
In 1979 werd door de Commissie Alternatieve Strafrechtelijke Sancties een rapport uitgebracht
waarin er op werd gewezen om korte vrijheidsstraffen terug te dringen middels dienstverlening. De
eerste proefprojecten met betrekking tot dienstverlening werden in 1980 op touw gezet en verscheen
in acht arrondissementen. In 1985 is er een wetsvoorstel ingediend en is deze aan de Tweede Kamer
aangeboden. Het wetsvoorstel hield in dat een vrijheidsstraf van maximaal zes maanden zou kunnen
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
13
worden vervangen met dienstverlening. In 1989 is de straf van onbetaalde arbeid in het Wetboek van
Strafrecht opgenomen.19
In het huidig strafrechtssysteem is onder artikel 77h de hoofdstraf opgenomen, waarbij onderscheid
wordt gemaakt tussen een misdrijf en een overtreding. Bij een misdrijf kan als hoofdstraf gekozen
worden tussen jeugddetentie, een taakstraf of een geldboete. In geval van een overtreding kan er
worden gekozen tussen een taakstraf of geldboete. Deze taakstraf, die zowel bij een misdrijf als
overtreding opgelegd kan worden, bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van zowel
een werk- als leerstraf.
3.4 Beleving van de werkstraf
In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (hierna: WODC) van het
Ministerie van Justitie is er onderzoek gedaan naar werkstraffen en de beleving van jongeren die een
werkstraf hadden opgelegd gekregen. Dit onderzoek werd gedaan tussen november 2009 en
september 2010.
Het onderzoek is gedaan om inzicht te krijgen in welke mate jongeren het als vernederend ervaren om
in hun eigen buurt of in de buurt waar ze een misdrijf hebben gepleegd, hun opgelegde werkstraf uit te
voeren. De coördinatie van de tenuitvoerlegging van werkstraffen is ondergebracht bij de Raad voor
de Kinderbescherming. 20
Uit het onderzoek blijkt dat een meerderheid van de jongeren vinden dat er positieve kanten aan een
werkstraf zitten. Er is een relaxte sfeer en er zijn leuke (individuele) werkplekken. Dat de taakstraf op
zaterdag wordt uitgevoerd ervaren de meeste jongeren als een straf. Dit geldt tevens ten aanzien van
werk dat saai of vervelend is. Ondanks het feit dat jongeren de werkstraf als positief ervaren zegt men
er (praktisch) weinig of niets van te hebben geleerd. Recidivisten en first offenders zijn het vaak eens
over de aan hun oplegde werkstraffen. De jongeren waarderen het als er duidelijkheid en
rechtvaardigheid is in de taakuitleg en sociale omgang. Jongeren geven aan het op prijs te stellen als
ze complimenten krijgen uit de omgeving en kunnen laten zien dat ze daadwerkelijk hun straf
uitvoeren. Ze hebben er lang niet altijd bezwaar tegen om hun werkstraf in de buurt te moeten
verrichten, zolang ze maar niet al te duidelijk herkenbaar zijn voor omstanders en leeftijdgenoten.
Jongeren hebben moeite ermee om herkenbaar en zichtbaar bezig te zijn met hun werkstraf in de
buurt. Allochtone jongeren hebben er meer moeite mee dan autochtone jongeren. Daarnaast blijkt dat
er een grote kans op uitval is indien de jongeren niet gemotiveerd zijn. De mindere mate van
motivatie kan liggen aan het feit dat een jongere zijn werkstraf moet uitvoeren op openbare plaatsen,
zoals het station, maar ook bij projecten in de stad.
19
Janssen, ‘Laat maar zitten; een exploratief onderzoek naar de werking van de korte vrijheidsstraf’,
Groningen: Rijksuniversiteit Groningen 1999, p. 10-12.
20
Nabben, Doekhie & Korf, ‘Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen’, Amsterdam: Rozenberg
Publishers 2010, p. 8.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
14
Ondanks de tegenzin van sommige jongeren proberen ze er wel het beste van te maken.21
21
Nabben, Doekhie & Korf, ‘Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen’, Amsterdam: Rozenberg
Publishers 2010, p. 79.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
15
4. Alternatieve sancties in Engeland
4.1 Community service order
Door de stijgende gevangenispopulatie en toenemende criminaliteit wilde men in Engeland een
alternatief bieden. Tevens zag men de kosten stijgen om de gevangenen achter slot en grendel te
houden. Men komt dan ook met een alternatief, namelijk het zogenaamde ‘community service order’
(hierna: taakstraf), die rechter de mogelijkheid biedt om een alternatief op te leggen in plaats van een
vrijheidsbenemende straf.
4.2 Criminal Justice Act 1972
In de Criminal Justice Act 1972 is onder artikel 39 de taakstraf opgenomen. In artikel 39 is bepaald
dat de rechtbank ervoor kan kiezen om een persoon, vanaf zeventien jaar, bij het begaan van een
misdrijf een taakstraf op kan leggen. Deze houdt in dat de veroordeelde onbetaalde arbeid verricht
voor de duur van minimaal 40 tot maximaal 240 uren. Als eis voor de taakstraf wordt gesteld dat deze
slechts dan mag worden opgelegd als het begane misdrijf wordt bedreigd met een gevangenisstraf.22
De rechter krijgt op deze manier de mogelijkheid om af te zien van een gevangenisstraf en krijgt
daarnaast de mogelijkheid rekening te houden met het soort delict, de omstandigheden en de persoon
die het misdrijf heeft begaan.23
4.3 Power of Criminal Courts (Sentencing) Act 2000
In de ‘Power of Criminal Courts (Sentencing) Act 2000’ komt de taakstraf duidelijk naar voren. Ten
aanzien van jeugdigen is onder artikel 23 vastgesteld dat deze de mogelijkheid geboden krijgen om tot
een overeenkomst te komen om een programma te volgen. Dit programma dient er voor te zorgen dat
de recidive bij de jeugdigen wordt verminderd. Onder artikel 23 lid 2 sub c is opgenomen dat de
jeugdige vrijwilligerswerk dient uit te voeren in dienst van de gemeenschap.
Onder artikel 33 lid 1 sub c is de taakstraf opgenomen die kan worden opgelegd. Conform artikel 34
kan echter geen taakstraf worden opgelegd indien de wet uitdrukkelijk een sanctie heeft toegewezen
aan het begane delict. Tevens kan er geen taakstraf worden opgelegd ingeval er sprake is van recidive.
Bij het opleggen van een taakstraf dient er ook gekeken te worden naar de omstandigheden van het
geval en dient er rekening gehouden te worden met verzachtende of verzwarende omstandigheden.
Bij veroordeling van een verdachte die de leeftijd van zestien jaar of ouder heeft bereikt, kan de
rechter een taakstraf opleggen om onbetaalde arbeid te verrichten. Artikel 46 lid 3 vermeld dat de op
te leggen taakstraf minimaal 40 uur en maximaal 240 uur mag bedragen. Daarnaast dient de rechter,
conform lid 4, te beoordelen of de verdachte in staat is om een taakstraf uit te voeren. Dit wordt
22
Criminal Justice Act 1972
23
Bottoms e.a., Community Penalties: Change and Challenges, Devon: Willian Publishing 2002, p. 4.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
16
beoordeeld afhankelijk van de leeftijd van de verdachte. De verdachte die 18 jaar of ouder is zal
worden beoordeeld door een ‘officer’. Dit kan zijn een reclasseringsmedewerker, sociaal
maatschappelijk werker of een medewerker van het ‘youth offending team’ bij een verdachte jonger
dan 18 jaar.
De taakstraf zal niet worden opgelegd indien er niet de mogelijkheid wordt geboden om deze uit te
kunnen voeren. De rechter zal, conform lid 6, een taakstraf slechts dan opleggen indien er voldoende
voorzieningen zijn om de taakstraf naar behoren uit te kunnen voeren.
4.4 Criminal Justice Act 2003
In de ‘Criminal Justice Act 2003’ is de taakstraf opgenomen vanaf artikel 147. In artikel 148 wordt er
nader in gegaan op artikel 35 zoals deze is opgenomen in de ‘Powers of Criminal Courts (Sentencing)
Act’. Uit de toelichting van artikel 148 volgt dat dit artikel erin voorziet of er wordt voldaan aan de
voorwaarde om een taakstraf op te leggen. Indien het begane misdrijf niet zwaar genoeg is voor een
taakstraf dan zal er een boete of voorwaardelijke invrijheidstelling volgen. De taakstraf dient passend
te zijn en dient in verhouding te staan met het gepleegde delict.
In artikel 177 is de taakstraf verder uitgewerkt. Hier blijkt dat de rechter de mogelijkheid heeft om
naast de taakstraf tevens een tiental combinatiemogelijkheden heeft. Zo kan de rechter er bijvoorbeeld
voor kiezen dat de verdachte een afkickprogramma zal volgen voor zijn drugsverslaving of een cursus
zal volgen ten aanzien van zijn alcoholverslaving.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
17
5. Concept voorstel Jeugdstrafrecht
5.1 Wetsontwerp Wetboek van Strafrecht
Het Surinaamse Wetboek van Strafrecht kent een aantal bijzondere straffen en maatregelen die zijn
opgesomd in Titel III van het Eerste Boek, getiteld ‘Uitsluiting, vermindering en verhoging der
strafbaarheid’. Hierin worden strafbare feiten genoemd waar jongeren strafrechtelijk aansprakelijk
voor kunnen worden gesteld. Vanzelfsprekend is het dat hier bepaalde leeftijdsgrenzen aan zijn
gesteld.
De wet heeft het in art. 9 lid 2 Sr over de term ‘minderjarige’, terwijl men het in artikel 56 lid 1 Sr
benoemd als ‘kind’.24
Volgens het Surinaams Burgerlijk Wetboek is een persoon tot aan zijn
eenentwintigste levensjaar minderjarig, tenzij men voor die leeftijd in het huwelijk is getreden.
Volgens artikel 1 IVRK dient onder het begrip ‘kind’ het volgende te worden verstaan: ‘Voor de
toepassing van dit verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij
volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.’
5.2 Minderjarigen onder de tien jaar
Kinderen onder de tien jaar strafrechtelijk kunnen niet aansprakelijk worden gesteld. Dit volgt ook uit
art. 56, lid 1 Sr, namelijk: ‘Een kind wordt niet strafrechtelijke vervolgd wegens een feit, begaan
voordat het de leeftijd van tien jaren heeft bereikt’.
De Staten aangesloten bij het IVRK worden verplicht een wettelijke minimumleeftijd vast te stellen
voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Ondanks dat Suriname dit expliciet heeft gedaan is door het
Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties het volgende aanbevolen, namelijk: ‘Take the
necessary steps to ensure that the revised Penal Code, which raises the age of criminal responsibility
to 12 years, is adopted without further delay (…)’.
Het Openbaar Ministerie van Suriname heeft hier gevolg aangegeven door minderjarigen in de leeftijd
van 10 en 11 jaar niet in te sluiten bij het begaan van een strafbaar feit, tenzij een ernstig strafbaar feit
betreft. Deze minderjarigen worden in Opa Doeli25
ingesloten.
Minderjarigen onder de tien jaar, de zogenaamde ‘tien-minners’, zijn niet vervolgbaar, maar kunnen
wel onder toezicht worden gesteld door de kantonrechter als zij ‘met zedelijke of lichamelijke
ondergang worden bedreigd’. Dit kan worden verzocht door één van de ouders, maar ook op verzoek
van één van de bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad. Het Openbaar Ministerie kan
ondertoezichtstelling vorderen.
24
G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.
1.
25
Politiecellenhuis voor minderjarigen.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
18
5.3 Minderjarigen tussen de tien en zestien jaar
In art. 56, lid 2 Sr is opgenomen dat indien een minderjarige persoon, die de leeftijd van zestien jaar
nog niet heeft bereikt ten tijde van het begaan van een strafbaar feit, kan worden overgedragen aan de
ouders, zonder toepassing van enige straf. De rechter kan er ook voor kiezen de minderjarige te
straffen met een berisping. De laatste mogelijkheid die de rechter heeft is het opleggen van een
geldboete dan wel dat de minderjarige ter beschikking van het Bestuur wordt gesteld zonder
toepassing van enige straf.
Er is gekozen om geen vrijheidsbenemende straf op te leggen aan een minderjarige tussen de tien en
de zestien jaar, mede vanuit een pedagogisch oogpunt.26
5.3.1 Overdracht aan ouders, voogd of verzorgers
Bij teruggave aan de ouders eindigt in feite de vrijheidsbeneming van de minderjarige. Hiermee komt
er een einde aan een eventueel toegepaste vrijheidsbeneming in het kader van het voorbereidend
onderzoek. De teruggave aan de ouders zal in de praktijk plaatsvinden met goedkeuring van de
verantwoordelijke opsporingsambtenaar en zal worden gedaan door de opsporingsambtenaren die
betrokken zijn geweest bij de aanhouding. Omdat het vaak feiten betreffen waarvoor het Openbaar
Ministerie de jongere niet zal dagvaarden, komt het zelden voor dat de kantonrechter het bevel
‘teruggave’ als vonnis zal uitspreken.27
5.3.2 Berisping
De kantonrechter, die de veroordeling heeft uitgesproken, heeft de mogelijkheid om berisping als
straf ten uitvoer te leggen. Deze berisping wordt op een niet-openbare zitting gegeven. De ouders
worden door de griffier opgeroepen om bij de berisping aanwezig te zijn. Berisping betreft echter een
jeugdsanctie die zelden of nooit door de kantonrechter wordt opgelegd. Deze jongeren worden slechts
gedagvaard ten aanzien van feiten die zo zwaar zijn, dat een berisping daarop geen passende sanctie
zou zijn. Het Openbaar Ministerie doet de lichtere zaken zelfstandig af. De vervolgingsambtenaar kan
reeds bij de voorgeleiding ervoor kiezen de jongere een waarschuwing te geven zonder verdere
gevolgen. De jongere wordt vervolgens heengezonden of wordt een voorwaardelijk sepot opgelegd
waaraan bepaalde verplichtingen worden verbonden. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat de
jongere de school blijft bezoeken of deelneemt aan een werk- of leerproject.28
26
G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.
5.
27
Ibid, p. 6.
28
Ibid, p. 6.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
19
5.3.3 Geldboete
De geldboete betreft een straf die in de praktijk zelden of nooit wordt opgelegd. Dit vanwege de
draagkracht van de jongeren. De geldboete kan maximaal negentig gulden mogen bedragen. Echter,
met de invoering van de nieuwe geldboeteweg is dit bedrag SRD 350.29
De ouders of voogd zijn niet verplicht dit bedrag namens de jongere te voldoen, indien deze een
geldboete opgelegd krijgt.30
5.3.4 Terbeschikkingstelling van het bestuur
De terbeschikkingstelling van het bestuur (hierna: tbs) is geen straf, maar een maatregel. Het betreft
een pedagogische en geen punitieve maatregel. Het gaat in de praktijk om de (her)opvoeding van de
jongere en wordt door de jongere ervaren als een straf. Bij het opleggen van tbs zal de rechter de
informatie verstrekt door de gedragsdeskundige meenemen in zijn oordeel. Daarnaast zal ook de
rapportage, opgemaakt door een psycholoog en/of door het bureau van Justitiële Kinderbescherming
(hierna: JKB), meegenomen worden in zijn oordeel.
De tbs kan conform artikel 57 lid 1 Sr tot het 21e
jaar van de jongere duren. De rechter is bevoegd om
in zijn uitspraak te bepalen dat een tbs eerder kan beëindigen en dient dit in het vonnis op te nemen.
Beëindiging van de tbs kan ook voordat de veroordeelde 21 jaar is, maar slechts indien de minister
van Justitie en Politie hiermee instemt. De directeur van het Jeugd Opvoedingsgesticht (hierna: JOG)
kan hiertoe een verzoek indienen, via het Hoofd van de Dienst Delinquentenzorg, aan de minister van
Justitie en Politie om de tbs voorwaardelijk of onvoorwaardelijk te laten beëindigen. De minister zal
het advies van een commissie inwinnen om tot een besluit te komen.
De onvoorwaardelijke tbs kan bestaan uit plaatsing in het JOG, maar kan ook bestaan uit het
toevertrouwen van de jongere aan een ‘bijzonder persoon’ dan wel aan een particuliere instelling die
bereid is en in staat is de heropvoeding te realiseren.
De tbs kan ook voorwaardelijk worden opgelegd. Er geldt in dat geval een maximale proeftijd van
drie jaar. Er kunnen naast de standaardvoorwaarde ook bijzondere voorwaarden aan de veroordeelde
worden gesteld, waarbij de veroordeelde geen strafbare feiten begaat gedurende zijn proeftijd. Bij het
stellen van bijzondere voorwaarden dient de rechter een ‘opdracht tot hulp en steun’ geven. Dit
betekent dat het JKB belast is met de begeleiding van en het toezicht op de veroordeelde.
Een voorwaardelijke tbs kan op vordering van het Openbaar Ministerie door de kinderrechter worden
omgezet in een onvoorwaardelijke tbs. In de praktijk wordt de oplegging van een voorwaardelijk tbs
vaak toegepast.
29
Met de huidige wisselkoers bedraagt dit €85.
30
G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.
7.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
20
De rechter heeft de mogelijkheid om de jongere een werkproject op te leggen als bijzondere
voorwaarde of verplichten tot het vergoeden van de schade aan de benadeelde. In 2006 is het
ministerie van Justitie en Politie gestart met een pilotproject, waarbij jeugdige plegers worden
onderworpen aan een werkproject in plaats van opsluiting.31
5.4 Inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis
