SlideShare a Scribd company logo
Wiskunde B
         VWO

Instituut voor Eindexamentraining

           www.ivet.nl

           mei 2010



                                    1/38
1. Vergelijkingen en ongelijkheden



 • eerstegraads vergelijkingen
 • tweedegraads vergelijkingen
 • hogeregraads vergelijkingen
 • wortelvergelijkingen




                                     2/38
Tweedegraads vergelijking



                            ax2 + bx + c = 0
abc-formule:                         √
                              −b ±    b2 − 4ac
                        x=
                                     2a
Discriminant: D = b2 − 4ac
 • D = 0: vergelijking heeft één oplossing
 • D > 0: vergelijking heeft twee oplossingen
 • D < 0: vergelijking heeft geen oplossing




                                                 3/38
Hogeregraads vergelijking



                                 xn = c



 • n even en c positief: twee oplossingen.
   Vb: x8 = 4
 • n even en c negatief: geen oplossing.
   Vb: x2 = −1
 • n oneven: altijd één oplossing.
                    √5
   Vb: x5 = 3; x = 3




                                             4/38
axn + bxm + . . . = 0




• Zo groot mogelijke macht van x buiten haakjes

 Vb: x5 − 5x4 + 6x3 = 0; x3 (x2 − 5x + 6) = 0; x = 0 of x = 3
 of x = 2.
• Stel xm = p, alleen zin als 2m = n

 Vb: x8 − 6x4 + 8 = 0; p2 − 6p + 8 = 0, met x4 = p.
• axn (x − b)(x + c)m = 0.

 Vb: 4x2 (x − 8)(3x + 7)5 = 0


                                                            5/38
Wortelvergelijking


                                      1
                            1+       5 − x = 2x
                                      2
Stappen:
                                      1
 • schrijf de voorwaarden op:        52 − x ≥ 0
 • isoleer de wortel:
                                  1
                                 5 − x = 2x − 1
                                  2
 • kwadrateer beide kanten:
                              1
                            (5 − x) = (2x − 1)2
                              2
 • los de vergelijking op
 • controleer altijd het antwoord!
                                                  6/38
Ongelijkheden
                                2
                                      ≤5
                             (x + 2)3
Stappen:
 • Bepaal de voorwaarden voor x:   x = −2
              2
 • Los op   (x+2)3
                     =5
                                        3   2
                             x = −2 +
                                            5
 • Plot de grafieken met je GR en maak een schets
 • Geef het antwoord

                                                2
                          ←, −2 ∪ [−2 +           ,→
                                            3

                                                5



                                                       7/38
2. Eenvoudige functies

 • lijnen: f(x) = ax + b
    – a is richtingscoëfficiënt;
    – lijn gaat door het punt (0, b)
 • tweedegraadsfunctie: f(x) = ax2 + bx + c
    – grafiek is een parabool
       ∗ a > 0, dalparabool
       ∗ a < 0, bergparabool
    – Snijpunten x-as (wanneer f(x) = 0) afhankelijk van Discriminant
                         b             b
    – Top (x, y): x = − 2a en y = f(− 2a )




                                                                        8/38
Gebroken functie


                                           4
                          f(x) = −1 −
                                          x−2


 • grafiek is een hyperbool
 • domein: x = 2
 • verticale asymptoot x = 2
 • horizontale asymptoot y = −1
 • symmetrisch t.o.v. (2, −1) (snijpunt asymptoten)
 • bereik: R  {−1}            (y = −1)



                                                      9/38
Opgave: functies


Gegeven zijn de functies


                      gp(x) = px2 + px + 3x − 1


waarvan de grafieken parabolen zijn.

 1. Voor welke waarde(n) van p heeft de grafiek van gp één gemeenschap-
    pelijk punt met de x-as?
 2. Voor welke waarde(n) van p heeft de grafiek van gp een positief maxi-
    mum?



                                                                      10/38
3. Differentiëren
 • f(x) = 4x3 + 7x + 8
                                 f (x) = 12x2 + 7
 • f(x) = (2x + 3)(x − 1)

                     f(x) = 2x2 − 2x + 3x − 3 = 2x2 + x − 3
                                  f (x) = 4x + 1
              7
 • f(x) = −
              x6
                                  f(x) = −7 · x−6
                                                        42
                       f (x) = −7 · −6x−6−1 = 42x−7 =
                                                        x7
             4                    1
 • f(x) =   √
              x
                  = f(x) = 4 · x− 2

                                        1 1        2
                           f (x) = 4 · − x−1 2 = − √
                                        2         x x         11/38
Kettingregel:


                       [f(g(x))] = f (g(x)) · g (x)


                              2
                f(x) =    2 + 2x + 1
                                     = 2 · (x2 + 2x + 1)−1
                         x


                f (x) = 2 · −1 · (x2 + 2x + 1)−2 · (2x + 2)


                           −2(2x + 2)       −4x − 4
                f (x) =                 = 2
                          (x2 + 2x + 1)2 (x + 2x + 1)2



                                                              12/38
Kettingregel (2):

