P. 44 & 45, Pieter Tops, Igno Pröpper & Bart Litjens.
Bij ernstige en grootschalige openbare
ordeverstoringen ontstaat een tekort aan
circa 18.500 fe bij de politie en Koninklijke
Marechaussee. Dit blijkt uit een recent
onderzoek naar drie ergst denkbare
crisisscenario’s onder verantwoordelijkheid
van de Politieacademie voor het ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Defensie.
In deze handreiking staat een overzicht van
maatregelen die gemeenten en ketenpartners
samen kunnen nemen om de veiligheid rondom Oud&Nieuw te vergroten, in het bijzonder ook voor de betrokken hulpverleners. De gepresenteerde maatregelen zijn ook toepasbaar op andere grote of kleine evenementen: van braderie tot jazzfestival en van wielerwedstrijd tot Koningsdag.
Dit is een update van September 2014
Haciendo Universidad, boletín semanal de la Universidad Católica Santa María la Antigua de Panamá.
www.info.usma.ac.pa
Para mayor información contáctenos a :
dci@usma.ac.pa // 230-8200/8305
Haciendo Universidad, boletín semanal de la Universidad Católica Santa María la Antigua de Panamá.
www.info.usma.ac.pa
Para mayor información contáctenos a :
dci@usma.ac.pa // 230-8200/8305
In deze handreiking staat een overzicht van
maatregelen die gemeenten en ketenpartners
samen kunnen nemen om de veiligheid rondom Oud&Nieuw te vergroten, in het bijzonder ook voor de betrokken hulpverleners. De gepresenteerde maatregelen zijn ook toepasbaar op andere grote of kleine evenementen: van braderie tot jazzfestival en van wielerwedstrijd tot Koningsdag.
Dit is een update van September 2014
Haciendo Universidad, boletín semanal de la Universidad Católica Santa María la Antigua de Panamá.
www.info.usma.ac.pa
Para mayor información contáctenos a :
dci@usma.ac.pa // 230-8200/8305
Haciendo Universidad, boletín semanal de la Universidad Católica Santa María la Antigua de Panamá.
www.info.usma.ac.pa
Para mayor información contáctenos a :
dci@usma.ac.pa // 230-8200/8305
Esta presentación contiene las teorías de las necesidades psicosociales del ser humano, que el personal de salud debe reconocer para brindar cuidados integrales.
ClearPass Extensions allow ClearPass to integrate with multiple enterprise services to cover dynamic real-time requirements like automatic guest registration and MDM integration. Microsoft Intune, McAfee ePolicy Orchestrator are some examples of integrations achieved using ClearPass Extensions. Check out the webinar recording where this presentation was used: https://community.arubanetworks.com/t5/Security/Technical-Webinar-Recording-Slides-ClearPass-Extensions-and-how/td-p/292221
Register for the upcoming webinars: https://community.arubanetworks.com/t5/Training-Certification-Career/EMEA-Airheads-Webinars-Jul-Dec-2017/td-p/271908
Eindrapport inzet-krijgsmacht-in-openbare-orde-handhaving -14 december 2009Bart Litjens
Onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteiten die Defensie zou moeten inzetten om de politie en de Koninklijke Marechaussee te ondersteunen in geval van grote rellen, een pandemie en een grote overstroming.
Belgische terroristen-databank bevat al 675 individuenThierry Debels
Op 14 oktober 2019 telde de Gemeenschappelijke Gegevensbank volgens minister De Crem 556 Foreign Terrorist Fighters of FTF'ers, 52 Homegrown Terrorist Fighters of HTF'ers en 67 haatpropagandisten of HP's.
Op donderdag 6 november 2014 organiseerde het expertisecentrum Veilige Publieke Taak een kennisbijeenkomst over de verbinding tussen VPT en het integrale veiligheidsbeleid. Sprekers waren Axel Weggelaar van het CCV, Corina Buijtendijk van de gemeente Sittard-Geleen en Leontine van Mamaeren van de gemeente Leiden. Dit is de samenvatting van deze bijeenkomst.