Ondanks het feit dat het niet mogelijk is om daders van 10 tot en met 15 jaar een vrijheidsbenemende
straf op te leggen, kunnen zij wel in verzekering en in voorlopige hechtenis worden gesteld. Dit kan in
een aantal gevallen kan de tijd in het voorarrest in het jeugdcellenhuis Opa Doeli worden
doorgebracht. Dit kan als voldoende ‘straf’ worden beschouwd. De kinderrechter zal een straf in de
vorm van een voorwaardelijke tbs van het bestuur voldoende achten. Op deze manier dient het
voorarrest als jeugddetentie.32
5.5 Minderjarigen van zestien en zeventien jaar
Indien de dader bij het plegen van het delict de leeftijd van zestien of zeventien jaar had, kan de
rechter hem een ‘jeugdsanctie’ opleggen. De rechter kan er ook voor kiezen om de dader te straffen
op basis van een volwassenenstraf. De rechter kan de ernst van het delict, de persoonlijkheid van de
dader, diens gedrag tijdens zijn verblijf in het jeugdcellenhuis Opa Doeli, zijn gedrag tijdens de zitting
en de omstandigheden waaronder het delict is begaan in acht nemen. In de praktijk laat de rechter zich
adviseren door gedragsdeskundigen en/of door het JKB33
.
Bij de toepassing van het jeugdstrafrecht op deze leeftijdscategorie, kunnen slechts de in art. 56 Sr
genoemde jeugdsancties worden toegepast. Bij delicten waar een strafmaximum van drie jaar of meer
staat, kan de maatregel van tbs worden opgelegd. Deze kan worden gecombineerd met een
gevangenisstraf waarbij het maximum met een derde wordt verlaagd. Bij de toepassing van een
dergelijke straf dient eerst de tbs ten uitvoer te worden gelegd voordat de gevangenisstraf aanvangt. In
de praktijk wordt een dergelijke combinatie van tbs en gevangenisstraf niet opgelegd.
Bij toepassing van het volwassenenstrafrecht op een zestien- of zeventienjarige, wordt het maximum
van de hoofdstraffen met een derde verminderd. Tevens kan er bij toepassing van het
volwassenenstrafrecht geen bijkomende straf worden opgelegd, met uitzondering van de plaatsing in
een landswerkinrichting en de openbaarmaking van de uitspraak.34
31
G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.
7-14.
32
Ibid, p. 15.
33
Dienst Justitiële Kinderbescherming
34
G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.
16.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
21
5.6 Voorontwerp artikelen 105k tot en met 105o
De artikelen zijn als volgt opgenomen in het voorontwerp Wetboek van Strafrecht, Titel IV,
bijzondere bepalingen voor jeugdige personen.
art. 105k
1. Het vonnis vermeldt of de taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide,
alsmede het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis kan de aard en inhoud van de te verrichten
werkzaamheden of het te volgen leerproject vermelden.
2. De duur van de onbetaalde arbeid of van de arbeid tot herstel van de door het strafbare feit
aangerichte schade, is ten hoogste tweehonderd uren.
3. De termijn waarbinnen de arbeid moet zijn verricht bedraagt ten hoogste zes maanden indien niet meer
dan honderd uren is opgelegd en overigens ten hoogste een jaar. Het Openbaar Ministerie kan evenwel
bij toepassing van artikel 105m lid 2 de duur verlengen.
4. De duur van een leerproject is ten hoogste tweehonderd uren.
5. De termijn waarbinnen een leerproject plaatsvindt bedraagt ten hoogste zes maanden.
6. Indien meer dan één taakstraf wordt opgelegd, bedraagt het totaal aantal uren niet meer dan
tweehonderdenveertig.
7. Artikel 44 leden 1 en 4 is bij veroordeling tot een taakstraf van overeenkomstige toepassing.
8. Het Openbaar Ministerie kan de termijn, genoemd in de leden 3 en 5 van dit artikel, ambtshalve of op
verzoek van de veroordeelde, eenmaal met een zelfde periode verlengen. Het Openbaar Ministerie
zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde.
9. De termijnen, genoemd in de leden 3 en 5 van dit artikel, worden verlengd met de tijd dat de
veroordeelde uit andere hoofde rechtens de vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat deze
ongeoorloofd aanwezig was.
art. 105l
1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat de veroordeelde
de taakstraf niet naar behoren verricht, dat de vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.
2. De duur van de vervangende jeugddetentie wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.
3. De vervangende jeugddetentie beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee
uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd.
4. Wanneer een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, vermindert de duur van de
vervangende jeugddetentie naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een
gedeelte van een dag vervangende jeugddetentie zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding
naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.
art. 105m
1. De jeugdreclassering heeft tot taak de voorbereiding en de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van
taakstraffen. Over de wijze waarop de veroordeelde de taakstraf uitvoert, kan het Openbaar Ministerie
inlichtingen inwinnen bij de jeugdreclassering. Het Openbaar Ministerie kan haar medewerking
inroepen en aan haar de nodige opdrachten geven.
2. Het Openbaar Ministerie kan na overleg met de jeugdreclassering en de veroordeelde, de opgelegde
straf, behoudens voor wat betreft het aantal opgelegde uren, wijzigen indien het van oordeel is dat de
veroordeelde de taakstraf niet geheel overeenkomstig het vonnis kan of heeft kunnen volbrengen. Het
benadert daarbij zoveel mogelijk de opgelegde taakstraf. Het Openbaar Ministerie geeft hiervan kennis
aan de veroordeelde en de jeugdreclassering.
3. Het Openbaar Ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen.
De kennisgeving behelst het aantal uren dat naar het oordeel van het Openbaar Ministerie reeds naar
behoren is volbracht, alsmede de straf zoals deze voor het overige nader is vastgesteld.
4. Tegen de kennisgeving, bedoel in lid 3 van dit artikel, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na
betekening een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De rechter kan de
beslissing van het Openbaar Ministerie wijzigen. Lid 2 is van overeenkomstige toepassing.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
22
art. 105n
1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het Openbaar Ministerie van
oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, kan
het Openbaar Ministerie de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie bevelen. Het
Openbaar Ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde en de jeugdreclassering.
2. Het Openbaar Ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen.
De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het Openbaar Ministerie is
verricht, alsmede het aantal dagen vervangende jeugddetentie.
3. Tegen de kennisgeving, bedoel in lid 2 van dit artikel, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de
betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de staf oplegde. De rechter kan de
beslissing van het Openbaar Ministerie wijzigen.
4. Indien de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging meerderjarig, kan de vervangende
jeugddetentie ten uitvoer worden gelegd als vervangend hechtenis. Artikel 33 leden 2 en 3 en artikel
33a zijn van overeenkomstige toepassing.
art. 105o
1. Het Openbaar Ministerie kan slechts een beslissing nemen of een bevel geven krachtens artikel 105m
lid 2, onderscheidenlijk artikel 105n lid 1, binnen drie maanden na afloop van de termijn waarbinnen
de arbeid moet zijn verricht of waarbinnen het leerproject moet zijn gevolgd krachtens artikel 105k.
2. Indien naar het oordeel van het Openbaar Ministerie de opgelegde taakstraf naar behoren is
uitgevoerd, stelt het zo spoedig mogelijk de veroordeelde hiervan in kennis.35
35
G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.
9-13.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
23
6. Haalbaarheid alternatieve sancties
6.1 Pilotproject
In 2006 is er in Suriname een haalbaarheidsstudie gedaan ten aanzien van alternatieve sancties in
Suriname. De resultaten hiervan zijn door de heer Kasdipowidjojo36
beschreven in het Surinaams
Juristenblad.
Er is een pilotproject “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers” gedraaid in Suriname met als doel de
haalbaarheid te toetsen van alternatieve strafmodaliteiten, waaronder het verrichten van onbetaalde
arbeid. Daarbij zijn een aantal aspecten bekeken, namelijk in hoeverre de mogelijkheid bestaat om de
door de rechters opgelegde werkstraffen ten uitvoer te leggen, de bereidheid van zowel de jeugdigen
als ouders te toetsen, of er voldoende werkplekken gecreëerd kunnen worden voor deze taakstraffen
en of degene die belast is met de tenuitvoerlegging de mogelijkheid en de kennis heeft om invulling te
geven aan de straf.37
6.2 Ketenpartners en resultaten
De werkplekken zijn door een drietal instanties beschikbaar gesteld, namelijk Huize Ashiana38
, het
Academisch Ziekenhuis en de Surinaamse Waterleiding Maatschappij (SWM). Binnen Huize Ashiana
werden werkplekken beschikbaar gesteld bij de afdeling Technische Dienst, de keuken, de
linnenkamer, de kapper, de administratie, de soos, de terreindienst en de wasserij. Binnen het
Academisch Ziekenhuis konden de jeugdigen terecht op de schilderafdeling, de reparatieafdeling, de
smederij, de instrumentenafdeling en bij de elektra en koelafdeling. Door de Surinaamse Waterleiding
Maatschappij zijn werkplekken beschikbaar gesteld bij het magazijn, de administratie en bij de
afdeling zand- en schelpwasserij.
Daarnaast is bij het project gekozen voor een ketenbenadering. Daarbij zijn vertegenwoordigers van
het Openbaar Ministerie, de afdeling Justitiële Kinderbescherming (JKB) en de afdeling Jeugdzaken
van het Korps Politie Suriname betrokken geweest.39
Over heel Suriname waren er 18 jeugdigen die in aanmerking kwamen voor een alternatieve aanpak.
De pilot werd op 14 december 2007 afgesloten en geëvalueerd. Van de geselecteerde 18 jeugdigen
hebben 6 jeugdigen het aangeboden werkproject met succes voldaan en afgesloten. Van de overige
jeugdigen hebben er 2 het traject voor een deel gevolgd en de overige 10 jeugdigen hebben om
diverse redenen niet deel willen nemen aan het project.
36
Professor aan de Anton de Kom (ADEK) Universiteit te Paramaribo, Suriname.
37
J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 138
38
Grootste bejaardentehuis in Suriname.
39
J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 139-140.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
24
Door mevrouw mr. Astrid Niamat40
is in overleg met mevrouw drs. Sylvana Auguste41
het aantal
werkuren voor de jeugdigen vastgesteld.
Leeftijd Strafbaar feit Werkstraf Werkplek Resultaat Reden
16 Verdenking van
mishandeling
66 uur Academisch
Ziekenhuis
Succesvol
afgerond
15 Verdenking van
diefstal
60 uur Huize Ashiana Succesvol
afgerond
13 Verdenking van
diefstal
60 uur Huize Ashiana Succesvol
afgerond
15 Verdenking van
diefstal
66 uur Academisch
Ziekenhuis
Succesvol
afgerond
16 Verdenking van
diefstal
77 uur Surinaams
Waterleiding
Maatschappij (SWM)
Slechts 4 uren
gewerkt
Ouders weigeren mee te
werken
15 Verdenking van
mishandeling
32 uur Huize Ashiana Slechts 10
uren gewerkt
Gezondheidsredenen
Tabel 1.1
Van de 18 geselecteerde jeugdigen werden er 10 van de lijst gehaald. Dit waren jeugdigen in de
leeftijdscategorie 14 tot en met 18 jaar. Het betroffen 9 jongens en een meisje die verdacht werden
van diefstal danwel verduistering. Achteraf bleek een van de jongens tevens drugsgebruiker te zijn en
is om die reden van de lijst gehaald. Bij 4 van de 10 jeugdigen bleken de ouders niet mee te willen
werken aan het werkproject. Bij 5 jeugdigen was sprake van wegloopgedrag. Op het moment dat zij
opgehaald werden bleken de jeugdigen niet thuis te zijn of al dagen niet thuis geweest te zijn geweest.
De laatste jeugdige is afgehaakt vanwege gezondheidsredenen.
Opvallend is dat alle ouders van de jeugdigen die bij dit project betrokken waren een laag
opleidingsniveau hadden. Een aantal hadden de lagere school zelfs niet afgemaakt. Ondanks het feit
dat een aantal jeugdigen zelf geen voorbeeldige leerling waren bleken ze vaak beter geschoold te zijn
dan de ouders zelf. Tevens viel op dat de meeste gezinnen een eenoudergezin betrof, waarvan de
moeder of soms de oma gezinshoofd en kostwinner is.
Als algemene conclusie wordt er benadrukt dat de thuissituatie van deze gezinnen niet optimaal is en
dat de ouders zelf ook de nodige hulp en begeleiding willen. Ten tijde van het project was er echter
geen orthopedagoog beschikbaar waardoor het bieden van professionele begeleiding ontbrak.42
6.3 Conclusie
Uit het pilotproject kan het volgende worden geconcludeerd. Door het opleggen van een werkstraf
wordt ervoor gezorgd dat vrijheidsbeneming van jeugdigen wordt beperkt. Daarmee hangt samen dat
40
Jeugdofficier van Justitie
41
Waarnemend hoofd Dienst Justitiële Kinderbescherming
42
J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 141-144.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
25
de druk op detentiecellen voor jeugdigen wordt verminderd. Voor de invoering van alternatieve
sancties is echter wel vereist dat het wetboek van strafrecht wordt aangepast.
Gezien het feit dit enige tijd in beslag kan nemen lijkt het verstandig om het Openbaar Ministerie de
mogelijkheid te bieden om van haar bevoegdheid tot het (voorwaardelijk) seponeren gebruik te maken
met als voorwaarde dat een jeugdige een werkproject aangeboden krijgt. Op deze manier wordt er ook
invulling gegeven aan de in artikel 40, eerste en tweede lid van het Verdrag inzake de rechten van het
Kind.
Plegers van feiten als eenvoudige diefstal, eenvoudige mishandeling en zaaksbeschadiging kunnen in
verzekering worden gesteld. Toch is er vanuit de pilot gekozen om jeugdigen te selecteren die voor
het eerst in aanraking zijn gekomen met de (jeugd)politie en minder ernstige delicten hebben
gepleegd.
Het beleid van het Openbaar Ministerie is echter dat deze groep jeugdigen met een waarschuwing
(berisping) weer naar huis worden heengezonden. Het aanbieden van een werkstraf biedt het
Openbaar Ministerie meer mogelijkheden en een uitkomst om deze jongeren op het rechte pad te
houden in de toekomst. Nadeel van de werkstraf is dat er geen strafprocessuele gevolgen kunnen
worden verbonden aan het niet volledig of niet uitvoeren van de werkstraf. Het zou dan ook de
beginselen van behoorlijk procesrecht schaden om deze jeugdigen alsnog in verzekering te stellen.43
43
J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 145-146.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
26
7. Internationale wet- en regelgeving
7.1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind wordt beschouwd als het belangrijkste
bindende internationale instrument ten aanzien van het jeugdsanctierecht. Het Kinderrechtenverdrag
geldt in Suriname sinds maart 1993.44
Conform artikel 40 van het verdrag dient bij de bejegening van de jeugdige verdachten en
veroordeelden rekening gehouden te worden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van
het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een
opbouwende rol in de samenleving.
Conform het vierde lid dienen de Staten de mogelijke voorzieningen te treffen die er toe leiden dat
kinderen alleen in het uiterste geval voor de rechter moeten komen en alleen in het uiterste geval
mogen worden opgesloten. Er dient verzekerd te worden dat de handelswijze ten aanzien van kinderen
hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staan tot hun omstandigheden als tot het strafbare
feit. Dit kan worden verzekerd middels rechterlijke bevelen voor zorg, begeleiding en toezicht,
adviezen, jeugdreclassering, pleegzorg, programma’s voor onderwijs en beroepsopleiding en andere
alternatieven voor institutionele zorg.
Alternatieve strafoplegging maakt formeel nog geen deel uit van het Wetboek van Strafrecht. Het
Openbaar Ministerie heeft als stelregel dat strafrechtelijke vervolging van minderjarige niet
plaatsvindt, tenzij er sprake is van een dringende en bijzondere omstandigheid. Vervolging zou slechts
in uitzonderlijke gevallen plaats mogen vinden. Het Openbaar Ministerie heeft in 2002 aan de
foundation for Human Development en Bureau Kinderontwikkeling laten weten dat zij samen met de
Afdeling Jeugdzaken de mogelijkheid aan het bestuderen is of alternatieve strafoplegging deel kan
gaan uitmaken van het jeugdstrafrechtsysteem.45
De wet in zijn huidige vorm kent wel degelijk een aantal vormen van alternatieve afdoening, echter
kent men de taakstraf nog niet. De politie kan bij constatering van een overtreding een transactie
aanbieden. Na het voldoen van deze transactie zal verdere vervolging worden voorkomen. De
