The document provides an overview of life in the Gilded Age in the United States. Key developments included the expansion of industry and new inventions like the light bulb which allowed factories to operate longer hours. Railroads linked the nation together but were often corrupt. Large businesses consolidated into monopolies and trusts controlled by wealthy businessmen known as "robber barons". Labor unions formed to improve dangerous working conditions but faced opposition. Large numbers of immigrants arrived from southern and eastern Europe, facing challenges integrating into American society. Urbanization increased and cities struggled with problems like poor housing and sanitation.
The document provides an overview of life in the Gilded Age in the United States. Key developments included the expansion of industry and new inventions like the light bulb which allowed factories to operate longer hours. Railroads linked the nation together but were often corrupt. Large businesses consolidated into monopolies and trusts controlled by wealthy businessmen known as "robber barons". Labor unions formed to improve dangerous working conditions but faced opposition. Large numbers of immigrants arrived from southern and eastern Europe, facing challenges integrating into American society. Urbanization increased and cities struggled with problems like poor housing and sanitation.
Deze presentaties is onderdeel van de online examentraining van Lyceo. Hij behandelt de onderdelen machtsfuncties, eerstegraads functies, tweedegraads functies, hogere machtsfuncties, wortelfuncties en gebroken functies.
Er wordt een overzicht gegeven van de theorie, samen met enkele uitgewerkte voorbeelden.
Deze presentaties is onderdeel van de online examentraining van Lyceo. Deze presentaties behandelt o.a. de onderdelen toepassingen, standaard integralen en integraalregels.
Er wordt een overzicht gegeven van de theorie, samen met enkele uitgewerkte voorbeelden.
Deze presentaties is onderdeel van de online examentraining van Lyceo. Deze presentaties behandelt o.a. de onderdelen `toepassingen, standaard differentialen, differentiaalregels en enkele voorbeelden.
Er wordt een overzicht gegeven van de theorie, samen met enkele uitgewerkte voorbeelden.
Deze presentaties is onderdeel van de online examentraining van Lyceo. Deze presentaties behandelt o.a. de onderdelen machtsfuncties, raaklijn, wortelvergelijkingen, exponentiële vergelijkingen en ongelijkheden.
Er wordt een overzicht gegeven van de theorie, samen met enkele uitgewerkte voorbeelden.
Deze presentaties is onderdeel van de online examentraining van Lyceo. Hij behandelt de onderdelen machtsfuncties, eerstegraads functies, tweedegraads functies, hogere machtsfuncties, wortelfuncties en gebroken functies.
Er wordt een overzicht gegeven van de theorie, samen met enkele uitgewerkte voorbeelden.
Deze presentaties is onderdeel van de online examentraining van Lyceo. Deze presentaties behandelt o.a. de onderdelen toepassingen, standaard integralen en integraalregels.
Er wordt een overzicht gegeven van de theorie, samen met enkele uitgewerkte voorbeelden.
Deze presentaties is onderdeel van de online examentraining van Lyceo. Deze presentaties behandelt o.a. de onderdelen `toepassingen, standaard differentialen, differentiaalregels en enkele voorbeelden.
Er wordt een overzicht gegeven van de theorie, samen met enkele uitgewerkte voorbeelden.
Deze presentaties is onderdeel van de online examentraining van Lyceo. Deze presentaties behandelt o.a. de onderdelen machtsfuncties, raaklijn, wortelvergelijkingen, exponentiële vergelijkingen en ongelijkheden.
Er wordt een overzicht gegeven van de theorie, samen met enkele uitgewerkte voorbeelden.
3. Tweedegraads vergelijking
ax2 + bx + c = 0
abc-formule: √
−b ± b2 − 4ac
x=
2a
Discriminant: D = b2 − 4ac
• D = 0: vergelijking heeft één oplossing
• D > 0: vergelijking heeft twee oplossingen
• D < 0: vergelijking heeft geen oplossing
3/38
4. Hogeregraads vergelijking
xn = c
• n even en c positief: twee oplossingen.
Vb: x8 = 4
• n even en c negatief: geen oplossing.
Vb: x2 = −1
• n oneven: altijd één oplossing.
√5
Vb: x5 = 3; x = 3
4/38
5. axn + bxm + . . . = 0
• Zo groot mogelijke macht van x buiten haakjes
Vb: x5 − 5x4 + 6x3 = 0; x3 (x2 − 5x + 6) = 0; x = 0 of x = 3
of x = 2.
• Stel xm = p, alleen zin als 2m = n
Vb: x8 − 6x4 + 8 = 0; p2 − 6p + 8 = 0, met x4 = p.
• axn (x − b)(x + c)m = 0.
