SlideShare a Scribd company logo
1 of 67
Download to read offline
Officier van Dienst
Bevolkingszorg
van planarena naar praktijkarena
- Joost Keemink -
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4)
Copyright © J.W.P. Keemink, januari 2015, Rotterdam
Foto omslag afkomstig van Flashfoto NL
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4)
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena
Masterscriptie
Master of Crisis and Public Order Management
Nederlandse Politieacademie (NPA) & Instituut Fysieke Veiligheid (IFV)
Leergang MCPM4
Student Begeleider
Naam : J.W.P. (Joost) Keemink Dr. A.C.J. (Astrid) Scholtens
Adres : Korfoepad 71 Dashorsterweg 1
Postcode & plaats : 3059 XD Rotterdam 3927 CN Renswoude
E-mail : joost.keemink@outlook.com a.scholtens@crisislab.nl
Telefoonnummer : 06-21888776 06-10525780
Studentnummer : 326142
Opgeleverd : 29 januari 2015
Examenopdracht 2 - Proeve van bekwaamheid behorende bij de kernopgaven:
5200510: Risicoassessment en voorbereiding binnen gevaar en crisisbeheersing
5200511: Functioneren binnen gevaar en crisisbeheersing
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4)
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4)
Inhoudsopgave
Lijst met afkortingen ............................................................................................................................... 1
Samenvatting .......................................................................................................................................... 3
1. Inleiding........................................................................................................................................... 5
1.1. Aanleiding onderzoek.............................................................................................................. 5
1.2. Aanpak..................................................................................................................................... 7
1.3. Leeswijzer................................................................................................................................ 8
2. Functie van OvD-Bz volgens beleid en planvorming....................................................................... 9
2.1. Ontstaan van de functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg ........................................... 9
2.2. De functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg anno nu ................................................. 13
2.3. Opleiding en toetsing............................................................................................................ 15
2.4. Verschil OvD-Bz met andere officieren van dienst ............................................................... 17
3. Relevante theorieën...................................................................................................................... 21
3.1. Ervaring en routine bij incidenten, rampen en crises ........................................................... 21
3.2. Samenwerking of samen werken bij incidenten, rampen en crises ..................................... 22
3.3. Veranderen van een geïnstitutionaliseerde organisatie....................................................... 24
4. De praktijk: bevindingen uit enquêtes en interviews ................................................................... 27
4.1. Herkenning van probleemstelling door andere OvD’s-Bz..................................................... 27
4.2. Inzetcriterium voor de OvD-Bz.............................................................................................. 31
4.3. Redenen om de OvD-Bz al dan niet in te zetten................................................................... 33
4.4. Oplossingsmogelijkheden ..................................................................................................... 37
4.5. Overige relevante uitkomsten............................................................................................... 38
5. Analyse deelvragen ....................................................................................................................... 43
5.1. Herkenning van probleemstelling door andere OvD’s-Bz..................................................... 43
5.2. Inzetcriterium voor de OvD-Bz.............................................................................................. 45
5.3. Redenen om de OvD-Bz al dan niet in te zetten................................................................... 46
5.4. Oplossingsmogelijkheden ..................................................................................................... 47
6. Conclusie ....................................................................................................................................... 49
7. Aanbevelingen............................................................................................................................... 51
Bijlage 1 Literatuur en gebruikte bronnen............................................................................................ 55
Bijlage 2 Lijst van geïnterviewde & geraadpleegde personen .............................................................. 59
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4)
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 1
Lijst met afkortingen
ACBz Algemeen Commandant Bevolkingszorg
AOV Ambtenaar Openbare (orde &) Veiligheid
ARB Ambtenaar Rampenbestrijding
CACO Calamiteitencoördinator
CoPI Commando Plaats Incident
CoRT Commando Rampterrein
CTPI Coördinatieteam Plaats Incident
CvD-G Commandant van Dienst Geneeskundig
GBT Gemeentelijk Beleidsteam
GHOR Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio
GMK Gemeenschappelijke Meldkamer
GRIP Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure
IFV Instituut Fysieke Veiligheid
MMOTO Multidisciplinair Meerjaren Opleidings-, Toetsing, en Oefenbeleidsplan
MOTO Multidisciplinair Opleiden, Trainen en Oefenen
MOV Medewerker Openbare Veiligheid
NDM Naturalistic Decision Making
NIBRA Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding
OTO Opleiden, Trainen en Oefenen
OvD-B Officier van Dienst Brandweer
OvD-Bz Officier van Dienst Bevolkingszorg
OvD-G Officier van Dienst GHOR
OvD-P Officier van Dienst Politie
RCP Regionaal Crisisplan
ROT Regionaal Operationeel Team
RPD Recognition Primed Decision making
RRCP Referentiekader Regionaal Crisisplan
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 2
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 3
Samenvatting
De incidentbestrijding in Nederland vindt plaats door professionele hulpverleningsorganisaties als
politie, brandweer en GHOR1
en de gemeentelijke organisatie. De gemeente richt zich daarbij vooral
op de bevolkingszorgprocessen en is om die reden, als niet parate hulpdienst, de afgelopen jaren
steeds verdergaand geprofessionaliseerd.
Dit onderzoek richt zich specifiek op de functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg (OvD-Bz) die,
binnen de gemeentelijke crisisorganisatie, belast is met het opstarten en coördineren van de
bevolkingszorgprocessen op de plaats van het incident.
Door de professionalisering van de functie van OvD-Bz wordt deze bij GRIP2
incidenten sinds een paar
jaar standaard gealarmeerd door een Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK). Een OvD-Bz neemt
dan deel aan het Commando Plaats Incident (CoPI)3
om de uitvoering van de bevolkingszorgtaken af
te stemmen met de officieren van dienst van politie, brandweer en GHOR. Bij niet-GRIP incidenten
wordt de OvD-Bz niet standaard mee-gealarmeerd, ook niet als er sprake is van bevolkingszorgtaken.
In die gevallen is de OvD-Bz dus afhankelijk van de andere diensten voor een inzetverzoek. Dit kan
bijvoorbeeld doordat een OvD-Brandweer (OvD-B) een OvD-Bz ter plaatse vraagt of de OvD-Bz
informeert over het incident waarna deze zelf kan besluiten in actie te komen.
Uit eigen ervaring (als OvD-Bz) binnen de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond blijkt dat een
dergelijk inzetverzoek bij niet-GRIP incidenten niet altijd gedaan wordt. Ook niet als de incidenten
qua omvang en impact (vrijwel) gelijkwaardig zijn aan GRIP incidenten, maar waarbij niet is
opgeschaald. In de praktijk worden bevolkingszorgtaken in die bepaalde situaties door andere dan de
gemeentelijke organisatie uitgevoerd of blijven bevolkingszorgtaken, zo vind ik, onnodig liggen.
Dit onderzoek richtte zich op de vraag of het ‘vergeten worden’ nu alleen door mij zo wordt ervaren
of dat dit breder speelt. De hoofdvraag in dit onderzoek, iets breder geformuleerd dan voor alleen
niet-GRIP-incidenten, is dan ook: “Klopt het dat ondanks de steeds verdergaande professionalisering
van de functie, de Officier van Dienst Bevolkingszorg door andere partijen beperkt wordt ingezet (en
dus benut)? En zo ja, hoe komt dat dan?”.
Volgens het beleid en de planvorming zijn er in ieder geval flinke slagen gemaakt, die tot een betere
inzet van OvD’s-Bz in de praktijk zou moeten leiden. In dit onderzoek wordt gekeken of dit voor het
onderdeel inzetten/benutten bij (niet)GRIP-incidenten ook zo is.
Om de vraag te kunnen beantwoorden, is allereerst een landelijke online enquête uitgezet onder
OvD’s-Bz. Uit de enquête bleek verrassend dat het probleem buiten de regio Rotterdam-Rijnmond
niet of nauwelijks werd herkend. Enkel binnen de regio’s Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland Zuid en
Haaglanden4
gaven de meeste respondenten aan het probleem te herkennen. Deze respondenten
illustreerden dit aan de hand van voorbeelden, waarbij zij tijdens een incident zelf niet (of pas laat)
werden ingezet terwijl zij - in hun ogen - wel (eerder) ingezet hadden moeten worden. De
1
GHOR staat voor: Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio.
2
GRIP staat voor: Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure.
3
Volgens de landelijke richtlijnen is het CoPI belast met de uitvoering van de operationele leiding op de plaats
van het incident en staat het onder leiding van de leider CoPI. De leider CoPI wordt bijgestaan door een
operationele staf ter plaatse die bestaat uit functionarissen van de diverse organisaties betrokken bij de
rampenbestrijding. Het CoPI wordt operationeel als het incident (minimaal) lokaal van aard is, maar de aanpak
multidisciplinaire afstemming tussen de diensten vergt om tot een goede inzet te kunnen komen.
4
Opgemerkt wordt dat het aantal respondenten in Zuid-Holland Zuid en Haaglanden wel erg klein was, zie ook
grafiek 1 in paragraaf 4.1.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 4
voorbeelden die gegeven werden waren gericht op niet-GRIP incidenten, waarbij de OvD-Bz het
verschil had kunnen maken door bijvoorbeeld de hulpdiensten te ontlasten of waarbij de inzet van
meerdere bevolkingszorgprocessen ook daadwerkelijk gecoördineerd moesten worden.
De respondenten die aangaven het probleem niet te herkennen, gaven voorbeelden waarom zij - in
hun ogen - wel tijdig ingezet werden door andere diensten. Het lijkt erop dat wat men tijdens de
koude fase organiseert, zoals trainingen en bijeenkomsten, ertoe leidt dat men in de praktijk ook
vaker ingezet wordt. Verder werd gewezen op het feit dat een OvD-Bz niet overal ingezet hoeft te
worden. Het feit dat andere diensten bevolkingszorgtaken oppakken of rechtstreeks afstemmen met
de uitvoerende afdeling is in bepaalde gevallen ook prima.
Op basis van hetgeen in de planvorming staat over bijvoorbeeld de beschrijving van de functie en het
opleiden, trainen en oefenen (OTO), is er weinig verschil op te merken tussen de regio’s die
aangeven het probleem te herkennen en de regio’s die het probleem niet herkennen. Een minimaal
verschil, dat ook op basis van de theorie een verklaring zou kunnen betekenen voor het niet inzetten
van de OvD-Bz, is dat OvD’s in de regio Rotterdam-Rijnmond slechts eenmaal per twee jaar
deelnemen aan regionale oefendagen.
Verder blijkt uit bevindingen uit de enquête en interviews dat de OvD’s-Bz uit andere regio’s
veronderstellen dat de bijeenkomsten, die men tussen de oefeningen om organiseert met en of voor
andere OvD’s, bijdraagt aan het inzetten van een OvD-Bz in de praktijk. Deze veronderstelling is op
basis van de gebruikte theorieën niet te onderbouwen.
Op basis van één van de gebruikte theorieën zou een oplossing, los van de wenselijkheid, voor het
door mij geschetste probleem (voor Rotterdam-Rijnmond) kunnen liggen in het veelvuldig inzetten
van de OvD-Bz bij alledaagse incidenten. Op deze wij doen andere diensten (veel) ervaring op met de
OvD-Bz en slijt de aanwezigheid van een OvD-Bz in bij de ervaring en routine van de OvD’s uit de
andere kolommen.
Het onderzoek leidt uiteindelijk tot aanbevelingen die ervoor zouden moeten zorgen dat de kennis,
over de functie van OvD-Bz, bij de andere OvD’s en de GMK wordt bevorderd. Verder zouden de
aanbevelingen moeten leiden tot een verbeterde de inzet van een OvD-Bz in de regio Rotterdam-
Rijnmond, op die momenten dat het ook daadwerkelijk een meerwaarde heeft.
De aanbevelingen hebben betrekking op de kennisbevordering bij andere partijen, het ontwikkelen
van inzetcriteria ten bate van de inzet van de OvD-Bz, het creëren van een regionale pool met OvD’s-
Bz en meer regionaal multidisciplinair oefenen.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 5
1. Inleiding
Tijdens rampen en crises dragen gemeenten in Nederland de zorg voor de bevolkingszorg. Dit is ook
wettelijk vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s. Volgens het besluit dient het bestuur van de
veiligheidsregio er zorg voor te dragen dat de inrichting van de hoofdstructuur van de
rampenbestrijding en crisisbeheersing bestaat uit onder andere één (of meerdere) team(s)
bevolkingszorg5
.
De operationele aansturing van de bevolkingszorg wordt vanaf de plaats incident sinds een aantal
jaren verricht door een OvD-Bz. Met de introductie van het referentiekader regionaal crisisplan
(RRCP) in 2009 werd deze functie voor het eerst als beoogd gelijkwaardig crisispartner
geïntroduceerd, getuige ook de nieuwe naamgeving. Hiervoor werd de functionaris, die vanuit de
gemeente steeds vaker zorg droeg voor de coördinatie van de gemeentelijke crisisorganisatie op de
plaats incident, aangeduid onder een andere naam, bijvoorbeeld als Ambtenaar Openbare Veiligheid
(AOV).
De gelijkwaardigheid zit hem (tenminste bij GRIP incidenten) in het, net als de Officieren van Dienst
(OvD’s) van de operationele hulpverleningsdiensten, gegarandeerd binnen bepaalde tijd aanwezig
zijn op de plaats incident om als aanspreekpunt voor de uitvoering van de gemeentelijke processen
in het CoPI te kunnen deelnemen.
Vanaf 2010 vindt er mede door het van kracht worden van de Wet veiligheidsregio’s en het
onderliggende besluit een serieuze professionalisering van de rol van OvD-Bz en de bevolkingszorg
als geheel plaats. Onder andere vanuit het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV), het (landelijk) overleg
van coördinerend gemeentesecretarissen en het Veiligheidsberaad zijn sinds die tijd projecten en
opleidingen opgezet om de gemeentelijke kolom (nog) meer voor te bereiden op de rol bij
incidentbestrijding. Denk hierbij aan de ontwikkeling van kwalificatieprofielen en opleidingskaders
voor medewerkers van de gemeente. Voor het eerst bestaat er ook de mogelijkheid om de rol van
OvD-Bz landelijk te laten examineren (bijvoorbeeld door het IFV), zodat de OvD’s-Bz in de
deelnemende regio’s (in theorie) eenzelfde basisniveau hebben.
Ook andere gemeentefunctionarissen die een taak in de bevolkingszorg hebben, worden als
gelijkwaardige operationele partner in de crisisbeheersing opgeleid. Het IFV bijvoorbeeld, dat
opleidingen verzorgt voor bevolkingszorgfunctionarissen, schrijft op haar website:
“Tijdens incidenten waarbij (grote groepen) burgers worden getroffen, is de gemeentelijke
organisatie een gelijkwaardige, operationele partner van brandweer, politie en GHOR. Terwijl
brandweer, politie en GHOR zich richten op het beperken van de negatieve gevolgen van het
incident voor de infrastructuur en voor gewonde personen en dieren, houdt de gemeente zich bezig
met de zorg voor de bevolking. De gemeente is de procesverantwoordelijke dienst voor het proces
Bevolkingszorg.”6
1.1. Aanleiding onderzoek
Mijn ervaring als OvD-Bz in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is dat in de praktijk de
‘opwaardering’ van de functie van OvD-Bz om onder andere als gelijkwaardig partner te kunnen
optreden tijdens incidenten niet altijd zichtbaar lijkt te zijn. Zomaar twee voorbeelden uit mijn
praktijk:
5
2015-01-04: Artikel 2.1.1 onder a Besluit veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl.
6
2014-09-19: http://www.infopuntveiligheid.nl/Publicatie/Dossier/19/bevolkingszorg---gemeente.html.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 6
In 2013 wordt in de nachtelijke uren een brandend voorwerp door de brievenbus van een woning in
Barendrecht gegooid. Er breekt vervolgens brand uit in de woning, maar gelukkig wekken de
aanwezige rookmelders de bewoners op tijd om de woning te kunnen verlaten. De woningen van
direct omwonenden worden door de politie en brandweer ontruimd en de bewoners worden
uiteindelijk in bussen geplaatst in afwachting van mogelijk vervoer naar een opvanglocatie.
Buurtbewoners zijn verbijsterd, want het lijkt te gaan om een willekeurige daad. De familie staat niet
bekend als crimineel of problematisch. De politie verricht nog wel een buurtonderzoek gericht op de
feiten en omstandigheden, maar aan de emoties in de straat wordt niets gedaan. Daags na het
incident wordt de gemeente door de politie in kennis gesteld van het incident, omdat er nog steeds
sprake blijkt te zijn van maatschappelijke onrust en de gemeente wordt gevraagd hier iets aan te
doen.
Op 18 februari 2014 omstreeks 03:30 uur wordt de Hoofdofficier van Dienst Brandweer (HOvD-B)
gealarmeerd voor een woningbrand in Ridderkerk. De dienstdoende OvD-Bz heeft in zijn pager de
code van de HOvD-B staan en neemt zodoende kennis van het incident. Hoewel niet zelf
gealarmeerd, belt de OvD-Bz voor de zekerheid de gemeenschappelijke meldkamer voor meer
informatie en verneemt dan dat er een explosie plaats heeft gevonden in een flatwoning te
Ridderkerk. Er blijken meerdere gewonden te zijn en omliggende woningen worden ontruimd. De
meldkamer geeft aan dat er niet opgeschaald is naar een GRIP-fase en dat (nog) niet gevraagd is naar
de OvD-Bz. De OvD-Bz vermoedt dat hij van dienst kan zijn en besluit vervolgens om toch ter plaatse
te gaan. Daar aangekomen blijken er mensen opgevangen te moeten worden, dient er pers- en
publieksvoorlichting- en omgevingszorg plaats te vinden. Later is daar nog het proces
informatiecentrum aan toegevoegd.
Bovenstaande voorbeelden uit de praktijk zetten aan tot nadenken. Mijn ervaring leert dat de OvD-
Bz in de praktijk alleen ingezet wordt ten tijde van GRIP-incidenten, omdat de functie dan standaard
‘onder de knop’ zit. In de (soms redelijk lange) fase voorafgaand aan een GRIP-incident of incidenten
waarbij geen GRIP wordt afgekondigd, wordt een OvD-Bz niet als gelijkwaardig partner ingezet:
terwijl de hulpverleningsdiensten wel worden opgeroepen, lijkt dit voor de OvD-Bz niet standaard
het geval te zijn. Dit terwijl in dergelijke situaties al veel door een gemeente gedaan zou kunnen
worden om de situatie niet (verder) te laten escaleren, andere diensten te ontlasten en/of door zorg
aan de bevolking te bieden.
Beseft moet worden dat veel meer niet GRIP- dan wel GRIP-incidenten plaatsvinden. Het gaat dan
om niet GRIP-incidenten die toch een forse impact kunnen hebben op de bevolking en waarbij sprake
is van taken, die eenvoudig door de gemeente opgepakt kunnen worden en die volgens het Besluit
veiligheidsregio’s ook bij de bevolkingszorg ‘behoren’.
In beide voorbeelden was sprake van minimaal één van de taken waarvoor de gemeente
procesverantwoordelijke is, maar de gemeente, in casu de OvD-Bz, werd niet (tijdig) bij het incident
betrokken. Hoe kan dat nu? Met andere woorden: Hoe verhoudt de professionalisering en de daaruit
voortvloeiende plannen zich tot de feitelijke praktijk?
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 7
Onderzoeksvraag en deelvragen
Mijn onderzoeksvraag voor dit onderzoek luidt daarom als volgt:
“Klopt het dat ondanks de steeds verdergaande professionalisering van de functie, de Officier van
Dienst Bevolkingszorg door andere partijen beperkt wordt ingezet (en dus benut)? En zo ja, hoe komt
dat dan?”
De volgende ondersteunende deelvragen zijn daarbij onderwerp van onderzoek:
1. Is het probleem herkenbaar voor andere OvD’s-Bz?
2. In welke situaties wordt de OvD-Bz wel of niet ingezet?
3. Wat zijn, indien tijdens een incident processen aan de orde zijn die door de gemeente uitgevoerd
(hadden) kunnen worden, redenen (geweest) om een Officier van Dienst Bevolkingszorg wel/niet
in te zetten?
In het geval het door mij geschetste probleem door andere OvD’s-Bz wordt herkend, zijn er dan
realistische oplossingsmogelijkheden om de OvD-Bz beter te benutten zodat dit een toegevoegde
waarde heeft voor de incidentbestrijding / crisisbeheersing?
1.2. Aanpak
Dit onderzoek is verricht in 3 fasen:
1. Literatuur
Er is literatuur verzameld en bestudeerd waarmee de bevindingen uit de enquêtes en de
interviews geanalyseerd konden worden. Hierbij is vooral gebruik gemaakt van theorieën op het
gebied van (Naturalistic Decision Making en) Recognition Primed Decision making, samenwerking
(binnen de crisisbeheersing) en het veranderen van organisaties.
De literatuur en bepaalde bronnen zijn tevens gebruikt om een theoretisch kader te kunnen
maken wat betreft de functie en inzet van de OvD-Bz binnen de crisisbeheersing. Dit kader is
vervolgens gebruikt tijdens het afnemen van interviews.
2. Enquête en interviews7
.
Allereerst is een online enquête uitgezet onder 98 OvD’s-Bz, werkzaam verspreid door
Nederland. Uiteindelijk hebben 53 OvD’s-Bz de enquête daadwerkelijk ingevuld. Van deze 53
OvD’s zijn er 10 benaderd voor een verdiepend interview. Bovenop de 10 geïnterviewde OvD’s
die de enquête hebben ingevuld, zijn ook nog 2 OvD’s-Bz en 2 medewerkers van een
veiligheidsregio geïnterviewd die de enquête niet hebben ingevuld.
Tijdens zowel de interviews als in de enquête is bekeken of andere OvD’s-Bz het door mij
geschetste probleem, dat de gemeente niet altijd wordt ingezet in situaties die dat mogelijk wel
vragen, herkennen. Zo ja, dan is in de tweede plaats samen met de respondent een (of
meerdere) cases waarin de gemeente niet is ingezet nader bekeken. De interviews met collega
OvD’s-Bz waren vooral bedoeld om deelvragen 1 en 2 te kunnen beantwoorden.
7
Zie bijlage 2 voor een overzicht van geïnterviewde personen en respondenten van de online enquête.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 8
Om antwoord te kunnen geven op deelvraag 3, is besloten enkele hulpverleners uit de
veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond te interviewen.
Gedurende het onderzoek zijn in totaal het volgende aantal interviews afgenomen:
 10 OvD’s-Bz, niet uit de regio Rotterdam-Rijnmond8
;
 2 OvD’s-Bz uit de regio Rotterdam-Rijnmond;
 2 medewerkers van een veiligheidsregio, niet uit de regio Rotterdam-Rijnmond;
 2 Officieren van Dienst Politie (OvD’s-P) uit de regio Rotterdam-Rijnmond;
 2 Officieren van Dienst brandweer (OvD’s-B) uit de regio Rotterdam-Rijnmond;
 1 Commandant van Dienst Geneeskundig (CvD-G) uit de regio Rotterdam-Rijnmond;
 1 calamiteitencoördinator van de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) uit de regio
Rotterdam-Rijnmond.
3. De onderzoeksresultaten zijn vervolgens verwerkt en geanalyseerd, zodat tot een beantwoording
van de hoofdvraag gekomen kon worden.
1.3. Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 aan de hand van beleid en planvorming het ontstaan en de
huidige situatie met betrekking tot de functie van OvD-Bz beschreven. Ook wordt in dit hoofdstuk
ingegaan op het opleidingstraject van de OvD-Bz en de verschillen tussen de OvD-Bz ten opzichte van
de officieren van dienst van politie, brandweer en GHOR. In hoofdstuk 3 benoem ik enkele relevante
theorieën die de bevindingen uit de enquête en de interviews onderschrijven of juist niet. Het gaat
hierbij om theorieën passend bij de thema’s “ervaring en routine”, “samenwerking of samen
werken” en “veranderen van een geïnstitutionaliseerde organisatie”. Hoofdstuk 4 toont vervolgens
alle bevindingen uit de enquête en interviews. De bevindingen uit deze enquête en interviews
worden daarop in hoofdstuk 5 waar mogelijk aan elkaar gekoppeld in een analyse. De conclusie op
de hoofdvraag wordt in hoofdstuk 6 gegeven, waarna aanbevelingen naar aanleiding van de analyses
uit hoofdstuk 5 en de conclusie uit hoofdstuk 6 terug te vinden zijn in hoofdstuk 7. In de discussie
bespreek ik vervolgens hoe ik persoonlijk tegen het onderzoek en de bevindingen aankijk. Deze
discussie staat in hoofdstuk 8.
8
Twee van deze 10 OvD’s-Bz hebben niet de enquête ingevuld, maar zijn wel geïnterviewd.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 9
2. Functie van OvD-Bz volgens beleid en planvorming
De OvD-Bz wordt door menigeen omschreven als de hoogst operationeel leidinggevende van een
gemeente op de plaats van een incident. Zoals eerder beschreven stuurt de OvD-Bz de taken van de
bevolkingszorg aan vanaf de plaats van het incident. Veelal vanuit een GRIP situatie, waarbij sprake is
van een CoPI en in bepaalde gevallen ook indien er geen sprake is van GRIP, maar waarbij de OvD-Bz
een meerwaarde heeft bij de incidentbestrijding.
In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 2.1, aan de hand van beleid en planvorming, beschreven hoe de
functie van OvD-Bz is ontstaan. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op hoe de functie van OvD-Bz
momenteel is vormgegeven. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3 ingegaan op het opleiden, trainen en
toetsen van de OvD-Bz, waarna in paragraaf 2.4 de verschillen tussen de OvD-Bz en andere OvD’s
staan beschreven.
2.1. Ontstaan van de functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg
Een eerste landelijke richtlijn waarin de organisatie van de rampenbestrijding wordt beschreven
dateert uit 1991: de Handleiding Rampenbestrijding. Onder andere wordt daarin de rol/organisatie
van de gemeente beschreven, omdat ‘vooral op gemeentelijk niveau er tot eenheid van opvatting
moet worden gekomen, een noodzakelijke voorwaarde omdat het bij de rampenbestrijding aankomt
op samenwerking.’9
Van een gemeentelijke functionaris op de plaats incident is in de handleiding nog
geen sprake. Wel is sprake van een ambtenaar die volgens de handleiding binnen de gemeenten
belast met rampenbestrijding en crisisbeheersing. Het zwaartepunt van zijn werkzaamheden ligt in
de ‘voorbereidende en voorwaardenscheppende sfeer’. De handleiding beschrijft dat de invulling van
de functie van ambtenaar rampenbestrijding (ARB) te veel per gemeente verschilt en dat om die
reden de rol van ARB in een operationele organisatie niet algemeen kan worden beschreven, maar
‘wel is er natuurlijk een verband tussen de aard en omvang van de preparatieve taak van de ARB en
de operationele deelneming’. Wat de inbreng van de ARB of een andere gemeentelijke functionaris
bij deze ‘operationele deelneming’ is, wordt verder niet beschreven.10
De afstemmingsgremia op de
plaats incident (aangeduid als Coördinatieteam Plaats Incident (CTPI) en Commando Rampterrein
(CoRT)) zijn volgens de handleiding uitsluitend bedoeld voor de operationele hulpdiensten.
In 2003 is er een geactualiseerde versie van de handleiding verschenen: het Handboek Voorbereiding
Rampenbestrijding. Hierin wordt gesproken over een operationele staf bij GRIP 1 situaties, een
zogenoemd CTPI, dat functioneert op operationeel niveau. Volgens het handboek maakt ‘eventueel
een liaison van de gemeente’ deel uit van het CTPI. Bij een verdere opschaling naar GRIP 2 dient een
ARB deel uit te maken van het CoRT. Een zelfde of wellicht dezelfde ARB, dit wordt niet duidelijk
beschreven in het handboek, maakt ook deel uit van het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT), dat op
strategisch niveau functioneert. Het GBT adviseert, aldus het handboek, de burgemeester
(opperbevelhebber) bij het maken van bestuurlijke afwegingen met betrekking tot de
rampenbestrijding en bij het nemen van beleidsbeslissingen.
In 2006 wordt door de multidisciplinaire werkgroep GRIP het referentiekader GRIP opgesteld dat
door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties middels een circulaire landelijk wordt
verspreid. De kernbezetting van afstemmingsgremia op de plaats incident, nu aangegeven als CoPI,
is nog steeds voorbehouden aan de brandweer, politie en geneeskundige hulpverlening. De
gemeente wordt volgens het referentiekader alleen in het Regionaal Operationeel Team (ROT) en
GBT vertegenwoordigd.
9
Circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken, d.d. 14 november 1990.
10
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (1991), Handleiding Rampenbestrijding.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 10
Een exact punt in het verleden waarop de functie van OvD-Bz in de praktijk werd uitgevoerd – dat wil
zeggen dat een gemeentefunctionaris vanaf de plaats incident de uitvoering van bevolkingszorgtaken
uitzette/coördineerde en ten behoeve van de noodzakelijk geachte afstemming deel ging uitmaken
van het CoPI (in het verleden nog CTPI genoemd) – is niet precies aan te wijzen. (Veiligheids)regio’s
zijn hier niet gelijktijdig toe overgegaan. Uit raadpleging van evaluaties van incidenten tussen 2000
en 2008 blijkt bijvoorbeeld het volgende:
Inzet AOV tijdens de brand De Bonte Wever (7 mei 2001)11
In De Bonte Wever, een recreatiecentrum in Slagharen (gemeente Hardenberg), ontstond op 7 mei
2001 een grote brand. Tijdens deze brand werd het recreatiecentrum nagenoeg geheel verwoest.
Tijdens de brand geeft de regionaal officier van dienst (brandweerfunctie), vanwege de inschatting
dat er mogelijk nog veel potentiele slachtoffers in het recreatiecentrum aanwezig zijn, CTPI-alarm.
Volgens het evaluatierapport was de AOV destijds in de gemeente Hardenberg uitgerust met een
semafoon en een gsm, zodat deze door de meldkamer gealarmeerd kon worden ten tijde van een
groot incident. De AOV is na het CTPI-alarm gealarmeerd en ter plaatse gegaan. Eenmaal ter plaatse
is de AOV door een OvD-B geïnformeerd over het incident, maar hij heeft geen onderdeel uitgemaakt
van het CTPI.
De AOV is later, conform de planvorming destijds, deel uit gaan maken van het crisisteam, bestaande
uit onder andere de gemeentesecretaris en de burgemeester. Vanuit hier zijn de bevolkingszorgtaken
gestart en gecoördineerd.
Inzet ARB bij dijkverschuiving Wilnis (26 augustus 2003)12
De langdurige warme en droge periode in de zomer van 2003 had gevolgen voor één van de
veendijken in de gemeente De Ronde Venen. Op 26 augustus is door deze droogte plotseling een
gedeelte van de dijk van de bebouwde kom in Wilnis gaan schuiven.
Volgens de evaluatie kwam direct na de eerste melding de hulpverlening flink op gang. 20 minuten
na de eerste melding werd ook de ARB door de meldkamer gealarmeerd met de melding
“dijkverschuiving in Wilnis”. De ARB heeft vervolgens direct het beleidsteam en het operationele
team gealarmeerd en gevraagd deze naar het gemeentehuis te gaan.
De ARB heeft vanaf het begin van de opschaling deel uitgemaakt van het CTPI en coördineerde van
daar uit de uit te voeren werkzaamheden op het gebied van de bevolkingszorg. De ARB had
overigens tijdens dit incident een dubbelrol, aangezien hij zowel in het CTPI zitting had als in het
beleidsteam op het gemeentehuis.
In de destijds geldende GRIP-regeling, zoals die in het evaluatierapport staat vermeld, staat dat bij
GRIP-1 t/m 4 een gemeentelijke vertegenwoordiger op het terrein van het incident aanwezig dient te
zijn. Verder oordeelt men in het rapport dat het deelnemen van één ARB aan de rampenbestrijdings-
organisatie te weinig is. Een ARB dient namelijk op het terrein van het incident te zijn, vanaf GRIP-2
dient er ook een ARB in het ROT zitting te nemen en vanaf GRIP-3 dient er tevens een ARB in het
beleidsteam zitting te nemen. Het feit dat de ARB zowel zitting nam in het CTPI als in het beleidsteam
werd aangeduid als een verbeterpunt. In deze gevallen zou dan een tweede ARB opgeroepen moeten
worden.
11
Hazebroek, H., Helsloot, I., Roskam Abbing, M., Scholtens, A., Teunis, J. (2002). Evaluatie brand De Bonte
Wever. Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding, Arnhem.
12
Gemeente De Ronde Venen (2004). Evaluatie dijkverschuiving Wilnis. Mijdrecht.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 11
Inzet ARB bij museumbrand Amersfoort (22 oktober 2007)13
In de Elleboogkerk te Amersfoort, waarin het Armandomuseum gevestigd was, vindt op 22 oktober