VNMI interview minister Liliane Ploumen: IMVO-aanpak kan leiden tot transform...Frank Buijs
VNMI interview minister Liliane Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking: IMVO-aanpak kan leiden tot transformatie (december 2015). Ze wil tempo
maken met sectorconvenanten voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Kwaliteit staat voorop, maar als er te lang wordt gepraat dreigt het risico dat er te weinig wordt gedaan, zegt ze. “Het gaat wel om het verbeteren van levens van mensen.”
Esta presentación contiene las teorías de las necesidades psicosociales del ser humano, que el personal de salud debe reconocer para brindar cuidados integrales.
ClearPass Extensions allow ClearPass to integrate with multiple enterprise services to cover dynamic real-time requirements like automatic guest registration and MDM integration. Microsoft Intune, McAfee ePolicy Orchestrator are some examples of integrations achieved using ClearPass Extensions. Check out the webinar recording where this presentation was used: https://community.arubanetworks.com/t5/Security/Technical-Webinar-Recording-Slides-ClearPass-Extensions-and-how/td-p/292221
Register for the upcoming webinars: https://community.arubanetworks.com/t5/Training-Certification-Career/EMEA-Airheads-Webinars-Jul-Dec-2017/td-p/271908
Eindrapport inzet-krijgsmacht-in-openbare-orde-handhaving -14 december 2009Bart Litjens
Onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteiten die Defensie zou moeten inzetten om de politie en de Koninklijke Marechaussee te ondersteunen in geval van grote rellen, een pandemie en een grote overstroming.
Belgische terroristen-databank bevat al 675 individuenThierry Debels
Op 14 oktober 2019 telde de Gemeenschappelijke Gegevensbank volgens minister De Crem 556 Foreign Terrorist Fighters of FTF'ers, 52 Homegrown Terrorist Fighters of HTF'ers en 67 haatpropagandisten of HP's.
Op donderdag 6 november 2014 organiseerde het expertisecentrum Veilige Publieke Taak een kennisbijeenkomst over de verbinding tussen VPT en het integrale veiligheidsbeleid. Sprekers waren Axel Weggelaar van het CCV, Corina Buijtendijk van de gemeente Sittard-Geleen en Leontine van Mamaeren van de gemeente Leiden. Dit is de samenvatting van deze bijeenkomst.
VNMI interview minister Liliane Ploumen: IMVO-aanpak kan leiden tot transform...Frank Buijs
VNMI interview minister Liliane Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking: IMVO-aanpak kan leiden tot transformatie (december 2015). Ze wil tempo
maken met sectorconvenanten voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Kwaliteit staat voorop, maar als er te lang wordt gepraat dreigt het risico dat er te weinig wordt gedaan, zegt ze. “Het gaat wel om het verbeteren van levens van mensen.”
Lees mijn artikel: Basisvereisten crisismanagement in het juiste perspectief ...Erik Klaver
Dit artikel in het Magazine Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing van maart 2008 is een reactie op de kanttekeningen die Ira Helsloot en Bart Boon plaatsen bij de basisvereisten crisismanagement in het Magazine Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing van februari 2008.
Samen werken aan veiligheid. In dit rapport maakt Capgemini een analyse van de belangrijkste ontwikkelingen op veiligheidsgebied.
Het visierapport bevat een aantal lezenswaardige essays, waarin verschillende ontwikkelingen op het gebied van veiligheid worden belicht met de kansen en bedreigingen die daarmee samenhangen. De verschillende auteurs geven naast een heldere visie ook grensverleggende inzichten en oplossingen op het snijvlak van vrijheid en veiligheid. Trends in Veiligheid is een informatief en boeiend rapport voor zowel bestuurders als beleidmakers. Het beschrijft in heldere taal waar Nederland staat op het gebied van veiligheid en waar de uitdagingen nog liggen.