Vb: 4x2 (x − 8)(3x + 7)5 = 0
5/38
6. Wortelvergelijking
1
1+ 5 − x = 2x
2
Stappen:
1
• schrijf de voorwaarden op: 52 − x ≥ 0
• isoleer de wortel:
1
5 − x = 2x − 1
2
• kwadrateer beide kanten:
1
(5 − x) = (2x − 1)2
2
• los de vergelijking op
• controleer altijd het antwoord!
6/38
7. Ongelijkheden
2
≤5
(x + 2)3
Stappen:
• Bepaal de voorwaarden voor x: x = −2
2
• Los op (x+2)3
=5
3 2
x = −2 +
5
• Plot de grafieken met je GR en maak een schets
• Geef het antwoord
2
←, −2 ∪ [−2 + ,→
3
5
7/38
8. 2. Eenvoudige functies
• lijnen: f(x) = ax + b
– a is richtingscoëfficiënt;
– lijn gaat door het punt (0, b)
• tweedegraadsfunctie: f(x) = ax2 + bx + c
– grafiek is een parabool
∗ a > 0, dalparabool
∗ a < 0, bergparabool
– Snijpunten x-as (wanneer f(x) = 0) afhankelijk van Discriminant
b b
– Top (x, y): x = − 2a en y = f(− 2a )
8/38
9. Gebroken functie
4
f(x) = −1 −
x−2
• grafiek is een hyperbool
• domein: x = 2
• verticale asymptoot x = 2
• horizontale asymptoot y = −1
• symmetrisch t.o.v. (2, −1) (snijpunt asymptoten)
• bereik: R {−1} (y = −1)
9/38
10. Opgave: functies
Gegeven zijn de functies
gp(x) = px2 + px + 3x − 1
waarvan de grafieken parabolen zijn.
1. Voor welke waarde(n) van p heeft de grafiek van gp één gemeenschap-
pelijk punt met de x-as?
2. Voor welke waarde(n) van p heeft de grafiek van gp een positief maxi-
mum?
10/38
13. Kettingregel (2):
dy dy du
= ·
dx du dx
2
f(x) =
x2 + 2x + 1
2
Neem u = x2 + 2x + 1 en y = = 2u−1
u
Dan is
dy −2 du
= −2u−2 = 2 en = 2x + 2
du u dx
Dus
dy −2 −4x − 4
= · (2x + 2) = 2
dx (x2 + 2x + 1)2 (x + 2x + 1)2
13/38
14. Productregel:
p(x) = f(x) · g(x) → p (x) = f (x) · g(x) + f(x) · g (x)
√
f(x) = 3x2 · x−1
√ 1 1
f (x) = 6x · x − 1 + 3x2 · (x − 1)− 2
2
√ 3x2
f (x) = 6x · x−1+ √
2 x−1
14/38
15. f (x) voor het berekenen van de richtingscoëfficiënt
• f (x) = 0: rc van de raaklijn is 0; extreme waarde (controleer op GR)
• f (x) > 0: de grafiek van f stijgt
• f (x) < 0: de grafiek van f daalt
Grafieken f en g raken elkaar, dan geldt
f(x) = g(x) ∧ f (x) = g (x)
Grafieken f en g snijden loodrecht, dan geldt
f(x) = g(x) ∧ f (x) · g (x) = −1
15/38
16. Voorbeeld: Raaklijn
Gegeven:
2 1
f(x) = 1 + + 2
x x
Vraag: Stel een vergelijking op van de raaklijn in punt A met x-coördinaat
1.
• raakpunt A is (1, 4), want f(1) = 4
−2
• f (x) = x2
− x23 .
• f (1) = −4 is de rc van de raaklijn door A.
• y = −4x + b; punt A invullen: 4 = −4 + b, dus b = 8
y = −4x + 8
• Controleer dit op je GR.
16/38
17. Voorbeeld: Buigpunten
Gegeven
f(x) = 3x3 − 3x2 + 2
• Bereken f (x) en f (x)
– f (x) = 9x2 − 6x
– f (x) = 18x − 6
• Los op f (x) = 0
1
18x = 6; x=
3
• buigpunt ( 1 , f( 1 )) (controleer op GR)
3 3
17/38
18. 4. Exponenten en logaritmen
• 3 · 92x+5 = 27; x = −2
• 3 · 52x−4 = 12; x ≈ 2, 43
• ex = 9; x = ln 9
• 2 log(x + 3) + 3 ·2 log 5 = 4
Voorwaarden: x + 3 > 0
• ln x − 2 = ln(x − 3)
Voorwaarden: x > 0 en x − 3 > 0
18/38
19. Differentiëren
1 1
• f(x) =g log x; f (x) = ln g
·x
1
• f(x) = ln x; f (x) = x
• f(x) = ax ; f (x) = ax · ln a
• f(x) = ex ; f (x) = ex
Voorbeelden:
• f(x) = 8 · 3x ; f (x) = 8 · 3x · ln 3
1 1
• f(x) =4 log (3x − 1); f (x) = ln 4
· 3x−1 · 3
19/38
20. Exponentiële groeifuncties
• Algemene formule: N = b · gt
– b is beginhoeveelheid op t = 0
– g is groeifactor per tijdseenheid
g > 1: er is exponentiële groei;
0 < g < 1: er is exponentieel verval.