2007 een grote brand plaats. Het gebouw brandt hierbij geheel af.
Direct na het afkondigen van GRIP-1 wordt een ARB gealarmeerd. Gemeentelijke medewerkers
waren op dat moment, na het zien van rookwolken boven de stad, al bezig met het incident. Eén ARB
besluit ter plaatse te gaan naar het incidentterrein en laat zich informeren door een OvD-B. Een
andere ARB blijft in het gemeentehuis ten bate van het GBT.
De ARB ter plaatse bij het incidentterrein blijft volgens de evaluatie ter plaatse om het GBT in het
gemeentehuis te kunnen blijven voorzien van informatie. Het is niet duidelijk of deze ARB is
aangesloten bij het CTPI. De ingezette bevolkingszorgtaken, in dit geval het opvangen en verzorgen
van betrokkenen, werden vanuit het GBT georganiseerd.
Inzet AOV bij “het mysterie van Hoogeveen” (5 november 2007)14
Op 5 november 2007 krijgt het personeel van een dierenzaak in Hoogeveen te maken met acute
gezondheidsproblemen. Aangezien onduidelijk is waar deze acute klachten vandaan komen, wordt
uiteindelijk opgeschaald naar GRIP-3. Gedurende de incidentbestrijding worden 23 personen in
quarantaine gehouden en mogen 77 personen het gebied niet uit. 25 personen worden uiteindelijk
opgenomen in een ziekenhuis.
In de evaluatie wordt weergegeven dat de rol van AOV in het CoPI niet helder omschreven is in de
planvorming. Hoewel door de andere partijen gewaardeerd werd dat de AOV ter plaatse was en kon
meedenken, zou de AOV geen echte taak hebben gehad in het CoPI. De AOV neemt als liaison tussen
het CoPI en de gemeentelijke processen deel aan het CoPI, maar tijdens dit incident zou dit
onvoldoende tot zijn recht zijn gekomen. Men geeft in de evaluatie aan dat, gezien de huidige
invulling van de rol, de AOV geen plaats zou moeten nemen in het CoPI. Dit mede vanwege het grote
aantal personen dat reeds zitting heeft in het CoPI.
Inzet AOV bij brand scheepswerf in De Punt (9 mei 2008)15
Op 9 mei 2008 vindt er een grote brand plaats in een bedrijfspand (scheepswerf) in de plaats De
Punt, regio Drenthe. Tijdens deze brand maakt de wachtcommandant van de politie, medewerker
van de meldkamer in Drenthe, voor de eerste keer GRIP-1. Echter aangezien de centralist van de
brandweer niet conform GRIP-1 alarmeert, wordt onder andere de AOV niet gealarmeerd.
De AOV wordt uiteindelijk wel gealarmeerd als later wordt opgeschaald naar GRIP-2. De AOV gaat
dan alsnog ter plaatse om deel te nemen aan het CoPI. Uiteindelijk zal de AOV vanaf het derde CoPI
deelnemen. Uit de evaluatie komt niet naar voren of vanaf dat moment de bevolkingszorgtaken door
de AOV ter plaatse worden gecoördineerd. Planvorming en praktijk verschillen, zo blijkt uit de
evaluatie, bij dit incident in zoverre van elkaar dat in de GRIP-regeling van de regio Drenthe destijds
stond dat een AOV slechts situatieafhankelijk deel uit maakt van het CoPI. Uit gevoerde interviews
door de schrijvers van het rapport blijkt dat in de praktijk de AOV in Drenthe altijd aanwezig is in het
CoPI.
13
Bekkers, H., Hanemaayer, D., Flierman, D. (2007). Museumbrand Amersfoort: Evaluatie van het optreden van
de hulpdiensten tijdens de brand in de Amersfoortse Elleboogkerk op 22 oktober 2007. B&A Consulting bv, Den
Haag.
14
Bos, J.G.H., Jumelet, J., Schaap, S.D., Wensveen, M. (2008). Het mysterie van Hoogeveen: Evaluatie van de
crisisbeheersing naar aanleiding van een incident in een dierenwinkel in Hoogeveen. COT Instituut voor
Veiligheids- en Crisismanagement, Den Haag.
15
Helsloot, I., Oomes, E., Weewer, R. (2009). Eindrapport Evaluatie van de brand in De Punt op 9 mei 2008.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 12
Over een rol van de gemeente bij niet-GRIP situaties staat in de Taskforce Gemeentelijke Processen
uit 200816
een citaat van Wouter Jong, coördinator crisisbeheersing Nederlands Genootschap van
Burgemeesters: “In toenemende mate zullen gemeentelijke deelprocessen de spil in crisisbeheersing
gaan worden. Zeker ten aanzien van de zogenoemde GRIP-0 situaties, die operationeel bescheiden
zijn maar op gemeentelijk vlak juist veel van een gemeente verlangen. Van familiedrama’s, zinloos
geweld tot ernstige ongevallen en misdrijven. In toenemende mate zal de gemeente daar actief op
moeten reageren.”
Een cruciale beleidsstap wordt gemaakt in 2009 als het RRCP in opdracht van het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt uitgebracht. Doel van het plan is om de uniformiteit
binnen de crisisbeheersing in Nederland zo veel mogelijk te waarborgen. Het RRCP had tot
subdoelen:
 De inrichting van de regionale crisisorganisatie te verbreden van rampenbestrijding naar
crisisbeheersing;
 De basis te leggen voor een eenduidige en transparante inrichting van de regionale
crisisorganisatie;
 De basis te leggen voor een regionale crisisorganisatie waarop externe partners moeiteloos
kunnen aanhaken;
 De basis te leggen voor multidisciplinair opleiden, trainen en oefenen (MOTO) waardoor een
flexibele inzet en uitwisselbaarheid van functionarissen (ook bovenregionaal) mogelijk wordt;
 De basis te leggen voor het verbeteren van de randvoorwaardelijke processen door inbedding in
de regionale crisisorganisatie;
 De planfixatie te verminderen door uit te gaan van reguliere dienst- en hulpverlening.
Het RRCP is in 2010 vastgesteld door het Veiligheidsberaad, het overleg van de 25 voorzitters van de
veiligheidsregio’s17
.
In het RRCP wordt voor het eerst een functionaris van de gemeente – naar analogie van de andere
leden in het CoPI aangeduid als OvD-Bz – als mogelijk onderdeel aan de kernbezetting van het CoPI
toegevoegd. Deze functie die in de praktijk al op ad-hoc basis werd ingevuld door de ARB (of lokaal
anders genoemd) kreeg hierdoor ook een unieke plek in de (niet- bindende) planvorming.18
Bij het tot stand komen van het RRCP moesten de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
van de OvD-Bz nog verder worden uitgewerkt, echter werd wel al gesteld dat deze in de lijn zouden
liggen van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de OvD’s van de operationele
hulpdiensten: “De OvD-Bevolkingszorg is op de plaats incident belast met de leiding over de
organisatie van de Bevolkingszorg zonder daarbij te treden in de inhoudelijke wijze van optreden op
het gebied van de gemeentelijke processen. De OvD-Bevolkingszorg is verantwoording verschuldigd
aan de Algemeen Commandant Bevolkingszorg en draagt zorg voor een goede rapportage.”
(Projectteam Regionaal Crisisplan, 2009).19
16
Taskforce Gemeentelijke Processen, “De gemeente als professionele kolom in de rampenbestrijding en
crisisbeheersing”. Vastgesteld door het Veiligheidsberaad in de vergadering van 13 december 2008.
17
Opgemerkt wordt dat momenteel, in opdracht van het Veiligheidsberaad, gewerkt wordt aan het bijstellen
van het Referentiekader Regionaal Crisisplan.
18
Taskforce Gemeentelijke Processen, “De gemeente als professionele kolom in de rampenbestrijding en
crisisbeheersing”. Vastgesteld door het Veiligheidsberaad in de vergadering van 13 december 2008.
19
Ook de functie van Algemeen Commandant werd als nieuwe functie geïntroduceerd naar analogie van de AC-
functie bij de politie.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 13
Uit raadpleging van de evaluatie van het schietincident in winkelcentrum De Ridderhof in 2011, blijkt
dat, na vaststelling van het RRCP in 2010 door het Veiligheidsberaad, niet alle veiligheidsregio’s ook
gelijk een OvD-Bz aan het CoPI hebben toegevoegd:
Inzet MOV bij schietincident ‘De Ridderhof’ (9 april 2011)20
In het winkelcentrum ‘De Ridderhof’ vindt op 9 april 2011 een schietincident plaats, waarbij zeven
personen (waaronder de dader) om het leven komen en 16 mensen verwond zijn.
Het incident wordt in eerste instantie opgeschaald naar GRIP-2 en later door de burgemeester van
Alphen aan den Rijn naar GRIP-3.
Nadat de politie-, ambulance en uiteindelijk ook de brandweereenheden gealarmeerd zijn door de
meldkamer, wordt ook de Medewerker Openbare Veiligheid (MOV) gealarmeerd.
Volgens de evaluatie is het CoPI tijdens de incidentbestrijding drie keer bijeen geweest. Het eerste
CoPI overleg richtte zich op de coördinatie van activiteiten die direct gerelateerd waren aan het
schietincident. Tijdens het tweede CoPI werden de activiteiten met betrekking tot de bomdreiging
van nabij gelegen winkelcentra gecoördineerd. Het derde en laatste CoPI coördineerde de
activiteiten tijdens de herdenking op zondag 10 april.
De MOV nam, volgens de evaluatie, geen deel aan het CoPI. Dit was conform de op dat moment
geldende GRIP-procedure in de regio Hollands-Midden. Echter, aangezien in de avond van 9 april bij
het ontbinden van het ROT toch behoefte bestaat aan een link tussen het gemeentelijke proces
Opvang & Verzorging en het CoPI, wordt getracht een CoPI+ (CoPI-plus) in te richten door een MOV
aan te laten sluiten bij het CoPI. Aangezien er te weinig MOV’ers beschikbaar zijn, lukt dit uiteindelijk
niet. Het overleg tussen het CoPI en de MOV wordt telefonisch gevoerd. Dit is volgens het
evaluatierapport het eerste moment dat een MOV’er betrokken werd bij het CoPI.
Alle uitgevoerde bevolkingszorgtaken zijn door de MOV’er vanuit het gemeentehuis gecoördineerd.
2.2. De functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg anno nu
De Wet veiligheidsregio’s, die sinds 2010 van kracht is, stelt in artikel 16 lid 121
dat het bestuur van de
veiligheidsregio minimaal eens in de vier jaar een crisisplan vaststelt. In dit crisisplan dient onder
andere een beschrijving van de betrokken organisaties te bevatten, waaronder de taken,
bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing.
In het bijbehorende Besluit veiligheidsregio’s22
wordt onder andere de kernbezetting van de
verscheidene crisisteams als het CoPI en het ROT beschreven. De functie van OvD-Bz wordt echter
niet genoemd in het besluit, terwijl het RRCP wel de opmaat voor het besluit was: “Een commando
plaats incident bestaat uit: (a) een leider commando plaats incident; (b) een officier van dienst van
de brandweer; (c) een officier van dienst geneeskundig; (d) een officier van dienst van de politie of
van de Koninklijke marechaussee; (e) een informatiemanager commando plaats incident, en (f) een
voorlichtingsfunctionaris commando plaats incident.”23
20
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (2011). Schietincident in ‘De Ridderhof’ Alpen aan den Rijn.
21
2014-12-09: Artikel 16 lid 1 Wet veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl.
22
2014-12-09: Artikel 2.1.1 lid 1 en artikel 2.1.4 lid 1 Besluit veiligheidsregio’s, ontleend aan
http://wetten.overheid.nl.
23
2014-12-09: Artikel 2.1.2 lid 1 Besluit veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 14
In de Nota van Toelichting op het Besluit veiligheidsregio’s staat enkel nog: “Het commando plaats
incident stemt af conform de in het crisisplan vastgelegde afspraken met andere bij de
rampenbestrijding of crisisbeheersing betrokken partijen. Deze afstemming heeft betrekking op te
nemen maatregelen of de inzet van capaciteiten van deze partners.” (A. Th. B. Bijleveld-Schouten,
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 1 juli 2010).
De ad-hoc ontwikkelingen die al gaande waren en het uitkomen van het RRCP bleken tenminste
beleidsaanjagers te zijn voor een OvD-Bz in het CoPI. Want hoewel een OvD-Bz krachtens de wet
geen deel hoeft uit de te maken van het CoPI blijkt uit bestudering van regionale crisisplannen en al
dan niet gekoppelde GRIP-regelingen van veiligheidsregio’s in Nederland dat de functie van OvD-Bz in
alle regionale crisisplannen wel wordt benoemd. Dit wil echter niet zeggen dat de OvD-Bz ook in alle
regio’s is opgenomen in de kernbezetting van het CoPI. In de veiligheidsregio IJsselland en
Amsterdam-Amstelland staat bijvoorbeeld in het Regionaal Crisisplan (RCP) dat een OvD-Bz indien
nodig aan het CoPI kan worden toegevoegd. In de regio Kennemerland staat in het RCP dat,
afhankelijk van de afspraken met de afzonderlijke gemeenten, een OvD-Bz aan het CoPI deelneemt.
De veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland is momenteel de enige regio die in het RCP heeft
staan dat een OvD-Bz nog niet deelneemt aan het CoPI. In alle andere veiligheidsregio’s maakt de
OvD-Bz deel uit van de kernbezetting van het CoPI (zie ook tabel 1).
In de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is, als voorbeeld, tijdens de vergadering van het Dagelijks
Bestuur op 16 januari 2012 besloten om:
 de ARB, conform de landelijke naamgeving, voortaan OvD-Bz te laten heten en;
 de OvD-Bz, aangezien de OvD-Bz noodzakelijk is in de CoPI-bak om de processen bevolkingszorg
te vertegenwoordigen en op te starten, voortaan in de hernieuwde GRIP-regeling24
op te nemen
als lid van de kernbezetting van het CoPI.
Het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond stelde vervolgens tijdens de
vergadering op 13 februari 2012 de GRIP-regeling, versie 6.0, vast.
Het RCP 2014-2018 van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond beschrijft de functie van OvD-Bz als:
“De Officier van Dienst Bevolkingszorg (OvD-Bz) maakt onderdeel uit van het Commando Plaats
Incident (CoPI). De OvD-Bz geeft leiding aan de uitvoeringsorganisatie van de bevolkingszorg in
het inzetgebied CoPI.
Kerntaken OvD-Bz zijn:
 deelnemen aan het CoPI;
 zorgdragen voor de opstart van de gemeentelijke processen (Bevolkingszorg) en leiding
van de gemeentelijke functionarissen in het inzetgebied CoPI;
 zorgdragen voor overdracht naar de reguliere gemeentelijke organisatie;
 en het adviseren van het bestuur.”25
En ook volgens het “Opleidingskader voor de functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg”,
opgesteld door de projectgroep GROOT (2010), dient:
“De Officier van Dienst - Bevolkingszorg onderdeel uit [te maken] van het Commando Plaats
Incident (CoPI). Hij geeft leiding aan de uitvoeringsorganisatie van de bevolkingszorg in het
inzetgebied CoPI. De Officier van Dienst -Bevolkingszorg:
- ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de leider CoPI;
- geeft de leider CoPI gevraagd en ongevraagd advies.”
24
Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure Rotterdam-Rijnmond, versie 6.0.
25
Regionaal Crisisplan Rotterdam-Rijnmond 2014-2018.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 15
2.3. Opleiding en toetsing
De bevolkingszorg en daaraan gekoppeld de functie van OvD-Bz is, zoals in de inleiding aangegeven,
steeds verder geprofessionaliseerd. Dit valt op te maken uit bepaalde lopende ontwikkelingen, zoals
de producten van de projectgroep GROOT26
gericht op de kwalificatieprofielen en opleidingskaders
voor de bevolkingszorg en de Kennispublicatie Bevolkingszorg.27
“De kwalificatieprofielen zijn
opgesteld binnen het landelijk project GROOT, waarvoor door het toenmalige ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties subsidie is verleend”.28
De landelijke projectgroep GROOT, bestaande uit regionale en lokale coördinatoren gemeentelijke
processen, is opgericht om kwalificatieprofielen en opleidingskaders te ontwikkelen voor de
gemeentelijke kolom. De projectgroep deed dit in opdracht van het overleg van coördinerend
gemeentesecretarissen.
Doelstelling GROOT: “Het project GROOT ontwikkelt landelijke, kwalitatief goede opleidingskaders
voor gemeentelijke sleutelfunctionarissen binnen de crisisbeheersing en streeft daarbij naar
landelijke uniformiteit. Dit doen we vóór het veld en vooral ook mét het veld. Hiermee proberen we
het gat te vullen dat voor de oranje kolom nog steeds bestaat: het ontbreken van gemeentelijke
functiespecifieke opleidingen voor de crisisbeheersing.” (Factsheet ‘GROOT’, 2009).
Er bestaat binnen GROOT een specifiek kwalificatieprofiel voor de functie van OvD-Bz. In dit
kwalificatieprofiel staat onder andere het volgende over de OvD-Bz:
“De Officier van Dienst - Bevolkingszorg heeft de volgende kerntaken:
1. Deelnemen aan het CoPI;
2. Zorgdragen voor de opstart en leiding van de gemeentelijke processen (bevolkingszorg)
en de gemeentelijke functionarissen in het inzetgebied CoPI;
3. Zorgdragen voor overdracht naar de reguliere gemeentelijke organisatie.
Vakbekwaam worden
Het wenselijke basisniveau is voor de Officier van Dienst - Bevolkingszorg als volgt:
Algemene kennis en vaardigheden:
 HBO werk- en denkniveau;
 Kennis van en ervaring met een politiek/bestuurlijke omgeving.
Functionele kennis en vaardigheden:
 Kennis van de multidisciplinaire (regionale) crisisorganisatie;
 Kennis van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Stafsectie en
taakorganisaties bevolkingszorg;
 Kennis van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van primair de
brandweer, politie en GHOR en secundair de overige partners in de crisisbeheersing,
alsmede de procesinhoudelijke afhankelijkheden daarmee;
26
GROOT(ER) is een landelijke projectgroep bestaande uit regionale en lokale coördinatoren gemeentelijke
processen die het initiatief hebben genomen om kwalificatieprofielen en opleidingskaders te ontwikkelen voor
de gemeentelijke kolom. De projectgroep doet dit in opdracht van het overleg van coördinerend
gemeentesecretarissen en het overleg van coördinatoren gemeentelijke processen.
27
Kennispublicatie bevolkingszorg: een uitgave van het Infopunt Veiligheid van het Instituut Fysieke Veiligheid,
juni 2014.
28
Maarten Dewachter, opdrachtnemer namens het Landelijk Overleg van Coördinerend
Gemeentesecretarissen, in zijn inleiding op de kwalificatieprofielen.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 16
 Kennis van de gecoördineerde regionale incidentbestrijdingsprocedure (GRIP);
 Kennis van relevante wet- en regelgeving;
 Kennis van en inzicht in het regionaal risicoprofiel;
 Ervaring met het werken onder crisisomstandigheden.
Vakbekwaam blijven
De Officier van Dienst - Bevolkingszorg blijft vanuit zijn reguliere functie en op basis van
bijscholing, training en oefening bovenstaande kennis en vaardigheden en de in dit profiel
aangegeven competenties bezitten. Hij voldoet daarbij minimaal aan de verplichtingen die in
het kader van de Wet veiligheidsregio’s en het regionaal vastgestelde opleidings-, trainings-
en oefenbeleid worden gesteld. Vakbekwaam blijven is zowel een werknemers- als
werkgeversverantwoordelijkheid.”
De profielen zijn opgesteld in opdracht van- en vervolgens vastgesteld door het Landelijk Overleg
Coördinerend Gemeentesecretarissen, een managementraad van het landelijk Veiligheidsberaad.29
Er bestaan verschillende opleiders in Nederland die een traject aanbieden voor het opleiden van
OvD’s-Bz. Drie van deze opleiders geven op hun website aan dat de opleiding conform het
kwalificatieprofiel en het opleidingskader van GROOT wordt aangeboden. De opleidingen verschillen,
conform de informatie die op de websites van de opleiders is terug te vinden, weinig van elkaar op
het gebied van inhoud en duur.30
Naast het opleiden, bestaat er sinds 2012 ook de mogelijkheid om de rol te laten examineren. Het
IFV heeft in samenspraak met het Veiligheidsberaad een landelijk examen voor de functie van OvD-
Bz opgesteld en biedt deze tegen een vergoeding aan. Op het moment van schrijven wordt het
landelijk examen voor de functie van OvD-Bz geëvalueerd en indien nodig wordt de vorm van het
afnemen van het examen bijgesteld.
Opleiding en toetsing in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
Op het gebied van de crisisbeheersing bestaat de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond uit vier
samenwerkingsgebieden31
(samenwerkende gemeenten) en de gemeente Rotterdam. In 2013 zijn de
kwalificatieprofielen van GROOT vastgesteld door de regionale kerngroep van officieren van dienst
bevolkingszorg32
en worden deze algemeen binnen deze regio gehanteerd. De kerngroep is een
maandelijks overleg, voorgezeten door de coördinerend gemeentesecretaris. In de kerngroep
worden de vier bestaande samenwerkingsgebieden op het gebied van crisisbeheersing en de
gemeente Rotterdam vertegenwoordigd. Binnen de kerngroep worden afspraken gemaakt over de
wijze waarop invulling gegeven dient te worden aan de bevolkingszorg. Besluiten van de kerngroep
worden als algemeen geldend geacht binnen de regio. Het staat individuele gemeenten echter nog
steeds vrij, indien men het niet eens is met een besluit, om anders te handelen. Aangezien
gemeenten zelf de kosten van het OTO dragen, bepalen zij grotendeels zelfstandig hoe medewerkers
worden opgeleid en door welke opleider.
De veiligheidsregio heeft een Multidisciplinair Meerjaren Opleidings-, Toetsing, en Oefenbeleidsplan
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (MMOTO). In de werkgroep die uitvoering geeft aan dit plan
29
Het Veiligheidsberaad bestaat uit de 25 voorzitters van de veiligheidsregio's.
30
2015-01-18: ontleend aan: www.vrconsult.nl, www.academievoorbevolkingszorg.nl en www.crisis-
beheersing.nl.
31
De samenwerkingsgebieden zijn: (1) Goeree-Overflakkee, (2) Noord-Oever, (3) Voorne-Putten en (4) Zuid.
32
Vastgesteld door de regionale kerngroep OvD’s-Bz en in februari 2014 opnieuw, met de formats van
taakkaarten, bekrachtigd.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 17
(werkgroep MMOTO) zitten vertegenwoordigers van alle regionale hulpdiensten (politie, brandweer,
GHOR, gemeente en het Havenbedrijf Rotterdam) en wordt voorgezeten door een medewerker van
de veiligheidsregio. De werkgroep bepaalt ieder jaar welke multidisciplinaire oefenmomenten
worden georganiseerd en voor hoeveel medewerkers deze opengesteld worden. Eén van de
oefenmomenten is de jaarlijkse CoPI oefening, een tweedaagse multidisciplinaire oefening waarin
meerdere casussen beoefend worden. Naast multidisciplinaire samenwerking in CoPI verband is
netwerken één van de doelen tijdens deze tweedaagse.
De werkgroep MMOTO stelt de oefeningen eens per twee jaar beschikbaar per OvD-Bz. Eens per
twee jaar oefenen is volgens de werkgroep MMOTO voor OvD’s-Bz de eis om binnen deze regio
‘gecertificeerd’ (inzetbaar) te blijven. Een daadwerkelijke inzet tijdens een GRIP incident telt ook mee
om gecertificeerd te blijven.33
Daarbij wordt verder niet gekeken welke activiteiten de betreffende
OvD-Bz heeft uitgevoerd. Een inzet waarbij de OvD-Bz slechts is opgeroepen, maar verder niet veel
heeft gedaan, telt dus ook mee. Met andere woorden, er is niet afgesproken welke vaardigheden de
OvD-Bz tenminste heeft moeten uitvoeren tijdens het incident wil deze voor de certificering
meetellen.
2.4. Verschil OvD-Bz met andere officieren van dienst
Hoewel regelmatig gesproken wordt over het gelijkwaardig zijn van de OvD-Bz als crisispartner (zie
de inleiding) is maar de vraag of de OvD-Bz ook echt een gelijkwaardig partner kan zijn.
OvD-Bz professioneel hulpverlener?
Allereerst is de gemeente geen operationele hulpverleningsorganisatie, zoals bijvoorbeeld politie,
brandweer en ambulancedienst dit wel zijn conform de Wet veiligheidsregio’s en de Politiewet 2012.
Er bestaat geen wetgeving die de OvD-Bz als professionele hulpverlener aanwijst.
Dat de gemeente – en dus de OvD-Bz – in dat opzicht ook geen gelijkwaardig crisispartner kan zijn
wordt ook door de Taskforce Gemeentelijke Processen in 2008 benadrukt: “De
hulpverleningsdiensten zijn 24 uur per dag en zeven dagen per week paraat, hun corebusiness is
veiligheid. Qua organisatie zijn ze hier volledig op ingericht en werken ze al geruime tijd toe naar
regionale samenwerking. Gemeenten zijn zover nog niet.” Daarnaast staat beschreven dat
gemeenten niet primair belast zijn met repressieve, hulpverlenende en levensreddende taken. Ook
worden gemeenten niet grotendeels aangestuurd via een bevelsstructuur zoals de politie, brandweer
en GHOR.
Meer recent wordt door de commissie Bruinooge (in ‘Bevolkingszorg op orde’34
) zelfs gesteld dat de
gemeente ook nooit een parate hulpdienst zal worden en dus nooit een gelijkwaardige crisispartner
zal kunnen zijn. In plaats van verder te professionaliseren zou de gemeente juist meer moeten
vertrouwen op de zelfredzaamheid van burgers en eigen gemeentelijke improvisatiekracht.
Dezelfde bevoegdheden en opkomsttijd in CoPI?
Op grond van artikel 1 van de Regeling optische en geluidssignalen 200935
mogen brandweer, politie
en geneeskundige hulpverleners bij incidenten gebruik maken van optische- en geluidssignalen. Dit
geldt niet voor de OvD-Bz. Dit heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de opkomsttijd voor een OvD-Bz
in het CoPI; een OvD-Bz kan nooit zo snel ter plaatse zijn als een de professionele hulpverleners.
33
Vastgesteld door de regionale kerngroep OvD’s-Bz (datum besluit niet te achterhalen).
34
Commissie Bruinooge (2012). Bevolkingszorg op orde. De vrijblijvendheid voorbij. Den Haag,
Veiligheidsberaad.
35
2014-01-07: Regeling optische en geluidssignalen 2009, ontleend aan http://wetten.overheid.nl.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 18
De vastgestelde opkomsttijd van de OvD-Bz in het CoPI verschilt in bepaalde regio’s dan ook ten
opzichte van de OvD’s van de politie, brandweer en GHOR. Een opkomsttijd van 30 minuten is sinds
2010 conform artikel 2.3.1 van het Besluit veiligheidsregio’s verplicht: “Vanaf het moment dat is
vastgesteld dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 2.2.1 beginnen de volgende onderdelen
of functionarissen binnen de gestelde tijd met de uitvoering van hun taken: (a) een eerste
commando plaats incident binnen dertig minuten.”36
Opgemerkt dient te worden dat de OvD-Bz niet
genoemd wordt als deelnemer van het CoPI in artikel 2.1.2 lid 1 van hetzelfde besluit.37
Met andere
woorden, daar waar de OvD’s van de hulpverleningsdiensten volgens het besluit verplicht deel
moeten uitmaken van het CoPI geldt dit voor de OvD-Bz niet.
Uit een vergelijking van de Regionaal Crisisplannen en al dan niet gekoppelde GRIP-regelingen, blijkt
verder dat OvD’s-Bz in GRIP-situaties niet altijd bevoegd zijn om op te schalen naar GRIP.
Onderstaande tabel geeft weer of een OvD-Bz in een veiligheidsregio deel uitmaakt van de
kernbezetting van een CoPI, of de OvD-Bz bevoegd is tot opschalen naar een GRIP niveau en wat de
opkomsttijd van een OvD-Bz is in een CoPI.
Veiligheidsregio OvD-Bz in
kernbezetting CoPI?
OvD-Bz bevoegd tot
opschalen?
Opkomsttijd CoPI
voor OvD-Bz
Groningen Ja Nee <30 minuten wenselijk
Fryslân Ja Ja naar GRIP 1 (in
overleg met de
burgemeester)
30 minuten
Drenthe Ja Nee <30 min aanvang
werkzaamheden &
<60 min ter plaatse
IJsselland Nee, de OvD-Bz kan
indien gewenst
worden toegevoegd
Nee Niet vermeld
Twente Ja Ja naar GRIP 1 30 minuten
Noord- en Oost-
Gelderland
Nee, de functie OvD-
Bz wordt niet ingevuld
Niet van toepassing Niet van toepassing
Gelderland-Midden Ja (OvD-BV genoemd) Ja naar GRIP 1 Niet vermeld
Gelderland-Zuid Ja Ja naar GRIP 1 & 2 Niet vermeld
Utrecht Ja Ja naar GRIP 1 & 2 Niet vermeld
Noord- Holland Noord Ja Ja naar GRIP 1 30 minuten
Zaanstreek-
Waterland
Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten
Kennemerland Nee, de OvD-Bz sluit,
afhankelijk van de
afspraken met een
gemeente, aan of niet
Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten
Amsterdam-
Amstelland
Nee, een
OvD-Bz kan worden
opgeroepen
Nee Niet vermeld
Gooi en Vechtstreek Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten
Haaglanden Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten
Hollands-Midden Ja Niet vermeld 30 minuten
36
2014-12-07: Artikel 2.3.1 Besluit veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl.
37
2014-12-07: Artikel 2.1.2 Besluit veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 19
Veiligheidsregio OvD-Bz in
kernbezetting CoPI?
OvD-Bz bevoegd tot
opschalen?
Opkomsttijd CoPI
voor OvD-Bz
Rotterdam-Rijnmond Ja Nee 60 minuten
Zuid-Holland Zuid Ja (OvD-Bev genoemd) Niet vermeld 30 minuten
Zeeland Ja Niet vermeld 30 minuten
Midden- en West-
Brabant
Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten
Brabant Noord Ja Niet vermeld 30 minuten
Brabant Zuid-Oost Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten
Limburg-Noord Ja Niet vermeld Niet vermeld
Limburg-Zuid Ja Niet vermeld Niet vermeld
Flevoland Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten
Tabel 1 Kernbezetting, opschalen en opkomsttijd per veiligheidsregio aan de hand van het RCP of de GRIP-regeling
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 20
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 21
3. Relevante theorieën
In dit hoofdstuk wordt een aantal verschillende theorieën beschreven die van invloed kunnen zijn op
het inzetten van een OvD-Bz door andere officieren van dienst.
In paragraaf 3.1 wordt, onder andere aan de hand van Recognition Primed Decision (RPD) making,
ingegaan op de wijze waarop besluiten tijdens incidenten, rampen en crises tot stand komen en hoe
je deze besluitvorming mogelijk kunt beïnvloeden. RPD, in hectische omstandigheden vallen
professionals met het handelen terug op hun referentiekader, is mogelijk een reden waarom andere
OvD’s in de acute fase niet aan de inzet van een OvD-Bz denken.
Daarna wordt in paragraaf 3.2 ingegaan op een theorie over samenwerkingsverbanden en een
theorie of ten tijde van incidenten, rampen en crises wel sprake kan zijn van samenwerking.
In paragraaf 3.3 wordt uiteindelijk ingegaan op geïnstitutionaliseerde organisaties en of deze aan te
passen zijn, ervan uitgaande dat de wijze waarop momenteel vorm wordt gegeven aan de
incidentbestrijding (crisisbeheersing) gebeurt vanuit een geïnstitutionaliseerde ‘organisatie’.
3.1. Ervaring en routine bij incidenten, rampen en crises
Zoals reeds in paragraaf 2.4 beschreven, zijn gemeenten niet primair belast met repressieve,
hulpverlenende en levensreddende taken, zoals politie, brandweer en GHOR dat wel zijn. Al in het
midden van de jaren zeventig beschreven Dynes en Quarantelli, volgens Van Duin (2011), aan de
hand van twee variabelen hoe organisaties ten tijde van een ramp zullen optreden. “Naarmate de
taak die verricht wordt en de structuur waarin dat gebeurt minder verschillen met het alledaagse,
functioneert een organisatie grosso modo beter ten tijde van een ramp.” (Van Duin, 2011).
In de jaren 80 van de vorige eeuw werd, mede naar aanleiding van het handelen van leidinggevenden
van de brandweer tijdens incidenten en het neerschieten van een Iraans passagiersvliegtuig door een
Amerikaans marineschip in 1988, veel onderzoek gedaan naar de wijze waarop experts in de praktijk
beslissen: Naturalistic Decision Making. Eén van de modellen die hieruit voort kwam betreft de:
Recognition Primed Decision making (RPD), gebaseerd op de besluitvorming van experts onder
tijdsdruk.38
In het onderzoek toont men aan dat professionals39
tijdens incidenten, rampen en
crises(omstandigheden) in een ‘split second’ besluiten nemen die gebaseerd zijn op wat men gewend
is te doen in vergelijkbare omstandigheden. Anders gezegd komt het erop neer dat men besluiten
neemt op basis van het eigen referentiekader.
Wevers (1999) schrijft in zijn onderzoek naar de relatie tussen ervaring en Naturalistic Decision
Making (NDM) dat een officier van dienst (in het geval van zijn onderzoek een OvD-B) tijdens de
incidentbestrijding te maken krijgt met een hoge tijdsdruk, dynamische (snelle) ontwikkelingen, grote
onzekerheid, beperkte (of onjuiste) informatie en veel ‘spelers op het veld’. Deze ontwikkelingen
zorgen ervoor dat de besluiten die genomen moeten worden onder druk komen te staan.
38
Klein 1993, Helsloot & Van Duin 1999.
39
Opgemerkt wordt dat het onderzoek zicht richtte op bevelvoerders bij de brandweer die, in zeer hectische
omstandigheden en onder tijdsdruk, in een split second besluiten dienen te nemen. De theorie van Klein kan
niet zonder meer één op één worden geprojecteerd op OvD’s van politie, brandweer en GHOR.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 22
De theorie van Klein over het beslismechanisme, zo beschrijven Helsloot & Van Duin (1999), is
verdeeld in drie opeenvolgende stappen:
1. Situatieherkenning
Indien een beslisser in een bekende situatie terecht komt, handelt deze op grond van zijn
referentiekader; eerder opgedane ervaringen (bijvoorbeeld uit trainingen of daadwerkelijke
incidenten) en eerder uitgevoerde acties. In een nieuwe, onbekende situaties baseert de
beslisser de te nemen acties op basis van stap 2 en 3.
2. Seriële alternatieven vergelijken
Allereerst valt de beslisser terug op het eigen referentiekader om te bezien of er vergelijkbare
situaties zijn geweest die kunnen leiden tot een alternatief besluit met een goed resultaat tot
gevolg. De afweging tussen de mogelijke alternatieven worden gerangschikt op de wijze waarop
deze eerder tot een succes hebben geleid. Om te zien welk alternatief vervolgens het beste
aansluit, gebruikt de beslisser stap 3.
3. Mentale simulatie
De beslisser visualiseert de alternatieven en projecteert deze op de situatie. Men merkt hierbij
op dat een persoon dit met de in zijn ogen belangrijkste alternatieven doet en daaruit de beste
optie kiest, ook als deze opties niet optimaal is.