Evaluatie van de wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningenBart Litjens
Evaluation of the Law on municipal antidiscrimination provisions (WGA) for the Netherlands Ministry of the Interior and Kingdom Relations. This law lays down rules concerning provisions that need to be available at the municipal level for handling and recording discrimination complaints. This document is the first evaluation of the effectiveness and impact of this law. This evaluation took place in 2012, two years after the law came into force. The evaluation shows that 98% of the municipalities have made provisions for the implementation of the two legal tasks set in the law: registration and assistance in the immediate environment of citizens. These are deemed approachable and accessible. Almost half of the municipalities indicate that the WGA contributes to increased awareness of discrimination in the local community. Yet more effort is needed to achieve full registration of discrimination.
Premier Charles Michel moet alle overheden van het land achter gemeenschappelijke projecten scharen, om een einde te maken aan het falende beleid. Dat stellen de topmanagers Johnny Thijs, Bernard Delvaux en Baudouin Meunier in een open brief.
Veel vreemde nummerplaten aan moskee van WetterenThierry Debels
Raadslid Walter Govaert stelt zich op de politieraad van 26 maart 2018 vragen bij het feit dat er veel buitenlandse nummerplaten gespot worden op vrijdag in de omgeving van de moskee.
Lees mijn artikel: Interview Hans Alders (vanaf pagina 2)Erik Klaver
Ik interviewde samen met Tessa de Haan Hans Alders bij zijn vertrek als voorzitter van het Landelijk Beraad Crisisbeheersing voor de Nieuwsbrief Crisisbeheersing
Similar to Krijgsmacht als medehandhaver van openbare orde en veiligheid - Artikel (20)
Vormgeving en organisatie van de participatie over de toekomst van Europa - A...Bart Litjens
Advies en verkenning naar aanleiding van de volgende vraag:
Hoe kun je op een goede manier burgers betrekken bij de Conferentie over de toekomst van
Europa – passend bij uitgangspunten van het kabinet? Wat zijn dan toepasselijke
mogelijkheden of scenario’s?
Provincie Gelderland: Samenwerken aan bestuurskrachtBart Litjens
Dé bestuurskracht van een gemeente (of provincie) bestaat niet. De benodigde bestuurskracht is situationeel. Deze is afhankelijk van verschillende factoren zoals specifieke maatschappelijke opgaven, het eigen ambitieniveau, de positie in de regio en het vermogen om in samenwerking opgaven te realiseren. De kenmerken en de specifieke context van een gemeente bepalen met welke bril je naar de bestuurskracht kijkt, hoe je deze beoordeelt en wat een passende agenda is voor (door)ontwikkeling naar een sterke gemeente.
Dit onderzoek voorziet in een gereedschapskist om bestuurskracht door te ontwikkelen. In het bijzonder is aandacht voor ontwikkeling van innovatieve werkwijzen en het verbeteren van de kwaliteit van samenwerking. Concreet richtpunt is het realiseren van de voorliggende maatschappelijke opgaven. Dit concrete richtpunt krijgt vorm in een ontwikkelagenda voor elke gemeente: “Aan welke punten gaan we de komende tijd werken?”, “Wat levert dit op?”, “Wat zijn daarvan de resultaten?” Dat kan om van alles gaan.
In de regel stelt de toekomst nieuwe uitdagingen aan gemeenten en vereist dit een niveausprong aan bestuurskracht. Bij bestuurskracht geldt daarom het credo: ‘stilstaan is achteruitgaan’. Een ontwikkelagenda voor bestuurskracht is daarom nooit af. Deze blijft in beweging door telkens weer nieuwe eisen te stellen aan de werkwijze: “Kunnen we het nog beter doen?”, “Wat willen of moeten we ook kunnen?”, “Welke nieuwe eisen stellen ontwikkelingen in de omgeving of samenwerking aan onze werkwijze?”.