• Bepaling van g
t 2 5
– twee waarden van N gegeven:
N 12 96
1 1
96 5−2
96 3
1
g= = = 8 3 = 2.
12 12
– groeipercentage p is gegeven:
p
g = 1 ± 100
• halveringstijd t: gt = 0, 5;
verdubbellingstijd t: gt = 2
20/38
21. 5. Integreren
Voorbeeld: Oppervlakte berekenen
Gegeven f(x) = x2 − 1 met x > 0. Bereken exact voor welke x-coördinaat a
de oppervlakte van het gebied onder de x-as even groot is als de oppervlakte
boven de x-as.
• Snijpunt x-as bij x = 1; want f(1) = 0. Teken of plot de grafiek!
1 1
1 2 2
• Oppervlakte A = − (x − 1)dx = − x3 − x
2
= −0=
0 3 0 3 3
a a
2 1 3 1 2
• Oppervlakte B = (x − 1)dx = x −x = ( a3 − a) +
1 3 1 3 3
• opp A = opp B, dus
1 2 2 1
( a3 − a) + = ; a( a2 − 1) = 0
3 3 3 3
√ √
• Conclusie: a = 3 (a = 0 en a = − 3 vervallen) 21/38
22. Voorbeeld: Oppervlakte berekenen
√
V wordt ingesloten door f(x) = x en g(x) = x2 beide met x ≥ 0.
Bereken de oppervlakte van V.
• Snijpunten van f en g: f(x) = g(x); x = 0 en x = 1; (0, 0) en (1, 1).
• Opp. onder f is
1 1 1
√ 1 2 3 2 2
x dx = x dx = x 2
2 = −0=
0 0 3 0 3 3
• Opp. onder g is
1 1
1 1 1
2
x dx = x3 = −0=
0 3 0 3 3
• Oppervlakte van V
2 1 1
V= − = 22/38
3 3 3
23. Voorbeeld: Wentel V om de x-as en bereken de inhoud van het omwente-
lingslichaam L.
b
Lx = π · y2 dx
a
• Inhoud bij f:
1 1 1
√ 2 1 1 1
π· x dx = π · x dx = π · x2 = π−0= π
0 0 2 0 2 2
• Inhoud bij g:
1 1 1
2 2 1 1 1
π · (x ) dx = π · x dx = π · x5
4
= π−0= π
0 0 5 0 5 5
• Gevraagde inhoud
1 1 3
L= π− π= π
2 5 10
23/38
24. Voorbeeld: Inhoud berekenen door wentelen om y-as
q
Ly = π · x2 dy
p
Het deel van de grafiek van de functie f(x) = x2 dat wordt ingesloten door
de grafiek van f, de y-as en de lijn y = 4 wordt gewenteld om de y-as.
Bereken de inhoud van het omwentelingslichaam L.
• Bepaal de grenzen van het y-interval: p = f(0) = 0 en q = f(2) = 4.
• Bepaal x2 : √
x= y, dus x2 = y
q 4
2
• Inhoud L = π · x dy = π · y dy =
p 0
4
1
π · y2 = 8π − 0 = 8π
2 0
24/38
25. 6. Goniometrie
Algemeen:
f(x) = a + b sin c(x − d)
• evenwichtsstand: y = a
• amplitude is |b|
2π
• periode is c
• startpunt:
– als b > 0 dan (d, a) en eerst een maximum.
– als b < 0 dan (d, a) en eerst een minimum.
• Snijpunten met de evenwichtsstand aan het begin, halverwege en het
einde van een periode
• Toppen op een kwart en op driekwart van een periode.
25/38
26. Algemeen:
f(x) = a + b cos c(x − d)
• evenwichtsstand: y = a
• amplitude is |b|
2π
• periode is c
• startpunt:
– als b > 0 dan (d, a + b), dus begin in een maximum.
– als b < 0 dan (d, a + b), dus begin in een minimum.