Volgens Scholtens is “de implicatie hiervan dat wie sturing wil geven aan de beslissingen van
individuen en individuele eenheden (in de responsfase), dat moet doen door hen in dagelijkse
omstandigheden (praktijk en oefenen) deze beslissingen te laten nemen. Sturing in de responsfase
kan derhalve alleen plaatsvinden als deze aansluit bij een soort vooraf in de individuen of individuele
eenheden geïmplanteerde beslisboom.” (Scholtens, 2007).
Van Duin (2011) en de projectgroep ‘Fundamentele bezinning op bevolkingszorg’ (2012) beschrijven
beide in dit kader dat het aantal betrokkenen, in het kader van dit onderzoek bijvoorbeeld de OvD-
Bz, zo klein mogelijk gehouden zou moeten worden. Het aantal incidenten, rampen en crises waarbij
de OvD-Bz ervaring op kan doen komt namelijk relatief weinig voor. Als het aantal incidenten dan
ook nog eens verdeeld wordt over een grote groep OvD’s, dan wordt de kans op betrokkenheid van
een individuele OvD erg klein en doet men ook geen ervaring op. Om vervolgens ook in de koude
fase meer ervaring op te doen, zou de kleine groep OvD’s, zo beschrijft men tevens, ervaring op
kunnen doen bij opleidingen, trainingen en oefeningen.
Hoewel ervaring één van de belangrijkste voorwaarden voor succesvol handelen en optreden is
tijdens bijvoorbeeld crisisbeheersing, geeft Van Duin (2011) ook aan dat (dagelijkse) ervaring geen
garantie blijkt te zijn tijdens crises. “De kenmerken van het bijzondere maken de situatie ook
anders”, zo stelt hij. Dit dient in dit kader dus ook altijd voor ogen gehouden te worden.
3.2. Samenwerking of samen werken bij incidenten, rampen en crises
Kaats en Opheij (2014) hebben meerdere onderzoeken verricht naar samenwerkingsverbanden.
Partijen die betrokken zijn bij samenwerkingsverbanden, zo schrijven zij, worden bijvoorbeeld
aangetrokken door een probleem of door een bijzondere samenwerkingsvorm.
De samenwerking moet iets opleveren, aldus Kaats en Opheij (2014). Samen kun je iets realiseren of
bereiken waar je alleen niet toe in staat zou zijn. Bij samenwerking leer je ook van elkaar, juist van
partijen met een andere achtergrond en denkwereld.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 23
Om volgens Kaats en Opheij (2014) te kunnen komen tot samenwerking, moet er sprake zijn van een
gedeelde ambitie, moet de samenwerking recht doen aan ieders belang en moet men rekening
houden met het feit dat samenwerken mensenwerk is:
 Gedeelde ambitie
Aangezien de samenwerkingspartners een andere achtergrond hebben, kan er sprake zijn van
spraakverwarring over de ambitie. “Het moet een ambitie zijn die van betekenis is voor en in het
verlengde ligt van de strategie van ieder van de organisaties die in het samenwerkingsverband
meedoen.” Tijdens het ‘opstellen’ van een gedeelde ambitie komen vragen aan bod als ‘Kunnen
we samen meer bereiken dan alleen?’, ‘Hoe voorkomen we spraakverwarring?’ en ‘Is de
doelstelling van één partner leidend of zijn er gezamenlijke doelstellingen’?’. De gedeelde
ambitie wordt in ieder geval als bindmiddel tussen organisaties beschouwd. (Kaats en Opheij,
2014)
 Samenwerken moet recht doen aan ieders belang
Als organisaties willen samenwerken, moet men zich ervan bewust zijn dat er individuele
belangen bestaan en collectieve belangen. Eerder onderzoek door Kaats en Opheij uit 2008 wees
erop dat niet altijd het collectieve belang, maar ook individuele belangen van belang kunnen zijn
bij samenwerkingsverbanden. Verder moeten de organisaties uitgaan van elkaars sterke,
positieve punten en overeenkomsten in plaats van elkaars tegenstellingen uit te vergroten.
(Kaats en Opheij, 2014)
 Samenwerken is mensenwerk
Samenwerkingsverbanden tussen organisaties worden aangegaan door mensen. Deze mensen
gaan met elkaar een ‘klus’ aan en nemen hun eigen kwaliteiten, ervaringen en beelden van de
werkelijkheid mee. Om tot samenwerking te komen is dan ook verbindend leiderschap nodig,
wat het vermogen tot het verbinden van een groep individuen (organisaties) om voortgang en
gedeelde resultaten te boeken betekent.
Samenwerking gaat tevens gepaard met (veel of weinig) vertrouwen en (veel of weinig)
waakzaamheid (/wantrouwen). De combinatie van vertrouwen en waakzaamheid leidt tot vier
relatietypen:
1. Waakzaam contracteren; men is voorzichtig (waakzaam) naar elkaar en onder water spelen
andere intenties en motieven een belangrijke rol. De samenwerking moet toereikend zijn om
de klus te klaren, maar verdere toenadering wordt vermeden. De samenwerking is gericht op
het resultaat en de persoonlijke relatie is ondergeschikt.
2. Onderzoekend uitwisselen; hierbij hebben de organisaties geen reden om vertrouwen te
hebben in de verbinding (samenwerking), maar ook geen reden om waakzaam te zijn. Dit
type komt voor bij netwerken die voornamelijk gericht zijn op kennisdeling, niet o,
persoonlijke vertrouwensrelaties.
3. Berekenend verbinden; hierbij heeft een organisatie reden om vertrouwen te hebben in
delen/facetten van de andere organisatie, maar tegelijkertijd ook redenen om waakzaam te
zijn ten opzichte van andere delen/facetten van de andere organisatie. Men werkt op
specifieke thema’s samen en op andere thema’s juist weer niet. Het is van belang om
duidelijke spelregels met elkaar af te stemmen bij dit type.
4. Onbelemmerd samenwerken; dit type wordt gekenmerkt door gedeelde ambities. Men heeft
de verwachting dat beide de gemeenschappelijke doelstellingen nastreven. Men spreekt
elkaar in positieve zin aan en er is directe feedback bij knelpunten. (Kaats en Opheij, 2014)
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 24
Binnen de wereld van de crisisbeheersing wordt veel gesproken over samenwerken. Het gaat binnen
de rampenbestrijding en de crisisbeheersing over multidisciplinair optreden, maar de vraag is of dit
ook betekent dat er samengewerkt kan worden of dat er samengewerkt moet worden.
Een andere theorie dan van Kaats en Opheij, is namelijk die van Scholtens uit “Samenwerking in
crisisbeheersing: Overschat en onderschat” (2007). Uit een onderzoek40
, dat Scholtens daarin
beschrijft, naar de alledaagse samenwerking tussen primaire hulpverleningsdiensten blijkt dat de
samenwerking tussen deze diensten doorgaans vanzelfsprekend verloopt. Indien de samenwerking
dan toch niet vergaat zoals gewenst, dan zou de reden hiervan de hectiek van het moment kunnen
zijn. Door deze hectiek zou men namelijk de belangen van de andere diensten (tijdelijk) uit het oog
kunnen verliezen.
Echter, zo schrijft Scholtens, blijkt uit evaluaties van grootschalige incidenten (de niet alledaagse
incidenten) dat de operationele hulpdiensten in de acute fase primair monodisciplinair opereren, op
basis van eigen bevindingen. Men richt zich op hun primaire taak, zoals het blussen van brand, het
bieden van hulp aan slachtoffers en het herstellen van de openbare orde. Van coördinatie tussen de
verschillende diensten is in deze fase helemaal nog geen sprake, aldus Scholtens. Een citaat: “Deze
activiteiten die zijn bedoeld om de grootschalige multidisciplinaire coördinatie vorm te geven, vallen
grotendeels buiten de dagelijkse routine. In de hectiek, zo blijkt, worden deze dan ook snel
vergeten.”
Scholtens gaat verder door aan te geven dat er niet alleen geen sprake is van monodisciplinaire
sturing tijdens de acute fase, maar zelfs dat er sprake lijkt te zijn van terughoudendheid om op
elkaars terrein te komen. Van samenwerking of samen werken is, indien nodig, pas sprake na de
acute fase. In de hectiek, zo beschrijft Scholtens, valt men terug op ervaring en routine en daarmee
dus op de wijze waarop men gewend is om dagelijks op te treden.
Van Duin (2011) stelt in zijn lectorale rede iets soortgelijks op basis van NDM: “mensen in kritieke
situaties en onder tijdsdruk handelen op grond van eerder opgedane ervaringen”. Hulpverleners
richten zich in de acute fase op hun primaire taak, hun core business, hun ervaringen met de situatie
die zich voordoet.
3.3. Veranderen van een geïnstitutionaliseerde organisatie
De meeste verander- of vernieuwingstrajecten binnen organisaties verlopen niet succesvol zo blijkt
uit onderzoek van Vermeulen (2011). Redenen hiervoor zouden bijvoorbeeld liggen in het gebrek aan
betrokkenheid bij medewerkers en of leidinggevenden, het gebrek aan support vanuit de top en dat
het voor betrokken partijen überhaupt niet duidelijk kan zijn waarom er iets dient te veranderen.
Veel verandertrajecten lopen volgens Vermeulen over de grenzen van individuele organisaties heen,
wat het verandertraject nog complexer maakt.
Organisaties, aldus Scott (2001), worden in belangrijke mate gekenmerkt door specifieke normen,
waarden, overtuigingen, regels en procedures. Het gaat hierbij vaak om factoren die in de loop der
jaren zo ontwikkeld zijn en daardoor lastig te veranderen. Indien meerdere organisaties bij een
verandering betrokken zijn, wordt dit alleen maar gecompliceerder. Scott geeft verder aan dat op het
niveau van de sector ook opvattingen kunnen bestaan over hoe organisaties moeten functioneren.
“Er is sprake van een soort ‘collectief geheugen’ dat voor alle spelers in een industrie min of meer
40
Leukfeldt, E.R., K.W.C. van der Straten, M.P. Kruis & W. Ph. Stol (2007). Ter plaatse. Alledaagse
samenwerking tussen de primaire hulpverleningsdiensten. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 25
gelijk is en dat het bijzonder lastig maakt om bestaande gebruiken ter discussie te stellen.” (Scott
2011).
Bepaalde vernieuwingen kunnen volgens Vermeulen (2011) interessant zijn, maar toch niet
doorgevoerd worden. Er is dan bijvoorbeeld sprake van te veel gevestigde belangen, sterke
overtuigingen en of normen en waarden over hoe bepaalde dingen in een organisatie behoren te
gaan. Hierbij komt het feit dat deze normen en waarden, procedures en overtuigingen niet altijd
bewust ervaren worden, maar als vanzelfsprekend worden bezien. We hebben het dan ook wel over
de afhankelijkheid van ingesleten patronen en processen. Deze organisaties zijn in meer of mindere
mate geïnstitutionaliseerd.
Verandering kan teweeg worden gebracht op meerdere manieren, aldus Vermeulen. Om instituties
te veranderen, dien je in eerste instantie een organisatieonderdeel te hebben dat ontevreden is met
de huidige situatie. Zij zien bijvoorbeeld hun belangen te weinig vertegenwoordigd en staan open
voor alternatieven. Dit alleen zal echter geen verandering teweeg kunnen brengen. Er dient ook bij
de andere organisatieonderdelen (of sectoronderdelen) draagvlak te bestaan om de bestaande
opvattingen ter discussie te stellen door bijvoorbeeld het aandragen van alternatieven.
Vermeulen beschrijft ook dat wanneer een ‘machtige partij’ ontevreden is over de huidige situatie en
deze ontevredenheid gedeeld wordt door andere partijen, de kans groot is dat een verandertraject
ingezet wordt. Partijen die echter sterk afhankelijk zijn van andere partijen en slechts beperkte
invloed kunnen uitoefenen, zullen waarschijnlijk niet in staat zijn om de organisatie in de gewenste
richting te bewegen.
Detert en Pollock (2008) hebben, mede gebaseerd op het werk van Greenwood en Hinings (1996),
onderzoek gedaan naar het veranderen van sterk geïnstitutionaliseerde organisaties. Zij beschrijven
dat in dit soort organisaties vaak sprake zal zijn van weerstand tegen de voorgestelde veranderingen.
Voor een deel wordt de weerstand bepaald door specifieke normen en waarden en
vanzelfsprekendheden (socialisatieprocessen) die jarenlang tussen individuen of groepen zijn
overgedragen. “De socialisatieprocessen vinden meestal niet plaats op het niveau van de organisatie
als geheel, maar op het niveau van afdelingen of beroepsgroepen. Indien dit laatste het geval is,
wordt de identiteit gedeeld met individuen buiten de eigen organisatie.” (Detert en Pollock, 2008).
De individuen die zich bedreigd voelen in hun identiteit, bij veranderingen in hun normen en
waarden (over hoe de dingen dienen te gaan), zullen als natuurlijke reactie weerstand bieden tegen
de voorgestelde veranderingen.
Vermeulen (2008) noemt uiteindelijk 3 strategieën die het succesvol veranderen van instituties
faciliteren, namelijk:
1. Framing, de verandering op een juiste manier introduceren bij betrokken actoren en
organisaties;
2. Creëren van een netwerk met organisaties of groepen in organisaties die een bepaalde
verandering ondersteunen;
3. Het ontwikkelen van een ondersteunende infrastructuur met structuren, regels en praktijken die
de verandering ook daadwerkelijk mogelijk maken.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 26
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 27
4. De praktijk: bevindingen uit enquêtes en interviews
In dit hoofdstuk worden de bevindingen gepresenteerd uit de enquête en de daarop gevoerde
interviews. Dat wordt gedaan aan de hand van de vier deelvragen genoemd in paragraaf 1.1. De
bevindingen gericht op deelvraag 1 en 2 zijn gebaseerd op de resultaten van de 53 ingevulde
enquêtes en de daarop gevoerde interviews met 12 officieren van dienst bevolkingszorg en twee
medewerkers van een veiligheidsregio, betrokken bij de bevolkingszorg.
(Aangezien de opdrachtgever en ik zelf werkzaam zijn in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, zal
waar mogelijk ook ingezoomd worden op bevindingen die uit deze regio afkomstig zijn.)
4.1. Herkenning van probleemstelling door andere OvD’s-Bz
Deelvraag 1: Herkennen andere OvD’s-Bz het dat de OvD-Bz, ondanks de
professionalisering van de functie, door andere partijen beperkt ingezet (en dus benut)
wordt?
Bevindingen uit online enquête
Het merendeel van de geënquêteerden, maar liefst 35 van de 53, herkennen het door mij geschetste
probleem niet. Zij vinden met andere woorden niet dat zij tijdens incidenten beperkt door andere
partijen bij het incident worden betrokken (zie ook grafiek 1). Eén van geënquêteerden geeft zelfs
aan dat hij in bepaalde gevallen vindt dat hij te vaak of onterecht wordt betrokken bij incidenten.
Bijvoorbeeld als er geen sprake is van bevolkingszorgtaken.
De vraag in de vragenlijst of men expliciet voorbeelden kon geven van situaties waarin zij niet
werden ingezet, werd daarmee door hen dan ook niet beantwoord.
Enkele reacties
Voor de beeldvorming enkele reacties van de geënquêteerden die het door mij geschetste beeld niet
(direct) herkennen:
 Ik herken het niet, maar merk wel op dat tot GRIP het besef bij partners er niet altijd is dat de
OvD-Bz een rol van betekenis heeft/kan hebben. Dan volgt niet direct of te laat alarmering omdat
de OvD-Bz niet standaard in het proces gealarmeerd wordt. Ik bedoel bijvoorbeeld vanaf
middelbrand in een flatgebouw waarbij m.b.t. de buitenruimte vaak zaken geregeld moeten
worden of eenvoudige opvang georganiseerd wordt. Eender bij grote ongevallen. Indien de OvD-
Bz op eigen initiatief ter plaatse komt, zie je dat wel de mogelijkheden benut worden.
 Sinds we de functie van OvD-Bz hebben worden we bij alle (niet)GRIP incidenten betrokken. In
het begin werden we zelfs te vaak gebeld, dan wij nodig achten. Als het geen GRIP is en er is wel
iemand van de gemeente nodig, dan belt de meldkamer rechtstreeks met de betreffende
gemeente. Daarover hebben we afspraken gemaakt met de meldkamer en de 14 gemeenten.
 De lijnen met de politie zijn vaak kort maar ook met de verschillende OvD brandweer. Vaak
betreft het hetzelfde clubje en weten we elkaar te vinden. Incidenteel zijn er wel incidenten
waarbij de politie de burgemeester vergat in te lichten. Vaak, via social media, weet de
burgemeester het al en vraagt ons actie richting de politie te ondernemen voor informatie.
 Ongetwijfeld zijn er voorbeelden, maar ik denk dat we eerder moeten oppassen voor de valkuil
dat we als OvD-Bz overal bij betrokken willen zijn. Vroeger, toen er nog geen OvD-Bz was, nam
een politieagent bij een incident buiten kantoortijd rechtstreeks contact op met de buitendienst
voor hekken. Nu zien we regelmatig dat de OvD-Bz gealarmeerd wordt en dat deze alsnog zegt
dat ze zelf de buitendienst kunnen bellen.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 28
Drie van de 35 geënquêteerden die aangaven het probleem enerzijds niet te herkennen, gaven wel
aan dat partners de meerwaarde van de gemeente, in casu de OvD-Bz, bij asbestincidenten niet
helder op het netvlies hebben. “Vooral de procedures rondom dit soort incidenten zijn bij partners
niet altijd bekend en men weet niet wat de bevolkingszorgtaken in deze zijn”, aldus één van de
geënquêteerden.
Een minderheid van de geënquêteerden, 18 van de 53, herkent het door mij geschetste probleem
wel. Zij hebben één of meerdere voorbeelden gegeven van recente incidenten, waarbij de OvD-Bz in
hun ogen niet is benut doordat hij/zij beperkt of zelfs helemaal niet is ingezet.
Het gaat vooral om (gelijksoortige) incidenten als:
 een middelbrand waarbij slechts één of enkele woningen betrokken zijn, maar waarbij de
bewoners opgevangen moeten worden en er (na)zorg opstart dient te worden;
 stroomstoringen die, vanwege de uitval van gemalen en andere voorzieningen, zorgen voor
overlast in de gemeente en waarbij processen als pers- en publieksinformatie en buitendienst
goed gecoördineerd- en afgestemd moeten worden met de taken van andere diensten.
 een zedenzaak die beperkt blijft tot een kleine groep betrokkenen, maar uiteraard zowel
maatschappelijk- als bestuurlijk erg gevoelig ligt.
Enkele reacties
Enkele voorbeelden van incidenten, waarvan geënquêteerden aangeven dat de OvD-Bz beperkt of
niet is ingezet, maar waarvan men zelf vond dat men ingezet had moeten worden:
 “Een ontruiming (in een wintermaand) van een brommerclub, waar op dat moment een summer
party gaande was en de bezoekers in hun zwembroek en bikini’s liepen. Ik hoorde pas de eerste
volgende werkdag van het incident. Ik wilde in een eerder stadium geïnformeerd worden om de
burgemeester te kunnen informeren en eventueel en indien nodig te ondersteunen bij de
opvang en verzorging van betrokkenen.”
 “Een brand in een horecagelegenheid, waarbij asbest was vrijgekomen. Bij asbestincidenten is
het de procedure dat ik als OvD-Bz geïnformeerd wordt in verband met de gemeentelijke taken
zoals de sanering van de openbare weg. Dat is men hier vergeten.”
 “Dit is inderdaad de kern waar het om draait. Als OvD-Bz zijn we afhankelijk van andere diensten
om gealarmeerd te worden. Ik ben weleens niet gealarmeerd bij een brand in een school, terwijl
hierin een grote taak ligt voor de gemeente als het gaat om de nafase. De brandweer kijkt toch
vooral vanuit zijn eigen kolom.”
 “Een woningbrand, waarbij omliggende woningen werden ontruimd. Betrokkenen vroegen zich
later af waar ze naartoe konden en hoe ze aan informatie konden komen. Als OvD-Bz had ik de
pers- en publieksvoorlichting kunnen opstarten.”
 “Het is het vooral herkenbaar bij incidenten die politiek gevoelig liggen. Hierbij word ik als OvD-
Bz nog al eens vergeten. Het gaat dan met name om het communicatieproces richting de burger,
het bestuur en de raad.”
 “Een familiedrama, waarbij een vader zichzelf, zijn vrouw en kind om het leven had gebracht. In
dit kader had ik als OvD-Bz een coördinerende rol moeten vervullen op het gebied van de
processen pers- en publieksopvang, bijzondere uitvaartzorg en nazorg.”
In grafiek 1 staat hoe de verdeling, tussen geënquêteerden die het geschetste beeld van de
hoofdvraag al dan niet herkennen, verspreid ligt over de verschillende veiligheidsregio’s.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 29
Grafiek 1 Verdeling geënquêteerden over de veiligheidsregio's, deelvraag 1
Bevindingen uit interviews
Tijdens de interviews met de OvD’s-Bz heb ik, grotendeels naar aanleiding van de enquête,
doorgevraagd om meer inzicht te krijgen in de voorbeelden van situaties waarin OvD’s-Bz in hun
beleving wel of niet onterecht zijn ingezet. Alleen de geïnterviewden uit de veiligheidsregio
Rotterdam-Rijnmond herkenden het probleem dat zij geregeld bij incidenten niet worden ingezet. De
overige geïnterviewden gaven (wederom) aan hele goede ervaringen te hebben als OvD-Bz.
Twee van deze geïnterviewde OvD’s-Bz geven bijvoorbeeld aan dat zij de andere diensten soms
eerder moeten afremmen om de OvD-Bz overal bij te betrekken. Het gaat dan om incidenten waarbij
er geen bevolkingszorgtaken zijn of waarbij er regionale afspraken met derden zijn gemaakt over de
uitvoering van die taken. “Denk aan een kleinschalige opvang van betrokkenen die door Salvage41
uitgevoerd kan worden”, aldus één van de geïnterviewden.
Enkele praktijkvoorbeelden door geïnterviewden die aangeven het probleem niet te herkennen:
 Een OvD-Bz geeft aan dat het wel eens voor komt dat hij als OvD-Bz te snel wordt ingezet bij
incidenten buiten GRIP om. Het gaat dan bijvoorbeeld om de opvang van 2 bewoners. Dit kan
heel gemakkelijk anders, sneller georganiseerd worden, aldus de geïnterviewde: bijvoorbeeld
41
Stichting Salvage verzekert eerste hulp en opvang na brand. Stichting Salvage is een onafhankelijke stichting
die in 1986 door het Verbond van Verzekeraars, in samenwerking met expertisebureaus en
schoonmaakbedrijven is opgericht. Vanaf 1995 is de stichting volledig gelieerd aan het Verbond van
Verzekeraars en bestaat het bestuur enkel nog uit brandverzekeraars. (ontleend aan:
http://www.stichtingsalvage.nl, 6 december 2014)
0 2 4 6 8 10 12
Rotterdam-Rijnmond
Twente
Friesland
Noord- en Oost Gelderland
Utrecht
Haaglanden
Gelderland Zuid
Kennemerland
Gelderland Midden
Ijsselland
Brabant Noord
Brabant Zuid-Oost
Zuid-Holland Zuid
Midden- en West Brabant
Hollands-Midden
Flevoland
Herkenning Geen herkenning
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 30
door Salvage. Ik vind dat ik als OvD-Bz een meerwaarde kan hebben indien het gaat om grotere
groepen die opgevangen moeten worden of indien er meerdere bevolkingszorgprocessen
moeten worden opgestart of gecoördineerd.
 Er zijn incidenten waarbij er sprake is van taken die gedaan moeten worden door bijvoorbeeld de
buitendienst, aldus een geïnterviewde. Deze buitendienst is volgens de geïnterviewde via een
calamiteitenpiket goed te bereiken. Nu wordt daar geregeld de OvD-Bz voor gebeld, aangezien
de partners daar een goede ervaring mee hebben. Dit is volgens de geïnterviewde niet nodig. Dit
geldt ook voor milieu incidenten. Ook hiervoor hebben we een eigen piketregeling en partners
zouden daar rechtstreeks zaken mee kunnen doen.
 Een andere geïnterviewde woont en werkt in een kleine gemeenschap. Hier is sprake van een
‘ons-kent-ons’ situatie. Er zijn dus korte lijnen. De OvD-Bz wordt enkel en alleen ingezet binnen
de eigen gemeente, maar dit gaat dan ook altijd goed. Naast de gemeentelijke OvD-Bz, bestaat er
ook een regionale pool met OvD-Bz in zijn regio. De geïnterviewde maakt daar geen onderdeel
van uit. De OvD’s-Bz uit de pool kunnen ter ondersteuning ter plaatse gevraagd worden.
Oefeningen met deze pool tonen echter aan dat de pool niet werkt. De OvD’s uit de pool missen
lokale kennis en komen te laat bij incidenten.
 Buiten GRIP incidenten om wordt de OvD-Bz goed betrokken, aldus de geïnterviewde. De
meldkamer heeft in de regio een aparte desk voor operationele zaken en die beheren de
telefoon ten bate van de bevolkingszorg. Doordat er bij de meldkamer specifiek iemand is ten
bate van de bevolkingszorg, wordt de OvD-Bz ook beter betrokken bij incidenten. “Er is iemand
die weet waar we van zijn en wanneer we een rol hebben.”
De geïnterviewde OvD’s-Bz uit de regio Rotterdam-Rijnmond geven aan dat de OvD-Bz inderdaad nog
maar beperkt door andere partijen wordt ingezet. “Hoewel een verbetering waarneembaar is sinds
de regionale professionaliseringsslag op het gebied van de bevolkingszorg, komt het nog geregeld
voor dat een OvD-Bz niet of pas laat ingezet wordt bij-, dan wel niet geïnformeerd wordt over een
incident”, aldus één van de geïnterviewden.
Enkele voorbeelden van incidenten, waarvan de geïnterviewden aangeven dat de OvD-Bz beperkt of
niet is ingezet, maar waarvan men zelf vond dat men ingezet had moeten worden:
 Eén van de geïnterviewden geeft aan dat het bij incidenten, waarbij sprake is van
maatschappelijke onrust of die bestuurlijk gevoelig liggen, nog wel eens voor komt dat de OvD-Bz
wordt vergeten. Deze OvD-Bz geeft aan dat op dit terrein een belangrijke taak is weggelegd voor
de OvD-Bz. Het bestuur dient snel en juist geïnformeerd te worden en mogelijk dienen
verscheidene gemeentelijke processen opgestart te worden. Denk hierbij aan het proces
bijzondere uitvaartzorg bij bijvoorbeeld een familiedrama, pers- en publieksvoorlichting en
nazorg. Het informeren van een burgemeester kan niet iedereen, aldus de OvD-Bz. Citaat: “Je
dient hiervoor enige maatschappelijke- en bestuurlijke sensitiviteit te hebben. Dat mis ik bij de
medewerkers van de politie en brandweer”.
 Er was bij een incident sprake van een brandstichting in een woning. Woningen rondom moesten
ontruimd worden en er werden bussen ingezet om betrokkenen tijdelijk in op te vangen. De
hulpdiensten moesten echter hun aandacht verdelen tussen de incidentbestrijding en de
opgevangen betrokkenen. Verder bleek er sprake te zijn van maatschappelijke onrust in verband
met de, na later bleek, willekeurige brandstichting. De OvD-Bz is bij dit incident niet ingezet,
terwijl deze de zorg voor de betrokkenen voor de rekening had kunnen nemen. Ook had de OvD-
Bz al de eerste aanzet kunnen doen om iets te doen aan de onrust die er bij omwonenden bleek
te zijn. Te denken valt aan het inschakelen van slachtofferhulp en het al dan niet voorbereiden
van een bijeenkomst.
 Bij ernstige incidenten op het gebied van de sociale veiligheid, denk aan een zedenzaak, doodslag
of moord, wordt je soms als OvD-Bz slecht geïnformeerd of beperkt/niet ingezet, aldus een
geïnterviewde. Dit terwijl de politie vaak te weinig aandacht heeft voor de directe omgeving
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 31
waarin het incident heeft plaatsgevonden. De politie richt zich op het onderzoek, maar verder
contact met omwonenden, niet zijnde het buurtonderzoek, is er niet. Er is weinig tot geen
aandacht voor de eventuele maatschappelijke onrust. Hier kan het juist goed zijn om de
gemeente deze rol op te laten pakken. Een burgemeester die gepositioneerd wordt, nazorg in
relatie tot de impact die het kan hebben op de omgeving, etc.
 In het algemeen kan gesteld worden dat partners buiten GRIP incidenten om nauwelijks aan de
OvD-Bz denken, aldus een geïnterviewde. Tijdens GRIP is het ineens heel normaal dat een OvD-
Bz er is en gaan bevolkingszorgtaken zonder discussie over naar de OvD-Bz. Zodra er echter niet
opgeschaald is, denkt niemand aan de OvD-Bz. Enkele voorbeelden: bij een GRIP incident regelt
de OvD-Bz op verzoek verkeersregelaars om de politie te ontlasten, buiten GRIP om wordt
onnodig extra politiecapaciteit ingeschakeld om dit zelf te organiseren. Bij een GRIP incident gaat
de OvD-Bz over de opvang van betrokkenen, buiten GRIP om wordt er extra capaciteitsdruk
gelegd bij de partners.
4.2. Inzetcriterium voor de OvD-Bz
Deelvraag 2: In welke situaties wordt de OvD-Bz wel of niet ingezet?
Aangezien ik uit eigen ervaring weet dat OvD’s-Bz, in ieder geval in de veiligheidsregio Rotterdam-
Rijnmond, niet in alle gemeenten op dezelfde wijze worden ingezet bij incidenten, heb ik bij de
vraagstelling in zowel de online enquête als bij de interviews onderscheid gemaakt tussen sociale
veiligheid en fysieke veiligheid, zoals beschreven in het Basisboek integrale veiligheid.
Stol (2011) beschrijft daarin sociale veiligheid als volgt:
Sociale veiligheid verwijst naar de mate waarin mensen beschermd zijn en zich beschermd
voelen tegen persoonlijk leed door misdrijven (criminaliteit), overtredingen en overlast door
anderen (RMO, 2004; Elffers & De Jong, 2004).
Verder gaat het in discussies over sociale veiligheid doorgaans om alledaagse
veiligheid in de directe woon- en leefomgeving, bijvoorbeeld om slachtofferschap van
veelvoorkomende criminaliteit, zoals woninginbraken en autodiefstal, of overlast
door hangjongeren.
Stol (2011) beschrijft de fysieke veiligheid als:
Fysieke veiligheid is de mate waarin mensen beschermd zijn en zich beschermd voelen tegen
persoonlijk leed door ongevallen en tegen onheil van niet-menselijke oorsprong.
Bij fysieke onveiligheid met een niet-menselijke oorsprong kunnen we denken aan
leed dat mensen wordt aangedaan door natuurrampen, zoals overstromingen, storm
en blikseminslag, falende machines, maar ook aan leed door epidemieën. Bij
ongevallen gaat het bijvoorbeeld om verkeers- en transportongevallen, brand,
arbeidsongelukken, vergiftiging door vrijkomende chemische stoffen, instortingen en
ontploffingen.
Online enquête
Uit de resultaten van de enquête blijkt dat mijn ervaring uit de regio Rotterdam-Rijnmond, met
betrekking tot het verschillend ingezet worden van een OvD-Bz, ook landelijk opgaat.
26 geënquêteerden gaven aan dat zij door hun gemeente zijn aangewezen voor zowel de inzet bij
incidenten op het gebied van de sociale veiligheid, als bij incidenten op het gebied van de fysieke
veiligheid (bij zowel GRIP als ook niet-GRIP incidenten). Tien van deze geënquêteerden kwamen uit
de regio Rotterdam-Rijnmond.
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 32
16 geënquêteerden gaven aan dat zij door hun gemeente zijn aangewezen voor de inzet bij
incidenten op het gebied van de fysieke veiligheid (zowel GRIP als ook niet-GRIP incidenten), maar
niet voor incidenten op het gebied van de sociale veiligheid, terwijl deze wel plaatsvinden. Geen van
de 16 geënquêteerden kwam uit de regio Rotterdam-Rijnmond.
10 geënquêteerden gaven aan dat zij door hun gemeente enkel en alleen zijn aangewezen voor de
inzet bij GRIP incidenten, onafhankelijk van het feit of het gaat om een incident op het gebied van de
sociale veiligheid of de fysieke veiligheid. Eén van deze geënquêteerden kwam uit de regio
Rotterdam-Rijnmond.
1 geënquêteerde heeft de vraag overgeslagen.
Interviews
Uit de gevoerde interviews blijkt dat er, buiten het verschil tussen ingezet worden bij incidenten op
het gebied van fysieke- en of sociale veiligheid, ook de nodige andere verschillen zijn op het gebied
van de inzetbaarheid van de OvD-Bz. Twee voorbeelden van deze verschillen zijn:
 In een regio wordt in een aantal gemeenten een ‘Ambtenaar Openbare orde & Veiligheid’ (AOV)
ingezet bij niet-GRIP incidenten. Bij GRIP incidenten wordt altijd de OvD-Bz ingezet. Indien een
incident start als niet-GRIP incident, maar waarbij uiteindelijk opgeschaald wordt naar GRIP,
vertrekt de AOV naar het gemeentehuis. In casu betekent dit dat het motorkapoverleg dat
politie, brandweer en GHOR ter plaatse hadden met de AOV wordt voortgezet door de OvD-Bz in
het CoPI. In principe zijn de AOV en de OvD-Bz in deze regio niet één en dezelfde persoon. De
geïnterviewde merkt op dat zij geen voorbeeld heeft van een incident waarbij eerst de AOV’er
ter plaatse ging en er daarna opgeschaald is naar een GRIP-fase. Zij weet dus ook niet of deze
werkwijze al dan niet negatieve gevolgen heeft voor de incidentbestrijding.
 In een regio kent men buiten de landelijke GRIP structuur om nog een tussenlaag tussen het
motorkapoverleg en GRIP 1, namelijk een GRIP 0 (niet te verwarren met de GRIP 0 die in andere
regio’s wordt gezien als het motorkapoverleg). Net als bij het motorkapoverleg zit de OvD-Bz in
deze regio niet in de kernbezetting van de GRIP 0 fase (voor zover er een kernbezetting van een
motorkapoverleg bestaat). De OvD-P, OvD-B en de OvD-G wel. Men probeert momenteel om de
OvD-Bz deel te laten uitmaken van de kernbezetting in de GRIP 0 fase.
Ook op het gebied van de soort inzet die gewenst is zijn verschillen waarneembaar. Zo geven drie
geïnterviewden aan dat niet altijd alle inzet van gemeentelijke diensten bij GRIP incidenten,
behandeld of gecoördineerd worden door een OvD-Bz. De geïnterviewden geven aan dat
hulpdiensten in die gevallen (soms) rechtstreeks bellen naar specifieke gemeentelijke diensten, zoals
een waak- en wachtdienst voor ‘buitendiensttaken’ (hekken, rioleringswerkzaamheden, etc.). Een
OvD-Bz wordt dan niet gealarmeerd.
Eén van deze drie geïnterviewden geeft aan dat het voorkomt dat hij er soms na een incident achter
komt dat, zonder zijn medeweten, ook andere onderdelen van de gemeente actief zijn geweest voor
hetzelfde incident. “Dit komt doordat de andere gemeentelijke onderdelen rechtstreeks door
partners zijn gebeld.”, aldus de geïnterviewde. 11 geïnterviewden geven daarentegen aan dat bij
GRIP incidenten altijd alle gemeentelijke diensten gecoördineerd worden door de OvD-Bz
Daarnaast benadrukken de geïnterviewde OvD’s-Bz het verschil tussen de incidenten waarvoor de
OvD-Bz wordt ingezet en welke incidenten niet. Zo geven de geïnterviewde OvD’s-Bz aan dat er
buiten GRIP om, soms per gemeente, verschillende inzetcriteria voor de OvD-Bz bestaan. Zedenzaken
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)
Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)