transactiebevoegdheid strekt zich slechts tot overtredingen en niet tot misdrijven, waardoor deze niet
geschikt is om jongeren bij wijze van alternatieve afdoening aan een werk of leerproject te laten
deelnemen.
Het Openbaar Ministerie kan zowel bij overtredingen als misdrijven een voorwaardelijk sepot
hanteren. Deze leent zich wel voor een alternatieve afdoening van delicten. In de praktijk bestaat de
44
Ferrier en Lieuw, ‘De praktijk van het jeugdstrafrecht in Suriname’, Paramaribo: BKO 2004 eerste druk,
p. 8.
45
Ibid, p. 43.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
27
mogelijkheid voor de vervolgingsambtenaar of de hulpofficier van justitie, bij de
inverzekeringstelling van een jongere, ervoor kiezen om een alternatieve straf op te leggen in de vorm
van een werkproject. Om deel te kunnen nemen aan het werkproject is vereist dat de ouders of voogd
schriftelijk instemmen met het project. Wegens het gebrek aan middelen zijn leerprojecten niet
uitvoerbaar. Het ministerie van Justitie en Politie is na afronding van het pilotproject in 2007
doorgegaan met de alternatieve aanpak van jeugdige plegers. Ook nu worden zaken nog steeds
afgedaan door de Officier van Justitie belast met jeugdzaken.
Conform artikel 70 Sv kan een jongere die in voorlopige hechtenis zit ook deelnemen aan het
werkproject, in het kader van een bijzondere schorsingsvoorwaarde. In de praktijk wordt hier
nauwelijks gebruik van gemaakt.
Een andere mogelijkheid is dat de jeugdstrafrechter een jongere alsnog de kans kan bieden om zich
van zijn goede kant te laten zien. Dit kan doordat de jongere een werkproject kan uitvoeren, waarbij
het onderzoek tegen hem niet wordt gesloten, maar slecht wordt opgeschort tot na het voltooien van
het werkproject. Indien de jongere zijn werkproject naar behoren heeft uitgevoerd kan de rechter hier
rekening mee houden in het te wijzen vonnis.
Tenslotte biedt artikel 60 Sr de mogelijkheid om de tbs voorwaardelijk op te leggen. Hierbij kan de
rechter algemene en bijzondere voorwaarden stellen, die de opschorting van het tbs mogelijk maken.
Op deze manier heeft de rechter voldoende ruimte om bij het stellen van de bijzondere voorwaarden
de jeugdige een werk- of leerproject op te leggen als alternatieve sanctie. Hier wordt echter in de
praktijk geen gebruik van gemaakt.46
7.2 Aanbevelingen Committee on the Rights of the Child
Het comité geeft in het rapport van 18 juni 2007 te kennen tevreden te zijn dat er een actieplan is
opgesteld ten aanzien van kinderen door de ministerie van Justitie en Politie. Dit is gedaan in
november 2006 in de vorm van een pilot project genaamd “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers”
voor de duur van een jaar. Het comité is echter bezorgd dat de huidige Surinaamse strafwetgeving
onvoldoende toeziet op jeugdigen. De Surinaamse strafwetgeving kent geen specifieke regels ten
aanzien van jeugdigen die voor een kinderrechter moeten verschijnen. Tevens is de rol van de ouders
in het geheel onbeschreven en is er niets opgenomen ten aanzien van de bijstand door een raadsman
ten tijde van de aanhouding noch bij het proces.
Het comité wijst er verder op dat rechters de mogelijkheid hebben om jeugdigen tussen de 16 en 18
jaar als een volwassene te berechten, maar dat er geen expliciete regels zijn omtrent het bezoek en dat
de media vaak de privacy van jeugdigen niet in acht neemt. Als laatste spreekt het comité haar zorgen
uit over meisjes die samen met volwassenen vrouwen in de inrichting worden geplaatst of terug naar
huis worden gestuurd zonder enig begeleiding.
46
J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname, het Vervolgtraject’, SJB april 2011, p. 15.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
28
Het comité dringt erop aan dat Suriname de in artikelen 37, 40 en 39 van het verdrag implementeert.
Daarnaast dient ook de United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile
Justice (the “Beijing Rules”) en de United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of
their Liberty (the “Havana Rules”) in acht te worden genomen.47
Als conclusie heeft de comité een zestal zaken opgesomd waarbij er actie ondernomen dient te
worden door de Staat. Hieronder zijn een tweetal zaken, die van belang zijn, opgenomen, namelijk:
i. de nodige maatregelen nemen om de herziene Wetboek van Strafrecht in te
voeren, waarin opgenomen is dat de leeftijdsgrens van de strafrechtelijke
aansprakelijkheid van een jeugdige wordt opgehoogd naar 12 jaar. Daarnaast
dient de herziene versie te zijn voorzien van alternatieve sancties en
maatregelen ten aanzien van jeugdigen en de rechten en plichten van
jeugdigen te bevatten die in aanraking komen met justitie en politie;
ii. het invoeren van een beleid dat toeziet op het opleggen van alternatieve
sancties voor jeugdigen en erop toe te zien dat vrijheidsberoving als ‘ultimum
remedium’ dient en dat deze vrijheidsberoving zo kort mogelijk is.48
7.3 United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice
(the “Beijing Rules”)
De fundamentele aspecten waar deze regels zich op richt betreft het wel welzijn van
jeugddelinquenten. Hierdoor zal de noodzaak om in te grijpen middels het (jeugd)strafrecht worden
verminderd en zal de gevolgen die het jeugdstrafrecht met zich meebrengt ten aanzien van de
jeugdigen worden beperkt.
Onder 2.3 van de “Beijing Rules” is opgenomen dat iedere Staat ten aanzien van jeugddelinquenten
een jeugdstrafrecht ontwikkeld en dat deze wordt opgenomen in de nationale wetgeving. Deze dient in
te houden dat de er wordt voorzien in de basisbehoefte van een jeugddelinquent, de maatschappelijke
behoefte en dat deze regels zorgvuldig worden geïmplementeerd. Deze nationale jeugdstrafwetgeving
is van belang om de ‘Standard Minimum Rules’ zowel in wetgeving als praktisch te kunnen
implementeren.
Rule 5 van de “Beijing Rules” vraagt om een evenredig en proportionele reactie op de straf die wordt
begaan door een jeugddelinquent. Er dient een straf te volgen die past bij het delict dat is begaan.
Onder rule 11 van de “Beijing Rules” is opgenomen dat er kan worden afgeweken van een officiële
hoorzitting ten aanzien van een jeugddelinquent. Zowel politie als het openbaar ministerie hebben de
discretionaire bevoegdheid om zaken ten aanzien van jeugddelinquenten zelfstandig af te doen, met in
achtneming van de wettelijke regels en de regels zoals die zijn opgenomen in de “Beijing Rules”.
Tevens kan de beslissing om een alternatieve straf of maatregel op te leggen ook door de rechter
47
Consideration of reports p. 15
48
Consideration of reports p. 16
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
29
worden genomen. Er dienen voldoende alternatieve straffen of maatregelen te zijn. De deelname aan
een alternatieve straf of maatregel dient te gebeuren op vrijwillige basis met instemming van de
jeugdige of zijn ouders of voogd. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheden om een
alternatieve straf of maatregel ten uitvoer te leggen. Zo dienen er projecten of andere programma’s
opgezet te worden die voldoende toezicht en begeleiding bieden en daarnaast het slachtoffer voorzien
van enig compensatie.49
7.4 United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty
(the “Havana Rules”)
Ook in de zogenaamde “Havana Rules” wordt er op gewezen dat de Staat er zorg voor dient te dragen
dat er een strafrechtsysteem is ten aanzien van jeugdigen. Deze dient de rechten en veiligheid van de
jeugddelinquenten te waarborgen. Daarnaast dient vrijheidsberoving te worden beschouwd als
‘ultimum remedium’. De vrijheidsberoving van een jeugdige dient voor een minimale periode te zijn
en dient slechts dan toegepast te worden indien er geen ander alternatief geboden is.50
Jeugdigen die in afwachting zijn op hun proces dienen de mogelijkheid te worden geboden om te
werken of om een opleiding danwel training te volgen. Dit hoeft echter niet als verplichting te worden
opgelegd.
Daar waar mogelijk dient aan de jongeren de mogelijkheid te worden geboden om betaalde arbeid te
verrichten, indien mogelijk binnen de eigen gemeenschap. Dit dient de jeugdige te stimuleren om bij
terugkeer in de samenleving passend werk te vinden. De aangeboden werkzaamheden dienen overeen
te komen met de werkzaamheden die een jeugdige ook buiten zijn detentie zou kunnen uitvoeren.51
49
United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice (the “Beijing Rules”)
(<www.un.org/documents/ga/res/40/a40r033.htm>)
50
United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty (the “Havana Rules”)
(<www.un.org/documents/ga/res/45/a45r113.htm>)
51
United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty (the “Havana Rules”)
(<www.un.org/documents/ga/res/45/a45r113.htm>)
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
30
8. Conclusie
Dat de huidige wetgeving van Suriname aanzienlijk is verouderd is een vaststaand feit. Deze voldoet
niet meer aan de huidige tijd en is niet meer in lijn met de internationale regelgeving. Het concept ten
aanzien van de herziening van het huidige Wetboek van Strafrecht is reeds goedgekeurd door de Raad
van Ministers en de Staatsraad en ligt klaar om te worden behandeld in het Nationale Assemblée. Dat
hier nog enige tijd overheen zal gaan lijkt voor Surinaamse begrippen vanzelfsprekend te zijn.
In tegenstelling tot de Nederlandse strafwetgeving kent de Surinaamse strafwetgeving geen taakstraf
voor volwassenen noch voor minderjarigen. Wat opvalt is dat in artikel 9 Sr, ten aanzien van zij die de
leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, kan worden besloten om een hoofdstraf op te
leggen in de vorm van een geldboete danwel een berisping.
Het Surinaams Wetboek van Strafrecht treft geen voorzieningen voor het opleggen van een taakstraf
in de vorm van een werk- of leerstraf of een combinatie van beiden. Volgens het onderzoek van de
heer Kasdipowidjodjo kent het Surinaams Wetboek van Strafrecht wel de mogelijkheid voor de
rechter om alternatieve sancties op te leggen, maar ontbreekt de mogelijkheid tot opleggen van een
taakstraf in de huidige wetgeving. Ondanks het feit dat de mogelijkheid tot opleggen van een taakstraf
ontbreekt is er wel een pilot gedraaid waaruit is gebleken dat de mogelijkheid tot het opleggen van
een werkstraf aan een jeugdige diverse effecten met zich meebrengt. Een van de belangrijkste effecten
is dat de vrijheidsbeneming van de jeugdigen wordt beperkt. Daarnaast neemt de druk op de
detentiecellen voor jeugdigen af. Gezien het feit de invoering van alternatieve sancties op zich laat
wachten kan het Openbaar Ministerie gebruik maken van haar bevoegdheid tot het (voorwaardelijk)
seponeren van een zaak met als voorwaarde dat een jeugdige meewerkt aan een werkproject. Een
nadeel die hierbij wordt ondervonden is dat er geen strafprocessuele gevolgen kunnen worden
verbonden aan de werkstraf, indien de jeugdige deze werkstraf niet of niet naar behoren uitvoert. Een
andere sanctie die, zowel door de politie als het Openbaar Ministerie, kan worden opgelegd betreft het
opleggen van een transactie ingeval van overtredingen. De transactie leent zich echter niet voor
alternatieve afdoening gezien het feit deze slechts bij overtredingen opgelegd kan worden bij
overtredingen en niet bij misdrijven. Naast de transactie bestaat de mogelijkheid om de jeugdige deel
te laten nemen aan een werkproject, in het kader van een bijzondere schorsingvoorwaarde, als deze
zich in voorlopige hechtenis bevindt. In de praktijk wordt hier geen gebruik van gemaakt.
De jeugdstrafrechter zou een jeugdige, die gedagvaard is, een kans kunnen geven door de onderzoek
te schorsen en de jeugdige een werkstraf op te leggen. Indien de jeugdige zijn werkstraf naar behoren
heeft uitgevoerd kan dit meegenomen worden in het te wijzen vonnis.
Als laatste kan er bij de voorwaardelijke tbs van het bestuur als bijzondere voorwaarde een
werkproject opgelegd worden, maar ook deze mogelijkheid komt in de praktijk nauwelijks voor.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
31
Dat het Surinaams wetboek van Strafrecht alternatieve afdoeningen kent mag duidelijk zijn. Hier
wordt in de praktijk echter niet of nauwelijks gebruik van gemaakt. Het is daarom van belang dat de
taakstraffen, zoals deze zijn opgenomen in het voorontwerp van het Surinaams Wetboek van
Strafrecht, worden ingevoerd om de jeugdrechter, het Openbaar Ministerie en de politie de
mogelijkheid te bieden om straffen middels een alternatieve wijze af te kunnen doen.
De centrale vraag die beantwoord moet worden is: in hoeverre voldoen de artikelen 105k tot en met
105o van het voorontwerp Wetboek van Strafrecht aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten
van het Kind en zijn er aanvullingen nodig?
Als vergelijking en ter lering is er gekeken naar de taakstraf zoals deze in de Engelse wetgeving is
geregeld. Deze maakt deel uit van een groter geheel. De ‘community service order’ is in Engeland
ingevoerd met de bedoeling om de recidive tegen te gaan en de druk op cellen af te laten nemen. In de
Engelse wetgeving wordt duidelijk verwezen naar gevallen waarin er geen taakstraf kan worden
opgelegd. Hierbij wordt rekening gehouden met de recidive en wordt er gekeken naar de
omstandigheden van het geval. Engeland onderscheid zich door het feit dat er minimumstraffen
gelden op enkele delicten waarbij geen taakstraf mogelijk is. Ook Suriname zou ervoor kunnen kiezen
om een uitzondering te maken ten aanzien van het opleggen van taakstraffen bij recidive indien het
misdrijven betreffen waar een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer op staat. Daarnaast zou ervoor
gekozen kunnen worden om gewelds- en zedendelicten uit te sluiten van een taakstraf en delicten die
worden bedreigd met een gevangenisstraf van zes jaren of meer.
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft als uitgangspunt dat een jeugdige
slechts opgesloten mag worden op grond van de wet en als uiterste maatregel zal worden gehanteerd
voor de kortst mogelijke duur.
Het Committee on the Rights of the Child wijst Suriname er op dat zij gehouden is te voldoen aan het
verdrag. Ten aanzien van de alternatieve afdoening kan als belangrijkste uit het rapport worden
geconcludeerd dat Suriname de nodige voorzieningen dient te treffen, zodat zij voldoet aan de in
artikelen 37, 39 en 40 genoemde bepalingen. Suriname dient een beleid in te voeren dat toeziet op het
opleggen van alternatieve sancties voor jeugdigen en dient er op toe te zien dat vrijheidsberoving als
‘ultimum remedium’ wordt gebruikt voor een zo kort mogelijke duur.
Dit wordt herhaalt in zowel de ‘Beijing Rules’ als de ‘Havana Rules’. Zowel politie, justitie en de
rechterlijke macht dienen er zorg voor te dragen dat een jeugdige de mogelijkheid geboden krijgt om
zijn straf op een alternatieve wijze te vervullen middels een project of een programma. Op deze
manier dient de jeugdige te worden gestimuleerd om passend werk te verrichten in dienst van de
samenleving. Daarnaast kan dit de jeugdige meehelpen om passend werk te vinden na het uitvoeren
van de alternatieve straf.
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname
Master thesis
32
Van belang is dat er de mogelijkheid bestaat om de jeugdige een alternatief aan te bieden daar
opsluiting als uiterste maatregel wordt genoemd in het verdrag. Mijns inziens voldoen de artikelen
105k tot en met 105o, van het voorontwerp, dan ook aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten
van het Kind en voldoet Suriname op deze manier aan de aanbevelingen gedaan door het Committee
on the Rights of the Child. Deze behoeft geen aanvullingen. Wel zou het verstandig zijn om duidelijke
richtlijnen op te stellen ten aanzien van welke delicten er een taakstraf opgelegd kan worden.
Suriname hoeft het wiel niet opnieuw uit te vinden. Dit mag blijken uit de artikelen 105k tot en met
105o die grotendeels overeenkomen met de Nederlandse jeugdstrafwetgeving. Het blijft echter zo dat
Suriname de Nederlandse of Engelse wetgeving niet letterlijk kan kopiëren. De omstandigheden per
land verschillen, maar ook de financiële en sociale ondersteuning om dergelijke projecten en
werkzaamheden voor jeugdigen te realiseren zijn in Suriname beperkter.
Concluderend is het, mijn inziens, een stap in de goede richting dat Suriname met het pilotproject
“Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers” probeert een alternatief te bieden aan deze jeugdigen. Met de
invoering van de nieuwe wetgeving zal de alternatieve sanctie voor zowel het Openbaar Ministerie als
de rechter een houvast bieden om deze jongeren in de toekomst op het rechte pad te houden.