Voor de toekomst - Onderzoek Jeugdzorg - gemeenten Aalten, Oost Gelre en WInt...Bart Litjens
Deze rapportage is een bouwdocument. Dit is een gezamenlijk resultaat van alle deelnemers aan de gesprekken en werkateliers. Het bouwwerk is van alle spelers. Het biedt een kwaliteitsbeeld en ontwikkelpunten om samen aan te werken. Dit beeld is tijdens het onderzoek getoetst tijdens de gesprekken en werkateliers met raadsleden, beleidsmedewerkers, leden Ondersteuningsteam, jeugdconsulenten, vertegenwoordigers van zorgorganisaties, huis- en jeugdartsen. Het zijn tevens waarden die alle spelers belangrijk en wenselijk vinden voor de verdere doorontwikkeling (‘transformatie’) van de jeugdzorg. Daarmee sluiten we tevens aan op ontwikkelingen die al in gang zijn gezet – bijvoorbeeld voor betere monitoring
Delftse Rekenkamer - Regievoering door gemeente DelftBart Litjens
Het onderzoek dient drie doelen:
a) Inzicht geven in de kwaliteit van de regievoering
rond strategische samenwerking door de gemeente Delft en de resultaten hiervan vanaf 2008 tot heden.
b) Inzicht geven in de mate waarin de raad bij strategische samenwerking tot politieke sturing en controle komt.
c) Het doen van aanbevelingen om de doelen rond strategische samenwerking te helpen realiseren, met een accent op het versterken van de politiek sturende en
controlerende rol van de raad
Nuenen c.a. met open vizier de bestuurlijke toekomst tegemoet - 9 januari 2018Bart Litjens
(1) Het ontwikkelen van een visie op de toekomstige bestuurlijke organisatie van gemeente Nuenen c.a. en de bredere regio.
(2) Het verkennen van de verbinding met de gemeente Son en Breugel en met gemeente Eindhoven.
(3) Het herijken van de bestuurskracht van gemeente Nuenen c.a..
Artikel: Opgaven gestuurd werken: startpunt voor de herijking van de bestuurl...Bart Litjens
In dit artikel presenteren we een alternatieve aanpak voor de herijking van de bestuurlijke organisatie. De focus ligt op het verbeteren van de werkwijze en samenwerking –gericht op het realiseren van concrete maatschappelijke opgaven. Richtpunt is een gezamenlijke ontwikkelagenda. Aanpassingen in de structuur volgen pas als verbeteringen in de werkwijze en samenwerking dit vragen. Hiermee kunnen geïsoleerde structuurdiscussies – over herindeling, ambtelijke fusies of regionale structuren – achterwege blijven
Onderzoek naar ICT en informatievoorziening in gemeente winterswijk - 24 okto...Bart Litjens
Er voltrekt zich een digitale transformatie waarbij digitale technologie doordringt in alle aspecten van ons leven en onze samenleving. Deze transformatie heeft ook grote gevolgen voor de gemeente Winterswijk. Technologische ontwikkelingen stellen gemeenten voor nieuwe uitdagingen. Tegelijkertijd bieden ze ook geheel nieuwe mogelijkheden.
Binnen gemeente Winterswijk is beperkte ruimte om goed in te spelen op deze uitdagingen en mogelijkheden – ondanks een grote inzet van de ICT organisatie.
• ICT en informatievoorziening worden vooral gezien en aangestuurd als bedrijfsmiddel en nauwelijks als strategische hulpbron voor dienstverlening en het realiseren van maatschappelijke opgaven.
• Er is beperkte tijd en ruimte om te ontwikkelen en te experimenteren. Bovendien zijn de opleidingsbudgetten voor de ICT-organisatie beperkt.
• De gemeentelijke ICT-organisatie is nog vooral bezig om de basis wat betreft ICT en informatievoorziening op orde te krijgen. Dit traject loopt nog zeker door tot 2020.
Daarbij gaat een aanzienlijk deel van de tijd en capaciteit uit naar informatiebeveiliging en privacybescherming om te voldoen aan omvangrijke eisen van de rijksoverheid en de Europese Unie op dit gebied.
Ondertussen voltrekken de technologische ontwikkelingen zich alleen maar sneller. Om te voorkomen dat de gemeente blijvend achterop raakt is dringend een aantal stappen nodig.