More Related Content

Similar to Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)

Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...
Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...
Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...Twittercrisis
 
implacement_BrochureVeiligheid2013_V5
implacement_BrochureVeiligheid2013_V5implacement_BrochureVeiligheid2013_V5
implacement_BrochureVeiligheid2013_V5Remy Velthuis
 
Scriptie basslutter
Scriptie basslutterScriptie basslutter
Scriptie basslutterFrank Smilda
 
Scriptie basslutter
Scriptie basslutterScriptie basslutter
Scriptie basslutterFrank Smilda
 
Public mission special zsm werkwijze
Public mission special zsm werkwijzePublic mission special zsm werkwijze
Public mission special zsm werkwijzeRichard Lennartz
 
OWD2011 - 2/3 - Actief begeleiden van (aankomende) studenten in het proces va...
OWD2011 - 2/3 - Actief begeleiden van (aankomende) studenten in het proces va...OWD2011 - 2/3 - Actief begeleiden van (aankomende) studenten in het proces va...
OWD2011 - 2/3 - Actief begeleiden van (aankomende) studenten in het proces va...SURF Events
 
Lessen in crisisbeheersing alphen ad rijn
Lessen in crisisbeheersing   alphen ad rijnLessen in crisisbeheersing   alphen ad rijn
Lessen in crisisbeheersing alphen ad rijnTwittercrisis
 
Onderzoek re integratie in lingewaard - traject snel aan de slag/ Workfast
Onderzoek re integratie in lingewaard - traject snel aan de slag/ WorkfastOnderzoek re integratie in lingewaard - traject snel aan de slag/ Workfast
Onderzoek re integratie in lingewaard - traject snel aan de slag/ WorkfastBart Litjens
 
Disaster tweets, toegevoegde waarde twitter in operationele beeldvorming hulp...
Disaster tweets, toegevoegde waarde twitter in operationele beeldvorming hulp...Disaster tweets, toegevoegde waarde twitter in operationele beeldvorming hulp...
Disaster tweets, toegevoegde waarde twitter in operationele beeldvorming hulp...Frank Smilda
 
Welzijnsindicatoren - Key Perfomance Indicatoren
Welzijnsindicatoren - Key Perfomance IndicatorenWelzijnsindicatoren - Key Perfomance Indicatoren
Welzijnsindicatoren - Key Perfomance IndicatorenDirk Van de Walle
 
5° EPZ themadag E2PZ = Efficiënt & Effectief
5° EPZ themadag E2PZ = Efficiënt & Effectief5° EPZ themadag E2PZ = Efficiënt & Effectief
5° EPZ themadag E2PZ = Efficiënt & EffectiefPascal Renes
 
Gemeente Delft: Programma veiligheid Delft 2007-2010
Gemeente Delft: Programma veiligheid Delft 2007-2010Gemeente Delft: Programma veiligheid Delft 2007-2010
Gemeente Delft: Programma veiligheid Delft 2007-2010De Minstreel
 
Corporate communicatie (Versie De Flik)
Corporate communicatie (Versie De Flik)Corporate communicatie (Versie De Flik)
Corporate communicatie (Versie De Flik)Kim Covent
 
Eindrapportage Professionele Master Delta Development
Eindrapportage Professionele Master Delta Development Eindrapportage Professionele Master Delta Development
Eindrapportage Professionele Master Delta Development Peter Blonk
 
Van Praten Naar Doen Art Ioo Vkrantapril2010
Van Praten Naar Doen Art Ioo Vkrantapril2010Van Praten Naar Doen Art Ioo Vkrantapril2010
Van Praten Naar Doen Art Ioo Vkrantapril2010legobuster
 
Rapportage alumnionderzoek FM 2015
Rapportage alumnionderzoek FM 2015Rapportage alumnionderzoek FM 2015
Rapportage alumnionderzoek FM 2015Ben Knoop
 
Procesplan proeftuin ondersteuning na jeugdzorg Regio Rivierenland
Procesplan proeftuin ondersteuning na jeugdzorg Regio RivierenlandProcesplan proeftuin ondersteuning na jeugdzorg Regio Rivierenland
Procesplan proeftuin ondersteuning na jeugdzorg Regio RivierenlandMara Frank
 
Onderzoek sociaal domein - Gemeente Zederik - 28 augustus 2017
Onderzoek sociaal domein - Gemeente Zederik - 28 augustus 2017Onderzoek sociaal domein - Gemeente Zederik - 28 augustus 2017
Onderzoek sociaal domein - Gemeente Zederik - 28 augustus 2017Bart Litjens
 

Similar to Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV) (20)

Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...
Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...
Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...
 