                           dy dy du
                             =  ·
                           dx du dx

                                       2
                         f(x) =
                                  x2 + 2x + 1
                              2
Neem u = x2 + 2x + 1 en y =     = 2u−1
                              u
Dan is
               dy          −2               du
                  = −2u−2 = 2         en       = 2x + 2
               du          u                dx
Dus
            dy      −2                       −4x − 4
               =              · (2x + 2) = 2
            dx (x2 + 2x + 1)2             (x + 2x + 1)2

                                                          13/38
Productregel:


       p(x) = f(x) · g(x) → p (x) = f (x) · g(x) + f(x) · g (x)

                                          √
                         f(x) = 3x2 ·         x−1


                               √                1         1
                f (x) = 6x ·       x − 1 + 3x2 · (x − 1)− 2
                                                2

                                    √         3x2
                   f (x) = 6x ·         x−1+ √
                                            2 x−1



                                                                  14/38
f (x) voor het berekenen van de richtingscoëfficiënt


 • f (x) = 0: rc van de raaklijn is 0; extreme waarde (controleer op GR)
 • f (x) > 0: de grafiek van f stijgt
 • f (x) < 0: de grafiek van f daalt


Grafieken f en g raken elkaar, dan geldt

                 f(x) = g(x)          ∧     f (x) = g (x)
Grafieken f en g snijden loodrecht, dan geldt

               f(x) = g(x)       ∧        f (x) · g (x) = −1



                                                                           15/38
Voorbeeld: Raaklijn

Gegeven:
                                           2   1
                              f(x) = 1 +     + 2
                                           x x
Vraag: Stel een vergelijking op van de raaklijn in punt A met x-coördinaat
1.
 • raakpunt A is (1, 4), want f(1) = 4
             −2
 • f (x) =   x2
                  − x23 .
 • f (1) = −4 is de rc van de raaklijn door A.
 • y = −4x + b; punt A invullen: 4 = −4 + b, dus b = 8
   y = −4x + 8
 • Controleer dit op je GR.




                                                                        16/38
Voorbeeld: Buigpunten

Gegeven
                           f(x) = 3x3 − 3x2 + 2



 • Bereken f (x) en f (x)
    – f (x) = 9x2 − 6x
    – f (x) = 18x − 6
 • Los op f (x) = 0
                                                    1
                              18x = 6;         x=
                                                    3
 • buigpunt ( 1 , f( 1 )) (controleer op GR)
              3      3




                                                        17/38
4. Exponenten en logaritmen

 • 3 · 92x+5 = 27;     x = −2

 • 3 · 52x−4 = 12;     x ≈ 2, 43

 • ex = 9;           x = ln 9

 • 2 log(x + 3) + 3 ·2 log 5 = 4
   Voorwaarden: x + 3 > 0

 • ln x − 2 = ln(x − 3)
   Voorwaarden: x > 0 en x − 3 > 0


                                     18/38
Differentiëren

                                      1      1
 • f(x) =g log x;       f (x) =      ln g
                                            ·x

                                1
 • f(x) = ln x;       f (x) =   x


 • f(x) = ax ;       f (x) = ax · ln a

 • f(x) = ex ;       f (x) = ex

Voorbeelden:

 • f(x) = 8 · 3x ;     f (x) = 8 · 3x · ln 3

                                                  1         1
 • f(x) =4 log (3x − 1);            f (x) =      ln 4
                                                        · 3x−1 · 3
                                                                     19/38
Exponentiële groeifuncties
 • Algemene formule: N = b · gt
    – b is beginhoeveelheid op t = 0
    – g is groeifactor per tijdseenheid
      g > 1: er is exponentiële groei;
      0 < g < 1: er is exponentieel verval.
 • Bepaling van g
                                            t  2  5
    – twee waarden van N gegeven:
                                            N 12 96
                   1             1
             96   5−2
                            96   3
                                        1
      g=                =            = 8 3 = 2.
             12             12
    – groeipercentage p is gegeven:
               p
      g = 1 ± 100
 • halveringstijd t: gt = 0, 5;
   verdubbellingstijd t: gt = 2

                                                      20/38
5. Integreren
Voorbeeld: Oppervlakte berekenen
Gegeven f(x) = x2 − 1 met x > 0. Bereken exact voor welke x-coördinaat a
de oppervlakte van het gebied onder de x-as even groot is als de oppervlakte
boven de x-as.
 • Snijpunt x-as bij x = 1; want f(1) = 0. Teken of plot de grafiek!
                           1                            1
                                   1                            2     2
 • Oppervlakte A = − (x − 1)dx = − x3 − x
                               2
                                                            =     −0=
                     0             3                    0       3     3
                       a                          a
                           2   1 3                       1          2
 • Oppervlakte B = (x − 1)dx =   x −x                 = ( a3 − a) +
                   1           3                  1      3          3
 • opp A = opp B, dus
                 1          2 2        1
                ( a3 − a) + = ;      a( a2 − 1) = 0
                 3          3 3        3
                  √                √
 • Conclusie: a = 3 (a = 0 en a = − 3 vervallen)                          21/38
Voorbeeld: Oppervlakte berekenen
                                      √
V wordt ingesloten door f(x) =             x en g(x) = x2 beide met x ≥ 0.
Bereken de oppervlakte van V.