More Related Content

What's hot

Resume Materi Hukum Pidana
Resume Materi Hukum PidanaResume Materi Hukum Pidana
Resume Materi Hukum Pidana
Ica Diennissa
 
Pertemuan 2 hukum pidana sbg hukum publik
Pertemuan 2 hukum pidana sbg hukum publikPertemuan 2 hukum pidana sbg hukum publik
Pertemuan 2 hukum pidana sbg hukum publik
yudikrismen1
 
Hukum acara perdata
Hukum acara perdataHukum acara perdata
Hukum acara perdata
sesukakita
 
Materi kuliah Hukum Acara Pidana PPT
Materi kuliah Hukum Acara Pidana PPTMateri kuliah Hukum Acara Pidana PPT
Materi kuliah Hukum Acara Pidana PPT
Andhika Pratama
 
Asas asas Hukum Pidana & Pengertian Perbuatan Pidana menurut Para Ahli
Asas asas Hukum Pidana & Pengertian Perbuatan Pidana menurut Para AhliAsas asas Hukum Pidana & Pengertian Perbuatan Pidana menurut Para Ahli
Asas asas Hukum Pidana & Pengertian Perbuatan Pidana menurut Para Ahli
Ica Diennissa
 
Prinsip hukum ekonomi internasional
Prinsip hukum ekonomi internasionalPrinsip hukum ekonomi internasional
Prinsip hukum ekonomi internasional
Yanels Garsione
 

What's hot (20)

Hukum Acara Perdata
Hukum Acara PerdataHukum Acara Perdata
Hukum Acara Perdata
 
Resume Materi Hukum Pidana
Resume Materi Hukum PidanaResume Materi Hukum Pidana
Resume Materi Hukum Pidana
 
Mengenal Sejarah KUHP
Mengenal Sejarah KUHPMengenal Sejarah KUHP
Mengenal Sejarah KUHP
 
Hukum Acara Perdata.pptx
Hukum Acara Perdata.pptxHukum Acara Perdata.pptx
Hukum Acara Perdata.pptx
 
Kerangka Hukum keterbukaan Kontrak Migas dan Minerba di indonesia
Kerangka Hukum keterbukaan Kontrak Migas dan Minerba di indonesiaKerangka Hukum keterbukaan Kontrak Migas dan Minerba di indonesia
Kerangka Hukum keterbukaan Kontrak Migas dan Minerba di indonesia
 
Pertemuan 2 hukum pidana sbg hukum publik
Pertemuan 2 hukum pidana sbg hukum publikPertemuan 2 hukum pidana sbg hukum publik
Pertemuan 2 hukum pidana sbg hukum publik
 
Hukum pidana
Hukum pidanaHukum pidana
Hukum pidana
 
PPT HUKUM PIDANA - Pra peradilan Di Indonesia
PPT HUKUM PIDANA - Pra peradilan Di IndonesiaPPT HUKUM PIDANA - Pra peradilan Di Indonesia
PPT HUKUM PIDANA - Pra peradilan Di Indonesia
 
Norma Kaidah
Norma KaidahNorma Kaidah
Norma Kaidah
 
Hukum perdata internasional 2
Hukum perdata internasional 2Hukum perdata internasional 2
Hukum perdata internasional 2
 
Pengantar hukum internasional
Pengantar hukum internasionalPengantar hukum internasional
Pengantar hukum internasional
 
Hukum acara perdata
Hukum acara perdataHukum acara perdata
Hukum acara perdata
 
Materi kuliah Hukum Acara Pidana PPT
Materi kuliah Hukum Acara Pidana PPTMateri kuliah Hukum Acara Pidana PPT
Materi kuliah Hukum Acara Pidana PPT
 
Natal kristiono mata kuliah hukum adat pengantar teori hukum adat
Natal kristiono mata kuliah hukum adat  pengantar teori hukum   adatNatal kristiono mata kuliah hukum adat  pengantar teori hukum   adat
Natal kristiono mata kuliah hukum adat pengantar teori hukum adat
 
PENGANTAR ILMU HUKUM PERTEMUAN 1
PENGANTAR ILMU HUKUM PERTEMUAN 1PENGANTAR ILMU HUKUM PERTEMUAN 1
PENGANTAR ILMU HUKUM PERTEMUAN 1
 
Konstitusi Indonesia, HAM, dan Penegakan Hukum
Konstitusi Indonesia, HAM, dan Penegakan HukumKonstitusi Indonesia, HAM, dan Penegakan Hukum
Konstitusi Indonesia, HAM, dan Penegakan Hukum
 
Asas asas Hukum Pidana & Pengertian Perbuatan Pidana menurut Para Ahli
Asas asas Hukum Pidana & Pengertian Perbuatan Pidana menurut Para AhliAsas asas Hukum Pidana & Pengertian Perbuatan Pidana menurut Para Ahli
Asas asas Hukum Pidana & Pengertian Perbuatan Pidana menurut Para Ahli
 
Prinsip hukum ekonomi internasional
Prinsip hukum ekonomi internasionalPrinsip hukum ekonomi internasional
Prinsip hukum ekonomi internasional
 
Law of Treaties - International Law
Law of Treaties  - International LawLaw of Treaties  - International Law
Law of Treaties - International Law
 
Hukum perdata internasional - Asas-asas hukum perdata internasional tentang h...
Hukum perdata internasional - Asas-asas hukum perdata internasional tentang h...Hukum perdata internasional - Asas-asas hukum perdata internasional tentang h...
Hukum perdata internasional - Asas-asas hukum perdata internasional tentang h...
 

Similar to A.S. Sewgobind - Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname

A.S. Sewgobind - Herziening penitentiaire wetgeving Suriname
A.S. Sewgobind - Herziening penitentiaire wetgeving SurinameA.S. Sewgobind - Herziening penitentiaire wetgeving Suriname
A.S. Sewgobind - Herziening penitentiaire wetgeving Suriname
Adarsh Sewgobind
 
Adviesinzakeadolescentenstrafrecht
AdviesinzakeadolescentenstrafrechtAdviesinzakeadolescentenstrafrecht
Adviesinzakeadolescentenstrafrecht
johanperridon
 
Burgeropsporing - Brinkhoff
Burgeropsporing - BrinkhoffBurgeropsporing - Brinkhoff
Burgeropsporing - Brinkhoff
Twittercrisis
 
SK 001509-17 Badri J.pdf
SK 001509-17 Badri J.pdfSK 001509-17 Badri J.pdf
SK 001509-17 Badri J.pdf
FrankinVyent
 
Antwoorden Rechtsstaat 1
Antwoorden Rechtsstaat 1Antwoorden Rechtsstaat 1
Antwoorden Rechtsstaat 1
jvanloon
 
Rechtspraak
RechtspraakRechtspraak
Rechtspraak
dossierx
 

Similar to A.S. Sewgobind - Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname (12)

A.S. Sewgobind - Herziening penitentiaire wetgeving Suriname
A.S. Sewgobind - Herziening penitentiaire wetgeving SurinameA.S. Sewgobind - Herziening penitentiaire wetgeving Suriname
A.S. Sewgobind - Herziening penitentiaire wetgeving Suriname
 
Adviesinzakeadolescentenstrafrecht
AdviesinzakeadolescentenstrafrechtAdviesinzakeadolescentenstrafrecht
Adviesinzakeadolescentenstrafrecht
 
Burgeropsporing - Brinkhoff
Burgeropsporing - BrinkhoffBurgeropsporing - Brinkhoff
Burgeropsporing - Brinkhoff
 
Raad van EU wil crimineel buiten gevangenis houden
Raad van EU wil crimineel buiten gevangenis houdenRaad van EU wil crimineel buiten gevangenis houden
Raad van EU wil crimineel buiten gevangenis houden
 
SK 001509-17 Badri J.pdf
SK 001509-17 Badri J.pdfSK 001509-17 Badri J.pdf
SK 001509-17 Badri J.pdf
 
Antwoorden Rechtsstaat 1
Antwoorden Rechtsstaat 1Antwoorden Rechtsstaat 1
Antwoorden Rechtsstaat 1
 
Burgeropsporing
BurgeropsporingBurgeropsporing
Burgeropsporing
 
Rechtspraak
RechtspraakRechtspraak
Rechtspraak
 
Nieuwsbrief 8
Nieuwsbrief 8Nieuwsbrief 8
Nieuwsbrief 8
 
Gemeentelijke handhaving en strafrecht
Gemeentelijke handhaving en strafrechtGemeentelijke handhaving en strafrecht
Gemeentelijke handhaving en strafrecht
 
De proportionele toepassing van rechten van de mens van pg liégeois
De proportionele toepassing van rechten van de mens van pg liégeoisDe proportionele toepassing van rechten van de mens van pg liégeois
De proportionele toepassing van rechten van de mens van pg liégeois
 
Landsverordening politie
Landsverordening politieLandsverordening politie
Landsverordening politie
 