Het is essentieel dat ICT en informatievoorziening veel meer wordt aangestuurd als een strategische hulpbron en de raad, college/ ambtelijke organisatie heldere keuzen maken over het ambitieniveau.
Het is belangrijk dat de gemeente tot 2020 slagvaardig doorwerkt aan het op orde brengen van de basis. Tegelijkertijd is nodig dat de gemeente tijd en ruimte maakt voor concrete pilots om innovatieve oplossingen uit te proberen en te ontdekken rond verschillende vraagstukken op gebied van dienstverlening, sociaal domein, fysiek domein en democratie. Het opzetten van een ‘Research and Development team’ is belangrijk om deze pilots op een goede manier voor te bereiden en te begeleiden.
Artikel tijdschrift Bestuurskunde: De structuur van beleidsnetwerkenBart Litjens
Artikel over de effectiviteit van beleidsnetwerken aan de hand van samenwerking binnen het Regionaal Economisch Overleg Rijnmond. In het artikel wordt gepleit voor meer onderzoek naar de structuur en effectiviteit van netwerken.
Lokale regie uit macht of onmacht onderzoek naar de optimalisering van de g...Bart Litjens
Achttien gemeenten namen in de periode november 2003 – april 2004 deel aan het
onderzoek naar de ‘optimalisering van de gemeentelijke regierol’ door het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In iedere gemeente is ingezoomd op een
specifiek beleidsveld: inburgering, onderwijs of veiligheid. Uit de gesprekken met
vertegenwoordigers van gemeenten en maatschappelijke organisaties blijkt dat de
invulling van de ‘gemeentelijke regierol’ veel discussie en vragen oproept. “Wat is
gemeentelijke regie? Onder welke (lokale en rijks-) voorwaarden kun je de regierol
waarmaken? Wanneer ben je een goede regisseur?” Bij een nadere verkenning blijkt
‘regie’ niet het zoveelste ‘hoera-woord’ aan het gemeentelijke firmament te zijn, maar
een (vaak al) stevige praktijk om maatschappelijke problemen met andere partijen aan te
pakken.
Gemeenten zijn ook bij uitstek de partij waar maatschappelijke organisaties een regierol
van verwachten. Deze grote verwachtingen richting de gemeente gaan verder dan alleen
het ‘organiseren van samenwerking’ of het ‘verleiden’ van maatschappelijke organisaties
tot coöperatie. Regisseren vraag veel en omvat meer dan het louter hebben van ‘een rol
bij de samenwerking’. Er wordt overzicht, verantwoording afleggen over het geheel en
een stevige beleidskoers van de gemeente verlangd. Daarnaast is regievoering
mensenwerk. Beschikken bestuurlijke en ambtelijke regisseurs bijvoorbeeld over
voldoende autoriteit, communicatieve vaardigheden en ‘ondernemerschap’ om de
regierol op te pakken? Uit het onderzoek komt naar voren dat vooral lokale voorwaarden
van belang zijn voor succesvolle gemeentelijke regie. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het citaat
waarmee dit voorwoord opent, dat ‘interne regie’ binnen de gemeentelijke organisatie
een belangrijke voorwaarde is voor het kunnen vervullen van ‘externe regie’.
Met de deelname aan het onderzoek geven de gemeenten aan te willen leren om te
verbeteren. De gemeenten accepteerden dat anderen daarbij over de schouder
meekijken. Gemeenten geven op de drie onderzochte beleidsvelden allemaal op hun
eigen wijze vorm en inhoud aan ‘de gemeentelijke regierol’. Gemeenten verschillen vaak
ook in de ontwikkelingsfase waarin de regierol zich bevindt. In geen geval past het
binnen de intenties van dit onderzoek om beoordelingen uit te spreken in termen van
‘slecht’ of ‘fout’. Het leren staat centraal. Alle ervaringen worden nadrukkelijk naar
buiten gebracht. Een groot aantal voorbeelden, lessen en aanbevelingen vormen de rijke
oogst van dit onderzoek. Zonder de enthousiaste deelname en bijdragen van de achttien
gemeenten en de vele samenwerkingspartners van deze gemeenten zou dit niet mogelijk
zijn geweest.