 • Snijpunten van f en g: f(x) = g(x); x = 0 en x = 1; (0, 0) en (1, 1).
 • Opp. onder f is
                1                 1                      1
                    √                  1     2 3                 2     2
                        x dx =        x dx = x 2
                                       2                     =     −0=
                0                 0          3           0       3     3

 • Opp. onder g is
                          1                     1
                                     1                  1     1
                              2
                              x dx = x3             =     −0=
                          0          3          0       3     3

 • Oppervlakte van V
                                            2 1 1
                                      V=     − =                             22/38
                                            3 3 3
Voorbeeld: Wentel V om de x-as en bereken de inhoud van het omwente-
lingslichaam L.
                                                    b
                                      Lx =              π · y2 dx
                                                    a
 • Inhoud bij f:
        1                                 1                         1
                   √       2                                1            1    1
             π·        x       dx =           π · x dx = π · x2         = π−0= π
        0                                 0                 2       0    2    2

 • Inhoud bij g:
            1                         1                             1
                     2 2                                1                1    1
                π · (x ) dx =             π · x dx = π · x5
                                                4
                                                                        = π−0= π
         0                            0                 5           0    5    5

 • Gevraagde inhoud
                                        1  1   3
                                      L= π− π= π
                                        2  5  10

                                                                                   23/38
Voorbeeld: Inhoud berekenen door wentelen om y-as
                                      q
                             Ly =         π · x2 dy
                                      p

Het deel van de grafiek van de functie f(x) = x2 dat wordt ingesloten door
de grafiek van f, de y-as en de lijn y = 4 wordt gewenteld om de y-as.
Bereken de inhoud van het omwentelingslichaam L.
 • Bepaal de grenzen van het y-interval: p = f(0) = 0 en q = f(2) = 4.
 • Bepaal x2 :                    √
                             x=       y, dus x2 = y
                 q                4
                        2
 • Inhoud L =        π · x dy =       π · y dy =
                 p                0

                                      4
                               1
                            π · y2        = 8π − 0 = 8π
                               2      0


                                                                       24/38
6. Goniometrie
Algemeen:
                      f(x) = a + b sin c(x − d)
 • evenwichtsstand: y = a
 • amplitude is |b|
                2π
 • periode is    c
 • startpunt:
    – als b > 0 dan (d, a) en eerst een maximum.
    – als b < 0 dan (d, a) en eerst een minimum.
 • Snijpunten met de evenwichtsstand aan het begin, halverwege en het
   einde van een periode
 • Toppen op een kwart en op driekwart van een periode.


                                                                   25/38
Algemeen:
                      f(x) = a + b cos c(x − d)
 • evenwichtsstand: y = a
 • amplitude is |b|
                2π
 • periode is    c
 • startpunt:
    – als b > 0 dan (d, a + b), dus begin in een maximum.
    – als b < 0 dan (d, a + b), dus begin in een minimum.
 • Snijpunten met de evenwichtsstand op een kwart en op driekwart van
   een periode
 • Toppen aan het begin, halverwege en het einde van een periode.




                                                                    26/38
Gegeven de functie:
                                            1
                          f(x) = 2 + cos(x − π)
                                            3
Voor f geldt:

 • evenwichtsstand: y = 2
 • amplitude is 1
 • periode is 2π
 • startpunt: max. ( 1 π, 3)
                     3




                                                  27/38
Gegeven de functie:


                             g(x) = −1 − cos x
Voor g geldt

 • evenwichtsstand: y = −1
 • amplitude is 1
 • periode is 2π
 • startpunt: min. (0, −2)




                                                 28/38
Opgave: Teken de grafiek van

                                  1
                  f(x) = 1 − 2 sin πx voor 0 ≤ x ≤ 6
                                  3


 • evenwichtsstand: y = 1
 • amplitude is 2
                2π
 • periode is   1
                    =6
                3
                  π
 • startpunt: (0, 1)




                                                       29/38
Belangrijke formules



 • sin2 t + cos2 t = 1
        1
 • cos( 2 π − t) = sin t
        1
 • sin( 2 π − t) = cos t
 • cos(π − t) = − cos t
 • sin(−t) = − sin t
 • sin(2t) = 2 sin t cos t
 • cos(2t) = cos2 t − sin2 t
 • cos(2t) = 2 cos2 t − 1
 • cos(2t) = 1 − 2 sin2 t



                               30/38
Oplossen van vergelijkingen:

 1. Los op: cos x = −0, 35 voor x op [−2π, 2π]. Rond je antwoord af op
    twee decimalen nauwkeurig.



 2. Los algebraïsch en exact op sin x = −0, 5 voor x op [−π, 3π].



   Maak bij algebraïsch oplossen gebruik van de volgende formules:

    • sin t = sin u; t = u + 2kπ of t = π − u + 2kπ
    • cos t = cos u; t = u + 2kπ of t = −u + 2kπ



                                                                     31/38
Differentiëren:

 • Als f(x) = sin(x), dan geldt f (x) = cos x
 • Als f(x) = cos(x), dan geldt f (x) = − sin x


Als f(x) = cos(3x2 + 5x) dan is

    f (x) = − sin(3x2 + 5x) · (6x + 5) = −(6x + 5) sin(3x2 + 5x)




                                                                   32/38
Voorbeeld: Snelheid op t=0

Punt P beweegt volgens:

                               x(t) = 2 cos2 t
                               y(t) = sin(2t)
Bereken de snelheid van P op t = 0.