A.S. Sewgobind - Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname

  • 1. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 5 1. Inleiding 1.1 Aanleiding Op 1 maart 1993 heeft Suriname het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind geratificeerd (hierna: IVRK).1 Suriname heeft haar wetgeving moeten wijzigen om te voldoen aan de in artikel 40 van het Verdrag genoemde bepalingen. Op 16 november 2006 is door de toenmalig minister van Justitie en Politie, de heer Santhoki, een pilotproject opgestart genaamd “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers”. Door middel van deze pilot heeft Suriname een start gemaakt om te voldoen aan het in artikel 40 genoemde, namelijk dat straf slechts als ‘ultimum remedium’ mag dienen ten aanzien van minderjarigen. Mede door de pilot is er ook een start gemaakt aan het ontwikkelen van alternatieve sancties om de vrijheidsbeneming van minderjarigen zoveel mogelijk te voorkomen.2 Sinds 2002 is het ministerie van Justitie en Politie bezig om het Wetboek van Strafrecht, daar waar nodig, aan te passen en te vernieuwen. Ten aanzien van het sanctiestelsel zijn er dan ook wijzigingen voorgesteld die het mogelijk moeten maken om zaken als strafrechtelijk opvang van drugsverslaafden en alternatieve sancties beter te kunnen regelen. Ten aanzien van het Jeugdstrafrecht zijn er ook wijzigingen aangebracht die moeten leiden tot een grotere keuze van sancties en tevens een verbetering van de opvang en begeleiding van jeugdigen.3 1.2 Probleemstelling In hoeverre voldoen de artikelen 105k tot en met 105o van het voorontwerp Wetboek van Strafrecht aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en zijn er aanvullingen nodig? Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden zal er worden gekeken naar de huidige Surinaamse strafwetgeving ten aanzien van jeugdigen. Daarnaast zal er gekeken worden naar de manier waarop er invulling is gegeven aan alternatieve sancties ten aanzien van jeugdigen in landen als Nederland en Engeland. Ook wordt er gekeken naar de ervaringen van jeugdigen zelf in Nederland ten aanzien van alternatieve sancties. Verder zal het resultaat van een pilotproject, gedraaid in Suriname ten aanzien van het opleggen van werkstraffen aan jeugdigen en de haalbaarheid daarvan, worden besproken. 1 United Nations, Treaty Collection, (<www.treaties.un.org/pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-11&chapter=4&lang=en>), bezocht op 4 juli 2012. 2 J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 15. 3 Ibid, p. 15.
  • 2. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 6 2. Huidige Surinaamse (jeugd) strafwetgeving 2.1 Republiek Suriname Suriname is een land gelegen in het continent Zuid-Amerika aan de noordoost kust. Het land grenst in het oosten aan Frans-Guyana, in het westen aan Guyana en in het zuiden aan Brazilië. Ter vergelijking kan gezegd worden dat Suriname vijf maal zo groot is qua oppervlakte als Nederland, maar ruim 34 maal minder inwoners heeft als Nederland. In 1954 werd het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden4 van kracht. Suriname kreeg hierdoor een verregaande vorm van zelfbestuur. Defensie, buitenlandse zaken en ontwikkelingshulp bleven echter zaken die door Nederland werd geregeld.5 Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk en werd het officieel benoemd als de Republiek Suriname.6 De grondwet van Suriname dateert van 30 september 1987. Vele wetten zijn al verouderd en voldoen niet meer aan de verdragen waar Suriname partij bij is. Suriname is lid van de Verenigde Naties, de Organisatie van de Amerikaanse Staten en de Caribbean Community and Common Market (CARICOM).7 Daarnaast kent Suriname een ontwikkelingsrelatie met de Europese Gemeenschap middels het Cotonou Verdrag8 en een speciale ontwikkelingsrelatie met Nederland.9 De behoefte aan herziening van de huidige strafwetwetgeving is zeer groot. Suriname kampt echter met een tekort aan wetgevingsjuristen die voor de nodige herzieningen kunnen zorgen.10 De minister van Justitie en Politie, Chandrikapersad Santokhi, heeft in 2007 dan ook de hulp ingeschakeld van zijn Nederlandse collega, minister Hirsch Ballin. Volgens Santokhi heeft Nederland zich op het gebied van wetgeving verder ontwikkeld en vindt hij ook niet dat Suriname het wiel opnieuw hoeft uit te vinden. Op gebieden als het ombudsinstituut, openbaarheid van bestuur, institutionaliseren van slachtofferzorg, bijzondere opsporingsmethodes, verruiming van opsporingsbevoegdheden, resocialisatie en alternatieve taakstraffen kan Suriname de hulp van Nederland wel gebruiken. Onder leiding van mr. H. Schurman van het advocatenkantoor Schurman te Paramaribo is het nieuw concept Wetboek van Strafrecht van Suriname tot stand gekomen.11 4 Document met wetskracht dat de opmaak van het Koninkrijk der Nederlanden regelt, alsmede de verhoudingen tussen de landen binnen het Koninkrijk. 5 Nationaal Archief Suriname, ‘Onafhankelijkheid’, (<www.nationaalarchief.sr/geschiedenis/onafhankelijkheid/>), bezocht 4 juli 2012. 6 Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname; Paramaribo, 25 november 1975 7 H.F. Munneke, Recht en samenleving in de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2006, p. 26. 8 Voorheen Lomé Verdrag. 9 Op basis van het Raamverdrag uit 1992. 10 E. Mahabier, ‘Santokhi vraagt Hirsch Ballin hulp bij maken van wetten’, de Ware Tijd 2007, (www.dwtonline.com; artikelen alleen toegankelijk voor abonnees). 11 H. Schurman, Concept Wetboek van Strafrecht Suriname, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005, p. vii.
  • 3. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 7 2.2 Jeugdstrafrecht Het huidige Surinaamse Wetboek van Strafrecht12 is verouderd. Deze dateert van 14 oktober 1910 en is toe aan vernieuwing. Zodoende ligt er dan ook een concept Wetboek van Strafrecht in afwachting op goedkeuring door het Nationale Assemblee. De voorstellen zijn in 2005 aangeboden aan de toenmalig minister van Justitie en Politie, de heer Gilds. Op 9 februari 2006 is door minister Santokhi een multidisciplinaire commissie ingesteld die hem heeft geadviseerd met betrekking tot de totstandkoming van de herziening van het Surinaams Wetboek van Strafrecht.13 In het huidig strafrechtelijk sanctiestelsel van Suriname is er geen voorziening neergelegd voor het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werk- of leerstraf of een combinatie van beiden. In het concept ter herziening van het Wetboek van Strafrecht is een voorstel om aanpassingen aan te brengen in de huidige strafwetgeving. Dit concept is reeds goedgekeurd door de Raad van Ministers en de Staatsraad en wacht op de behandeling in de Nationale Assemblée, Het kan echter nog enige tijd duren voordat een herziene versie van het Wetboek van Strafrecht wordt goedgekeurd.14 2.2.1 Artikel 9 In Titel II van het Wetboek van Strafrecht zijn onder artikel 9 de straffen opgenomen. Deze straffen zijn vergelijkbaar aan de straffen zoals deze zijn opgenomen in de Nederlandse wetgeving. In artikel 9 van het Surinaams Wetboek van Strafrecht staan de hoofdstraffen opgesomd. De hoofdstraffen zijn de doodstraf, gevangenisstraf, hechtenis en geldboete. In 2009 heeft er een wijziging plaatsgevonden, waarbij het wetsvoorstel tot afschaffing van de doodstraf is goedgekeurd door het Surinaams parlement.15 Daarnaast kent de Surinaamse strafwetgeving ook bijkomende straffen bestaande uit: ontzetting van bepaalde rechten, plaatsing in een staatswerkinrichting, verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen en openbaarmaking van de rechterlijk uitspraak. Ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt zijn er uitzonderingen gemaakt. In tegenstelling tot de Nederlandse strafwetgeving kent de Surinaamse strafwetgeving geen taakstraf voor volwassenen noch voor minderjarigen. Wat opvalt is dat in artikel 9 ten aanzien van zij die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt kan worden besloten om een hoofdstraf op te leggen in de vorm van een geldboete danwel een berisping. 2.2.2 Artikel 56 Kinderen die de leeftijd van tien jaren nog niet hebben bereikt worden binnen het Surinaams Wetboek van Strafrecht niet strafrechtelijk vervolgd. De rechter kan bij een minderjarige persoon die de leeftijd 12 Zoals deze er ligt ten tijde van dit schrijven 13 ANDA Suriname, (<www.suriname.nu/0niba/niba83.html>), bezocht op 13 juli 2012. 14 J. Kasdipowidjojo, Alternatieve Sancties in Suriname, het Vervolgtraject’, SJB april 2011, p. 16. 15 Waterkant.net, (<www.waterkant.net/suriname/2009/06/11/doodstraf-definitief-uit-strafwetgeving- suriname/>), bezocht op 5 september 2012.
  • 4. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 8 van zestien jaren nog niet heeft bereikt bevelen dat de schuldige aan de ouders, voogd of verzorger wordt overgedragen zonder enige straf. Daarnaast kan de rechter ervoor kiezen om deze te berispen of wel een geldboete op te leggen in de nader genoemde artikelen. 2.2.3 Artikel 58 Voor minderjarigen tussen de zestien en achttien jaar kan de rechter ervoor kiezen om de bepalingen zoals genoemd in artikel 56 toe te passen. Tevens kan de rechter ervoor kiezen om de schuldige te veroordelen naar het volwassenenstrafrecht. 2.3 Sancties In de huidige Surinaamse strafwetgeving geldt ten aanzien van jeugdigen dat deze strafrechtelijk niet vervolgbaar zijn indien zij de leeftijd van tien jaren nog niet hebben bereikt. De minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt worden teruggegeven aan de ouders, maar kunnen ook een berisping of een geldboete opgelegd krijgen. Het is de keus aan de rechter om minderjarige tussen de zestien en achttien jaar vrij te stellen van strafrechtelijke vervolging, te berispen, een geldboete op te leggen of het volwassenenstrafrecht toe te passen. Het Surinaams Wetboek van Strafrecht beperkt de rechter ten aanzien van jeugdigen die een strafbaar feit hebben gepleegd. Een breed arsenaal aan sancties ten aanzien van jeugdigen is er niet. De invoering van alternatieve straffen in het jeugdstraf recht zou dan ook niet misstaan in de Surinaamse strafwetgeving. Op deze manier heeft de rechter de mogelijkheid om jeugdigen een alternatief te bieden in plaats van detentie. Daarnaast worden jeugdigen gestimuleerd om een beroep te leren of te werken. Dit zorgt voor een patroon in hun leven zodat ze in de toekomst een vast inkomen voor zichzelf kunnen genereren. Het opleggen van detentie heeft voor een jeugdige, zeker als deze voor het eerst in aanraking komt met politie of justitie, geen meerwaarde en werkt slechts in het nadeel van zowel de jeugdige als de maatschappij. Conform art. 106 van de Surinaamse Grondwet vermeld het volgende: “Binnen de Republiek Suriname geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, wanneer deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten, die hetzij voor, hetzij na de totstandkoming van de voorschiften zijn aangegaan”. Het opnemen van nieuwe wetgeving of het wijzigen van bestaande wetgeving dient te voldoen aan de legaliteitseis. Dit houdt in dat het opleggen van straffen of maatregelen een stevige en duidelijke wettelijke basis moet hebben. Bij een invoering van de nieuwe jeugdstrafwetgeving zal rekening gehouden moeten worden met de internationaal erkende standaarden. Tevens zal deze nieuwe
  • 5. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 9 wetgeving praktisch bruikbaar moeten zijn in de Surinaamse situatie, namelijk met de beperkte financiële middelen.
  • 6. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 10 3. Alternatieve sancties in Nederland 3.1 Jeugdstrafrecht Bij de Wet van 12 februari 1901 (Stb. 63) is het kinderstrafrecht ingevoerd houdende beginselen en voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte van jeugdige personen. Er werd middels deze wet een afzonderlijk sanctiepakket samengesteld voor minderjarigen. Onder leiding van mr. J. Overwater, kinderrechter, werd er een commissie ingesteld met als doel het geven van advies over de vraag in welke richting het rijkstucht- en opvoedingswezen en in verband daarmee het kinderstrafrecht zich zou moeten ontwikkelen. Dit leidde tot de wet van 9 november 1961 (Stb. 402), waarbij in het Wetboek van Strafrecht de artikelen 77a tot en met 77kk werden ingevoerd. Naast deze artikelen werden aan het Wetboek van Strafvordering de artikelen 486 tot en met 509 toegevoegd.16 Naar aanleiding van het advies gegeven door de Commissie Alternatieve Strafrechtelijke Sancties in 1978 (commissie-van Andel) heeft men besloten te experimenteren met alternatieve sancties en heeft deze op ruime schaal toepassing gevonden. De wettelijke basis ontbrak echter nog. Op 2 september 1987 (Kamerstukken II 1986/87, 20074, nrs. 1-2) is er een voorstel van een wet tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte aangeboden bij Koninklijke boodschap. Mede naar aanleiding van het advies van de Voorbereidingsgroep experimenten dienstverlening, van juni 1984, kwam het wetsvoorstel tot stand. De voorbereidingsgroep ging er van uit dat met alternatieve sancties voor jeugdigen een ruimer doel kon worden beoogd dan uitsluitend het terugdringen van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Uit het advies van de commissie-Anneveldt van 10 juli 1981 kwam naar voren dat bij de introductie van alternatieve sancties voor jeugdigen vooral gelet zou moeten worden op het opvoedkundig karakter van de sanctie. De commissie-Anneveldt bedacht niet alleen dienstverlening als alternatieve sanctie, maar dacht tevens aan oplossingen zoals het volgen van trainingen, cursussen en andersoortige activiteiten gericht op vergroting van de sociale vaardigheid en weerbaarheid van de jeugdigen. Op basis van het interim-advies van de commissie-Anneveldt is op 30 november 1981 de Werkgroep alternatieve sancties jeugdigen ingesteld. Deze kreeg van de Minister van Justitie de volgende opdracht, namelijk: - het uitbrengen van advies aan de Minister van Justitie omtrent de aanwijzing van de arrondissementen waarin experimenten met alternatieve sancties voor jeugdigen kunnen plaatsvinden en omtrent de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om met die experimenten te kunnen aanvangen; een en ander op basis van een onderzoek naar de bereidheid om medewerking te verlenen aan de experimenten vanuit de arrondissementen; 16 Kamerstukken II 1989/1990, 21327, nr. 3
  • 7. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 11 - het begeleiden en ondersteunen van die instanties die bij de opzet en uitvoering van de experimenten betrokken zijn; - het rapporteren van de resultaten van de experimenten alsmede het verschaffen van advies omtrent de vraag of, in welke mate en onder welke voorwaarden invoering van een dergelijk systeem van alternatieve sancties mogelijk en wenselijk is; - het geven van advies over kwesties die tijdens de uitvoering van de taak van de werkgroep mocht rijzen. Op 2 december 1985 bracht de werkgroep haar eindadvies uit met als conclusie dat, gezien de gunstige ervaringen, de alternatieve sanctie voor jeugdigen een verdere invoering in het strafrechtelijk beleid verdient. Uitgangspunt dient te zijn dat alternatieve sancties in verschillende fasen van de procesgang mogelijk moeten zijn. Onder de alternatieve sanctie werd niet alleen de dienstverlening, maar ook de leerproject verstaan.17 Nederland heeft het Verdrag inzake de Rechten van het Kind op 26 januari 1990 ondertekend en heeft deze op 6 februari 1995 geratificeerd. In Titel VIIIA zijn er bijzondere bepalingen voor jeugdige personen opgenomen. Deze bepalingen voorzien in hoofdzaak enkele specifieke straffen voor jeugdige personen alsmede in een aantal voorschriften omtrent de wijze van tenuitvoerlegging van deze specifieke straffen. Met inwerkingtreding van de Wet op 7 september 2000 (Stb. 365) is per 1 februari 2001 ook in het jeugdsanctierecht de taakstraf opgenomen als zelfstandige hoofdstraf. Deze taakstraf was voor de invoering aangemerkt als alternatieve sanctie en is na de invoering van de wet gepromoveerd tot zelfstandige hoofdstraf.18 3.2 Opzet van de wetgever Met de invoering van dit voorstel is beoogt consequenties te trekken uit de toegenomen mondigheid van jeugdigen. Mede hierdoor zijn verschillende jeugdstraffen en –maatregelen herzien en vervielen allerlei bepalingen waarin het kinderstrafrecht afweek van het volwassenenstrafrecht. Daarnaast is met dit voorstel beoogd om het kinderstrafrecht te vereenvoudigen en moderniseren. De vereenvoudiging zit hem in het feit dat de plaatsing in een tuchtschool en arrest zijn vervangen door één vrijheidsbenemende straf, namelijk jeugddetentie. Er wordt de mogelijkheid geboden om een langere vrijheidsbenemende straf op te leggen voor zestien- tot achttienjarigen. Ten aanzien van de geldboete is er geen maximum van vijfhonderd gulden, maar zijn de bepalingen van het volwassenenstrafrecht van toepassing. Ten aanzien van de modernisering kan worden gewezen op de regeling van de alternatieve sanctie, waarbij de mogelijkheden om pedagogische redenen ruimer zijn. De flexibele overgang van het kinderstrafrecht naar het volwassenenstrafrecht zijn vergroot mede doordat de criteria voor de 17 Kamerstukken II 1989/1990, 21327, nr. 3 18 C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, Strafvordering Tekst & Commentaar, Deventer: Kluwer 2005, p. 437.