Wanneer werkt participatie? Een ontwikkelmodel voor inspraak en interactieBart Litjens
Interactie met de samenleving scoort hoog bij gemeenten. Het bestuur wil inspraak, interactieve
beleidsvorming, overleg, samenwerking en zelfs ‘de stad teruggeven aan de burger’. De burger moet
kunnen bijdragen aan beslissingen die hem direct of indirect aangaan, vinden gemeenten. Toch
blijft de praktijk van participatie weerbarstig.
Gemeenten worstelen met de vraag hoe je de inbreng van burgers mee laat tellen bij beleid. ‘Draagvlak voor beleid’ klinkt vaak goed als doelstelling. Maar het blijft nogal een eenzijdige wens; niet de
bijdrage van de burger staat voorop, maar het beleid van de gemeente. De overheid kijkt toch vaak
over de burgers heen in plaats van recht in hun ogen.
Gemeenten willen participatie van de burger. Ze weten wel dat zichtbaar en open lokaal bestuur niet
gemaakt wordt met af en toe een meedenkavond. Participatie werkt pas vanuit een duurzame relatie. Het gaat over wederzijds vertrouwen. Maar hoe creëer je dat? Hoe schep je ruimte voor initiatief
en verantwoordelijkheden van burgers? Hoe betrek je burgers, bedrijven en instellingen constructief
en steeds weer bij beleidskeuzes? En waarom geven inspraakprocedures zo weinig energie en leiden
ze maar zelden tot nieuwe inzichten?
Kortom, wanneer werkt participatie?
Artikel in City Journal: normen voor burgerparticipatieBart Litjens
Burgerparticipatie staat sinds halverwege
de jaren negentig bij vrijwel elke overheid
hoog op de agenda. Dat is niet onlogisch,
gezien de afhankelijkheid van de overheid van burgers, bedrijven en instellingen. Maar de praktijk blijft achter bij de
verwachtingen, want burgerparticipatie
komt maar moeizaam van de grond.
Hoe kan de impasse worden doorbroken?
Een normatief kader voor de ontwikkeling
van een ‘participatieve infrastructuur’ in
gemeenten kan behulpzaam zijn.
Op basis van dit kader werd, na plaatselijk
onderzoek, een diagnose gesteld voor de
gemeenten Leiden en Dordrecht.
Krijgsmacht als medehandhaver van openbare orde en veiligheid - Artikel
1. jaargang 8 | nummer 3 | mei/juni 2010 Magazine
Thema: Wet veiligheidsregio’s treedt in werking
Vliegramp Tripoli • Lessen vulkaan-as crisis
Heroverwegingen Veiligheid en Terrorisme
Verkenningen toekomst krijgsmacht
nationale veiligheid
en crisisbeheersing
2. 3 | Introductie – voorwoord door staatssecretaris Ank Bijleveld-Schouten 4 | Veiligheids-
beraad wil verbindende schakel zijn (Thom de Graaf) 5 | De Wet veiligheidsregio’s –
een terugblik op aanleiding en doel 6 | Samenvatting belangrijkste discussiepunten
8 | Bevoegdheden voor de responsfase – de Wet veiligheidsregio en het vervolg
11 | Minder brokken door beter toezicht (John Jorritsma, cdK Friesland) 12 | Veiligheid
Voorop bij brandweer Rotterdam-Rijnmond 13 | Ruimte voor flexibele voertuigbezetting
en opkomsttijden brandweer 14 | Rampen kennen geen grenzen 16 | De Staat van de
rampenbestrijding 18 | Waar staan we nu en hoe verder naar structureel beter? 20 |
Basisboek regionale crisisbeheersing (recensie) 21 | Civiel-militaire samenwerking -
tussenmeting 2009 22 | Dag van de Veiligheidsregio 2010 25 | Netcentrisch Werken eind
2011 ingevoerd
26 | Landelijke aanpak nazorg vliegramp Tripoli 29 | Waarnemers Onderzoeksraad in Libië
29 | DNA-onderzoek slachtoffers Tripoli 30 | Collegiaal delen van ervaringen 31 | 100%
veiligheid is levensgevaarlijk 32 | Lessen van de “Vulkaanas-crisis” 35 | Over de herover-