Snelheid:
                          v(t) =   x (t)2 + y (t)2



 • x (t) = 4 cos t · − sin t en y (t) = 2 cos(2t)
                                        √
 • x (0) = 0 en y (0) = 2, dus v(0) =       02 + 22 = 2.



                                                           33/38
Voorbeeld:

Punt P beweegt volgens

                               x(t) = 2 sin t
                               y(t) = 3 cos t
- Bereken de snelheid van P in het hoogste punt
- Benader in twee decimalen de helling (ook wel de richting) van de parame-
ter kromme als t = 1
 • Hoogste punt als y(t) = 3 cos t is maximaal, dus t = 0.
   Snelheid:
                           v(t) =   x (t)2 + y (t)2
    – x (t) = 2 cos t en y (t) = −3 sin t
                                            √
    – x (0) = 2 en y (0) = 0, dus v(0) =        2 2 + 02 = 2 .
                    y (t) y (1) −3 sin(1)
 • Helling (rc.)=         =       =          ≈ −2, 34
                    x (t)   x (1)   2 cos(1)
                                                                         34/38
Opgave: Parabool

Voor t op [−π, π] beweegt punt P volgens

                              x(t) = sin t
                              y(t) = cos(2t)
 1. Bereken de coördinaten van het rechter snijpunt met de x-as.
 2. Bewijs dat de parameterkromme twee keerpunten heeft.
 3. Toon aan dat het punt P zicht beweegt langs de grafiek van y = 1 − 2x2 .
 4. Bereken de oppervlakte van het gebied tussen de grafiek en de x-as.




                                                                         35/38
Open deurtjes: 1

 • Lees de vraag aandachtig. Kijk goed wat er gevraagd wordt (een coördi-
   naat, een percentage etc.).

 • Werk netjes.

 • Schrijf altijd iets op, een punt is erg snel verdiend.

 • Maak een schets van de situatie.

 • Als gevraagd wordt iets aan te tonen dan heb je het zeer waarschijnlijk
   nodig bij de volgende opgave.

 • Als je vraag (a) niet weet, probeer dan vraag (b)!
                                                                        36/38
Open deurtjes: 2

 • Let op het aantal decimalen bij het afronden.

 • Als er iets staat van algebraïsch of exact, doe dit dan ook.

 • Schrijf op wat je doet met je GR.

 • Controleer gevonden antwoorden (plot grafieken o.i.d.).

 • Als je tijd over hebt, maak de sommen nog een keer voor extra controle.




                                                                        37/38
SUCCES!




          38/38

More Related Content

Similar to VWO wiskunde B 2012

Integraalrekening 1 les 5
Integraalrekening 1 les 5Integraalrekening 1 les 5
Integraalrekening 1 les 5
Bart Habraken
 
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 1 Standaardfuncties
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 1 StandaardfunctiesLyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 1 Standaardfuncties
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 1 Standaardfuncties
Lyceo Examentraining
 
Integraalrekening 1 les 1
Integraalrekening 1 les 1Integraalrekening 1 les 1
Integraalrekening 1 les 1
Bart Habraken
 
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 2 Integraalrekening
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 2 IntegraalrekeningLyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 2 Integraalrekening
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 2 Integraalrekening
Lyceo Examentraining
 
Integraalrekening 1 les 4
Integraalrekening 1 les 4Integraalrekening 1 les 4
Integraalrekening 1 les 4
Bart Habraken
 
3vh7kwadratische ongelijkheden
3vh7kwadratische ongelijkheden3vh7kwadratische ongelijkheden
3vh7kwadratische ongelijkhedenMuhtadi Al-Awwadi
 
Integraalrekening 1 les 3
Integraalrekening 1 les 3Integraalrekening 1 les 3
Integraalrekening 1 les 3
Bart Habraken
 
Inleiding calculus 1415 les 4 gv alst
Inleiding calculus 1415 les 4 gv alstInleiding calculus 1415 les 4 gv alst
Inleiding calculus 1415 les 4 gv alst
Gerard van Alst
 
wiskundeA
wiskundeAwiskundeA
wiskundeAVSOED
 
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 1 Differentieren
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 1 DifferentierenLyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 1 Differentieren
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 1 Differentieren
Lyceo Examentraining
 
Integraalrekening 2 les 2 dt gv alst
Integraalrekening 2 les 2 dt gv alstIntegraalrekening 2 les 2 dt gv alst
Integraalrekening 2 les 2 dt gv alst
Gerard van Alst
 
Integraalrekening 2 les 3 dt gv alst
Integraalrekening 2 les 3 dt gv alstIntegraalrekening 2 les 3 dt gv alst
Integraalrekening 2 les 3 dt gv alst
Gerard van Alst
 
4vakwadratischevergelijkingen1.1
4vakwadratischevergelijkingen1.14vakwadratischevergelijkingen1.1
4vakwadratischevergelijkingen1.1
Muhtadi Al-Awwadi
 
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 2 Functies Vergelijkingen
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 2 Functies VergelijkingenLyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 2 Functies Vergelijkingen
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 2 Functies Vergelijkingen
Lyceo Examentraining
 