Vpt InBeeld vpt in ivp sittard geleen
Vpt InBeeld vpt in ivp sittard geleenVpt InBeeld vpt in ivp sittard geleen
Vpt InBeeld vpt in ivp sittard geleen
 
implacement_BrochureVeiligheid2013_V5
implacement_BrochureVeiligheid2013_V5implacement_BrochureVeiligheid2013_V5
implacement_BrochureVeiligheid2013_V5
 
Scriptie basslutter
Scriptie basslutterScriptie basslutter
Scriptie basslutter
 
Scriptie basslutter
Scriptie basslutterScriptie basslutter
Scriptie basslutter
 
Public mission special zsm werkwijze
Public mission special zsm werkwijzePublic mission special zsm werkwijze
Public mission special zsm werkwijze
 
OWD2011 - 2/3 - Actief begeleiden van (aankomende) studenten in het proces va...
OWD2011 - 2/3 - Actief begeleiden van (aankomende) studenten in het proces va...OWD2011 - 2/3 - Actief begeleiden van (aankomende) studenten in het proces va...
OWD2011 - 2/3 - Actief begeleiden van (aankomende) studenten in het proces va...
 
Lessen in crisisbeheersing alphen ad rijn
Lessen in crisisbeheersing   alphen ad rijnLessen in crisisbeheersing   alphen ad rijn
Lessen in crisisbeheersing alphen ad rijn
 
Onderzoek re integratie in lingewaard - traject snel aan de slag/ Workfast
Onderzoek re integratie in lingewaard - traject snel aan de slag/ WorkfastOnderzoek re integratie in lingewaard - traject snel aan de slag/ Workfast
Onderzoek re integratie in lingewaard - traject snel aan de slag/ Workfast
 
Disaster tweets, toegevoegde waarde twitter in operationele beeldvorming hulp...
Disaster tweets, toegevoegde waarde twitter in operationele beeldvorming hulp...Disaster tweets, toegevoegde waarde twitter in operationele beeldvorming hulp...
Disaster tweets, toegevoegde waarde twitter in operationele beeldvorming hulp...
 
Welzijnsindicatoren - Key Perfomance Indicatoren
Welzijnsindicatoren - Key Perfomance IndicatorenWelzijnsindicatoren - Key Perfomance Indicatoren
Welzijnsindicatoren - Key Perfomance Indicatoren
 
5° EPZ themadag E2PZ = Efficiënt & Effectief
5° EPZ themadag E2PZ = Efficiënt & Effectief5° EPZ themadag E2PZ = Efficiënt & Effectief
5° EPZ themadag E2PZ = Efficiënt & Effectief
 
Werken aan maatschappelijk rendement
Werken aan maatschappelijk rendementWerken aan maatschappelijk rendement
Werken aan maatschappelijk rendement
 
Gemeente Delft: Programma veiligheid Delft 2007-2010
Gemeente Delft: Programma veiligheid Delft 2007-2010Gemeente Delft: Programma veiligheid Delft 2007-2010
Gemeente Delft: Programma veiligheid Delft 2007-2010
 
Corporate communicatie (Versie De Flik)
Corporate communicatie (Versie De Flik)Corporate communicatie (Versie De Flik)
Corporate communicatie (Versie De Flik)
 
Eindrapportage Professionele Master Delta Development
Eindrapportage Professionele Master Delta Development Eindrapportage Professionele Master Delta Development
Eindrapportage Professionele Master Delta Development
 
Van Praten Naar Doen Art Ioo Vkrantapril2010
Van Praten Naar Doen Art Ioo Vkrantapril2010Van Praten Naar Doen Art Ioo Vkrantapril2010
Van Praten Naar Doen Art Ioo Vkrantapril2010
 
Rapportage alumnionderzoek FM 2015
Rapportage alumnionderzoek FM 2015Rapportage alumnionderzoek FM 2015
Rapportage alumnionderzoek FM 2015
 
Procesplan proeftuin ondersteuning na jeugdzorg Regio Rivierenland
Procesplan proeftuin ondersteuning na jeugdzorg Regio RivierenlandProcesplan proeftuin ondersteuning na jeugdzorg Regio Rivierenland
Procesplan proeftuin ondersteuning na jeugdzorg Regio Rivierenland
 
Onderzoek sociaal domein - Gemeente Zederik - 28 augustus 2017
Onderzoek sociaal domein - Gemeente Zederik - 28 augustus 2017Onderzoek sociaal domein - Gemeente Zederik - 28 augustus 2017
Onderzoek sociaal domein - Gemeente Zederik - 28 augustus 2017
 

Officier van Dienst Bevolkingszorg - van planarena naar praktijkarena (definitief IFV)