  • 8. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 12 toepassing van het volwassenenstrafrecht op zestien- tot achttienjarigen, hetzij de toepassing van kinderstrafrecht op achttien- tot eenentwintigjarigen niet meer cumulatief, doch alternatief zijn geformuleerd. De door de werkgroep uitgevoerde experimenten waren gebaseerd op een door de werkgroep opgesteld raamwerk van uitgangspunten en richtlijnen met als onderscheid werkprojecten en leerprojecten. Onder werkproject werd verstaan: “het binnen een bepaald tijdsbestek gedurende een bepaald aantal uren doen verrichten van nauwkeurig omschreven werkzaamheden; zulks als reactie op strafbaar gesteld gedrag en teneinde oplegging van de in de wet omschreven straffen en de daaraan verbonden niet beoogde negatieve effecten te voorkomen. De werkzaamheden dienen zoveel mogelijk maatsschappelijk zinvol en pedagogisch gericht te zijn.” Onder het leerproject werd verstaan: “het binnen een bepaald tijdsbestek gedurende een bepaald aantal uren doen volgen van nauwkeurig aangegeven trainingen, cursussen of andersoortige activiteiten die zijn gericht op vergroting van de individuele sociale vaardigheid en weerbaarheid; zulks als reactie op strafbaar gesteld gedrag en teneinde oplegging van de in de wet omschreven straffen en daaraan verbonden niet beoogde negatieve effecten te voorkomen.” 3.3 Ontwikkeling van alternatieve sancties In 1925 werd in Nederland de geldboetewet ingevoerd. Het was op deze manier mogelijk om een gevangenisstraf van maximaal drie maanden of een hechtenis van maximaal zes maanden te doen vervangen met een geldboete. In 1966 is de Commissie Vermogensstraffen in het leven geroepen om te bekijken wat mogelijkheden zijn ten aanzien van de boete. Het idee was om de mogelijkheid voor de rechter te creëren om voor alle strafbare feiten een geldboete op te kunnen leggen. In de jaren zestig kwam er een ontwikkeling in Nederland ten aanzien van de werkstraffen als alternatief voor korte vrijheidsstraffen. Men ging nadenken over het opleggen van een werkstraf aan zij die verondersteld werden niet gewend te zijn aan regelmatige arbeid. Men zag tevens de mogelijkheid om de straffen aan kortgestraften anders in te richten, namelijk door het combineren van een vrijheidsstraf met opgelegde arbeid. In 1979 werd door de Commissie Alternatieve Strafrechtelijke Sancties een rapport uitgebracht waarin er op werd gewezen om korte vrijheidsstraffen terug te dringen middels dienstverlening. De eerste proefprojecten met betrekking tot dienstverlening werden in 1980 op touw gezet en verscheen in acht arrondissementen. In 1985 is er een wetsvoorstel ingediend en is deze aan de Tweede Kamer aangeboden. Het wetsvoorstel hield in dat een vrijheidsstraf van maximaal zes maanden zou kunnen
  • 9. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 13 worden vervangen met dienstverlening. In 1989 is de straf van onbetaalde arbeid in het Wetboek van Strafrecht opgenomen.19 In het huidig strafrechtssysteem is onder artikel 77h de hoofdstraf opgenomen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een misdrijf en een overtreding. Bij een misdrijf kan als hoofdstraf gekozen worden tussen jeugddetentie, een taakstraf of een geldboete. In geval van een overtreding kan er worden gekozen tussen een taakstraf of geldboete. Deze taakstraf, die zowel bij een misdrijf als overtreding opgelegd kan worden, bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van zowel een werk- als leerstraf. 3.4 Beleving van de werkstraf In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (hierna: WODC) van het Ministerie van Justitie is er onderzoek gedaan naar werkstraffen en de beleving van jongeren die een werkstraf hadden opgelegd gekregen. Dit onderzoek werd gedaan tussen november 2009 en september 2010. Het onderzoek is gedaan om inzicht te krijgen in welke mate jongeren het als vernederend ervaren om in hun eigen buurt of in de buurt waar ze een misdrijf hebben gepleegd, hun opgelegde werkstraf uit te voeren. De coördinatie van de tenuitvoerlegging van werkstraffen is ondergebracht bij de Raad voor de Kinderbescherming. 20 Uit het onderzoek blijkt dat een meerderheid van de jongeren vinden dat er positieve kanten aan een werkstraf zitten. Er is een relaxte sfeer en er zijn leuke (individuele) werkplekken. Dat de taakstraf op zaterdag wordt uitgevoerd ervaren de meeste jongeren als een straf. Dit geldt tevens ten aanzien van werk dat saai of vervelend is. Ondanks het feit dat jongeren de werkstraf als positief ervaren zegt men er (praktisch) weinig of niets van te hebben geleerd. Recidivisten en first offenders zijn het vaak eens over de aan hun oplegde werkstraffen. De jongeren waarderen het als er duidelijkheid en rechtvaardigheid is in de taakuitleg en sociale omgang. Jongeren geven aan het op prijs te stellen als ze complimenten krijgen uit de omgeving en kunnen laten zien dat ze daadwerkelijk hun straf uitvoeren. Ze hebben er lang niet altijd bezwaar tegen om hun werkstraf in de buurt te moeten verrichten, zolang ze maar niet al te duidelijk herkenbaar zijn voor omstanders en leeftijdgenoten. Jongeren hebben moeite ermee om herkenbaar en zichtbaar bezig te zijn met hun werkstraf in de buurt. Allochtone jongeren hebben er meer moeite mee dan autochtone jongeren. Daarnaast blijkt dat er een grote kans op uitval is indien de jongeren niet gemotiveerd zijn. De mindere mate van motivatie kan liggen aan het feit dat een jongere zijn werkstraf moet uitvoeren op openbare plaatsen, zoals het station, maar ook bij projecten in de stad. 19 Janssen, ‘Laat maar zitten; een exploratief onderzoek naar de werking van de korte vrijheidsstraf’, Groningen: Rijksuniversiteit Groningen 1999, p. 10-12. 20 Nabben, Doekhie & Korf, ‘Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen’, Amsterdam: Rozenberg Publishers 2010, p. 8.
  • 10. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 14 Ondanks de tegenzin van sommige jongeren proberen ze er wel het beste van te maken.21 21 Nabben, Doekhie & Korf, ‘Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen’, Amsterdam: Rozenberg Publishers 2010, p. 79.
  • 11. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 15 4. Alternatieve sancties in Engeland 4.1 Community service order Door de stijgende gevangenispopulatie en toenemende criminaliteit wilde men in Engeland een alternatief bieden. Tevens zag men de kosten stijgen om de gevangenen achter slot en grendel te houden. Men komt dan ook met een alternatief, namelijk het zogenaamde ‘community service order’ (hierna: taakstraf), die rechter de mogelijkheid biedt om een alternatief op te leggen in plaats van een vrijheidsbenemende straf. 4.2 Criminal Justice Act 1972 In de Criminal Justice Act 1972 is onder artikel 39 de taakstraf opgenomen. In artikel 39 is bepaald dat de rechtbank ervoor kan kiezen om een persoon, vanaf zeventien jaar, bij het begaan van een misdrijf een taakstraf op kan leggen. Deze houdt in dat de veroordeelde onbetaalde arbeid verricht voor de duur van minimaal 40 tot maximaal 240 uren. Als eis voor de taakstraf wordt gesteld dat deze slechts dan mag worden opgelegd als het begane misdrijf wordt bedreigd met een gevangenisstraf.22 De rechter krijgt op deze manier de mogelijkheid om af te zien van een gevangenisstraf en krijgt daarnaast de mogelijkheid rekening te houden met het soort delict, de omstandigheden en de persoon die het misdrijf heeft begaan.23 4.3 Power of Criminal Courts (Sentencing) Act 2000 In de ‘Power of Criminal Courts (Sentencing) Act 2000’ komt de taakstraf duidelijk naar voren. Ten aanzien van jeugdigen is onder artikel 23 vastgesteld dat deze de mogelijkheid geboden krijgen om tot een overeenkomst te komen om een programma te volgen. Dit programma dient er voor te zorgen dat de recidive bij de jeugdigen wordt verminderd. Onder artikel 23 lid 2 sub c is opgenomen dat de jeugdige vrijwilligerswerk dient uit te voeren in dienst van de gemeenschap. Onder artikel 33 lid 1 sub c is de taakstraf opgenomen die kan worden opgelegd. Conform artikel 34 kan echter geen taakstraf worden opgelegd indien de wet uitdrukkelijk een sanctie heeft toegewezen aan het begane delict. Tevens kan er geen taakstraf worden opgelegd ingeval er sprake is van recidive. Bij het opleggen van een taakstraf dient er ook gekeken te worden naar de omstandigheden van het geval en dient er rekening gehouden te worden met verzachtende of verzwarende omstandigheden. Bij veroordeling van een verdachte die de leeftijd van zestien jaar of ouder heeft bereikt, kan de rechter een taakstraf opleggen om onbetaalde arbeid te verrichten. Artikel 46 lid 3 vermeld dat de op te leggen taakstraf minimaal 40 uur en maximaal 240 uur mag bedragen. Daarnaast dient de rechter, conform lid 4, te beoordelen of de verdachte in staat is om een taakstraf uit te voeren. Dit wordt 22 Criminal Justice Act 1972 23 Bottoms e.a., Community Penalties: Change and Challenges, Devon: Willian Publishing 2002, p. 4.
  • 12. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 16 beoordeeld afhankelijk van de leeftijd van de verdachte. De verdachte die 18 jaar of ouder is zal worden beoordeeld door een ‘officer’. Dit kan zijn een reclasseringsmedewerker, sociaal maatschappelijk werker of een medewerker van het ‘youth offending team’ bij een verdachte jonger dan 18 jaar. De taakstraf zal niet worden opgelegd indien er niet de mogelijkheid wordt geboden om deze uit te kunnen voeren. De rechter zal, conform lid 6, een taakstraf slechts dan opleggen indien er voldoende voorzieningen zijn om de taakstraf naar behoren uit te kunnen voeren. 4.4 Criminal Justice Act 2003 In de ‘Criminal Justice Act 2003’ is de taakstraf opgenomen vanaf artikel 147. In artikel 148 wordt er nader in gegaan op artikel 35 zoals deze is opgenomen in de ‘Powers of Criminal Courts (Sentencing) Act’. Uit de toelichting van artikel 148 volgt dat dit artikel erin voorziet of er wordt voldaan aan de voorwaarde om een taakstraf op te leggen. Indien het begane misdrijf niet zwaar genoeg is voor een taakstraf dan zal er een boete of voorwaardelijke invrijheidstelling volgen. De taakstraf dient passend te zijn en dient in verhouding te staan met het gepleegde delict. In artikel 177 is de taakstraf verder uitgewerkt. Hier blijkt dat de rechter de mogelijkheid heeft om naast de taakstraf tevens een tiental combinatiemogelijkheden heeft. Zo kan de rechter er bijvoorbeeld voor kiezen dat de verdachte een afkickprogramma zal volgen voor zijn drugsverslaving of een cursus zal volgen ten aanzien van zijn alcoholverslaving.
  • 13. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 17 5. Concept voorstel Jeugdstrafrecht 5.1 Wetsontwerp Wetboek van Strafrecht Het Surinaamse Wetboek van Strafrecht kent een aantal bijzondere straffen en maatregelen die zijn opgesomd in Titel III van het Eerste Boek, getiteld ‘Uitsluiting, vermindering en verhoging der strafbaarheid’. Hierin worden strafbare feiten genoemd waar jongeren strafrechtelijk aansprakelijk voor kunnen worden gesteld. Vanzelfsprekend is het dat hier bepaalde leeftijdsgrenzen aan zijn gesteld. De wet heeft het in art. 9 lid 2 Sr over de term ‘minderjarige’, terwijl men het in artikel 56 lid 1 Sr benoemd als ‘kind’.24 Volgens het Surinaams Burgerlijk Wetboek is een persoon tot aan zijn eenentwintigste levensjaar minderjarig, tenzij men voor die leeftijd in het huwelijk is getreden. Volgens artikel 1 IVRK dient onder het begrip ‘kind’ het volgende te worden verstaan: ‘Voor de toepassing van dit verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.’ 5.2 Minderjarigen onder de tien jaar Kinderen onder de tien jaar strafrechtelijk kunnen niet aansprakelijk worden gesteld. Dit volgt ook uit art. 56, lid 1 Sr, namelijk: ‘Een kind wordt niet strafrechtelijke vervolgd wegens een feit, begaan voordat het de leeftijd van tien jaren heeft bereikt’. De Staten aangesloten bij het IVRK worden verplicht een wettelijke minimumleeftijd vast te stellen voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Ondanks dat Suriname dit expliciet heeft gedaan is door het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties het volgende aanbevolen, namelijk: ‘Take the necessary steps to ensure that the revised Penal Code, which raises the age of criminal responsibility to 12 years, is adopted without further delay (…)’. Het Openbaar Ministerie van Suriname heeft hier gevolg aangegeven door minderjarigen in de leeftijd van 10 en 11 jaar niet in te sluiten bij het begaan van een strafbaar feit, tenzij een ernstig strafbaar feit betreft. Deze minderjarigen worden in Opa Doeli25 ingesloten. Minderjarigen onder de tien jaar, de zogenaamde ‘tien-minners’, zijn niet vervolgbaar, maar kunnen wel onder toezicht worden gesteld door de kantonrechter als zij ‘met zedelijke of lichamelijke ondergang worden bedreigd’. Dit kan worden verzocht door één van de ouders, maar ook op verzoek van één van de bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad. Het Openbaar Ministerie kan ondertoezichtstelling vorderen. 24 G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p. 1. 25 Politiecellenhuis voor minderjarigen.
  • 14. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 18 5.3 Minderjarigen tussen de tien en zestien jaar In art. 56, lid 2 Sr is opgenomen dat indien een minderjarige persoon, die de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt ten tijde van het begaan van een strafbaar feit, kan worden overgedragen aan de ouders, zonder toepassing van enige straf. De rechter kan er ook voor kiezen de minderjarige te straffen met een berisping. De laatste mogelijkheid die de rechter heeft is het opleggen van een geldboete dan wel dat de minderjarige ter beschikking van het Bestuur wordt gesteld zonder toepassing van enige straf. Er is gekozen om geen vrijheidsbenemende straf op te leggen aan een minderjarige tussen de tien en de zestien jaar, mede vanuit een pedagogisch oogpunt.26 5.3.1 Overdracht aan ouders, voogd of verzorgers Bij teruggave aan de ouders eindigt in feite de vrijheidsbeneming van de minderjarige. Hiermee komt er een einde aan een eventueel toegepaste vrijheidsbeneming in het kader van het voorbereidend onderzoek. De teruggave aan de ouders zal in de praktijk plaatsvinden met goedkeuring van de verantwoordelijke opsporingsambtenaar en zal worden gedaan door de opsporingsambtenaren die betrokken zijn geweest bij de aanhouding. Omdat het vaak feiten betreffen waarvoor het Openbaar Ministerie de jongere niet zal dagvaarden, komt het zelden voor dat de kantonrechter het bevel ‘teruggave’ als vonnis zal uitspreken.27 5.3.2 Berisping De kantonrechter, die de veroordeling heeft uitgesproken, heeft de mogelijkheid om berisping als straf ten uitvoer te leggen. Deze berisping wordt op een niet-openbare zitting gegeven. De ouders worden door de griffier opgeroepen om bij de berisping aanwezig te zijn. Berisping betreft echter een jeugdsanctie die zelden of nooit door de kantonrechter wordt opgelegd. Deze jongeren worden slechts gedagvaard ten aanzien van feiten die zo zwaar zijn, dat een berisping daarop geen passende sanctie zou zijn. Het Openbaar Ministerie doet de lichtere zaken zelfstandig af. De vervolgingsambtenaar kan reeds bij de voorgeleiding ervoor kiezen de jongere een waarschuwing te geven zonder verdere gevolgen. De jongere wordt vervolgens heengezonden of wordt een voorwaardelijk sepot opgelegd waaraan bepaalde verplichtingen worden verbonden. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat de jongere de school blijft bezoeken of deelneemt aan een werk- of leerproject.28 26 G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p. 5. 27 Ibid, p. 6. 28 Ibid, p. 6.
  • 15. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 19 5.3.3 Geldboete De geldboete betreft een straf die in de praktijk zelden of nooit wordt opgelegd. Dit vanwege de draagkracht van de jongeren. De geldboete kan maximaal negentig gulden mogen bedragen. Echter, met de invoering van de nieuwe geldboeteweg is dit bedrag SRD 350.29 De ouders of voogd zijn niet verplicht dit bedrag namens de jongere te voldoen, indien deze een geldboete opgelegd krijgt.30 5.3.4 Terbeschikkingstelling van het bestuur De terbeschikkingstelling van het bestuur (hierna: tbs) is geen straf, maar een maatregel. Het betreft een pedagogische en geen punitieve maatregel. Het gaat in de praktijk om de (her)opvoeding van de jongere en wordt door de jongere ervaren als een straf. Bij het opleggen van tbs zal de rechter de informatie verstrekt door de gedragsdeskundige meenemen in zijn oordeel. Daarnaast zal ook de rapportage, opgemaakt door een psycholoog en/of door het bureau van Justitiële Kinderbescherming (hierna: JKB), meegenomen worden in zijn oordeel. De tbs kan conform artikel 57 lid 1 Sr tot het 21e jaar van de jongere duren. De rechter is bevoegd om in zijn uitspraak te bepalen dat een tbs eerder kan beëindigen en dient dit in het vonnis op te nemen. Beëindiging van de tbs kan ook voordat de veroordeelde 21 jaar is, maar slechts indien de minister van Justitie en Politie hiermee instemt. De directeur van het Jeugd Opvoedingsgesticht (hierna: JOG) kan hiertoe een verzoek indienen, via het Hoofd van de Dienst Delinquentenzorg, aan de minister van Justitie en Politie om de tbs voorwaardelijk of onvoorwaardelijk te laten beëindigen. De minister zal het advies van een commissie inwinnen om tot een besluit te komen. De onvoorwaardelijke tbs kan bestaan uit plaatsing in het JOG, maar kan ook bestaan uit het toevertrouwen van de jongere aan een ‘bijzonder persoon’ dan wel aan een particuliere instelling die bereid is en in staat is de heropvoeding te realiseren. De tbs kan ook voorwaardelijk worden opgelegd. Er geldt in dat geval een maximale proeftijd van drie jaar. Er kunnen naast de standaardvoorwaarde ook bijzondere voorwaarden aan de veroordeelde worden gesteld, waarbij de veroordeelde geen strafbare feiten begaat gedurende zijn proeftijd. Bij het stellen van bijzondere voorwaarden dient de rechter een ‘opdracht tot hulp en steun’ geven. Dit betekent dat het JKB belast is met de begeleiding van en het toezicht op de veroordeelde. Een voorwaardelijke tbs kan op vordering van het Openbaar Ministerie door de kinderrechter worden omgezet in een onvoorwaardelijke tbs. In de praktijk wordt de oplegging van een voorwaardelijk tbs vaak toegepast. 29 Met de huidige wisselkoers bedraagt dit €85. 30 G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p. 7.