• Snijpunten met de evenwichtsstand op een kwart en op driekwart van
een periode
• Toppen aan het begin, halverwege en het einde van een periode.
26/38
27. Gegeven de functie:
1
f(x) = 2 + cos(x − π)
3
Voor f geldt:
• evenwichtsstand: y = 2
• amplitude is 1
• periode is 2π
• startpunt: max. ( 1 π, 3)
3
27/38
28. Gegeven de functie:
g(x) = −1 − cos x
Voor g geldt
• evenwichtsstand: y = −1
• amplitude is 1
• periode is 2π
• startpunt: min. (0, −2)
28/38
29. Opgave: Teken de grafiek van
1
f(x) = 1 − 2 sin πx voor 0 ≤ x ≤ 6
3
• evenwichtsstand: y = 1
• amplitude is 2
2π
• periode is 1
=6
3
π
• startpunt: (0, 1)
29/38
30. Belangrijke formules
• sin2 t + cos2 t = 1
1
• cos( 2 π − t) = sin t
1
• sin( 2 π − t) = cos t
• cos(π − t) = − cos t
• sin(−t) = − sin t
• sin(2t) = 2 sin t cos t
• cos(2t) = cos2 t − sin2 t
• cos(2t) = 2 cos2 t − 1
• cos(2t) = 1 − 2 sin2 t
30/38
31. Oplossen van vergelijkingen:
1. Los op: cos x = −0, 35 voor x op [−2π, 2π]. Rond je antwoord af op
twee decimalen nauwkeurig.
2. Los algebraïsch en exact op sin x = −0, 5 voor x op [−π, 3π].
Maak bij algebraïsch oplossen gebruik van de volgende formules:
• sin t = sin u; t = u + 2kπ of t = π − u + 2kπ
• cos t = cos u; t = u + 2kπ of t = −u + 2kπ
31/38
32. Differentiëren:
• Als f(x) = sin(x), dan geldt f (x) = cos x
• Als f(x) = cos(x), dan geldt f (x) = − sin x
Als f(x) = cos(3x2 + 5x) dan is
f (x) = − sin(3x2 + 5x) · (6x + 5) = −(6x + 5) sin(3x2 + 5x)
32/38
33. Voorbeeld: Snelheid op t=0
Punt P beweegt volgens:
x(t) = 2 cos2 t
y(t) = sin(2t)
Bereken de snelheid van P op t = 0.
Snelheid:
v(t) = x (t)2 + y (t)2
• x (t) = 4 cos t · − sin t en y (t) = 2 cos(2t)
√
• x (0) = 0 en y (0) = 2, dus v(0) = 02 + 22 = 2.
33/38
34. Voorbeeld:
Punt P beweegt volgens
x(t) = 2 sin t
y(t) = 3 cos t
- Bereken de snelheid van P in het hoogste punt
- Benader in twee decimalen de helling (ook wel de richting) van de parame-
ter kromme als t = 1
• Hoogste punt als y(t) = 3 cos t is maximaal, dus t = 0.
Snelheid:
v(t) = x (t)2 + y (t)2
– x (t) = 2 cos t en y (t) = −3 sin t
√
– x (0) = 2 en y (0) = 0, dus v(0) = 2 2 + 02 = 2 .
y (t) y (1) −3 sin(1)
• Helling (rc.)= = = ≈ −2, 34
x (t) x (1) 2 cos(1)
34/38
35. Opgave: Parabool
Voor t op [−π, π] beweegt punt P volgens
x(t) = sin t
y(t) = cos(2t)
1. Bereken de coördinaten van het rechter snijpunt met de x-as.
2. Bewijs dat de parameterkromme twee keerpunten heeft.
3. Toon aan dat het punt P zicht beweegt langs de grafiek van y = 1 − 2x2 .
4. Bereken de oppervlakte van het gebied tussen de grafiek en de x-as.
35/38
36. Open deurtjes: 1
• Lees de vraag aandachtig. Kijk goed wat er gevraagd wordt (een coördi-
naat, een percentage etc.).
• Werk netjes.
• Schrijf altijd iets op, een punt is erg snel verdiend.
• Maak een schets van de situatie.
• Als gevraagd wordt iets aan te tonen dan heb je het zeer waarschijnlijk
nodig bij de volgende opgave.
• Als je vraag (a) niet weet, probeer dan vraag (b)!
36/38
37. Open deurtjes: 2
• Let op het aantal decimalen bij het afronden.
• Als er iets staat van algebraïsch of exact, doe dit dan ook.
• Schrijf op wat je doet met je GR.
• Controleer gevonden antwoorden (plot grafieken o.i.d.).
• Als je tijd over hebt, maak de sommen nog een keer voor extra controle.
37/38