  • 1. Officier van Dienst Bevolkingszorg van planarena naar praktijkarena - Joost Keemink -
  • 2. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Copyright © J.W.P. Keemink, januari 2015, Rotterdam Foto omslag afkomstig van Flashfoto NL
  • 3. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena Masterscriptie Master of Crisis and Public Order Management Nederlandse Politieacademie (NPA) & Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) Leergang MCPM4 Student Begeleider Naam : J.W.P. (Joost) Keemink Dr. A.C.J. (Astrid) Scholtens Adres : Korfoepad 71 Dashorsterweg 1 Postcode & plaats : 3059 XD Rotterdam 3927 CN Renswoude E-mail : joost.keemink@outlook.com a.scholtens@crisislab.nl Telefoonnummer : 06-21888776 06-10525780 Studentnummer : 326142 Opgeleverd : 29 januari 2015 Examenopdracht 2 - Proeve van bekwaamheid behorende bij de kernopgaven: 5200510: Risicoassessment en voorbereiding binnen gevaar en crisisbeheersing 5200511: Functioneren binnen gevaar en crisisbeheersing
  • 4. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4)
  • 5. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Inhoudsopgave Lijst met afkortingen ............................................................................................................................... 1 Samenvatting .......................................................................................................................................... 3 1. Inleiding........................................................................................................................................... 5 1.1. Aanleiding onderzoek.............................................................................................................. 5 1.2. Aanpak..................................................................................................................................... 7 1.3. Leeswijzer................................................................................................................................ 8 2. Functie van OvD-Bz volgens beleid en planvorming....................................................................... 9 2.1. Ontstaan van de functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg ........................................... 9 2.2. De functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg anno nu ................................................. 13 2.3. Opleiding en toetsing............................................................................................................ 15 2.4. Verschil OvD-Bz met andere officieren van dienst ............................................................... 17 3. Relevante theorieën...................................................................................................................... 21 3.1. Ervaring en routine bij incidenten, rampen en crises ........................................................... 21 3.2. Samenwerking of samen werken bij incidenten, rampen en crises ..................................... 22 3.3. Veranderen van een geïnstitutionaliseerde organisatie....................................................... 24 4. De praktijk: bevindingen uit enquêtes en interviews ................................................................... 27 4.1. Herkenning van probleemstelling door andere OvD’s-Bz..................................................... 27 4.2. Inzetcriterium voor de OvD-Bz.............................................................................................. 31 4.3. Redenen om de OvD-Bz al dan niet in te zetten................................................................... 33 4.4. Oplossingsmogelijkheden ..................................................................................................... 37 4.5. Overige relevante uitkomsten............................................................................................... 38 5. Analyse deelvragen ....................................................................................................................... 43 5.1. Herkenning van probleemstelling door andere OvD’s-Bz..................................................... 43 5.2. Inzetcriterium voor de OvD-Bz.............................................................................................. 45 5.3. Redenen om de OvD-Bz al dan niet in te zetten................................................................... 46 5.4. Oplossingsmogelijkheden ..................................................................................................... 47 6. Conclusie ....................................................................................................................................... 49 7. Aanbevelingen............................................................................................................................... 51 Bijlage 1 Literatuur en gebruikte bronnen............................................................................................ 55 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewde & geraadpleegde personen .............................................................. 59
  • 6. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4)
  • 7. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 1 Lijst met afkortingen ACBz Algemeen Commandant Bevolkingszorg AOV Ambtenaar Openbare (orde &) Veiligheid ARB Ambtenaar Rampenbestrijding CACO Calamiteitencoördinator CoPI Commando Plaats Incident CoRT Commando Rampterrein CTPI Coördinatieteam Plaats Incident CvD-G Commandant van Dienst Geneeskundig GBT Gemeentelijk Beleidsteam GHOR Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio GMK Gemeenschappelijke Meldkamer GRIP Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure IFV Instituut Fysieke Veiligheid MMOTO Multidisciplinair Meerjaren Opleidings-, Toetsing, en Oefenbeleidsplan MOTO Multidisciplinair Opleiden, Trainen en Oefenen MOV Medewerker Openbare Veiligheid NDM Naturalistic Decision Making NIBRA Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding OTO Opleiden, Trainen en Oefenen OvD-B Officier van Dienst Brandweer OvD-Bz Officier van Dienst Bevolkingszorg OvD-G Officier van Dienst GHOR OvD-P Officier van Dienst Politie RCP Regionaal Crisisplan ROT Regionaal Operationeel Team RPD Recognition Primed Decision making RRCP Referentiekader Regionaal Crisisplan
  • 8. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 2
  • 9. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 3 Samenvatting De incidentbestrijding in Nederland vindt plaats door professionele hulpverleningsorganisaties als politie, brandweer en GHOR1 en de gemeentelijke organisatie. De gemeente richt zich daarbij vooral op de bevolkingszorgprocessen en is om die reden, als niet parate hulpdienst, de afgelopen jaren steeds verdergaand geprofessionaliseerd. Dit onderzoek richt zich specifiek op de functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg (OvD-Bz) die, binnen de gemeentelijke crisisorganisatie, belast is met het opstarten en coördineren van de bevolkingszorgprocessen op de plaats van het incident. Door de professionalisering van de functie van OvD-Bz wordt deze bij GRIP2 incidenten sinds een paar jaar standaard gealarmeerd door een Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK). Een OvD-Bz neemt dan deel aan het Commando Plaats Incident (CoPI)3 om de uitvoering van de bevolkingszorgtaken af te stemmen met de officieren van dienst van politie, brandweer en GHOR. Bij niet-GRIP incidenten wordt de OvD-Bz niet standaard mee-gealarmeerd, ook niet als er sprake is van bevolkingszorgtaken. In die gevallen is de OvD-Bz dus afhankelijk van de andere diensten voor een inzetverzoek. Dit kan bijvoorbeeld doordat een OvD-Brandweer (OvD-B) een OvD-Bz ter plaatse vraagt of de OvD-Bz informeert over het incident waarna deze zelf kan besluiten in actie te komen. Uit eigen ervaring (als OvD-Bz) binnen de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond blijkt dat een dergelijk inzetverzoek bij niet-GRIP incidenten niet altijd gedaan wordt. Ook niet als de incidenten qua omvang en impact (vrijwel) gelijkwaardig zijn aan GRIP incidenten, maar waarbij niet is opgeschaald. In de praktijk worden bevolkingszorgtaken in die bepaalde situaties door andere dan de gemeentelijke organisatie uitgevoerd of blijven bevolkingszorgtaken, zo vind ik, onnodig liggen. Dit onderzoek richtte zich op de vraag of het ‘vergeten worden’ nu alleen door mij zo wordt ervaren of dat dit breder speelt. De hoofdvraag in dit onderzoek, iets breder geformuleerd dan voor alleen niet-GRIP-incidenten, is dan ook: “Klopt het dat ondanks de steeds verdergaande professionalisering van de functie, de Officier van Dienst Bevolkingszorg door andere partijen beperkt wordt ingezet (en dus benut)? En zo ja, hoe komt dat dan?”. Volgens het beleid en de planvorming zijn er in ieder geval flinke slagen gemaakt, die tot een betere inzet van OvD’s-Bz in de praktijk zou moeten leiden. In dit onderzoek wordt gekeken of dit voor het onderdeel inzetten/benutten bij (niet)GRIP-incidenten ook zo is. Om de vraag te kunnen beantwoorden, is allereerst een landelijke online enquête uitgezet onder OvD’s-Bz. Uit de enquête bleek verrassend dat het probleem buiten de regio Rotterdam-Rijnmond niet of nauwelijks werd herkend. Enkel binnen de regio’s Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland Zuid en Haaglanden4 gaven de meeste respondenten aan het probleem te herkennen. Deze respondenten illustreerden dit aan de hand van voorbeelden, waarbij zij tijdens een incident zelf niet (of pas laat) werden ingezet terwijl zij - in hun ogen - wel (eerder) ingezet hadden moeten worden. De 1 GHOR staat voor: Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio. 2 GRIP staat voor: Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure. 3 Volgens de landelijke richtlijnen is het CoPI belast met de uitvoering van de operationele leiding op de plaats van het incident en staat het onder leiding van de leider CoPI. De leider CoPI wordt bijgestaan door een operationele staf ter plaatse die bestaat uit functionarissen van de diverse organisaties betrokken bij de rampenbestrijding. Het CoPI wordt operationeel als het incident (minimaal) lokaal van aard is, maar de aanpak multidisciplinaire afstemming tussen de diensten vergt om tot een goede inzet te kunnen komen. 4 Opgemerkt wordt dat het aantal respondenten in Zuid-Holland Zuid en Haaglanden wel erg klein was, zie ook grafiek 1 in paragraaf 4.1.
  • 10. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 4 voorbeelden die gegeven werden waren gericht op niet-GRIP incidenten, waarbij de OvD-Bz het verschil had kunnen maken door bijvoorbeeld de hulpdiensten te ontlasten of waarbij de inzet van meerdere bevolkingszorgprocessen ook daadwerkelijk gecoördineerd moesten worden. De respondenten die aangaven het probleem niet te herkennen, gaven voorbeelden waarom zij - in hun ogen - wel tijdig ingezet werden door andere diensten. Het lijkt erop dat wat men tijdens de koude fase organiseert, zoals trainingen en bijeenkomsten, ertoe leidt dat men in de praktijk ook vaker ingezet wordt. Verder werd gewezen op het feit dat een OvD-Bz niet overal ingezet hoeft te worden. Het feit dat andere diensten bevolkingszorgtaken oppakken of rechtstreeks afstemmen met de uitvoerende afdeling is in bepaalde gevallen ook prima. Op basis van hetgeen in de planvorming staat over bijvoorbeeld de beschrijving van de functie en het opleiden, trainen en oefenen (OTO), is er weinig verschil op te merken tussen de regio’s die aangeven het probleem te herkennen en de regio’s die het probleem niet herkennen. Een minimaal verschil, dat ook op basis van de theorie een verklaring zou kunnen betekenen voor het niet inzetten van de OvD-Bz, is dat OvD’s in de regio Rotterdam-Rijnmond slechts eenmaal per twee jaar deelnemen aan regionale oefendagen. Verder blijkt uit bevindingen uit de enquête en interviews dat de OvD’s-Bz uit andere regio’s veronderstellen dat de bijeenkomsten, die men tussen de oefeningen om organiseert met en of voor andere OvD’s, bijdraagt aan het inzetten van een OvD-Bz in de praktijk. Deze veronderstelling is op basis van de gebruikte theorieën niet te onderbouwen. Op basis van één van de gebruikte theorieën zou een oplossing, los van de wenselijkheid, voor het door mij geschetste probleem (voor Rotterdam-Rijnmond) kunnen liggen in het veelvuldig inzetten van de OvD-Bz bij alledaagse incidenten. Op deze wij doen andere diensten (veel) ervaring op met de OvD-Bz en slijt de aanwezigheid van een OvD-Bz in bij de ervaring en routine van de OvD’s uit de andere kolommen. Het onderzoek leidt uiteindelijk tot aanbevelingen die ervoor zouden moeten zorgen dat de kennis, over de functie van OvD-Bz, bij de andere OvD’s en de GMK wordt bevorderd. Verder zouden de aanbevelingen moeten leiden tot een verbeterde de inzet van een OvD-Bz in de regio Rotterdam- Rijnmond, op die momenten dat het ook daadwerkelijk een meerwaarde heeft. De aanbevelingen hebben betrekking op de kennisbevordering bij andere partijen, het ontwikkelen van inzetcriteria ten bate van de inzet van de OvD-Bz, het creëren van een regionale pool met OvD’s- Bz en meer regionaal multidisciplinair oefenen.
  • 11. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 5 1. Inleiding Tijdens rampen en crises dragen gemeenten in Nederland de zorg voor de bevolkingszorg. Dit is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s. Volgens het besluit dient het bestuur van de veiligheidsregio er zorg voor te dragen dat de inrichting van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing bestaat uit onder andere één (of meerdere) team(s) bevolkingszorg5 . De operationele aansturing van de bevolkingszorg wordt vanaf de plaats incident sinds een aantal jaren verricht door een OvD-Bz. Met de introductie van het referentiekader regionaal crisisplan (RRCP) in 2009 werd deze functie voor het eerst als beoogd gelijkwaardig crisispartner geïntroduceerd, getuige ook de nieuwe naamgeving. Hiervoor werd de functionaris, die vanuit de gemeente steeds vaker zorg droeg voor de coördinatie van de gemeentelijke crisisorganisatie op de plaats incident, aangeduid onder een andere naam, bijvoorbeeld als Ambtenaar Openbare Veiligheid (AOV). De gelijkwaardigheid zit hem (tenminste bij GRIP incidenten) in het, net als de Officieren van Dienst (OvD’s) van de operationele hulpverleningsdiensten, gegarandeerd binnen bepaalde tijd aanwezig zijn op de plaats incident om als aanspreekpunt voor de uitvoering van de gemeentelijke processen in het CoPI te kunnen deelnemen. Vanaf 2010 vindt er mede door het van kracht worden van de Wet veiligheidsregio’s en het onderliggende besluit een serieuze professionalisering van de rol van OvD-Bz en de bevolkingszorg als geheel plaats. Onder andere vanuit het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV), het (landelijk) overleg van coördinerend gemeentesecretarissen en het Veiligheidsberaad zijn sinds die tijd projecten en opleidingen opgezet om de gemeentelijke kolom (nog) meer voor te bereiden op de rol bij incidentbestrijding. Denk hierbij aan de ontwikkeling van kwalificatieprofielen en opleidingskaders voor medewerkers van de gemeente. Voor het eerst bestaat er ook de mogelijkheid om de rol van OvD-Bz landelijk te laten examineren (bijvoorbeeld door het IFV), zodat de OvD’s-Bz in de deelnemende regio’s (in theorie) eenzelfde basisniveau hebben. Ook andere gemeentefunctionarissen die een taak in de bevolkingszorg hebben, worden als gelijkwaardige operationele partner in de crisisbeheersing opgeleid. Het IFV bijvoorbeeld, dat opleidingen verzorgt voor bevolkingszorgfunctionarissen, schrijft op haar website: “Tijdens incidenten waarbij (grote groepen) burgers worden getroffen, is de gemeentelijke organisatie een gelijkwaardige, operationele partner van brandweer, politie en GHOR. Terwijl brandweer, politie en GHOR zich richten op het beperken van de negatieve gevolgen van het incident voor de infrastructuur en voor gewonde personen en dieren, houdt de gemeente zich bezig met de zorg voor de bevolking. De gemeente is de procesverantwoordelijke dienst voor het proces Bevolkingszorg.”6 1.1. Aanleiding onderzoek Mijn ervaring als OvD-Bz in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is dat in de praktijk de ‘opwaardering’ van de functie van OvD-Bz om onder andere als gelijkwaardig partner te kunnen optreden tijdens incidenten niet altijd zichtbaar lijkt te zijn. Zomaar twee voorbeelden uit mijn praktijk: 5 2015-01-04: Artikel 2.1.1 onder a Besluit veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl. 6 2014-09-19: http://www.infopuntveiligheid.nl/Publicatie/Dossier/19/bevolkingszorg---gemeente.html.
  • 12. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 6 In 2013 wordt in de nachtelijke uren een brandend voorwerp door de brievenbus van een woning in Barendrecht gegooid. Er breekt vervolgens brand uit in de woning, maar gelukkig wekken de aanwezige rookmelders de bewoners op tijd om de woning te kunnen verlaten. De woningen van direct omwonenden worden door de politie en brandweer ontruimd en de bewoners worden uiteindelijk in bussen geplaatst in afwachting van mogelijk vervoer naar een opvanglocatie. Buurtbewoners zijn verbijsterd, want het lijkt te gaan om een willekeurige daad. De familie staat niet bekend als crimineel of problematisch. De politie verricht nog wel een buurtonderzoek gericht op de feiten en omstandigheden, maar aan de emoties in de straat wordt niets gedaan. Daags na het incident wordt de gemeente door de politie in kennis gesteld van het incident, omdat er nog steeds sprake blijkt te zijn van maatschappelijke onrust en de gemeente wordt gevraagd hier iets aan te doen. Op 18 februari 2014 omstreeks 03:30 uur wordt de Hoofdofficier van Dienst Brandweer (HOvD-B) gealarmeerd voor een woningbrand in Ridderkerk. De dienstdoende OvD-Bz heeft in zijn pager de code van de HOvD-B staan en neemt zodoende kennis van het incident. Hoewel niet zelf gealarmeerd, belt de OvD-Bz voor de zekerheid de gemeenschappelijke meldkamer voor meer informatie en verneemt dan dat er een explosie plaats heeft gevonden in een flatwoning te Ridderkerk. Er blijken meerdere gewonden te zijn en omliggende woningen worden ontruimd. De meldkamer geeft aan dat er niet opgeschaald is naar een GRIP-fase en dat (nog) niet gevraagd is naar de OvD-Bz. De OvD-Bz vermoedt dat hij van dienst kan zijn en besluit vervolgens om toch ter plaatse te gaan. Daar aangekomen blijken er mensen opgevangen te moeten worden, dient er pers- en publieksvoorlichting- en omgevingszorg plaats te vinden. Later is daar nog het proces informatiecentrum aan toegevoegd. Bovenstaande voorbeelden uit de praktijk zetten aan tot nadenken. Mijn ervaring leert dat de OvD- Bz in de praktijk alleen ingezet wordt ten tijde van GRIP-incidenten, omdat de functie dan standaard ‘onder de knop’ zit. In de (soms redelijk lange) fase voorafgaand aan een GRIP-incident of incidenten waarbij geen GRIP wordt afgekondigd, wordt een OvD-Bz niet als gelijkwaardig partner ingezet: terwijl de hulpverleningsdiensten wel worden opgeroepen, lijkt dit voor de OvD-Bz niet standaard het geval te zijn. Dit terwijl in dergelijke situaties al veel door een gemeente gedaan zou kunnen worden om de situatie niet (verder) te laten escaleren, andere diensten te ontlasten en/of door zorg aan de bevolking te bieden. Beseft moet worden dat veel meer niet GRIP- dan wel GRIP-incidenten plaatsvinden. Het gaat dan om niet GRIP-incidenten die toch een forse impact kunnen hebben op de bevolking en waarbij sprake is van taken, die eenvoudig door de gemeente opgepakt kunnen worden en die volgens het Besluit veiligheidsregio’s ook bij de bevolkingszorg ‘behoren’. In beide voorbeelden was sprake van minimaal één van de taken waarvoor de gemeente procesverantwoordelijke is, maar de gemeente, in casu de OvD-Bz, werd niet (tijdig) bij het incident betrokken. Hoe kan dat nu? Met andere woorden: Hoe verhoudt de professionalisering en de daaruit voortvloeiende plannen zich tot de feitelijke praktijk?
  • 13. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 7 Onderzoeksvraag en deelvragen Mijn onderzoeksvraag voor dit onderzoek luidt daarom als volgt: “Klopt het dat ondanks de steeds verdergaande professionalisering van de functie, de Officier van Dienst Bevolkingszorg door andere partijen beperkt wordt ingezet (en dus benut)? En zo ja, hoe komt dat dan?” De volgende ondersteunende deelvragen zijn daarbij onderwerp van onderzoek: 1. Is het probleem herkenbaar voor andere OvD’s-Bz? 2. In welke situaties wordt de OvD-Bz wel of niet ingezet? 3. Wat zijn, indien tijdens een incident processen aan de orde zijn die door de gemeente uitgevoerd (hadden) kunnen worden, redenen (geweest) om een Officier van Dienst Bevolkingszorg wel/niet in te zetten? In het geval het door mij geschetste probleem door andere OvD’s-Bz wordt herkend, zijn er dan realistische oplossingsmogelijkheden om de OvD-Bz beter te benutten zodat dit een toegevoegde waarde heeft voor de incidentbestrijding / crisisbeheersing? 1.2. Aanpak Dit onderzoek is verricht in 3 fasen: 1. Literatuur Er is literatuur verzameld en bestudeerd waarmee de bevindingen uit de enquêtes en de interviews geanalyseerd konden worden. Hierbij is vooral gebruik gemaakt van theorieën op het gebied van (Naturalistic Decision Making en) Recognition Primed Decision making, samenwerking (binnen de crisisbeheersing) en het veranderen van organisaties. De literatuur en bepaalde bronnen zijn tevens gebruikt om een theoretisch kader te kunnen maken wat betreft de functie en inzet van de OvD-Bz binnen de crisisbeheersing. Dit kader is vervolgens gebruikt tijdens het afnemen van interviews. 2. Enquête en interviews7 . Allereerst is een online enquête uitgezet onder 98 OvD’s-Bz, werkzaam verspreid door Nederland. Uiteindelijk hebben 53 OvD’s-Bz de enquête daadwerkelijk ingevuld. Van deze 53 OvD’s zijn er 10 benaderd voor een verdiepend interview. Bovenop de 10 geïnterviewde OvD’s die de enquête hebben ingevuld, zijn ook nog 2 OvD’s-Bz en 2 medewerkers van een veiligheidsregio geïnterviewd die de enquête niet hebben ingevuld. Tijdens zowel de interviews als in de enquête is bekeken of andere OvD’s-Bz het door mij geschetste probleem, dat de gemeente niet altijd wordt ingezet in situaties die dat mogelijk wel vragen, herkennen. Zo ja, dan is in de tweede plaats samen met de respondent een (of meerdere) cases waarin de gemeente niet is ingezet nader bekeken. De interviews met collega OvD’s-Bz waren vooral bedoeld om deelvragen 1 en 2 te kunnen beantwoorden. 7 Zie bijlage 2 voor een overzicht van geïnterviewde personen en respondenten van de online enquête.
  • 14. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 8 Om antwoord te kunnen geven op deelvraag 3, is besloten enkele hulpverleners uit de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond te interviewen. Gedurende het onderzoek zijn in totaal het volgende aantal interviews afgenomen:  10 OvD’s-Bz, niet uit de regio Rotterdam-Rijnmond8 ;  2 OvD’s-Bz uit de regio Rotterdam-Rijnmond;  2 medewerkers van een veiligheidsregio, niet uit de regio Rotterdam-Rijnmond;  2 Officieren van Dienst Politie (OvD’s-P) uit de regio Rotterdam-Rijnmond;  2 Officieren van Dienst brandweer (OvD’s-B) uit de regio Rotterdam-Rijnmond;  1 Commandant van Dienst Geneeskundig (CvD-G) uit de regio Rotterdam-Rijnmond;  1 calamiteitencoördinator van de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) uit de regio Rotterdam-Rijnmond. 3. De onderzoeksresultaten zijn vervolgens verwerkt en geanalyseerd, zodat tot een beantwoording van de hoofdvraag gekomen kon worden. 1.3. Leeswijzer Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 aan de hand van beleid en planvorming het ontstaan en de huidige situatie met betrekking tot de functie van OvD-Bz beschreven. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het opleidingstraject van de OvD-Bz en de verschillen tussen de OvD-Bz ten opzichte van de officieren van dienst van politie, brandweer en GHOR. In hoofdstuk 3 benoem ik enkele relevante theorieën die de bevindingen uit de enquête en de interviews onderschrijven of juist niet. Het gaat hierbij om theorieën passend bij de thema’s “ervaring en routine”, “samenwerking of samen werken” en “veranderen van een geïnstitutionaliseerde organisatie”. Hoofdstuk 4 toont vervolgens alle bevindingen uit de enquête en interviews. De bevindingen uit deze enquête en interviews worden daarop in hoofdstuk 5 waar mogelijk aan elkaar gekoppeld in een analyse. De conclusie op de hoofdvraag wordt in hoofdstuk 6 gegeven, waarna aanbevelingen naar aanleiding van de analyses uit hoofdstuk 5 en de conclusie uit hoofdstuk 6 terug te vinden zijn in hoofdstuk 7. In de discussie bespreek ik vervolgens hoe ik persoonlijk tegen het onderzoek en de bevindingen aankijk. Deze discussie staat in hoofdstuk 8. 8 Twee van deze 10 OvD’s-Bz hebben niet de enquête ingevuld, maar zijn wel geïnterviewd.
  • 15. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 9 2. Functie van OvD-Bz volgens beleid en planvorming De OvD-Bz wordt door menigeen omschreven als de hoogst operationeel leidinggevende van een gemeente op de plaats van een incident. Zoals eerder beschreven stuurt de OvD-Bz de taken van de bevolkingszorg aan vanaf de plaats van het incident. Veelal vanuit een GRIP situatie, waarbij sprake is van een CoPI en in bepaalde gevallen ook indien er geen sprake is van GRIP, maar waarbij de OvD-Bz een meerwaarde heeft bij de incidentbestrijding. In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 2.1, aan de hand van beleid en planvorming, beschreven hoe de functie van OvD-Bz is ontstaan. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op hoe de functie van OvD-Bz momenteel is vormgegeven. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3 ingegaan op het opleiden, trainen en toetsen van de OvD-Bz, waarna in paragraaf 2.4 de verschillen tussen de OvD-Bz en andere OvD’s staan beschreven. 2.1. Ontstaan van de functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg Een eerste landelijke richtlijn waarin de organisatie van de rampenbestrijding wordt beschreven dateert uit 1991: de Handleiding Rampenbestrijding. Onder andere wordt daarin de rol/organisatie van de gemeente beschreven, omdat ‘vooral op gemeentelijk niveau er tot eenheid van opvatting moet worden gekomen, een noodzakelijke voorwaarde omdat het bij de rampenbestrijding aankomt op samenwerking.’9 Van een gemeentelijke functionaris op de plaats incident is in de handleiding nog geen sprake. Wel is sprake van een ambtenaar die volgens de handleiding binnen de gemeenten belast met rampenbestrijding en crisisbeheersing. Het zwaartepunt van zijn werkzaamheden ligt in de ‘voorbereidende en voorwaardenscheppende sfeer’. De handleiding beschrijft dat de invulling van de functie van ambtenaar rampenbestrijding (ARB) te veel per gemeente verschilt en dat om die reden de rol van ARB in een operationele organisatie niet algemeen kan worden beschreven, maar ‘wel is er natuurlijk een verband tussen de aard en omvang van de preparatieve taak van de ARB en de operationele deelneming’. Wat de inbreng van de ARB of een andere gemeentelijke functionaris bij deze ‘operationele deelneming’ is, wordt verder niet beschreven.10 De afstemmingsgremia op de plaats incident (aangeduid als Coördinatieteam Plaats Incident (CTPI) en Commando Rampterrein (CoRT)) zijn volgens de handleiding uitsluitend bedoeld voor de operationele hulpdiensten. In 2003 is er een geactualiseerde versie van de handleiding verschenen: het Handboek Voorbereiding Rampenbestrijding. Hierin wordt gesproken over een operationele staf bij GRIP 1 situaties, een zogenoemd CTPI, dat functioneert op operationeel niveau. Volgens het handboek maakt ‘eventueel een liaison van de gemeente’ deel uit van het CTPI. Bij een verdere opschaling naar GRIP 2 dient een ARB deel uit te maken van het CoRT. Een zelfde of wellicht dezelfde ARB, dit wordt niet duidelijk beschreven in het handboek, maakt ook deel uit van het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT), dat op strategisch niveau functioneert. Het GBT adviseert, aldus het handboek, de burgemeester (opperbevelhebber) bij het maken van bestuurlijke afwegingen met betrekking tot de rampenbestrijding en bij het nemen van beleidsbeslissingen. In 2006 wordt door de multidisciplinaire werkgroep GRIP het referentiekader GRIP opgesteld dat door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties middels een circulaire landelijk wordt verspreid. De kernbezetting van afstemmingsgremia op de plaats incident, nu aangegeven als CoPI, is nog steeds voorbehouden aan de brandweer, politie en geneeskundige hulpverlening. De gemeente wordt volgens het referentiekader alleen in het Regionaal Operationeel Team (ROT) en GBT vertegenwoordigd. 9 Circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken, d.d. 14 november 1990. 10 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (1991), Handleiding Rampenbestrijding.
  • 16. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 10 Een exact punt in het verleden waarop de functie van OvD-Bz in de praktijk werd uitgevoerd – dat wil zeggen dat een gemeentefunctionaris vanaf de plaats incident de uitvoering van bevolkingszorgtaken uitzette/coördineerde en ten behoeve van de noodzakelijk geachte afstemming deel ging uitmaken van het CoPI (in het verleden nog CTPI genoemd) – is niet precies aan te wijzen. (Veiligheids)regio’s zijn hier niet gelijktijdig toe overgegaan. Uit raadpleging van evaluaties van incidenten tussen 2000 en 2008 blijkt bijvoorbeeld het volgende: Inzet AOV tijdens de brand De Bonte Wever (7 mei 2001)11 In De Bonte Wever, een recreatiecentrum in Slagharen (gemeente Hardenberg), ontstond op 7 mei 2001 een grote brand. Tijdens deze brand werd het recreatiecentrum nagenoeg geheel verwoest. Tijdens de brand geeft de regionaal officier van dienst (brandweerfunctie), vanwege de inschatting dat er mogelijk nog veel potentiele slachtoffers in het recreatiecentrum aanwezig zijn, CTPI-alarm. Volgens het evaluatierapport was de AOV destijds in de gemeente Hardenberg uitgerust met een semafoon en een gsm, zodat deze door de meldkamer gealarmeerd kon worden ten tijde van een groot incident. De AOV is na het CTPI-alarm gealarmeerd en ter plaatse gegaan. Eenmaal ter plaatse is de AOV door een OvD-B geïnformeerd over het incident, maar hij heeft geen onderdeel uitgemaakt van het CTPI. De AOV is later, conform de planvorming destijds, deel uit gaan maken van het crisisteam, bestaande uit onder andere de gemeentesecretaris en de burgemeester. Vanuit hier zijn de bevolkingszorgtaken gestart en gecoördineerd. Inzet ARB bij dijkverschuiving Wilnis (26 augustus 2003)12 De langdurige warme en droge periode in de zomer van 2003 had gevolgen voor één van de veendijken in de gemeente De Ronde Venen. Op 26 augustus is door deze droogte plotseling een gedeelte van de dijk van de bebouwde kom in Wilnis gaan schuiven. Volgens de evaluatie kwam direct na de eerste melding de hulpverlening flink op gang. 20 minuten na de eerste melding werd ook de ARB door de meldkamer gealarmeerd met de melding “dijkverschuiving in Wilnis”. De ARB heeft vervolgens direct het beleidsteam en het operationele team gealarmeerd en gevraagd deze naar het gemeentehuis te gaan. De ARB heeft vanaf het begin van de opschaling deel uitgemaakt van het CTPI en coördineerde van daar uit de uit te voeren werkzaamheden op het gebied van de bevolkingszorg. De ARB had overigens tijdens dit incident een dubbelrol, aangezien hij zowel in het CTPI zitting had als in het beleidsteam op het gemeentehuis. In de destijds geldende GRIP-regeling, zoals die in het evaluatierapport staat vermeld, staat dat bij GRIP-1 t/m 4 een gemeentelijke vertegenwoordiger op het terrein van het incident aanwezig dient te zijn. Verder oordeelt men in het rapport dat het deelnemen van één ARB aan de rampenbestrijdings- organisatie te weinig is. Een ARB dient namelijk op het terrein van het incident te zijn, vanaf GRIP-2 dient er ook een ARB in het ROT zitting te nemen en vanaf GRIP-3 dient er tevens een ARB in het beleidsteam zitting te nemen. Het feit dat de ARB zowel zitting nam in het CTPI als in het beleidsteam werd aangeduid als een verbeterpunt. In deze gevallen zou dan een tweede ARB opgeroepen moeten worden. 11 Hazebroek, H., Helsloot, I., Roskam Abbing, M., Scholtens, A., Teunis, J. (2002). Evaluatie brand De Bonte Wever. Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding, Arnhem. 12 Gemeente De Ronde Venen (2004). Evaluatie dijkverschuiving Wilnis. Mijdrecht.