  • 16. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 20 De rechter heeft de mogelijkheid om de jongere een werkproject op te leggen als bijzondere voorwaarde of verplichten tot het vergoeden van de schade aan de benadeelde. In 2006 is het ministerie van Justitie en Politie gestart met een pilotproject, waarbij jeugdige plegers worden onderworpen aan een werkproject in plaats van opsluiting.31 5.4 Inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis Ondanks het feit dat het niet mogelijk is om daders van 10 tot en met 15 jaar een vrijheidsbenemende straf op te leggen, kunnen zij wel in verzekering en in voorlopige hechtenis worden gesteld. Dit kan in een aantal gevallen kan de tijd in het voorarrest in het jeugdcellenhuis Opa Doeli worden doorgebracht. Dit kan als voldoende ‘straf’ worden beschouwd. De kinderrechter zal een straf in de vorm van een voorwaardelijke tbs van het bestuur voldoende achten. Op deze manier dient het voorarrest als jeugddetentie.32 5.5 Minderjarigen van zestien en zeventien jaar Indien de dader bij het plegen van het delict de leeftijd van zestien of zeventien jaar had, kan de rechter hem een ‘jeugdsanctie’ opleggen. De rechter kan er ook voor kiezen om de dader te straffen op basis van een volwassenenstraf. De rechter kan de ernst van het delict, de persoonlijkheid van de dader, diens gedrag tijdens zijn verblijf in het jeugdcellenhuis Opa Doeli, zijn gedrag tijdens de zitting en de omstandigheden waaronder het delict is begaan in acht nemen. In de praktijk laat de rechter zich adviseren door gedragsdeskundigen en/of door het JKB33 . Bij de toepassing van het jeugdstrafrecht op deze leeftijdscategorie, kunnen slechts de in art. 56 Sr genoemde jeugdsancties worden toegepast. Bij delicten waar een strafmaximum van drie jaar of meer staat, kan de maatregel van tbs worden opgelegd. Deze kan worden gecombineerd met een gevangenisstraf waarbij het maximum met een derde wordt verlaagd. Bij de toepassing van een dergelijke straf dient eerst de tbs ten uitvoer te worden gelegd voordat de gevangenisstraf aanvangt. In de praktijk wordt een dergelijke combinatie van tbs en gevangenisstraf niet opgelegd. Bij toepassing van het volwassenenstrafrecht op een zestien- of zeventienjarige, wordt het maximum van de hoofdstraffen met een derde verminderd. Tevens kan er bij toepassing van het volwassenenstrafrecht geen bijkomende straf worden opgelegd, met uitzondering van de plaatsing in een landswerkinrichting en de openbaarmaking van de uitspraak.34 31 G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p. 7-14. 32 Ibid, p. 15. 33 Dienst Justitiële Kinderbescherming 34 G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p. 16.
  • 17. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 21 5.6 Voorontwerp artikelen 105k tot en met 105o De artikelen zijn als volgt opgenomen in het voorontwerp Wetboek van Strafrecht, Titel IV, bijzondere bepalingen voor jeugdige personen. art. 105k 1. Het vonnis vermeldt of de taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide, alsmede het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis kan de aard en inhoud van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject vermelden. 2. De duur van de onbetaalde arbeid of van de arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade, is ten hoogste tweehonderd uren. 3. De termijn waarbinnen de arbeid moet zijn verricht bedraagt ten hoogste zes maanden indien niet meer dan honderd uren is opgelegd en overigens ten hoogste een jaar. Het Openbaar Ministerie kan evenwel bij toepassing van artikel 105m lid 2 de duur verlengen. 4. De duur van een leerproject is ten hoogste tweehonderd uren. 5. De termijn waarbinnen een leerproject plaatsvindt bedraagt ten hoogste zes maanden. 6. Indien meer dan één taakstraf wordt opgelegd, bedraagt het totaal aantal uren niet meer dan tweehonderdenveertig. 7. Artikel 44 leden 1 en 4 is bij veroordeling tot een taakstraf van overeenkomstige toepassing. 8. Het Openbaar Ministerie kan de termijn, genoemd in de leden 3 en 5 van dit artikel, ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde, eenmaal met een zelfde periode verlengen. Het Openbaar Ministerie zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde. 9. De termijnen, genoemd in de leden 3 en 5 van dit artikel, worden verlengd met de tijd dat de veroordeelde uit andere hoofde rechtens de vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat deze ongeoorloofd aanwezig was. art. 105l 1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat de vervangende jeugddetentie zal worden toegepast. 2. De duur van de vervangende jeugddetentie wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld. 3. De vervangende jeugddetentie beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd. 4. Wanneer een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, vermindert de duur van de vervangende jeugddetentie naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende jeugddetentie zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen. art. 105m 1. De jeugdreclassering heeft tot taak de voorbereiding en de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van taakstraffen. Over de wijze waarop de veroordeelde de taakstraf uitvoert, kan het Openbaar Ministerie inlichtingen inwinnen bij de jeugdreclassering. Het Openbaar Ministerie kan haar medewerking inroepen en aan haar de nodige opdrachten geven. 2. Het Openbaar Ministerie kan na overleg met de jeugdreclassering en de veroordeelde, de opgelegde straf, behoudens voor wat betreft het aantal opgelegde uren, wijzigen indien het van oordeel is dat de veroordeelde de taakstraf niet geheel overeenkomstig het vonnis kan of heeft kunnen volbrengen. Het benadert daarbij zoveel mogelijk de opgelegde taakstraf. Het Openbaar Ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde en de jeugdreclassering. 3. Het Openbaar Ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren dat naar het oordeel van het Openbaar Ministerie reeds naar behoren is volbracht, alsmede de straf zoals deze voor het overige nader is vastgesteld. 4. Tegen de kennisgeving, bedoel in lid 3 van dit artikel, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na betekening een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De rechter kan de beslissing van het Openbaar Ministerie wijzigen. Lid 2 is van overeenkomstige toepassing.
  • 18. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 22 art. 105n 1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het Openbaar Ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, kan het Openbaar Ministerie de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie bevelen. Het Openbaar Ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde en de jeugdreclassering. 2. Het Openbaar Ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het Openbaar Ministerie is verricht, alsmede het aantal dagen vervangende jeugddetentie. 3. Tegen de kennisgeving, bedoel in lid 2 van dit artikel, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de staf oplegde. De rechter kan de beslissing van het Openbaar Ministerie wijzigen. 4. Indien de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging meerderjarig, kan de vervangende jeugddetentie ten uitvoer worden gelegd als vervangend hechtenis. Artikel 33 leden 2 en 3 en artikel 33a zijn van overeenkomstige toepassing. art. 105o 1. Het Openbaar Ministerie kan slechts een beslissing nemen of een bevel geven krachtens artikel 105m lid 2, onderscheidenlijk artikel 105n lid 1, binnen drie maanden na afloop van de termijn waarbinnen de arbeid moet zijn verricht of waarbinnen het leerproject moet zijn gevolgd krachtens artikel 105k. 2. Indien naar het oordeel van het Openbaar Ministerie de opgelegde taakstraf naar behoren is uitgevoerd, stelt het zo spoedig mogelijk de veroordeelde hiervan in kennis.35 35 G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p. 9-13.
  • 19. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 23 6. Haalbaarheid alternatieve sancties 6.1 Pilotproject In 2006 is er in Suriname een haalbaarheidsstudie gedaan ten aanzien van alternatieve sancties in Suriname. De resultaten hiervan zijn door de heer Kasdipowidjojo36 beschreven in het Surinaams Juristenblad. Er is een pilotproject “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers” gedraaid in Suriname met als doel de haalbaarheid te toetsen van alternatieve strafmodaliteiten, waaronder het verrichten van onbetaalde arbeid. Daarbij zijn een aantal aspecten bekeken, namelijk in hoeverre de mogelijkheid bestaat om de door de rechters opgelegde werkstraffen ten uitvoer te leggen, de bereidheid van zowel de jeugdigen als ouders te toetsen, of er voldoende werkplekken gecreëerd kunnen worden voor deze taakstraffen en of degene die belast is met de tenuitvoerlegging de mogelijkheid en de kennis heeft om invulling te geven aan de straf.37 6.2 Ketenpartners en resultaten De werkplekken zijn door een drietal instanties beschikbaar gesteld, namelijk Huize Ashiana38 , het Academisch Ziekenhuis en de Surinaamse Waterleiding Maatschappij (SWM). Binnen Huize Ashiana werden werkplekken beschikbaar gesteld bij de afdeling Technische Dienst, de keuken, de linnenkamer, de kapper, de administratie, de soos, de terreindienst en de wasserij. Binnen het Academisch Ziekenhuis konden de jeugdigen terecht op de schilderafdeling, de reparatieafdeling, de smederij, de instrumentenafdeling en bij de elektra en koelafdeling. Door de Surinaamse Waterleiding Maatschappij zijn werkplekken beschikbaar gesteld bij het magazijn, de administratie en bij de afdeling zand- en schelpwasserij. Daarnaast is bij het project gekozen voor een ketenbenadering. Daarbij zijn vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie, de afdeling Justitiële Kinderbescherming (JKB) en de afdeling Jeugdzaken van het Korps Politie Suriname betrokken geweest.39 Over heel Suriname waren er 18 jeugdigen die in aanmerking kwamen voor een alternatieve aanpak. De pilot werd op 14 december 2007 afgesloten en geëvalueerd. Van de geselecteerde 18 jeugdigen hebben 6 jeugdigen het aangeboden werkproject met succes voldaan en afgesloten. Van de overige jeugdigen hebben er 2 het traject voor een deel gevolgd en de overige 10 jeugdigen hebben om diverse redenen niet deel willen nemen aan het project. 36 Professor aan de Anton de Kom (ADEK) Universiteit te Paramaribo, Suriname. 37 J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 138 38 Grootste bejaardentehuis in Suriname. 39 J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 139-140.
  • 20. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 24 Door mevrouw mr. Astrid Niamat40 is in overleg met mevrouw drs. Sylvana Auguste41 het aantal werkuren voor de jeugdigen vastgesteld. Leeftijd Strafbaar feit Werkstraf Werkplek Resultaat Reden 16 Verdenking van mishandeling 66 uur Academisch Ziekenhuis Succesvol afgerond 15 Verdenking van diefstal 60 uur Huize Ashiana Succesvol afgerond 13 Verdenking van diefstal 60 uur Huize Ashiana Succesvol afgerond 15 Verdenking van diefstal 66 uur Academisch Ziekenhuis Succesvol afgerond 16 Verdenking van diefstal 77 uur Surinaams Waterleiding Maatschappij (SWM) Slechts 4 uren gewerkt Ouders weigeren mee te werken 15 Verdenking van mishandeling 32 uur Huize Ashiana Slechts 10 uren gewerkt Gezondheidsredenen Tabel 1.1 Van de 18 geselecteerde jeugdigen werden er 10 van de lijst gehaald. Dit waren jeugdigen in de leeftijdscategorie 14 tot en met 18 jaar. Het betroffen 9 jongens en een meisje die verdacht werden van diefstal danwel verduistering. Achteraf bleek een van de jongens tevens drugsgebruiker te zijn en is om die reden van de lijst gehaald. Bij 4 van de 10 jeugdigen bleken de ouders niet mee te willen werken aan het werkproject. Bij 5 jeugdigen was sprake van wegloopgedrag. Op het moment dat zij opgehaald werden bleken de jeugdigen niet thuis te zijn of al dagen niet thuis geweest te zijn geweest. De laatste jeugdige is afgehaakt vanwege gezondheidsredenen. Opvallend is dat alle ouders van de jeugdigen die bij dit project betrokken waren een laag opleidingsniveau hadden. Een aantal hadden de lagere school zelfs niet afgemaakt. Ondanks het feit dat een aantal jeugdigen zelf geen voorbeeldige leerling waren bleken ze vaak beter geschoold te zijn dan de ouders zelf. Tevens viel op dat de meeste gezinnen een eenoudergezin betrof, waarvan de moeder of soms de oma gezinshoofd en kostwinner is. Als algemene conclusie wordt er benadrukt dat de thuissituatie van deze gezinnen niet optimaal is en dat de ouders zelf ook de nodige hulp en begeleiding willen. Ten tijde van het project was er echter geen orthopedagoog beschikbaar waardoor het bieden van professionele begeleiding ontbrak.42 6.3 Conclusie Uit het pilotproject kan het volgende worden geconcludeerd. Door het opleggen van een werkstraf wordt ervoor gezorgd dat vrijheidsbeneming van jeugdigen wordt beperkt. Daarmee hangt samen dat 40 Jeugdofficier van Justitie 41 Waarnemend hoofd Dienst Justitiële Kinderbescherming 42 J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 141-144.
  • 21. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 25 de druk op detentiecellen voor jeugdigen wordt verminderd. Voor de invoering van alternatieve sancties is echter wel vereist dat het wetboek van strafrecht wordt aangepast. Gezien het feit dit enige tijd in beslag kan nemen lijkt het verstandig om het Openbaar Ministerie de mogelijkheid te bieden om van haar bevoegdheid tot het (voorwaardelijk) seponeren gebruik te maken met als voorwaarde dat een jeugdige een werkproject aangeboden krijgt. Op deze manier wordt er ook invulling gegeven aan de in artikel 40, eerste en tweede lid van het Verdrag inzake de rechten van het Kind. Plegers van feiten als eenvoudige diefstal, eenvoudige mishandeling en zaaksbeschadiging kunnen in verzekering worden gesteld. Toch is er vanuit de pilot gekozen om jeugdigen te selecteren die voor het eerst in aanraking zijn gekomen met de (jeugd)politie en minder ernstige delicten hebben gepleegd. Het beleid van het Openbaar Ministerie is echter dat deze groep jeugdigen met een waarschuwing (berisping) weer naar huis worden heengezonden. Het aanbieden van een werkstraf biedt het Openbaar Ministerie meer mogelijkheden en een uitkomst om deze jongeren op het rechte pad te houden in de toekomst. Nadeel van de werkstraf is dat er geen strafprocessuele gevolgen kunnen worden verbonden aan het niet volledig of niet uitvoeren van de werkstraf. Het zou dan ook de beginselen van behoorlijk procesrecht schaden om deze jeugdigen alsnog in verzekering te stellen.43 43 J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 145-146.
  • 22. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 26 7. Internationale wet- en regelgeving 7.1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind wordt beschouwd als het belangrijkste bindende internationale instrument ten aanzien van het jeugdsanctierecht. Het Kinderrechtenverdrag geldt in Suriname sinds maart 1993.44 Conform artikel 40 van het verdrag dient bij de bejegening van de jeugdige verdachten en veroordeelden rekening gehouden te worden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. Conform het vierde lid dienen de Staten de mogelijke voorzieningen te treffen die er toe leiden dat kinderen alleen in het uiterste geval voor de rechter moeten komen en alleen in het uiterste geval mogen worden opgesloten. Er dient verzekerd te worden dat de handelswijze ten aanzien van kinderen hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staan tot hun omstandigheden als tot het strafbare feit. Dit kan worden verzekerd middels rechterlijke bevelen voor zorg, begeleiding en toezicht, adviezen, jeugdreclassering, pleegzorg, programma’s voor onderwijs en beroepsopleiding en andere alternatieven voor institutionele zorg. Alternatieve strafoplegging maakt formeel nog geen deel uit van het Wetboek van Strafrecht. Het Openbaar Ministerie heeft als stelregel dat strafrechtelijke vervolging van minderjarige niet plaatsvindt, tenzij er sprake is van een dringende en bijzondere omstandigheid. Vervolging zou slechts in uitzonderlijke gevallen plaats mogen vinden. Het Openbaar Ministerie heeft in 2002 aan de foundation for Human Development en Bureau Kinderontwikkeling laten weten dat zij samen met de Afdeling Jeugdzaken de mogelijkheid aan het bestuderen is of alternatieve strafoplegging deel kan gaan uitmaken van het jeugdstrafrechtsysteem.45 De wet in zijn huidige vorm kent wel degelijk een aantal vormen van alternatieve afdoening, echter kent men de taakstraf nog niet. De politie kan bij constatering van een overtreding een transactie aanbieden. Na het voldoen van deze transactie zal verdere vervolging worden voorkomen. De transactiebevoegdheid strekt zich slechts tot overtredingen en niet tot misdrijven, waardoor deze niet geschikt is om jongeren bij wijze van alternatieve afdoening aan een werk of leerproject te laten deelnemen. Het Openbaar Ministerie kan zowel bij overtredingen als misdrijven een voorwaardelijk sepot hanteren. Deze leent zich wel voor een alternatieve afdoening van delicten. In de praktijk bestaat de 44 Ferrier en Lieuw, ‘De praktijk van het jeugdstrafrecht in Suriname’, Paramaribo: BKO 2004 eerste druk, p. 8. 45 Ibid, p. 43.