2vontbinden en haakjes wegwerken
2vontbinden en haakjes wegwerken2vontbinden en haakjes wegwerken
2vontbinden en haakjes wegwerkenMuhtadi Al-Awwadi
 
3vkwadratischevergelijkingen1.1
3vkwadratischevergelijkingen1.13vkwadratischevergelijkingen1.1
3vkwadratischevergelijkingen1.1
Muhtadi Al-Awwadi
 
3vsnijpuntenkwadratischformules1.1
3vsnijpuntenkwadratischformules1.13vsnijpuntenkwadratischformules1.1
3vsnijpuntenkwadratischformules1.1
Muhtadi Al-Awwadi
 
Les 1 inleiding, betekenis afgeleide en rekenregels
Les 1 inleiding, betekenis afgeleide en rekenregelsLes 1 inleiding, betekenis afgeleide en rekenregels
Les 1 inleiding, betekenis afgeleide en rekenregels
Karel de Grote Hogeschool
 
2vsnijpunten kwadratische formules
2vsnijpunten kwadratische formules2vsnijpunten kwadratische formules
2vsnijpunten kwadratische formulesMuhtadi Al-Awwadi
 

Similar to VWO wiskunde B 2012 (20)

Integraalrekening 1 les 5
Integraalrekening 1 les 5Integraalrekening 1 les 5
Integraalrekening 1 les 5
 
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 1 Standaardfuncties
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 1 StandaardfunctiesLyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 1 Standaardfuncties
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 1 Standaardfuncties
 
Integraalrekening 1 les 1
Integraalrekening 1 les 1Integraalrekening 1 les 1
Integraalrekening 1 les 1
 
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 2 Integraalrekening
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 2 IntegraalrekeningLyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 2 Integraalrekening
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 2 Integraalrekening
 
Integraalrekening 1 les 4
Integraalrekening 1 les 4Integraalrekening 1 les 4
Integraalrekening 1 les 4
 
3vh7kwadratische ongelijkheden
3vh7kwadratische ongelijkheden3vh7kwadratische ongelijkheden
3vh7kwadratische ongelijkheden
 
Integraalrekening 1 les 3
Integraalrekening 1 les 3Integraalrekening 1 les 3
Integraalrekening 1 les 3
 
Inleiding calculus 1415 les 4 gv alst
Inleiding calculus 1415 les 4 gv alstInleiding calculus 1415 les 4 gv alst
Inleiding calculus 1415 les 4 gv alst
 
wiskundeA
wiskundeAwiskundeA
wiskundeA
 
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 1 Differentieren
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 1 DifferentierenLyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 1 Differentieren
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 2 1 Differentieren
 
Integraalrekening 2 les 2 dt gv alst
Integraalrekening 2 les 2 dt gv alstIntegraalrekening 2 les 2 dt gv alst
Integraalrekening 2 les 2 dt gv alst
 
Integraalrekening 2 les 3 dt gv alst
Integraalrekening 2 les 3 dt gv alstIntegraalrekening 2 les 3 dt gv alst
Integraalrekening 2 les 3 dt gv alst
 
4vakwadratischevergelijkingen1.1
4vakwadratischevergelijkingen1.14vakwadratischevergelijkingen1.1
4vakwadratischevergelijkingen1.1
 
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 2 Functies Vergelijkingen
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 2 Functies VergelijkingenLyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 2 Functies Vergelijkingen
Lyceo Wiskunde B Hoofdstuk 1 2 Functies Vergelijkingen
 
2vontbinden en haakjes wegwerken
2vontbinden en haakjes wegwerken2vontbinden en haakjes wegwerken
2vontbinden en haakjes wegwerken
 
3vkwadratischevergelijkingen1.1
3vkwadratischevergelijkingen1.13vkwadratischevergelijkingen1.1
3vkwadratischevergelijkingen1.1
 
3vsnijpuntenkwadratischformules1.1
3vsnijpuntenkwadratischformules1.13vsnijpuntenkwadratischformules1.1
3vsnijpuntenkwadratischformules1.1
 
3vhaakjeswegwerken
3vhaakjeswegwerken3vhaakjeswegwerken
3vhaakjeswegwerken
 
Les 1 inleiding, betekenis afgeleide en rekenregels
Les 1 inleiding, betekenis afgeleide en rekenregelsLes 1 inleiding, betekenis afgeleide en rekenregels
Les 1 inleiding, betekenis afgeleide en rekenregels
 
2vsnijpunten kwadratische formules
2vsnijpunten kwadratische formules2vsnijpunten kwadratische formules
2vsnijpunten kwadratische formules
 