  • 17. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 11 Inzet ARB bij museumbrand Amersfoort (22 oktober 2007)13 In de Elleboogkerk te Amersfoort, waarin het Armandomuseum gevestigd was, vindt op 22 oktober 2007 een grote brand plaats. Het gebouw brandt hierbij geheel af. Direct na het afkondigen van GRIP-1 wordt een ARB gealarmeerd. Gemeentelijke medewerkers waren op dat moment, na het zien van rookwolken boven de stad, al bezig met het incident. Eén ARB besluit ter plaatse te gaan naar het incidentterrein en laat zich informeren door een OvD-B. Een andere ARB blijft in het gemeentehuis ten bate van het GBT. De ARB ter plaatse bij het incidentterrein blijft volgens de evaluatie ter plaatse om het GBT in het gemeentehuis te kunnen blijven voorzien van informatie. Het is niet duidelijk of deze ARB is aangesloten bij het CTPI. De ingezette bevolkingszorgtaken, in dit geval het opvangen en verzorgen van betrokkenen, werden vanuit het GBT georganiseerd. Inzet AOV bij “het mysterie van Hoogeveen” (5 november 2007)14 Op 5 november 2007 krijgt het personeel van een dierenzaak in Hoogeveen te maken met acute gezondheidsproblemen. Aangezien onduidelijk is waar deze acute klachten vandaan komen, wordt uiteindelijk opgeschaald naar GRIP-3. Gedurende de incidentbestrijding worden 23 personen in quarantaine gehouden en mogen 77 personen het gebied niet uit. 25 personen worden uiteindelijk opgenomen in een ziekenhuis. In de evaluatie wordt weergegeven dat de rol van AOV in het CoPI niet helder omschreven is in de planvorming. Hoewel door de andere partijen gewaardeerd werd dat de AOV ter plaatse was en kon meedenken, zou de AOV geen echte taak hebben gehad in het CoPI. De AOV neemt als liaison tussen het CoPI en de gemeentelijke processen deel aan het CoPI, maar tijdens dit incident zou dit onvoldoende tot zijn recht zijn gekomen. Men geeft in de evaluatie aan dat, gezien de huidige invulling van de rol, de AOV geen plaats zou moeten nemen in het CoPI. Dit mede vanwege het grote aantal personen dat reeds zitting heeft in het CoPI. Inzet AOV bij brand scheepswerf in De Punt (9 mei 2008)15 Op 9 mei 2008 vindt er een grote brand plaats in een bedrijfspand (scheepswerf) in de plaats De Punt, regio Drenthe. Tijdens deze brand maakt de wachtcommandant van de politie, medewerker van de meldkamer in Drenthe, voor de eerste keer GRIP-1. Echter aangezien de centralist van de brandweer niet conform GRIP-1 alarmeert, wordt onder andere de AOV niet gealarmeerd. De AOV wordt uiteindelijk wel gealarmeerd als later wordt opgeschaald naar GRIP-2. De AOV gaat dan alsnog ter plaatse om deel te nemen aan het CoPI. Uiteindelijk zal de AOV vanaf het derde CoPI deelnemen. Uit de evaluatie komt niet naar voren of vanaf dat moment de bevolkingszorgtaken door de AOV ter plaatse worden gecoördineerd. Planvorming en praktijk verschillen, zo blijkt uit de evaluatie, bij dit incident in zoverre van elkaar dat in de GRIP-regeling van de regio Drenthe destijds stond dat een AOV slechts situatieafhankelijk deel uit maakt van het CoPI. Uit gevoerde interviews door de schrijvers van het rapport blijkt dat in de praktijk de AOV in Drenthe altijd aanwezig is in het CoPI. 13 Bekkers, H., Hanemaayer, D., Flierman, D. (2007). Museumbrand Amersfoort: Evaluatie van het optreden van de hulpdiensten tijdens de brand in de Amersfoortse Elleboogkerk op 22 oktober 2007. B&A Consulting bv, Den Haag. 14 Bos, J.G.H., Jumelet, J., Schaap, S.D., Wensveen, M. (2008). Het mysterie van Hoogeveen: Evaluatie van de crisisbeheersing naar aanleiding van een incident in een dierenwinkel in Hoogeveen. COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, Den Haag. 15 Helsloot, I., Oomes, E., Weewer, R. (2009). Eindrapport Evaluatie van de brand in De Punt op 9 mei 2008.
  • 18. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 12 Over een rol van de gemeente bij niet-GRIP situaties staat in de Taskforce Gemeentelijke Processen uit 200816 een citaat van Wouter Jong, coördinator crisisbeheersing Nederlands Genootschap van Burgemeesters: “In toenemende mate zullen gemeentelijke deelprocessen de spil in crisisbeheersing gaan worden. Zeker ten aanzien van de zogenoemde GRIP-0 situaties, die operationeel bescheiden zijn maar op gemeentelijk vlak juist veel van een gemeente verlangen. Van familiedrama’s, zinloos geweld tot ernstige ongevallen en misdrijven. In toenemende mate zal de gemeente daar actief op moeten reageren.” Een cruciale beleidsstap wordt gemaakt in 2009 als het RRCP in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt uitgebracht. Doel van het plan is om de uniformiteit binnen de crisisbeheersing in Nederland zo veel mogelijk te waarborgen. Het RRCP had tot subdoelen:  De inrichting van de regionale crisisorganisatie te verbreden van rampenbestrijding naar crisisbeheersing;  De basis te leggen voor een eenduidige en transparante inrichting van de regionale crisisorganisatie;  De basis te leggen voor een regionale crisisorganisatie waarop externe partners moeiteloos kunnen aanhaken;  De basis te leggen voor multidisciplinair opleiden, trainen en oefenen (MOTO) waardoor een flexibele inzet en uitwisselbaarheid van functionarissen (ook bovenregionaal) mogelijk wordt;  De basis te leggen voor het verbeteren van de randvoorwaardelijke processen door inbedding in de regionale crisisorganisatie;  De planfixatie te verminderen door uit te gaan van reguliere dienst- en hulpverlening. Het RRCP is in 2010 vastgesteld door het Veiligheidsberaad, het overleg van de 25 voorzitters van de veiligheidsregio’s17 . In het RRCP wordt voor het eerst een functionaris van de gemeente – naar analogie van de andere leden in het CoPI aangeduid als OvD-Bz – als mogelijk onderdeel aan de kernbezetting van het CoPI toegevoegd. Deze functie die in de praktijk al op ad-hoc basis werd ingevuld door de ARB (of lokaal anders genoemd) kreeg hierdoor ook een unieke plek in de (niet- bindende) planvorming.18 Bij het tot stand komen van het RRCP moesten de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de OvD-Bz nog verder worden uitgewerkt, echter werd wel al gesteld dat deze in de lijn zouden liggen van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de OvD’s van de operationele hulpdiensten: “De OvD-Bevolkingszorg is op de plaats incident belast met de leiding over de organisatie van de Bevolkingszorg zonder daarbij te treden in de inhoudelijke wijze van optreden op het gebied van de gemeentelijke processen. De OvD-Bevolkingszorg is verantwoording verschuldigd aan de Algemeen Commandant Bevolkingszorg en draagt zorg voor een goede rapportage.” (Projectteam Regionaal Crisisplan, 2009).19 16 Taskforce Gemeentelijke Processen, “De gemeente als professionele kolom in de rampenbestrijding en crisisbeheersing”. Vastgesteld door het Veiligheidsberaad in de vergadering van 13 december 2008. 17 Opgemerkt wordt dat momenteel, in opdracht van het Veiligheidsberaad, gewerkt wordt aan het bijstellen van het Referentiekader Regionaal Crisisplan. 18 Taskforce Gemeentelijke Processen, “De gemeente als professionele kolom in de rampenbestrijding en crisisbeheersing”. Vastgesteld door het Veiligheidsberaad in de vergadering van 13 december 2008. 19 Ook de functie van Algemeen Commandant werd als nieuwe functie geïntroduceerd naar analogie van de AC- functie bij de politie.
  • 19. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 13 Uit raadpleging van de evaluatie van het schietincident in winkelcentrum De Ridderhof in 2011, blijkt dat, na vaststelling van het RRCP in 2010 door het Veiligheidsberaad, niet alle veiligheidsregio’s ook gelijk een OvD-Bz aan het CoPI hebben toegevoegd: Inzet MOV bij schietincident ‘De Ridderhof’ (9 april 2011)20 In het winkelcentrum ‘De Ridderhof’ vindt op 9 april 2011 een schietincident plaats, waarbij zeven personen (waaronder de dader) om het leven komen en 16 mensen verwond zijn. Het incident wordt in eerste instantie opgeschaald naar GRIP-2 en later door de burgemeester van Alphen aan den Rijn naar GRIP-3. Nadat de politie-, ambulance en uiteindelijk ook de brandweereenheden gealarmeerd zijn door de meldkamer, wordt ook de Medewerker Openbare Veiligheid (MOV) gealarmeerd. Volgens de evaluatie is het CoPI tijdens de incidentbestrijding drie keer bijeen geweest. Het eerste CoPI overleg richtte zich op de coördinatie van activiteiten die direct gerelateerd waren aan het schietincident. Tijdens het tweede CoPI werden de activiteiten met betrekking tot de bomdreiging van nabij gelegen winkelcentra gecoördineerd. Het derde en laatste CoPI coördineerde de activiteiten tijdens de herdenking op zondag 10 april. De MOV nam, volgens de evaluatie, geen deel aan het CoPI. Dit was conform de op dat moment geldende GRIP-procedure in de regio Hollands-Midden. Echter, aangezien in de avond van 9 april bij het ontbinden van het ROT toch behoefte bestaat aan een link tussen het gemeentelijke proces Opvang & Verzorging en het CoPI, wordt getracht een CoPI+ (CoPI-plus) in te richten door een MOV aan te laten sluiten bij het CoPI. Aangezien er te weinig MOV’ers beschikbaar zijn, lukt dit uiteindelijk niet. Het overleg tussen het CoPI en de MOV wordt telefonisch gevoerd. Dit is volgens het evaluatierapport het eerste moment dat een MOV’er betrokken werd bij het CoPI. Alle uitgevoerde bevolkingszorgtaken zijn door de MOV’er vanuit het gemeentehuis gecoördineerd. 2.2. De functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg anno nu De Wet veiligheidsregio’s, die sinds 2010 van kracht is, stelt in artikel 16 lid 121 dat het bestuur van de veiligheidsregio minimaal eens in de vier jaar een crisisplan vaststelt. In dit crisisplan dient onder andere een beschrijving van de betrokken organisaties te bevatten, waaronder de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. In het bijbehorende Besluit veiligheidsregio’s22 wordt onder andere de kernbezetting van de verscheidene crisisteams als het CoPI en het ROT beschreven. De functie van OvD-Bz wordt echter niet genoemd in het besluit, terwijl het RRCP wel de opmaat voor het besluit was: “Een commando plaats incident bestaat uit: (a) een leider commando plaats incident; (b) een officier van dienst van de brandweer; (c) een officier van dienst geneeskundig; (d) een officier van dienst van de politie of van de Koninklijke marechaussee; (e) een informatiemanager commando plaats incident, en (f) een voorlichtingsfunctionaris commando plaats incident.”23 20 Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (2011). Schietincident in ‘De Ridderhof’ Alpen aan den Rijn. 21 2014-12-09: Artikel 16 lid 1 Wet veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl. 22 2014-12-09: Artikel 2.1.1 lid 1 en artikel 2.1.4 lid 1 Besluit veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl. 23 2014-12-09: Artikel 2.1.2 lid 1 Besluit veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl.
  • 20. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 14 In de Nota van Toelichting op het Besluit veiligheidsregio’s staat enkel nog: “Het commando plaats incident stemt af conform de in het crisisplan vastgelegde afspraken met andere bij de rampenbestrijding of crisisbeheersing betrokken partijen. Deze afstemming heeft betrekking op te nemen maatregelen of de inzet van capaciteiten van deze partners.” (A. Th. B. Bijleveld-Schouten, Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 1 juli 2010). De ad-hoc ontwikkelingen die al gaande waren en het uitkomen van het RRCP bleken tenminste beleidsaanjagers te zijn voor een OvD-Bz in het CoPI. Want hoewel een OvD-Bz krachtens de wet geen deel hoeft uit de te maken van het CoPI blijkt uit bestudering van regionale crisisplannen en al dan niet gekoppelde GRIP-regelingen van veiligheidsregio’s in Nederland dat de functie van OvD-Bz in alle regionale crisisplannen wel wordt benoemd. Dit wil echter niet zeggen dat de OvD-Bz ook in alle regio’s is opgenomen in de kernbezetting van het CoPI. In de veiligheidsregio IJsselland en Amsterdam-Amstelland staat bijvoorbeeld in het Regionaal Crisisplan (RCP) dat een OvD-Bz indien nodig aan het CoPI kan worden toegevoegd. In de regio Kennemerland staat in het RCP dat, afhankelijk van de afspraken met de afzonderlijke gemeenten, een OvD-Bz aan het CoPI deelneemt. De veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland is momenteel de enige regio die in het RCP heeft staan dat een OvD-Bz nog niet deelneemt aan het CoPI. In alle andere veiligheidsregio’s maakt de OvD-Bz deel uit van de kernbezetting van het CoPI (zie ook tabel 1). In de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is, als voorbeeld, tijdens de vergadering van het Dagelijks Bestuur op 16 januari 2012 besloten om:  de ARB, conform de landelijke naamgeving, voortaan OvD-Bz te laten heten en;  de OvD-Bz, aangezien de OvD-Bz noodzakelijk is in de CoPI-bak om de processen bevolkingszorg te vertegenwoordigen en op te starten, voortaan in de hernieuwde GRIP-regeling24 op te nemen als lid van de kernbezetting van het CoPI. Het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond stelde vervolgens tijdens de vergadering op 13 februari 2012 de GRIP-regeling, versie 6.0, vast. Het RCP 2014-2018 van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond beschrijft de functie van OvD-Bz als: “De Officier van Dienst Bevolkingszorg (OvD-Bz) maakt onderdeel uit van het Commando Plaats Incident (CoPI). De OvD-Bz geeft leiding aan de uitvoeringsorganisatie van de bevolkingszorg in het inzetgebied CoPI. Kerntaken OvD-Bz zijn:  deelnemen aan het CoPI;  zorgdragen voor de opstart van de gemeentelijke processen (Bevolkingszorg) en leiding van de gemeentelijke functionarissen in het inzetgebied CoPI;  zorgdragen voor overdracht naar de reguliere gemeentelijke organisatie;  en het adviseren van het bestuur.”25 En ook volgens het “Opleidingskader voor de functie van Officier van Dienst Bevolkingszorg”, opgesteld door de projectgroep GROOT (2010), dient: “De Officier van Dienst - Bevolkingszorg onderdeel uit [te maken] van het Commando Plaats Incident (CoPI). Hij geeft leiding aan de uitvoeringsorganisatie van de bevolkingszorg in het inzetgebied CoPI. De Officier van Dienst -Bevolkingszorg: - ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de leider CoPI; - geeft de leider CoPI gevraagd en ongevraagd advies.” 24 Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure Rotterdam-Rijnmond, versie 6.0. 25 Regionaal Crisisplan Rotterdam-Rijnmond 2014-2018.
  • 21. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 15 2.3. Opleiding en toetsing De bevolkingszorg en daaraan gekoppeld de functie van OvD-Bz is, zoals in de inleiding aangegeven, steeds verder geprofessionaliseerd. Dit valt op te maken uit bepaalde lopende ontwikkelingen, zoals de producten van de projectgroep GROOT26 gericht op de kwalificatieprofielen en opleidingskaders voor de bevolkingszorg en de Kennispublicatie Bevolkingszorg.27 “De kwalificatieprofielen zijn opgesteld binnen het landelijk project GROOT, waarvoor door het toenmalige ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties subsidie is verleend”.28 De landelijke projectgroep GROOT, bestaande uit regionale en lokale coördinatoren gemeentelijke processen, is opgericht om kwalificatieprofielen en opleidingskaders te ontwikkelen voor de gemeentelijke kolom. De projectgroep deed dit in opdracht van het overleg van coördinerend gemeentesecretarissen. Doelstelling GROOT: “Het project GROOT ontwikkelt landelijke, kwalitatief goede opleidingskaders voor gemeentelijke sleutelfunctionarissen binnen de crisisbeheersing en streeft daarbij naar landelijke uniformiteit. Dit doen we vóór het veld en vooral ook mét het veld. Hiermee proberen we het gat te vullen dat voor de oranje kolom nog steeds bestaat: het ontbreken van gemeentelijke functiespecifieke opleidingen voor de crisisbeheersing.” (Factsheet ‘GROOT’, 2009). Er bestaat binnen GROOT een specifiek kwalificatieprofiel voor de functie van OvD-Bz. In dit kwalificatieprofiel staat onder andere het volgende over de OvD-Bz: “De Officier van Dienst - Bevolkingszorg heeft de volgende kerntaken: 1. Deelnemen aan het CoPI; 2. Zorgdragen voor de opstart en leiding van de gemeentelijke processen (bevolkingszorg) en de gemeentelijke functionarissen in het inzetgebied CoPI; 3. Zorgdragen voor overdracht naar de reguliere gemeentelijke organisatie. Vakbekwaam worden Het wenselijke basisniveau is voor de Officier van Dienst - Bevolkingszorg als volgt: Algemene kennis en vaardigheden:  HBO werk- en denkniveau;  Kennis van en ervaring met een politiek/bestuurlijke omgeving. Functionele kennis en vaardigheden:  Kennis van de multidisciplinaire (regionale) crisisorganisatie;  Kennis van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Stafsectie en taakorganisaties bevolkingszorg;  Kennis van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van primair de brandweer, politie en GHOR en secundair de overige partners in de crisisbeheersing, alsmede de procesinhoudelijke afhankelijkheden daarmee; 26 GROOT(ER) is een landelijke projectgroep bestaande uit regionale en lokale coördinatoren gemeentelijke processen die het initiatief hebben genomen om kwalificatieprofielen en opleidingskaders te ontwikkelen voor de gemeentelijke kolom. De projectgroep doet dit in opdracht van het overleg van coördinerend gemeentesecretarissen en het overleg van coördinatoren gemeentelijke processen. 27 Kennispublicatie bevolkingszorg: een uitgave van het Infopunt Veiligheid van het Instituut Fysieke Veiligheid, juni 2014. 28 Maarten Dewachter, opdrachtnemer namens het Landelijk Overleg van Coördinerend Gemeentesecretarissen, in zijn inleiding op de kwalificatieprofielen.
  • 22. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 16  Kennis van de gecoördineerde regionale incidentbestrijdingsprocedure (GRIP);  Kennis van relevante wet- en regelgeving;  Kennis van en inzicht in het regionaal risicoprofiel;  Ervaring met het werken onder crisisomstandigheden. Vakbekwaam blijven De Officier van Dienst - Bevolkingszorg blijft vanuit zijn reguliere functie en op basis van bijscholing, training en oefening bovenstaande kennis en vaardigheden en de in dit profiel aangegeven competenties bezitten. Hij voldoet daarbij minimaal aan de verplichtingen die in het kader van de Wet veiligheidsregio’s en het regionaal vastgestelde opleidings-, trainings- en oefenbeleid worden gesteld. Vakbekwaam blijven is zowel een werknemers- als werkgeversverantwoordelijkheid.” De profielen zijn opgesteld in opdracht van- en vervolgens vastgesteld door het Landelijk Overleg Coördinerend Gemeentesecretarissen, een managementraad van het landelijk Veiligheidsberaad.29 Er bestaan verschillende opleiders in Nederland die een traject aanbieden voor het opleiden van OvD’s-Bz. Drie van deze opleiders geven op hun website aan dat de opleiding conform het kwalificatieprofiel en het opleidingskader van GROOT wordt aangeboden. De opleidingen verschillen, conform de informatie die op de websites van de opleiders is terug te vinden, weinig van elkaar op het gebied van inhoud en duur.30 Naast het opleiden, bestaat er sinds 2012 ook de mogelijkheid om de rol te laten examineren. Het IFV heeft in samenspraak met het Veiligheidsberaad een landelijk examen voor de functie van OvD- Bz opgesteld en biedt deze tegen een vergoeding aan. Op het moment van schrijven wordt het landelijk examen voor de functie van OvD-Bz geëvalueerd en indien nodig wordt de vorm van het afnemen van het examen bijgesteld. Opleiding en toetsing in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond Op het gebied van de crisisbeheersing bestaat de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond uit vier samenwerkingsgebieden31 (samenwerkende gemeenten) en de gemeente Rotterdam. In 2013 zijn de kwalificatieprofielen van GROOT vastgesteld door de regionale kerngroep van officieren van dienst bevolkingszorg32 en worden deze algemeen binnen deze regio gehanteerd. De kerngroep is een maandelijks overleg, voorgezeten door de coördinerend gemeentesecretaris. In de kerngroep worden de vier bestaande samenwerkingsgebieden op het gebied van crisisbeheersing en de gemeente Rotterdam vertegenwoordigd. Binnen de kerngroep worden afspraken gemaakt over de wijze waarop invulling gegeven dient te worden aan de bevolkingszorg. Besluiten van de kerngroep worden als algemeen geldend geacht binnen de regio. Het staat individuele gemeenten echter nog steeds vrij, indien men het niet eens is met een besluit, om anders te handelen. Aangezien gemeenten zelf de kosten van het OTO dragen, bepalen zij grotendeels zelfstandig hoe medewerkers worden opgeleid en door welke opleider. De veiligheidsregio heeft een Multidisciplinair Meerjaren Opleidings-, Toetsing, en Oefenbeleidsplan Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (MMOTO). In de werkgroep die uitvoering geeft aan dit plan 29 Het Veiligheidsberaad bestaat uit de 25 voorzitters van de veiligheidsregio's. 30 2015-01-18: ontleend aan: www.vrconsult.nl, www.academievoorbevolkingszorg.nl en www.crisis- beheersing.nl. 31 De samenwerkingsgebieden zijn: (1) Goeree-Overflakkee, (2) Noord-Oever, (3) Voorne-Putten en (4) Zuid. 32 Vastgesteld door de regionale kerngroep OvD’s-Bz en in februari 2014 opnieuw, met de formats van taakkaarten, bekrachtigd.
  • 23. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 17 (werkgroep MMOTO) zitten vertegenwoordigers van alle regionale hulpdiensten (politie, brandweer, GHOR, gemeente en het Havenbedrijf Rotterdam) en wordt voorgezeten door een medewerker van de veiligheidsregio. De werkgroep bepaalt ieder jaar welke multidisciplinaire oefenmomenten worden georganiseerd en voor hoeveel medewerkers deze opengesteld worden. Eén van de oefenmomenten is de jaarlijkse CoPI oefening, een tweedaagse multidisciplinaire oefening waarin meerdere casussen beoefend worden. Naast multidisciplinaire samenwerking in CoPI verband is netwerken één van de doelen tijdens deze tweedaagse. De werkgroep MMOTO stelt de oefeningen eens per twee jaar beschikbaar per OvD-Bz. Eens per twee jaar oefenen is volgens de werkgroep MMOTO voor OvD’s-Bz de eis om binnen deze regio ‘gecertificeerd’ (inzetbaar) te blijven. Een daadwerkelijke inzet tijdens een GRIP incident telt ook mee om gecertificeerd te blijven.33 Daarbij wordt verder niet gekeken welke activiteiten de betreffende OvD-Bz heeft uitgevoerd. Een inzet waarbij de OvD-Bz slechts is opgeroepen, maar verder niet veel heeft gedaan, telt dus ook mee. Met andere woorden, er is niet afgesproken welke vaardigheden de OvD-Bz tenminste heeft moeten uitvoeren tijdens het incident wil deze voor de certificering meetellen. 2.4. Verschil OvD-Bz met andere officieren van dienst Hoewel regelmatig gesproken wordt over het gelijkwaardig zijn van de OvD-Bz als crisispartner (zie de inleiding) is maar de vraag of de OvD-Bz ook echt een gelijkwaardig partner kan zijn. OvD-Bz professioneel hulpverlener? Allereerst is de gemeente geen operationele hulpverleningsorganisatie, zoals bijvoorbeeld politie, brandweer en ambulancedienst dit wel zijn conform de Wet veiligheidsregio’s en de Politiewet 2012. Er bestaat geen wetgeving die de OvD-Bz als professionele hulpverlener aanwijst. Dat de gemeente – en dus de OvD-Bz – in dat opzicht ook geen gelijkwaardig crisispartner kan zijn wordt ook door de Taskforce Gemeentelijke Processen in 2008 benadrukt: “De hulpverleningsdiensten zijn 24 uur per dag en zeven dagen per week paraat, hun corebusiness is veiligheid. Qua organisatie zijn ze hier volledig op ingericht en werken ze al geruime tijd toe naar regionale samenwerking. Gemeenten zijn zover nog niet.” Daarnaast staat beschreven dat gemeenten niet primair belast zijn met repressieve, hulpverlenende en levensreddende taken. Ook worden gemeenten niet grotendeels aangestuurd via een bevelsstructuur zoals de politie, brandweer en GHOR. Meer recent wordt door de commissie Bruinooge (in ‘Bevolkingszorg op orde’34 ) zelfs gesteld dat de gemeente ook nooit een parate hulpdienst zal worden en dus nooit een gelijkwaardige crisispartner zal kunnen zijn. In plaats van verder te professionaliseren zou de gemeente juist meer moeten vertrouwen op de zelfredzaamheid van burgers en eigen gemeentelijke improvisatiekracht. Dezelfde bevoegdheden en opkomsttijd in CoPI? Op grond van artikel 1 van de Regeling optische en geluidssignalen 200935 mogen brandweer, politie en geneeskundige hulpverleners bij incidenten gebruik maken van optische- en geluidssignalen. Dit geldt niet voor de OvD-Bz. Dit heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de opkomsttijd voor een OvD-Bz in het CoPI; een OvD-Bz kan nooit zo snel ter plaatse zijn als een de professionele hulpverleners. 33 Vastgesteld door de regionale kerngroep OvD’s-Bz (datum besluit niet te achterhalen). 34 Commissie Bruinooge (2012). Bevolkingszorg op orde. De vrijblijvendheid voorbij. Den Haag, Veiligheidsberaad. 35 2014-01-07: Regeling optische en geluidssignalen 2009, ontleend aan http://wetten.overheid.nl.
  • 24. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 18 De vastgestelde opkomsttijd van de OvD-Bz in het CoPI verschilt in bepaalde regio’s dan ook ten opzichte van de OvD’s van de politie, brandweer en GHOR. Een opkomsttijd van 30 minuten is sinds 2010 conform artikel 2.3.1 van het Besluit veiligheidsregio’s verplicht: “Vanaf het moment dat is vastgesteld dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 2.2.1 beginnen de volgende onderdelen of functionarissen binnen de gestelde tijd met de uitvoering van hun taken: (a) een eerste commando plaats incident binnen dertig minuten.”36 Opgemerkt dient te worden dat de OvD-Bz niet genoemd wordt als deelnemer van het CoPI in artikel 2.1.2 lid 1 van hetzelfde besluit.37 Met andere woorden, daar waar de OvD’s van de hulpverleningsdiensten volgens het besluit verplicht deel moeten uitmaken van het CoPI geldt dit voor de OvD-Bz niet. Uit een vergelijking van de Regionaal Crisisplannen en al dan niet gekoppelde GRIP-regelingen, blijkt verder dat OvD’s-Bz in GRIP-situaties niet altijd bevoegd zijn om op te schalen naar GRIP. Onderstaande tabel geeft weer of een OvD-Bz in een veiligheidsregio deel uitmaakt van de kernbezetting van een CoPI, of de OvD-Bz bevoegd is tot opschalen naar een GRIP niveau en wat de opkomsttijd van een OvD-Bz is in een CoPI. Veiligheidsregio OvD-Bz in kernbezetting CoPI? OvD-Bz bevoegd tot opschalen? Opkomsttijd CoPI voor OvD-Bz Groningen Ja Nee <30 minuten wenselijk Fryslân Ja Ja naar GRIP 1 (in overleg met de burgemeester) 30 minuten Drenthe Ja Nee <30 min aanvang werkzaamheden & <60 min ter plaatse IJsselland Nee, de OvD-Bz kan indien gewenst worden toegevoegd Nee Niet vermeld Twente Ja Ja naar GRIP 1 30 minuten Noord- en Oost- Gelderland Nee, de functie OvD- Bz wordt niet ingevuld Niet van toepassing Niet van toepassing Gelderland-Midden Ja (OvD-BV genoemd) Ja naar GRIP 1 Niet vermeld Gelderland-Zuid Ja Ja naar GRIP 1 & 2 Niet vermeld Utrecht Ja Ja naar GRIP 1 & 2 Niet vermeld Noord- Holland Noord Ja Ja naar GRIP 1 30 minuten Zaanstreek- Waterland Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten Kennemerland Nee, de OvD-Bz sluit, afhankelijk van de afspraken met een gemeente, aan of niet Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten Amsterdam- Amstelland Nee, een OvD-Bz kan worden opgeroepen Nee Niet vermeld Gooi en Vechtstreek Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten Haaglanden Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten Hollands-Midden Ja Niet vermeld 30 minuten 36 2014-12-07: Artikel 2.3.1 Besluit veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl. 37 2014-12-07: Artikel 2.1.2 Besluit veiligheidsregio’s, ontleend aan http://wetten.overheid.nl.
  • 25. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 19 Veiligheidsregio OvD-Bz in kernbezetting CoPI? OvD-Bz bevoegd tot opschalen? Opkomsttijd CoPI voor OvD-Bz Rotterdam-Rijnmond Ja Nee 60 minuten Zuid-Holland Zuid Ja (OvD-Bev genoemd) Niet vermeld 30 minuten Zeeland Ja Niet vermeld 30 minuten Midden- en West- Brabant Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten Brabant Noord Ja Niet vermeld 30 minuten Brabant Zuid-Oost Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten Limburg-Noord Ja Niet vermeld Niet vermeld Limburg-Zuid Ja Niet vermeld Niet vermeld Flevoland Ja Ja naar GRIP 1 & 2 30 minuten Tabel 1 Kernbezetting, opschalen en opkomsttijd per veiligheidsregio aan de hand van het RCP of de GRIP-regeling
  • 26. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 20
  • 27. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 21 3. Relevante theorieën In dit hoofdstuk wordt een aantal verschillende theorieën beschreven die van invloed kunnen zijn op het inzetten van een OvD-Bz door andere officieren van dienst. In paragraaf 3.1 wordt, onder andere aan de hand van Recognition Primed Decision (RPD) making, ingegaan op de wijze waarop besluiten tijdens incidenten, rampen en crises tot stand komen en hoe je deze besluitvorming mogelijk kunt beïnvloeden. RPD, in hectische omstandigheden vallen professionals met het handelen terug op hun referentiekader, is mogelijk een reden waarom andere OvD’s in de acute fase niet aan de inzet van een OvD-Bz denken. Daarna wordt in paragraaf 3.2 ingegaan op een theorie over samenwerkingsverbanden en een theorie of ten tijde van incidenten, rampen en crises wel sprake kan zijn van samenwerking. In paragraaf 3.3 wordt uiteindelijk ingegaan op geïnstitutionaliseerde organisaties en of deze aan te passen zijn, ervan uitgaande dat de wijze waarop momenteel vorm wordt gegeven aan de incidentbestrijding (crisisbeheersing) gebeurt vanuit een geïnstitutionaliseerde ‘organisatie’. 3.1. Ervaring en routine bij incidenten, rampen en crises Zoals reeds in paragraaf 2.4 beschreven, zijn gemeenten niet primair belast met repressieve, hulpverlenende en levensreddende taken, zoals politie, brandweer en GHOR dat wel zijn. Al in het midden van de jaren zeventig beschreven Dynes en Quarantelli, volgens Van Duin (2011), aan de hand van twee variabelen hoe organisaties ten tijde van een ramp zullen optreden. “Naarmate de taak die verricht wordt en de structuur waarin dat gebeurt minder verschillen met het alledaagse, functioneert een organisatie grosso modo beter ten tijde van een ramp.” (Van Duin, 2011). In de jaren 80 van de vorige eeuw werd, mede naar aanleiding van het handelen van leidinggevenden van de brandweer tijdens incidenten en het neerschieten van een Iraans passagiersvliegtuig door een Amerikaans marineschip in 1988, veel onderzoek gedaan naar de wijze waarop experts in de praktijk beslissen: Naturalistic Decision Making. Eén van de modellen die hieruit voort kwam betreft de: Recognition Primed Decision making (RPD), gebaseerd op de besluitvorming van experts onder tijdsdruk.38 In het onderzoek toont men aan dat professionals39 tijdens incidenten, rampen en crises(omstandigheden) in een ‘split second’ besluiten nemen die gebaseerd zijn op wat men gewend is te doen in vergelijkbare omstandigheden. Anders gezegd komt het erop neer dat men besluiten neemt op basis van het eigen referentiekader. Wevers (1999) schrijft in zijn onderzoek naar de relatie tussen ervaring en Naturalistic Decision Making (NDM) dat een officier van dienst (in het geval van zijn onderzoek een OvD-B) tijdens de incidentbestrijding te maken krijgt met een hoge tijdsdruk, dynamische (snelle) ontwikkelingen, grote onzekerheid, beperkte (of onjuiste) informatie en veel ‘spelers op het veld’. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat de besluiten die genomen moeten worden onder druk komen te staan. 38 Klein 1993, Helsloot & Van Duin 1999. 39 Opgemerkt wordt dat het onderzoek zicht richtte op bevelvoerders bij de brandweer die, in zeer hectische omstandigheden en onder tijdsdruk, in een split second besluiten dienen te nemen. De theorie van Klein kan niet zonder meer één op één worden geprojecteerd op OvD’s van politie, brandweer en GHOR.