  • 23. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 27 mogelijkheid voor de vervolgingsambtenaar of de hulpofficier van justitie, bij de inverzekeringstelling van een jongere, ervoor kiezen om een alternatieve straf op te leggen in de vorm van een werkproject. Om deel te kunnen nemen aan het werkproject is vereist dat de ouders of voogd schriftelijk instemmen met het project. Wegens het gebrek aan middelen zijn leerprojecten niet uitvoerbaar. Het ministerie van Justitie en Politie is na afronding van het pilotproject in 2007 doorgegaan met de alternatieve aanpak van jeugdige plegers. Ook nu worden zaken nog steeds afgedaan door de Officier van Justitie belast met jeugdzaken. Conform artikel 70 Sv kan een jongere die in voorlopige hechtenis zit ook deelnemen aan het werkproject, in het kader van een bijzondere schorsingsvoorwaarde. In de praktijk wordt hier nauwelijks gebruik van gemaakt. Een andere mogelijkheid is dat de jeugdstrafrechter een jongere alsnog de kans kan bieden om zich van zijn goede kant te laten zien. Dit kan doordat de jongere een werkproject kan uitvoeren, waarbij het onderzoek tegen hem niet wordt gesloten, maar slecht wordt opgeschort tot na het voltooien van het werkproject. Indien de jongere zijn werkproject naar behoren heeft uitgevoerd kan de rechter hier rekening mee houden in het te wijzen vonnis. Tenslotte biedt artikel 60 Sr de mogelijkheid om de tbs voorwaardelijk op te leggen. Hierbij kan de rechter algemene en bijzondere voorwaarden stellen, die de opschorting van het tbs mogelijk maken. Op deze manier heeft de rechter voldoende ruimte om bij het stellen van de bijzondere voorwaarden de jeugdige een werk- of leerproject op te leggen als alternatieve sanctie. Hier wordt echter in de praktijk geen gebruik van gemaakt.46 7.2 Aanbevelingen Committee on the Rights of the Child Het comité geeft in het rapport van 18 juni 2007 te kennen tevreden te zijn dat er een actieplan is opgesteld ten aanzien van kinderen door de ministerie van Justitie en Politie. Dit is gedaan in november 2006 in de vorm van een pilot project genaamd “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers” voor de duur van een jaar. Het comité is echter bezorgd dat de huidige Surinaamse strafwetgeving onvoldoende toeziet op jeugdigen. De Surinaamse strafwetgeving kent geen specifieke regels ten aanzien van jeugdigen die voor een kinderrechter moeten verschijnen. Tevens is de rol van de ouders in het geheel onbeschreven en is er niets opgenomen ten aanzien van de bijstand door een raadsman ten tijde van de aanhouding noch bij het proces. Het comité wijst er verder op dat rechters de mogelijkheid hebben om jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar als een volwassene te berechten, maar dat er geen expliciete regels zijn omtrent het bezoek en dat de media vaak de privacy van jeugdigen niet in acht neemt. Als laatste spreekt het comité haar zorgen uit over meisjes die samen met volwassenen vrouwen in de inrichting worden geplaatst of terug naar huis worden gestuurd zonder enig begeleiding. 46 J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname, het Vervolgtraject’, SJB april 2011, p. 15.
  • 24. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 28 Het comité dringt erop aan dat Suriname de in artikelen 37, 40 en 39 van het verdrag implementeert. Daarnaast dient ook de United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice (the “Beijing Rules”) en de United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty (the “Havana Rules”) in acht te worden genomen.47 Als conclusie heeft de comité een zestal zaken opgesomd waarbij er actie ondernomen dient te worden door de Staat. Hieronder zijn een tweetal zaken, die van belang zijn, opgenomen, namelijk: i. de nodige maatregelen nemen om de herziene Wetboek van Strafrecht in te voeren, waarin opgenomen is dat de leeftijdsgrens van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een jeugdige wordt opgehoogd naar 12 jaar. Daarnaast dient de herziene versie te zijn voorzien van alternatieve sancties en maatregelen ten aanzien van jeugdigen en de rechten en plichten van jeugdigen te bevatten die in aanraking komen met justitie en politie; ii. het invoeren van een beleid dat toeziet op het opleggen van alternatieve sancties voor jeugdigen en erop toe te zien dat vrijheidsberoving als ‘ultimum remedium’ dient en dat deze vrijheidsberoving zo kort mogelijk is.48 7.3 United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice (the “Beijing Rules”) De fundamentele aspecten waar deze regels zich op richt betreft het wel welzijn van jeugddelinquenten. Hierdoor zal de noodzaak om in te grijpen middels het (jeugd)strafrecht worden verminderd en zal de gevolgen die het jeugdstrafrecht met zich meebrengt ten aanzien van de jeugdigen worden beperkt. Onder 2.3 van de “Beijing Rules” is opgenomen dat iedere Staat ten aanzien van jeugddelinquenten een jeugdstrafrecht ontwikkeld en dat deze wordt opgenomen in de nationale wetgeving. Deze dient in te houden dat de er wordt voorzien in de basisbehoefte van een jeugddelinquent, de maatschappelijke behoefte en dat deze regels zorgvuldig worden geïmplementeerd. Deze nationale jeugdstrafwetgeving is van belang om de ‘Standard Minimum Rules’ zowel in wetgeving als praktisch te kunnen implementeren. Rule 5 van de “Beijing Rules” vraagt om een evenredig en proportionele reactie op de straf die wordt begaan door een jeugddelinquent. Er dient een straf te volgen die past bij het delict dat is begaan. Onder rule 11 van de “Beijing Rules” is opgenomen dat er kan worden afgeweken van een officiële hoorzitting ten aanzien van een jeugddelinquent. Zowel politie als het openbaar ministerie hebben de discretionaire bevoegdheid om zaken ten aanzien van jeugddelinquenten zelfstandig af te doen, met in achtneming van de wettelijke regels en de regels zoals die zijn opgenomen in de “Beijing Rules”. Tevens kan de beslissing om een alternatieve straf of maatregel op te leggen ook door de rechter 47 Consideration of reports p. 15 48 Consideration of reports p. 16
  • 25. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 29 worden genomen. Er dienen voldoende alternatieve straffen of maatregelen te zijn. De deelname aan een alternatieve straf of maatregel dient te gebeuren op vrijwillige basis met instemming van de jeugdige of zijn ouders of voogd. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheden om een alternatieve straf of maatregel ten uitvoer te leggen. Zo dienen er projecten of andere programma’s opgezet te worden die voldoende toezicht en begeleiding bieden en daarnaast het slachtoffer voorzien van enig compensatie.49 7.4 United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty (the “Havana Rules”) Ook in de zogenaamde “Havana Rules” wordt er op gewezen dat de Staat er zorg voor dient te dragen dat er een strafrechtsysteem is ten aanzien van jeugdigen. Deze dient de rechten en veiligheid van de jeugddelinquenten te waarborgen. Daarnaast dient vrijheidsberoving te worden beschouwd als ‘ultimum remedium’. De vrijheidsberoving van een jeugdige dient voor een minimale periode te zijn en dient slechts dan toegepast te worden indien er geen ander alternatief geboden is.50 Jeugdigen die in afwachting zijn op hun proces dienen de mogelijkheid te worden geboden om te werken of om een opleiding danwel training te volgen. Dit hoeft echter niet als verplichting te worden opgelegd. Daar waar mogelijk dient aan de jongeren de mogelijkheid te worden geboden om betaalde arbeid te verrichten, indien mogelijk binnen de eigen gemeenschap. Dit dient de jeugdige te stimuleren om bij terugkeer in de samenleving passend werk te vinden. De aangeboden werkzaamheden dienen overeen te komen met de werkzaamheden die een jeugdige ook buiten zijn detentie zou kunnen uitvoeren.51 49 United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice (the “Beijing Rules”) (<www.un.org/documents/ga/res/40/a40r033.htm>) 50 United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty (the “Havana Rules”) (<www.un.org/documents/ga/res/45/a45r113.htm>) 51 United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty (the “Havana Rules”) (<www.un.org/documents/ga/res/45/a45r113.htm>)
  • 26. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 30 8. Conclusie Dat de huidige wetgeving van Suriname aanzienlijk is verouderd is een vaststaand feit. Deze voldoet niet meer aan de huidige tijd en is niet meer in lijn met de internationale regelgeving. Het concept ten aanzien van de herziening van het huidige Wetboek van Strafrecht is reeds goedgekeurd door de Raad van Ministers en de Staatsraad en ligt klaar om te worden behandeld in het Nationale Assemblée. Dat hier nog enige tijd overheen zal gaan lijkt voor Surinaamse begrippen vanzelfsprekend te zijn. In tegenstelling tot de Nederlandse strafwetgeving kent de Surinaamse strafwetgeving geen taakstraf voor volwassenen noch voor minderjarigen. Wat opvalt is dat in artikel 9 Sr, ten aanzien van zij die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, kan worden besloten om een hoofdstraf op te leggen in de vorm van een geldboete danwel een berisping. Het Surinaams Wetboek van Strafrecht treft geen voorzieningen voor het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werk- of leerstraf of een combinatie van beiden. Volgens het onderzoek van de heer Kasdipowidjodjo kent het Surinaams Wetboek van Strafrecht wel de mogelijkheid voor de rechter om alternatieve sancties op te leggen, maar ontbreekt de mogelijkheid tot opleggen van een taakstraf in de huidige wetgeving. Ondanks het feit dat de mogelijkheid tot opleggen van een taakstraf ontbreekt is er wel een pilot gedraaid waaruit is gebleken dat de mogelijkheid tot het opleggen van een werkstraf aan een jeugdige diverse effecten met zich meebrengt. Een van de belangrijkste effecten is dat de vrijheidsbeneming van de jeugdigen wordt beperkt. Daarnaast neemt de druk op de detentiecellen voor jeugdigen af. Gezien het feit de invoering van alternatieve sancties op zich laat wachten kan het Openbaar Ministerie gebruik maken van haar bevoegdheid tot het (voorwaardelijk) seponeren van een zaak met als voorwaarde dat een jeugdige meewerkt aan een werkproject. Een nadeel die hierbij wordt ondervonden is dat er geen strafprocessuele gevolgen kunnen worden verbonden aan de werkstraf, indien de jeugdige deze werkstraf niet of niet naar behoren uitvoert. Een andere sanctie die, zowel door de politie als het Openbaar Ministerie, kan worden opgelegd betreft het opleggen van een transactie ingeval van overtredingen. De transactie leent zich echter niet voor alternatieve afdoening gezien het feit deze slechts bij overtredingen opgelegd kan worden bij overtredingen en niet bij misdrijven. Naast de transactie bestaat de mogelijkheid om de jeugdige deel te laten nemen aan een werkproject, in het kader van een bijzondere schorsingvoorwaarde, als deze zich in voorlopige hechtenis bevindt. In de praktijk wordt hier geen gebruik van gemaakt. De jeugdstrafrechter zou een jeugdige, die gedagvaard is, een kans kunnen geven door de onderzoek te schorsen en de jeugdige een werkstraf op te leggen. Indien de jeugdige zijn werkstraf naar behoren heeft uitgevoerd kan dit meegenomen worden in het te wijzen vonnis. Als laatste kan er bij de voorwaardelijke tbs van het bestuur als bijzondere voorwaarde een werkproject opgelegd worden, maar ook deze mogelijkheid komt in de praktijk nauwelijks voor.
  • 27. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 31 Dat het Surinaams wetboek van Strafrecht alternatieve afdoeningen kent mag duidelijk zijn. Hier wordt in de praktijk echter niet of nauwelijks gebruik van gemaakt. Het is daarom van belang dat de taakstraffen, zoals deze zijn opgenomen in het voorontwerp van het Surinaams Wetboek van Strafrecht, worden ingevoerd om de jeugdrechter, het Openbaar Ministerie en de politie de mogelijkheid te bieden om straffen middels een alternatieve wijze af te kunnen doen. De centrale vraag die beantwoord moet worden is: in hoeverre voldoen de artikelen 105k tot en met 105o van het voorontwerp Wetboek van Strafrecht aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en zijn er aanvullingen nodig? Als vergelijking en ter lering is er gekeken naar de taakstraf zoals deze in de Engelse wetgeving is geregeld. Deze maakt deel uit van een groter geheel. De ‘community service order’ is in Engeland ingevoerd met de bedoeling om de recidive tegen te gaan en de druk op cellen af te laten nemen. In de Engelse wetgeving wordt duidelijk verwezen naar gevallen waarin er geen taakstraf kan worden opgelegd. Hierbij wordt rekening gehouden met de recidive en wordt er gekeken naar de omstandigheden van het geval. Engeland onderscheid zich door het feit dat er minimumstraffen gelden op enkele delicten waarbij geen taakstraf mogelijk is. Ook Suriname zou ervoor kunnen kiezen om een uitzondering te maken ten aanzien van het opleggen van taakstraffen bij recidive indien het misdrijven betreffen waar een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer op staat. Daarnaast zou ervoor gekozen kunnen worden om gewelds- en zedendelicten uit te sluiten van een taakstraf en delicten die worden bedreigd met een gevangenisstraf van zes jaren of meer. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft als uitgangspunt dat een jeugdige slechts opgesloten mag worden op grond van de wet en als uiterste maatregel zal worden gehanteerd voor de kortst mogelijke duur. Het Committee on the Rights of the Child wijst Suriname er op dat zij gehouden is te voldoen aan het verdrag. Ten aanzien van de alternatieve afdoening kan als belangrijkste uit het rapport worden geconcludeerd dat Suriname de nodige voorzieningen dient te treffen, zodat zij voldoet aan de in artikelen 37, 39 en 40 genoemde bepalingen. Suriname dient een beleid in te voeren dat toeziet op het opleggen van alternatieve sancties voor jeugdigen en dient er op toe te zien dat vrijheidsberoving als ‘ultimum remedium’ wordt gebruikt voor een zo kort mogelijke duur. Dit wordt herhaalt in zowel de ‘Beijing Rules’ als de ‘Havana Rules’. Zowel politie, justitie en de rechterlijke macht dienen er zorg voor te dragen dat een jeugdige de mogelijkheid geboden krijgt om zijn straf op een alternatieve wijze te vervullen middels een project of een programma. Op deze manier dient de jeugdige te worden gestimuleerd om passend werk te verrichten in dienst van de samenleving. Daarnaast kan dit de jeugdige meehelpen om passend werk te vinden na het uitvoeren van de alternatieve straf.
  • 28. Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 32 Van belang is dat er de mogelijkheid bestaat om de jeugdige een alternatief aan te bieden daar opsluiting als uiterste maatregel wordt genoemd in het verdrag. Mijns inziens voldoen de artikelen 105k tot en met 105o, van het voorontwerp, dan ook aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en voldoet Suriname op deze manier aan de aanbevelingen gedaan door het Committee on the Rights of the Child. Deze behoeft geen aanvullingen. Wel zou het verstandig zijn om duidelijke richtlijnen op te stellen ten aanzien van welke delicten er een taakstraf opgelegd kan worden. Suriname hoeft het wiel niet opnieuw uit te vinden. Dit mag blijken uit de artikelen 105k tot en met 105o die grotendeels overeenkomen met de Nederlandse jeugdstrafwetgeving. Het blijft echter zo dat Suriname de Nederlandse of Engelse wetgeving niet letterlijk kan kopiëren. De omstandigheden per land verschillen, maar ook de financiële en sociale ondersteuning om dergelijke projecten en werkzaamheden voor jeugdigen te realiseren zijn in Suriname beperkter. Concluderend is het, mijn inziens, een stap in de goede richting dat Suriname met het pilotproject “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers” probeert een alternatief te bieden aan deze jeugdigen. Met de invoering van de nieuwe wetgeving zal de alternatieve sanctie voor zowel het Openbaar Ministerie als de rechter een houvast bieden om deze jongeren in de toekomst op het rechte pad te houden.