VWO wiskunde B 2012

  • 1. Wiskunde B VWO Instituut voor Eindexamentraining www.ivet.nl mei 2010 1/38
  • 2. 1. Vergelijkingen en ongelijkheden • eerstegraads vergelijkingen • tweedegraads vergelijkingen • hogeregraads vergelijkingen • wortelvergelijkingen 2/38
  • 3. Tweedegraads vergelijking ax2 + bx + c = 0 abc-formule: √ −b ± b2 − 4ac x= 2a Discriminant: D = b2 − 4ac • D = 0: vergelijking heeft één oplossing • D > 0: vergelijking heeft twee oplossingen • D < 0: vergelijking heeft geen oplossing 3/38
  • 4. Hogeregraads vergelijking xn = c • n even en c positief: twee oplossingen. Vb: x8 = 4 • n even en c negatief: geen oplossing. Vb: x2 = −1 • n oneven: altijd één oplossing. √5 Vb: x5 = 3; x = 3 4/38
  • 5. axn + bxm + . . . = 0 • Zo groot mogelijke macht van x buiten haakjes Vb: x5 − 5x4 + 6x3 = 0; x3 (x2 − 5x + 6) = 0; x = 0 of x = 3 of x = 2. • Stel xm = p, alleen zin als 2m = n Vb: x8 − 6x4 + 8 = 0; p2 − 6p + 8 = 0, met x4 = p. • axn (x − b)(x + c)m = 0. Vb: 4x2 (x − 8)(3x + 7)5 = 0 5/38
  • 6. Wortelvergelijking 1 1+ 5 − x = 2x 2 Stappen: 1 • schrijf de voorwaarden op: 52 − x ≥ 0 • isoleer de wortel: 1 5 − x = 2x − 1 2 • kwadrateer beide kanten: 1 (5 − x) = (2x − 1)2 2 • los de vergelijking op • controleer altijd het antwoord! 6/38
  • 7. Ongelijkheden 2 ≤5 (x + 2)3 Stappen: • Bepaal de voorwaarden voor x: x = −2 2 • Los op (x+2)3 =5 3 2 x = −2 + 5 • Plot de grafieken met je GR en maak een schets • Geef het antwoord 2 ←, −2 ∪ [−2 + ,→ 3 5 7/38
  • 8. 2. Eenvoudige functies • lijnen: f(x) = ax + b – a is richtingscoëfficiënt; – lijn gaat door het punt (0, b) • tweedegraadsfunctie: f(x) = ax2 + bx + c – grafiek is een parabool ∗ a > 0, dalparabool ∗ a < 0, bergparabool – Snijpunten x-as (wanneer f(x) = 0) afhankelijk van Discriminant b b – Top (x, y): x = − 2a en y = f(− 2a ) 8/38
  • 9. Gebroken functie 4 f(x) = −1 − x−2 • grafiek is een hyperbool • domein: x = 2 • verticale asymptoot x = 2 • horizontale asymptoot y = −1 • symmetrisch t.o.v. (2, −1) (snijpunt asymptoten) • bereik: R {−1} (y = −1) 9/38
  • 10. Opgave: functies Gegeven zijn de functies gp(x) = px2 + px + 3x − 1 waarvan de grafieken parabolen zijn. 1. Voor welke waarde(n) van p heeft de grafiek van gp één gemeenschap- pelijk punt met de x-as? 2. Voor welke waarde(n) van p heeft de grafiek van gp een positief maxi- mum? 10/38
  • 11. 3. Differentiëren • f(x) = 4x3 + 7x + 8 f (x) = 12x2 + 7 • f(x) = (2x + 3)(x − 1) f(x) = 2x2 − 2x + 3x − 3 = 2x2 + x − 3 f (x) = 4x + 1 7 • f(x) = − x6 f(x) = −7 · x−6 42 f (x) = −7 · −6x−6−1 = 42x−7 = x7 4 1 • f(x) = √ x = f(x) = 4 · x− 2 1 1 2 f (x) = 4 · − x−1 2 = − √ 2 x x 11/38
  • 12. Kettingregel: [f(g(x))] = f (g(x)) · g (x) 2 f(x) = 2 + 2x + 1 = 2 · (x2 + 2x + 1)−1 x f (x) = 2 · −1 · (x2 + 2x + 1)−2 · (2x + 2) −2(2x + 2) −4x − 4 f (x) = = 2 (x2 + 2x + 1)2 (x + 2x + 1)2 12/38
  • 13. Kettingregel (2): dy dy du = · dx du dx 2 f(x) = x2 + 2x + 1 2 Neem u = x2 + 2x + 1 en y = = 2u−1 u Dan is dy −2 du = −2u−2 = 2 en = 2x + 2 du u dx Dus dy −2 −4x − 4 = · (2x + 2) = 2 dx (x2 + 2x + 1)2 (x + 2x + 1)2 13/38
  • 14. Productregel: p(x) = f(x) · g(x) → p (x) = f (x) · g(x) + f(x) · g (x) √ f(x) = 3x2 · x−1 √ 1 1 f (x) = 6x · x − 1 + 3x2 · (x − 1)− 2 2 √ 3x2 f (x) = 6x · x−1+ √ 2 x−1 14/38
  • 15. f (x) voor het berekenen van de richtingscoëfficiënt • f (x) = 0: rc van de raaklijn is 0; extreme waarde (controleer op GR) • f (x) > 0: de grafiek van f stijgt • f (x) < 0: de grafiek van f daalt Grafieken f en g raken elkaar, dan geldt f(x) = g(x) ∧ f (x) = g (x) Grafieken f en g snijden loodrecht, dan geldt f(x) = g(x) ∧ f (x) · g (x) = −1 15/38