  • 28. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 22 De theorie van Klein over het beslismechanisme, zo beschrijven Helsloot & Van Duin (1999), is verdeeld in drie opeenvolgende stappen: 1. Situatieherkenning Indien een beslisser in een bekende situatie terecht komt, handelt deze op grond van zijn referentiekader; eerder opgedane ervaringen (bijvoorbeeld uit trainingen of daadwerkelijke incidenten) en eerder uitgevoerde acties. In een nieuwe, onbekende situaties baseert de beslisser de te nemen acties op basis van stap 2 en 3. 2. Seriële alternatieven vergelijken Allereerst valt de beslisser terug op het eigen referentiekader om te bezien of er vergelijkbare situaties zijn geweest die kunnen leiden tot een alternatief besluit met een goed resultaat tot gevolg. De afweging tussen de mogelijke alternatieven worden gerangschikt op de wijze waarop deze eerder tot een succes hebben geleid. Om te zien welk alternatief vervolgens het beste aansluit, gebruikt de beslisser stap 3. 3. Mentale simulatie De beslisser visualiseert de alternatieven en projecteert deze op de situatie. Men merkt hierbij op dat een persoon dit met de in zijn ogen belangrijkste alternatieven doet en daaruit de beste optie kiest, ook als deze opties niet optimaal is. Volgens Scholtens is “de implicatie hiervan dat wie sturing wil geven aan de beslissingen van individuen en individuele eenheden (in de responsfase), dat moet doen door hen in dagelijkse omstandigheden (praktijk en oefenen) deze beslissingen te laten nemen. Sturing in de responsfase kan derhalve alleen plaatsvinden als deze aansluit bij een soort vooraf in de individuen of individuele eenheden geïmplanteerde beslisboom.” (Scholtens, 2007). Van Duin (2011) en de projectgroep ‘Fundamentele bezinning op bevolkingszorg’ (2012) beschrijven beide in dit kader dat het aantal betrokkenen, in het kader van dit onderzoek bijvoorbeeld de OvD- Bz, zo klein mogelijk gehouden zou moeten worden. Het aantal incidenten, rampen en crises waarbij de OvD-Bz ervaring op kan doen komt namelijk relatief weinig voor. Als het aantal incidenten dan ook nog eens verdeeld wordt over een grote groep OvD’s, dan wordt de kans op betrokkenheid van een individuele OvD erg klein en doet men ook geen ervaring op. Om vervolgens ook in de koude fase meer ervaring op te doen, zou de kleine groep OvD’s, zo beschrijft men tevens, ervaring op kunnen doen bij opleidingen, trainingen en oefeningen. Hoewel ervaring één van de belangrijkste voorwaarden voor succesvol handelen en optreden is tijdens bijvoorbeeld crisisbeheersing, geeft Van Duin (2011) ook aan dat (dagelijkse) ervaring geen garantie blijkt te zijn tijdens crises. “De kenmerken van het bijzondere maken de situatie ook anders”, zo stelt hij. Dit dient in dit kader dus ook altijd voor ogen gehouden te worden. 3.2. Samenwerking of samen werken bij incidenten, rampen en crises Kaats en Opheij (2014) hebben meerdere onderzoeken verricht naar samenwerkingsverbanden. Partijen die betrokken zijn bij samenwerkingsverbanden, zo schrijven zij, worden bijvoorbeeld aangetrokken door een probleem of door een bijzondere samenwerkingsvorm. De samenwerking moet iets opleveren, aldus Kaats en Opheij (2014). Samen kun je iets realiseren of bereiken waar je alleen niet toe in staat zou zijn. Bij samenwerking leer je ook van elkaar, juist van partijen met een andere achtergrond en denkwereld.
  • 29. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 23 Om volgens Kaats en Opheij (2014) te kunnen komen tot samenwerking, moet er sprake zijn van een gedeelde ambitie, moet de samenwerking recht doen aan ieders belang en moet men rekening houden met het feit dat samenwerken mensenwerk is:  Gedeelde ambitie Aangezien de samenwerkingspartners een andere achtergrond hebben, kan er sprake zijn van spraakverwarring over de ambitie. “Het moet een ambitie zijn die van betekenis is voor en in het verlengde ligt van de strategie van ieder van de organisaties die in het samenwerkingsverband meedoen.” Tijdens het ‘opstellen’ van een gedeelde ambitie komen vragen aan bod als ‘Kunnen we samen meer bereiken dan alleen?’, ‘Hoe voorkomen we spraakverwarring?’ en ‘Is de doelstelling van één partner leidend of zijn er gezamenlijke doelstellingen’?’. De gedeelde ambitie wordt in ieder geval als bindmiddel tussen organisaties beschouwd. (Kaats en Opheij, 2014)  Samenwerken moet recht doen aan ieders belang Als organisaties willen samenwerken, moet men zich ervan bewust zijn dat er individuele belangen bestaan en collectieve belangen. Eerder onderzoek door Kaats en Opheij uit 2008 wees erop dat niet altijd het collectieve belang, maar ook individuele belangen van belang kunnen zijn bij samenwerkingsverbanden. Verder moeten de organisaties uitgaan van elkaars sterke, positieve punten en overeenkomsten in plaats van elkaars tegenstellingen uit te vergroten. (Kaats en Opheij, 2014)  Samenwerken is mensenwerk Samenwerkingsverbanden tussen organisaties worden aangegaan door mensen. Deze mensen gaan met elkaar een ‘klus’ aan en nemen hun eigen kwaliteiten, ervaringen en beelden van de werkelijkheid mee. Om tot samenwerking te komen is dan ook verbindend leiderschap nodig, wat het vermogen tot het verbinden van een groep individuen (organisaties) om voortgang en gedeelde resultaten te boeken betekent. Samenwerking gaat tevens gepaard met (veel of weinig) vertrouwen en (veel of weinig) waakzaamheid (/wantrouwen). De combinatie van vertrouwen en waakzaamheid leidt tot vier relatietypen: 1. Waakzaam contracteren; men is voorzichtig (waakzaam) naar elkaar en onder water spelen andere intenties en motieven een belangrijke rol. De samenwerking moet toereikend zijn om de klus te klaren, maar verdere toenadering wordt vermeden. De samenwerking is gericht op het resultaat en de persoonlijke relatie is ondergeschikt. 2. Onderzoekend uitwisselen; hierbij hebben de organisaties geen reden om vertrouwen te hebben in de verbinding (samenwerking), maar ook geen reden om waakzaam te zijn. Dit type komt voor bij netwerken die voornamelijk gericht zijn op kennisdeling, niet o, persoonlijke vertrouwensrelaties. 3. Berekenend verbinden; hierbij heeft een organisatie reden om vertrouwen te hebben in delen/facetten van de andere organisatie, maar tegelijkertijd ook redenen om waakzaam te zijn ten opzichte van andere delen/facetten van de andere organisatie. Men werkt op specifieke thema’s samen en op andere thema’s juist weer niet. Het is van belang om duidelijke spelregels met elkaar af te stemmen bij dit type. 4. Onbelemmerd samenwerken; dit type wordt gekenmerkt door gedeelde ambities. Men heeft de verwachting dat beide de gemeenschappelijke doelstellingen nastreven. Men spreekt elkaar in positieve zin aan en er is directe feedback bij knelpunten. (Kaats en Opheij, 2014)
  • 30. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 24 Binnen de wereld van de crisisbeheersing wordt veel gesproken over samenwerken. Het gaat binnen de rampenbestrijding en de crisisbeheersing over multidisciplinair optreden, maar de vraag is of dit ook betekent dat er samengewerkt kan worden of dat er samengewerkt moet worden. Een andere theorie dan van Kaats en Opheij, is namelijk die van Scholtens uit “Samenwerking in crisisbeheersing: Overschat en onderschat” (2007). Uit een onderzoek40 , dat Scholtens daarin beschrijft, naar de alledaagse samenwerking tussen primaire hulpverleningsdiensten blijkt dat de samenwerking tussen deze diensten doorgaans vanzelfsprekend verloopt. Indien de samenwerking dan toch niet vergaat zoals gewenst, dan zou de reden hiervan de hectiek van het moment kunnen zijn. Door deze hectiek zou men namelijk de belangen van de andere diensten (tijdelijk) uit het oog kunnen verliezen. Echter, zo schrijft Scholtens, blijkt uit evaluaties van grootschalige incidenten (de niet alledaagse incidenten) dat de operationele hulpdiensten in de acute fase primair monodisciplinair opereren, op basis van eigen bevindingen. Men richt zich op hun primaire taak, zoals het blussen van brand, het bieden van hulp aan slachtoffers en het herstellen van de openbare orde. Van coördinatie tussen de verschillende diensten is in deze fase helemaal nog geen sprake, aldus Scholtens. Een citaat: “Deze activiteiten die zijn bedoeld om de grootschalige multidisciplinaire coördinatie vorm te geven, vallen grotendeels buiten de dagelijkse routine. In de hectiek, zo blijkt, worden deze dan ook snel vergeten.” Scholtens gaat verder door aan te geven dat er niet alleen geen sprake is van monodisciplinaire sturing tijdens de acute fase, maar zelfs dat er sprake lijkt te zijn van terughoudendheid om op elkaars terrein te komen. Van samenwerking of samen werken is, indien nodig, pas sprake na de acute fase. In de hectiek, zo beschrijft Scholtens, valt men terug op ervaring en routine en daarmee dus op de wijze waarop men gewend is om dagelijks op te treden. Van Duin (2011) stelt in zijn lectorale rede iets soortgelijks op basis van NDM: “mensen in kritieke situaties en onder tijdsdruk handelen op grond van eerder opgedane ervaringen”. Hulpverleners richten zich in de acute fase op hun primaire taak, hun core business, hun ervaringen met de situatie die zich voordoet. 3.3. Veranderen van een geïnstitutionaliseerde organisatie De meeste verander- of vernieuwingstrajecten binnen organisaties verlopen niet succesvol zo blijkt uit onderzoek van Vermeulen (2011). Redenen hiervoor zouden bijvoorbeeld liggen in het gebrek aan betrokkenheid bij medewerkers en of leidinggevenden, het gebrek aan support vanuit de top en dat het voor betrokken partijen überhaupt niet duidelijk kan zijn waarom er iets dient te veranderen. Veel verandertrajecten lopen volgens Vermeulen over de grenzen van individuele organisaties heen, wat het verandertraject nog complexer maakt. Organisaties, aldus Scott (2001), worden in belangrijke mate gekenmerkt door specifieke normen, waarden, overtuigingen, regels en procedures. Het gaat hierbij vaak om factoren die in de loop der jaren zo ontwikkeld zijn en daardoor lastig te veranderen. Indien meerdere organisaties bij een verandering betrokken zijn, wordt dit alleen maar gecompliceerder. Scott geeft verder aan dat op het niveau van de sector ook opvattingen kunnen bestaan over hoe organisaties moeten functioneren. “Er is sprake van een soort ‘collectief geheugen’ dat voor alle spelers in een industrie min of meer 40 Leukfeldt, E.R., K.W.C. van der Straten, M.P. Kruis & W. Ph. Stol (2007). Ter plaatse. Alledaagse samenwerking tussen de primaire hulpverleningsdiensten. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
  • 31. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 25 gelijk is en dat het bijzonder lastig maakt om bestaande gebruiken ter discussie te stellen.” (Scott 2011). Bepaalde vernieuwingen kunnen volgens Vermeulen (2011) interessant zijn, maar toch niet doorgevoerd worden. Er is dan bijvoorbeeld sprake van te veel gevestigde belangen, sterke overtuigingen en of normen en waarden over hoe bepaalde dingen in een organisatie behoren te gaan. Hierbij komt het feit dat deze normen en waarden, procedures en overtuigingen niet altijd bewust ervaren worden, maar als vanzelfsprekend worden bezien. We hebben het dan ook wel over de afhankelijkheid van ingesleten patronen en processen. Deze organisaties zijn in meer of mindere mate geïnstitutionaliseerd. Verandering kan teweeg worden gebracht op meerdere manieren, aldus Vermeulen. Om instituties te veranderen, dien je in eerste instantie een organisatieonderdeel te hebben dat ontevreden is met de huidige situatie. Zij zien bijvoorbeeld hun belangen te weinig vertegenwoordigd en staan open voor alternatieven. Dit alleen zal echter geen verandering teweeg kunnen brengen. Er dient ook bij de andere organisatieonderdelen (of sectoronderdelen) draagvlak te bestaan om de bestaande opvattingen ter discussie te stellen door bijvoorbeeld het aandragen van alternatieven. Vermeulen beschrijft ook dat wanneer een ‘machtige partij’ ontevreden is over de huidige situatie en deze ontevredenheid gedeeld wordt door andere partijen, de kans groot is dat een verandertraject ingezet wordt. Partijen die echter sterk afhankelijk zijn van andere partijen en slechts beperkte invloed kunnen uitoefenen, zullen waarschijnlijk niet in staat zijn om de organisatie in de gewenste richting te bewegen. Detert en Pollock (2008) hebben, mede gebaseerd op het werk van Greenwood en Hinings (1996), onderzoek gedaan naar het veranderen van sterk geïnstitutionaliseerde organisaties. Zij beschrijven dat in dit soort organisaties vaak sprake zal zijn van weerstand tegen de voorgestelde veranderingen. Voor een deel wordt de weerstand bepaald door specifieke normen en waarden en vanzelfsprekendheden (socialisatieprocessen) die jarenlang tussen individuen of groepen zijn overgedragen. “De socialisatieprocessen vinden meestal niet plaats op het niveau van de organisatie als geheel, maar op het niveau van afdelingen of beroepsgroepen. Indien dit laatste het geval is, wordt de identiteit gedeeld met individuen buiten de eigen organisatie.” (Detert en Pollock, 2008). De individuen die zich bedreigd voelen in hun identiteit, bij veranderingen in hun normen en waarden (over hoe de dingen dienen te gaan), zullen als natuurlijke reactie weerstand bieden tegen de voorgestelde veranderingen. Vermeulen (2008) noemt uiteindelijk 3 strategieën die het succesvol veranderen van instituties faciliteren, namelijk: 1. Framing, de verandering op een juiste manier introduceren bij betrokken actoren en organisaties; 2. Creëren van een netwerk met organisaties of groepen in organisaties die een bepaalde verandering ondersteunen; 3. Het ontwikkelen van een ondersteunende infrastructuur met structuren, regels en praktijken die de verandering ook daadwerkelijk mogelijk maken.
  • 32. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 26
  • 33. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 27 4. De praktijk: bevindingen uit enquêtes en interviews In dit hoofdstuk worden de bevindingen gepresenteerd uit de enquête en de daarop gevoerde interviews. Dat wordt gedaan aan de hand van de vier deelvragen genoemd in paragraaf 1.1. De bevindingen gericht op deelvraag 1 en 2 zijn gebaseerd op de resultaten van de 53 ingevulde enquêtes en de daarop gevoerde interviews met 12 officieren van dienst bevolkingszorg en twee medewerkers van een veiligheidsregio, betrokken bij de bevolkingszorg. (Aangezien de opdrachtgever en ik zelf werkzaam zijn in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, zal waar mogelijk ook ingezoomd worden op bevindingen die uit deze regio afkomstig zijn.) 4.1. Herkenning van probleemstelling door andere OvD’s-Bz Deelvraag 1: Herkennen andere OvD’s-Bz het dat de OvD-Bz, ondanks de professionalisering van de functie, door andere partijen beperkt ingezet (en dus benut) wordt? Bevindingen uit online enquête Het merendeel van de geënquêteerden, maar liefst 35 van de 53, herkennen het door mij geschetste probleem niet. Zij vinden met andere woorden niet dat zij tijdens incidenten beperkt door andere partijen bij het incident worden betrokken (zie ook grafiek 1). Eén van geënquêteerden geeft zelfs aan dat hij in bepaalde gevallen vindt dat hij te vaak of onterecht wordt betrokken bij incidenten. Bijvoorbeeld als er geen sprake is van bevolkingszorgtaken. De vraag in de vragenlijst of men expliciet voorbeelden kon geven van situaties waarin zij niet werden ingezet, werd daarmee door hen dan ook niet beantwoord. Enkele reacties Voor de beeldvorming enkele reacties van de geënquêteerden die het door mij geschetste beeld niet (direct) herkennen:  Ik herken het niet, maar merk wel op dat tot GRIP het besef bij partners er niet altijd is dat de OvD-Bz een rol van betekenis heeft/kan hebben. Dan volgt niet direct of te laat alarmering omdat de OvD-Bz niet standaard in het proces gealarmeerd wordt. Ik bedoel bijvoorbeeld vanaf middelbrand in een flatgebouw waarbij m.b.t. de buitenruimte vaak zaken geregeld moeten worden of eenvoudige opvang georganiseerd wordt. Eender bij grote ongevallen. Indien de OvD- Bz op eigen initiatief ter plaatse komt, zie je dat wel de mogelijkheden benut worden.  Sinds we de functie van OvD-Bz hebben worden we bij alle (niet)GRIP incidenten betrokken. In het begin werden we zelfs te vaak gebeld, dan wij nodig achten. Als het geen GRIP is en er is wel iemand van de gemeente nodig, dan belt de meldkamer rechtstreeks met de betreffende gemeente. Daarover hebben we afspraken gemaakt met de meldkamer en de 14 gemeenten.  De lijnen met de politie zijn vaak kort maar ook met de verschillende OvD brandweer. Vaak betreft het hetzelfde clubje en weten we elkaar te vinden. Incidenteel zijn er wel incidenten waarbij de politie de burgemeester vergat in te lichten. Vaak, via social media, weet de burgemeester het al en vraagt ons actie richting de politie te ondernemen voor informatie.  Ongetwijfeld zijn er voorbeelden, maar ik denk dat we eerder moeten oppassen voor de valkuil dat we als OvD-Bz overal bij betrokken willen zijn. Vroeger, toen er nog geen OvD-Bz was, nam een politieagent bij een incident buiten kantoortijd rechtstreeks contact op met de buitendienst voor hekken. Nu zien we regelmatig dat de OvD-Bz gealarmeerd wordt en dat deze alsnog zegt dat ze zelf de buitendienst kunnen bellen.
  • 34. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 28 Drie van de 35 geënquêteerden die aangaven het probleem enerzijds niet te herkennen, gaven wel aan dat partners de meerwaarde van de gemeente, in casu de OvD-Bz, bij asbestincidenten niet helder op het netvlies hebben. “Vooral de procedures rondom dit soort incidenten zijn bij partners niet altijd bekend en men weet niet wat de bevolkingszorgtaken in deze zijn”, aldus één van de geënquêteerden. Een minderheid van de geënquêteerden, 18 van de 53, herkent het door mij geschetste probleem wel. Zij hebben één of meerdere voorbeelden gegeven van recente incidenten, waarbij de OvD-Bz in hun ogen niet is benut doordat hij/zij beperkt of zelfs helemaal niet is ingezet. Het gaat vooral om (gelijksoortige) incidenten als:  een middelbrand waarbij slechts één of enkele woningen betrokken zijn, maar waarbij de bewoners opgevangen moeten worden en er (na)zorg opstart dient te worden;  stroomstoringen die, vanwege de uitval van gemalen en andere voorzieningen, zorgen voor overlast in de gemeente en waarbij processen als pers- en publieksinformatie en buitendienst goed gecoördineerd- en afgestemd moeten worden met de taken van andere diensten.  een zedenzaak die beperkt blijft tot een kleine groep betrokkenen, maar uiteraard zowel maatschappelijk- als bestuurlijk erg gevoelig ligt. Enkele reacties Enkele voorbeelden van incidenten, waarvan geënquêteerden aangeven dat de OvD-Bz beperkt of niet is ingezet, maar waarvan men zelf vond dat men ingezet had moeten worden:  “Een ontruiming (in een wintermaand) van een brommerclub, waar op dat moment een summer party gaande was en de bezoekers in hun zwembroek en bikini’s liepen. Ik hoorde pas de eerste volgende werkdag van het incident. Ik wilde in een eerder stadium geïnformeerd worden om de burgemeester te kunnen informeren en eventueel en indien nodig te ondersteunen bij de opvang en verzorging van betrokkenen.”  “Een brand in een horecagelegenheid, waarbij asbest was vrijgekomen. Bij asbestincidenten is het de procedure dat ik als OvD-Bz geïnformeerd wordt in verband met de gemeentelijke taken zoals de sanering van de openbare weg. Dat is men hier vergeten.”  “Dit is inderdaad de kern waar het om draait. Als OvD-Bz zijn we afhankelijk van andere diensten om gealarmeerd te worden. Ik ben weleens niet gealarmeerd bij een brand in een school, terwijl hierin een grote taak ligt voor de gemeente als het gaat om de nafase. De brandweer kijkt toch vooral vanuit zijn eigen kolom.”  “Een woningbrand, waarbij omliggende woningen werden ontruimd. Betrokkenen vroegen zich later af waar ze naartoe konden en hoe ze aan informatie konden komen. Als OvD-Bz had ik de pers- en publieksvoorlichting kunnen opstarten.”  “Het is het vooral herkenbaar bij incidenten die politiek gevoelig liggen. Hierbij word ik als OvD- Bz nog al eens vergeten. Het gaat dan met name om het communicatieproces richting de burger, het bestuur en de raad.”  “Een familiedrama, waarbij een vader zichzelf, zijn vrouw en kind om het leven had gebracht. In dit kader had ik als OvD-Bz een coördinerende rol moeten vervullen op het gebied van de processen pers- en publieksopvang, bijzondere uitvaartzorg en nazorg.” In grafiek 1 staat hoe de verdeling, tussen geënquêteerden die het geschetste beeld van de hoofdvraag al dan niet herkennen, verspreid ligt over de verschillende veiligheidsregio’s.
  • 35. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 29 Grafiek 1 Verdeling geënquêteerden over de veiligheidsregio's, deelvraag 1 Bevindingen uit interviews Tijdens de interviews met de OvD’s-Bz heb ik, grotendeels naar aanleiding van de enquête, doorgevraagd om meer inzicht te krijgen in de voorbeelden van situaties waarin OvD’s-Bz in hun beleving wel of niet onterecht zijn ingezet. Alleen de geïnterviewden uit de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond herkenden het probleem dat zij geregeld bij incidenten niet worden ingezet. De overige geïnterviewden gaven (wederom) aan hele goede ervaringen te hebben als OvD-Bz. Twee van deze geïnterviewde OvD’s-Bz geven bijvoorbeeld aan dat zij de andere diensten soms eerder moeten afremmen om de OvD-Bz overal bij te betrekken. Het gaat dan om incidenten waarbij er geen bevolkingszorgtaken zijn of waarbij er regionale afspraken met derden zijn gemaakt over de uitvoering van die taken. “Denk aan een kleinschalige opvang van betrokkenen die door Salvage41 uitgevoerd kan worden”, aldus één van de geïnterviewden. Enkele praktijkvoorbeelden door geïnterviewden die aangeven het probleem niet te herkennen:  Een OvD-Bz geeft aan dat het wel eens voor komt dat hij als OvD-Bz te snel wordt ingezet bij incidenten buiten GRIP om. Het gaat dan bijvoorbeeld om de opvang van 2 bewoners. Dit kan heel gemakkelijk anders, sneller georganiseerd worden, aldus de geïnterviewde: bijvoorbeeld 41 Stichting Salvage verzekert eerste hulp en opvang na brand. Stichting Salvage is een onafhankelijke stichting die in 1986 door het Verbond van Verzekeraars, in samenwerking met expertisebureaus en schoonmaakbedrijven is opgericht. Vanaf 1995 is de stichting volledig gelieerd aan het Verbond van Verzekeraars en bestaat het bestuur enkel nog uit brandverzekeraars. (ontleend aan: http://www.stichtingsalvage.nl, 6 december 2014) 0 2 4 6 8 10 12 Rotterdam-Rijnmond Twente Friesland Noord- en Oost Gelderland Utrecht Haaglanden Gelderland Zuid Kennemerland Gelderland Midden Ijsselland Brabant Noord Brabant Zuid-Oost Zuid-Holland Zuid Midden- en West Brabant Hollands-Midden Flevoland Herkenning Geen herkenning
  • 36. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 30 door Salvage. Ik vind dat ik als OvD-Bz een meerwaarde kan hebben indien het gaat om grotere groepen die opgevangen moeten worden of indien er meerdere bevolkingszorgprocessen moeten worden opgestart of gecoördineerd.  Er zijn incidenten waarbij er sprake is van taken die gedaan moeten worden door bijvoorbeeld de buitendienst, aldus een geïnterviewde. Deze buitendienst is volgens de geïnterviewde via een calamiteitenpiket goed te bereiken. Nu wordt daar geregeld de OvD-Bz voor gebeld, aangezien de partners daar een goede ervaring mee hebben. Dit is volgens de geïnterviewde niet nodig. Dit geldt ook voor milieu incidenten. Ook hiervoor hebben we een eigen piketregeling en partners zouden daar rechtstreeks zaken mee kunnen doen.  Een andere geïnterviewde woont en werkt in een kleine gemeenschap. Hier is sprake van een ‘ons-kent-ons’ situatie. Er zijn dus korte lijnen. De OvD-Bz wordt enkel en alleen ingezet binnen de eigen gemeente, maar dit gaat dan ook altijd goed. Naast de gemeentelijke OvD-Bz, bestaat er ook een regionale pool met OvD-Bz in zijn regio. De geïnterviewde maakt daar geen onderdeel van uit. De OvD’s-Bz uit de pool kunnen ter ondersteuning ter plaatse gevraagd worden. Oefeningen met deze pool tonen echter aan dat de pool niet werkt. De OvD’s uit de pool missen lokale kennis en komen te laat bij incidenten.  Buiten GRIP incidenten om wordt de OvD-Bz goed betrokken, aldus de geïnterviewde. De meldkamer heeft in de regio een aparte desk voor operationele zaken en die beheren de telefoon ten bate van de bevolkingszorg. Doordat er bij de meldkamer specifiek iemand is ten bate van de bevolkingszorg, wordt de OvD-Bz ook beter betrokken bij incidenten. “Er is iemand die weet waar we van zijn en wanneer we een rol hebben.” De geïnterviewde OvD’s-Bz uit de regio Rotterdam-Rijnmond geven aan dat de OvD-Bz inderdaad nog maar beperkt door andere partijen wordt ingezet. “Hoewel een verbetering waarneembaar is sinds de regionale professionaliseringsslag op het gebied van de bevolkingszorg, komt het nog geregeld voor dat een OvD-Bz niet of pas laat ingezet wordt bij-, dan wel niet geïnformeerd wordt over een incident”, aldus één van de geïnterviewden. Enkele voorbeelden van incidenten, waarvan de geïnterviewden aangeven dat de OvD-Bz beperkt of niet is ingezet, maar waarvan men zelf vond dat men ingezet had moeten worden:  Eén van de geïnterviewden geeft aan dat het bij incidenten, waarbij sprake is van maatschappelijke onrust of die bestuurlijk gevoelig liggen, nog wel eens voor komt dat de OvD-Bz wordt vergeten. Deze OvD-Bz geeft aan dat op dit terrein een belangrijke taak is weggelegd voor de OvD-Bz. Het bestuur dient snel en juist geïnformeerd te worden en mogelijk dienen verscheidene gemeentelijke processen opgestart te worden. Denk hierbij aan het proces bijzondere uitvaartzorg bij bijvoorbeeld een familiedrama, pers- en publieksvoorlichting en nazorg. Het informeren van een burgemeester kan niet iedereen, aldus de OvD-Bz. Citaat: “Je dient hiervoor enige maatschappelijke- en bestuurlijke sensitiviteit te hebben. Dat mis ik bij de medewerkers van de politie en brandweer”.  Er was bij een incident sprake van een brandstichting in een woning. Woningen rondom moesten ontruimd worden en er werden bussen ingezet om betrokkenen tijdelijk in op te vangen. De hulpdiensten moesten echter hun aandacht verdelen tussen de incidentbestrijding en de opgevangen betrokkenen. Verder bleek er sprake te zijn van maatschappelijke onrust in verband met de, na later bleek, willekeurige brandstichting. De OvD-Bz is bij dit incident niet ingezet, terwijl deze de zorg voor de betrokkenen voor de rekening had kunnen nemen. Ook had de OvD- Bz al de eerste aanzet kunnen doen om iets te doen aan de onrust die er bij omwonenden bleek te zijn. Te denken valt aan het inschakelen van slachtofferhulp en het al dan niet voorbereiden van een bijeenkomst.  Bij ernstige incidenten op het gebied van de sociale veiligheid, denk aan een zedenzaak, doodslag of moord, wordt je soms als OvD-Bz slecht geïnformeerd of beperkt/niet ingezet, aldus een geïnterviewde. Dit terwijl de politie vaak te weinig aandacht heeft voor de directe omgeving
  • 37. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 31 waarin het incident heeft plaatsgevonden. De politie richt zich op het onderzoek, maar verder contact met omwonenden, niet zijnde het buurtonderzoek, is er niet. Er is weinig tot geen aandacht voor de eventuele maatschappelijke onrust. Hier kan het juist goed zijn om de gemeente deze rol op te laten pakken. Een burgemeester die gepositioneerd wordt, nazorg in relatie tot de impact die het kan hebben op de omgeving, etc.  In het algemeen kan gesteld worden dat partners buiten GRIP incidenten om nauwelijks aan de OvD-Bz denken, aldus een geïnterviewde. Tijdens GRIP is het ineens heel normaal dat een OvD- Bz er is en gaan bevolkingszorgtaken zonder discussie over naar de OvD-Bz. Zodra er echter niet opgeschaald is, denkt niemand aan de OvD-Bz. Enkele voorbeelden: bij een GRIP incident regelt de OvD-Bz op verzoek verkeersregelaars om de politie te ontlasten, buiten GRIP om wordt onnodig extra politiecapaciteit ingeschakeld om dit zelf te organiseren. Bij een GRIP incident gaat de OvD-Bz over de opvang van betrokkenen, buiten GRIP om wordt er extra capaciteitsdruk gelegd bij de partners. 4.2. Inzetcriterium voor de OvD-Bz Deelvraag 2: In welke situaties wordt de OvD-Bz wel of niet ingezet? Aangezien ik uit eigen ervaring weet dat OvD’s-Bz, in ieder geval in de veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond, niet in alle gemeenten op dezelfde wijze worden ingezet bij incidenten, heb ik bij de vraagstelling in zowel de online enquête als bij de interviews onderscheid gemaakt tussen sociale veiligheid en fysieke veiligheid, zoals beschreven in het Basisboek integrale veiligheid. Stol (2011) beschrijft daarin sociale veiligheid als volgt: Sociale veiligheid verwijst naar de mate waarin mensen beschermd zijn en zich beschermd voelen tegen persoonlijk leed door misdrijven (criminaliteit), overtredingen en overlast door anderen (RMO, 2004; Elffers & De Jong, 2004). Verder gaat het in discussies over sociale veiligheid doorgaans om alledaagse veiligheid in de directe woon- en leefomgeving, bijvoorbeeld om slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit, zoals woninginbraken en autodiefstal, of overlast door hangjongeren. Stol (2011) beschrijft de fysieke veiligheid als: Fysieke veiligheid is de mate waarin mensen beschermd zijn en zich beschermd voelen tegen persoonlijk leed door ongevallen en tegen onheil van niet-menselijke oorsprong. Bij fysieke onveiligheid met een niet-menselijke oorsprong kunnen we denken aan leed dat mensen wordt aangedaan door natuurrampen, zoals overstromingen, storm en blikseminslag, falende machines, maar ook aan leed door epidemieën. Bij ongevallen gaat het bijvoorbeeld om verkeers- en transportongevallen, brand, arbeidsongelukken, vergiftiging door vrijkomende chemische stoffen, instortingen en ontploffingen. Online enquête Uit de resultaten van de enquête blijkt dat mijn ervaring uit de regio Rotterdam-Rijnmond, met betrekking tot het verschillend ingezet worden van een OvD-Bz, ook landelijk opgaat. 26 geënquêteerden gaven aan dat zij door hun gemeente zijn aangewezen voor zowel de inzet bij incidenten op het gebied van de sociale veiligheid, als bij incidenten op het gebied van de fysieke veiligheid (bij zowel GRIP als ook niet-GRIP incidenten). Tien van deze geënquêteerden kwamen uit de regio Rotterdam-Rijnmond.
  • 38. Officier van Dienst Bevolkingszorg Van planarena naar praktijkarena J.W.P. Keemink (MCPM4) Pagina | 32 16 geënquêteerden gaven aan dat zij door hun gemeente zijn aangewezen voor de inzet bij incidenten op het gebied van de fysieke veiligheid (zowel GRIP als ook niet-GRIP incidenten), maar niet voor incidenten op het gebied van de sociale veiligheid, terwijl deze wel plaatsvinden. Geen van de 16 geënquêteerden kwam uit de regio Rotterdam-Rijnmond. 10 geënquêteerden gaven aan dat zij door hun gemeente enkel en alleen zijn aangewezen voor de inzet bij GRIP incidenten, onafhankelijk van het feit of het gaat om een incident op het gebied van de sociale veiligheid of de fysieke veiligheid. Eén van deze geënquêteerden kwam uit de regio Rotterdam-Rijnmond. 1 geënquêteerde heeft de vraag overgeslagen. Interviews Uit de gevoerde interviews blijkt dat er, buiten het verschil tussen ingezet worden bij incidenten op het gebied van fysieke- en of sociale veiligheid, ook de nodige andere verschillen zijn op het gebied van de inzetbaarheid van de OvD-Bz. Twee voorbeelden van deze verschillen zijn:  In een regio wordt in een aantal gemeenten een ‘Ambtenaar Openbare orde & Veiligheid’ (AOV) ingezet bij niet-GRIP incidenten. Bij GRIP incidenten wordt altijd de OvD-Bz ingezet. Indien een incident start als niet-GRIP incident, maar waarbij uiteindelijk opgeschaald wordt naar GRIP, vertrekt de AOV naar het gemeentehuis. In casu betekent dit dat het motorkapoverleg dat politie, brandweer en GHOR ter plaatse hadden met de AOV wordt voortgezet door de OvD-Bz in het CoPI. In principe zijn de AOV en de OvD-Bz in deze regio niet één en dezelfde persoon. De geïnterviewde merkt op dat zij geen voorbeeld heeft van een incident waarbij eerst de AOV’er ter plaatse ging en er daarna opgeschaald is naar een GRIP-fase. Zij weet dus ook niet of deze werkwijze al dan niet negatieve gevolgen heeft voor de incidentbestrijding.  In een regio kent men buiten de landelijke GRIP structuur om nog een tussenlaag tussen het motorkapoverleg en GRIP 1, namelijk een GRIP 0 (niet te verwarren met de GRIP 0 die in andere regio’s wordt gezien als het motorkapoverleg). Net als bij het motorkapoverleg zit de OvD-Bz in deze regio niet in de kernbezetting van de GRIP 0 fase (voor zover er een kernbezetting van een motorkapoverleg bestaat). De OvD-P, OvD-B en de OvD-G wel. Men probeert momenteel om de OvD-Bz deel te laten uitmaken van de kernbezetting in de GRIP 0 fase. Ook op het gebied van de soort inzet die gewenst is zijn verschillen waarneembaar. Zo geven drie geïnterviewden aan dat niet altijd alle inzet van gemeentelijke diensten bij GRIP incidenten, behandeld of gecoördineerd worden door een OvD-Bz. De geïnterviewden geven aan dat hulpdiensten in die gevallen (soms) rechtstreeks bellen naar specifieke gemeentelijke diensten, zoals een waak- en wachtdienst voor ‘buitendiensttaken’ (hekken, rioleringswerkzaamheden, etc.). Een OvD-Bz wordt dan niet gealarmeerd. Eén van deze drie geïnterviewden geeft aan dat het voorkomt dat hij er soms na een incident achter komt dat, zonder zijn medeweten, ook andere onderdelen van de gemeente actief zijn geweest voor hetzelfde incident. “Dit komt doordat de andere gemeentelijke onderdelen rechtstreeks door partners zijn gebeld.”, aldus de geïnterviewde. 11 geïnterviewden geven daarentegen aan dat bij GRIP incidenten altijd alle gemeentelijke diensten gecoördineerd worden door de OvD-Bz Daarnaast benadrukken de geïnterviewde OvD’s-Bz het verschil tussen de incidenten waarvoor de OvD-Bz wordt ingezet en welke incidenten niet. Zo geven de geïnterviewde OvD’s-Bz aan dat er buiten GRIP om, soms per gemeente, verschillende inzetcriteria voor de OvD-Bz bestaan. Zedenzaken