  • 16. Voorbeeld: Raaklijn Gegeven: 2 1 f(x) = 1 + + 2 x x Vraag: Stel een vergelijking op van de raaklijn in punt A met x-coördinaat 1. • raakpunt A is (1, 4), want f(1) = 4 −2 • f (x) = x2 − x23 . • f (1) = −4 is de rc van de raaklijn door A. • y = −4x + b; punt A invullen: 4 = −4 + b, dus b = 8 y = −4x + 8 • Controleer dit op je GR. 16/38
  • 17. Voorbeeld: Buigpunten Gegeven f(x) = 3x3 − 3x2 + 2 • Bereken f (x) en f (x) – f (x) = 9x2 − 6x – f (x) = 18x − 6 • Los op f (x) = 0 1 18x = 6; x= 3 • buigpunt ( 1 , f( 1 )) (controleer op GR) 3 3 17/38
  • 18. 4. Exponenten en logaritmen • 3 · 92x+5 = 27; x = −2 • 3 · 52x−4 = 12; x ≈ 2, 43 • ex = 9; x = ln 9 • 2 log(x + 3) + 3 ·2 log 5 = 4 Voorwaarden: x + 3 > 0 • ln x − 2 = ln(x − 3) Voorwaarden: x > 0 en x − 3 > 0 18/38
  • 19. Differentiëren 1 1 • f(x) =g log x; f (x) = ln g ·x 1 • f(x) = ln x; f (x) = x • f(x) = ax ; f (x) = ax · ln a • f(x) = ex ; f (x) = ex Voorbeelden: • f(x) = 8 · 3x ; f (x) = 8 · 3x · ln 3 1 1 • f(x) =4 log (3x − 1); f (x) = ln 4 · 3x−1 · 3 19/38
  • 20. Exponentiële groeifuncties • Algemene formule: N = b · gt – b is beginhoeveelheid op t = 0 – g is groeifactor per tijdseenheid g > 1: er is exponentiële groei; 0 < g < 1: er is exponentieel verval. • Bepaling van g t 2 5 – twee waarden van N gegeven: N 12 96 1 1 96 5−2 96 3 1 g= = = 8 3 = 2. 12 12 – groeipercentage p is gegeven: p g = 1 ± 100 • halveringstijd t: gt = 0, 5; verdubbellingstijd t: gt = 2 20/38
  • 21. 5. Integreren Voorbeeld: Oppervlakte berekenen Gegeven f(x) = x2 − 1 met x > 0. Bereken exact voor welke x-coördinaat a de oppervlakte van het gebied onder de x-as even groot is als de oppervlakte boven de x-as. • Snijpunt x-as bij x = 1; want f(1) = 0. Teken of plot de grafiek! 1 1 1 2 2 • Oppervlakte A = − (x − 1)dx = − x3 − x 2 = −0= 0 3 0 3 3 a a 2 1 3 1 2 • Oppervlakte B = (x − 1)dx = x −x = ( a3 − a) + 1 3 1 3 3 • opp A = opp B, dus 1 2 2 1 ( a3 − a) + = ; a( a2 − 1) = 0 3 3 3 3 √ √ • Conclusie: a = 3 (a = 0 en a = − 3 vervallen) 21/38
  • 22. Voorbeeld: Oppervlakte berekenen √ V wordt ingesloten door f(x) = x en g(x) = x2 beide met x ≥ 0. Bereken de oppervlakte van V. • Snijpunten van f en g: f(x) = g(x); x = 0 en x = 1; (0, 0) en (1, 1). • Opp. onder f is 1 1 1 √ 1 2 3 2 2 x dx = x dx = x 2 2 = −0= 0 0 3 0 3 3 • Opp. onder g is 1 1 1 1 1 2 x dx = x3 = −0= 0 3 0 3 3 • Oppervlakte van V 2 1 1 V= − = 22/38 3 3 3
  • 23. Voorbeeld: Wentel V om de x-as en bereken de inhoud van het omwente- lingslichaam L. b Lx = π · y2 dx a • Inhoud bij f: 1 1 1 √ 2 1 1 1 π· x dx = π · x dx = π · x2 = π−0= π 0 0 2 0 2 2 • Inhoud bij g: 1 1 1 2 2 1 1 1 π · (x ) dx = π · x dx = π · x5 4 = π−0= π 0 0 5 0 5 5 • Gevraagde inhoud 1 1 3 L= π− π= π 2 5 10 23/38
  • 24. Voorbeeld: Inhoud berekenen door wentelen om y-as q Ly = π · x2 dy p Het deel van de grafiek van de functie f(x) = x2 dat wordt ingesloten door de grafiek van f, de y-as en de lijn y = 4 wordt gewenteld om de y-as. Bereken de inhoud van het omwentelingslichaam L. • Bepaal de grenzen van het y-interval: p = f(0) = 0 en q = f(2) = 4. • Bepaal x2 : √ x= y, dus x2 = y q 4 2 • Inhoud L = π · x dy = π · y dy = p 0 4 1 π · y2 = 8π − 0 = 8π 2 0 24/38
  • 25. 6. Goniometrie Algemeen: f(x) = a + b sin c(x − d) • evenwichtsstand: y = a • amplitude is |b| 2π • periode is c • startpunt: – als b > 0 dan (d, a) en eerst een maximum. – als b < 0 dan (d, a) en eerst een minimum. • Snijpunten met de evenwichtsstand aan het begin, halverwege en het einde van een periode • Toppen op een kwart en op driekwart van een periode. 25/38
  • 26. Algemeen: f(x) = a + b cos c(x − d) • evenwichtsstand: y = a • amplitude is |b| 2π • periode is c • startpunt: – als b > 0 dan (d, a + b), dus begin in een maximum. – als b < 0 dan (d, a + b), dus begin in een minimum. • Snijpunten met de evenwichtsstand op een kwart en op driekwart van een periode • Toppen aan het begin, halverwege en het einde van een periode. 26/38
  • 27. Gegeven de functie: 1 f(x) = 2 + cos(x − π) 3 Voor f geldt: • evenwichtsstand: y = 2 • amplitude is 1 • periode is 2π • startpunt: max. ( 1 π, 3) 3 27/38
  • 28. Gegeven de functie: g(x) = −1 − cos x Voor g geldt • evenwichtsstand: y = −1 • amplitude is 1 • periode is 2π • startpunt: min. (0, −2) 28/38
  • 29. Opgave: Teken de grafiek van 1 f(x) = 1 − 2 sin πx voor 0 ≤ x ≤ 6 3 • evenwichtsstand: y = 1 • amplitude is 2 2π • periode is 1 =6 3 π • startpunt: (0, 1) 29/38
  • 30. Belangrijke formules • sin2 t + cos2 t = 1 1 • cos( 2 π − t) = sin t 1 • sin( 2 π − t) = cos t • cos(π − t) = − cos t • sin(−t) = − sin t • sin(2t) = 2 sin t cos t • cos(2t) = cos2 t − sin2 t • cos(2t) = 2 cos2 t − 1 • cos(2t) = 1 − 2 sin2 t 30/38
  • 31. Oplossen van vergelijkingen: 1. Los op: cos x = −0, 35 voor x op [−2π, 2π]. Rond je antwoord af op twee decimalen nauwkeurig. 2. Los algebraïsch en exact op sin x = −0, 5 voor x op [−π, 3π]. Maak bij algebraïsch oplossen gebruik van de volgende formules: • sin t = sin u; t = u + 2kπ of t = π − u + 2kπ • cos t = cos u; t = u + 2kπ of t = −u + 2kπ 31/38
  • 32. Differentiëren: • Als f(x) = sin(x), dan geldt f (x) = cos x • Als f(x) = cos(x), dan geldt f (x) = − sin x Als f(x) = cos(3x2 + 5x) dan is f (x) = − sin(3x2 + 5x) · (6x + 5) = −(6x + 5) sin(3x2 + 5x) 32/38
  • 33. Voorbeeld: Snelheid op t=0 Punt P beweegt volgens: x(t) = 2 cos2 t y(t) = sin(2t) Bereken de snelheid van P op t = 0. Snelheid: v(t) = x (t)2 + y (t)2 • x (t) = 4 cos t · − sin t en y (t) = 2 cos(2t) √ • x (0) = 0 en y (0) = 2, dus v(0) = 02 + 22 = 2. 33/38
  • 34. Voorbeeld: Punt P beweegt volgens x(t) = 2 sin t y(t) = 3 cos t - Bereken de snelheid van P in het hoogste punt - Benader in twee decimalen de helling (ook wel de richting) van de parame- ter kromme als t = 1 • Hoogste punt als y(t) = 3 cos t is maximaal, dus t = 0. Snelheid: v(t) = x (t)2 + y (t)2 – x (t) = 2 cos t en y (t) = −3 sin t √ – x (0) = 2 en y (0) = 0, dus v(0) = 2 2 + 02 = 2 . y (t) y (1) −3 sin(1) • Helling (rc.)= = = ≈ −2, 34 x (t) x (1) 2 cos(1) 34/38
  • 35. Opgave: Parabool Voor t op [−π, π] beweegt punt P volgens x(t) = sin t y(t) = cos(2t) 1. Bereken de coördinaten van het rechter snijpunt met de x-as. 2. Bewijs dat de parameterkromme twee keerpunten heeft. 3. Toon aan dat het punt P zicht beweegt langs de grafiek van y = 1 − 2x2 . 4. Bereken de oppervlakte van het gebied tussen de grafiek en de x-as. 35/38
  • 36. Open deurtjes: 1 • Lees de vraag aandachtig. Kijk goed wat er gevraagd wordt (een coördi- naat, een percentage etc.). • Werk netjes. • Schrijf altijd iets op, een punt is erg snel verdiend. • Maak een schets van de situatie. • Als gevraagd wordt iets aan te tonen dan heb je het zeer waarschijnlijk nodig bij de volgende opgave. • Als je vraag (a) niet weet, probeer dan vraag (b)! 36/38
  • 37. Open deurtjes: 2 • Let op het aantal decimalen bij het afronden. • Als er iets staat van algebraïsch of exact, doe dit dan ook. • Schrijf op wat je doet met je GR. • Controleer gevonden antwoorden (plot grafieken o.i.d.). • Als je tijd over hebt, maak de sommen nog een keer voor extra controle. 37/38
  • 38. SUCCES! 38/38