wegingen Veiligheid en Terrorisme 38 | De Verkenningen: houvast voor krijgsmacht van de
toekomst 42 | De krijgsmacht: verkennen, heroverwegen en verkiezen 44 | De krijgsmacht
als medehandhaver van openbare orde bij grootschalige crises 46 | Kwetsbaarheidsanalyse
Spionage: Alles van waarde is weerloos 48 | Nationale crisis vergt Landelijke Operationele
Staf 50 | Xynthia: leren van de gevolgen van een stormvloed in Frankrijk 52 | Grootschalige
evacuatie in Nederland – storm in een glas water? 53 | Landelijke Evacuatie Module 2.0
54 | Crisis Call Center wie pakt de handschoen op? 56 | Als maatschappelijke onrust dreigt
– aanpak arrestatie Benno L. geëvalueerd 57 | Leidraad Veiligheidsmaatregelen WK voetbal
2010 58 | Vitale infrastructuren simuleren 58 | Nieuwe website Nationaal CrisisCentrum
60 | Vier vragen aan: Joris Voorhoeve (lid Adviesraad Internationale Vraagstukken)
Inhoud
Het Magazine nationale
veiligheid en crisisbeheersing
is een tweemaandelijkse
uitgave van de directie
Nationale Veiligheid van het
ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het blad informeert,
signaleert en biedt een
platform aan bestuurders
en professionals over
beleidsontwikkeling,
innovatie, uitvoering en
evaluatie ten aanzien van
nationale veiligheid en
crisisbeheersing.
De verantwoordelijkheid voor
de inhoud van de artikelen
berust bij de auteurs.
Thema: Wet veiligheidsregio treedt in werking
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 20102
3. 3Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010
De Wetveiligheidsregio’s
treedt in werking
drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten,
staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties
Na een voorbereiding van een aantal jaren
zal in oktober 2010 de Wet veiligheidsregio’s
in werking treden. Een gebeurtenis waar
lang naar is uitgekeken. In dit themanummer
van het Magazine nationale veiligheid en
crisisbeheersing wordt uitvoerig ingegaan
op de Wet en de besluiten, de aanloop en
gevolgen van het in werking treden.
Professioneler en grootschaliger
Door met name de veiligheidsregio’s en gemeenten is
veel tijd en energie gestoken in het op orde brengen
van de rampenbestrijding. Met de Wet veiligheidsregio’s
wordt een inhaalslag gemaakt naar krachtiger bestuurde
en nog meer professioneel functionerende veiligheids-
organisaties die voldoen aan duidelijke en meetbare
kwaliteitscriteria en voorbereid zijn op crises die ons
land kunnen treffen.
Enkele grotere rampen en crisissituaties in de afgelopen
decennia hebben het besef versterkt dat ontwikkelingen
in de samenleving sneller en anders verlopen dan de
hulpverleningsorganisaties hebben kunnen bijbenen.
Ook het type potentiële rampen is verbreed, waardoor
een verbreding naar crisisbeheersing van meer mogelijke
maatschappelijke en technische verstoringen van de
samenleving noodzakelijk is. Samenwerking moet
worden aangegaan met een ruimere kring van partner-
organisaties. Dat betekent dat reguliere hulpverlenings-
diensten in beleidsvorming meer gezamenlijk moeten
optrekken én dat de samenwerking met actoren buiten
het reguliere netwerk van hulporganisaties verder moet
worden opgebouwd en geïntensiveerd.
Een bundeling van krachten op de schaal van de
politieregio’s is nodig om de slagkracht en de verander-
capaciteit in de regio’s te vergroten.
De belangrijkste uitdaging nu is dat de regio’s zich
concentreren op invoering van de Wet en de besluiten
over de volle breedte. In de aanloop naar het in werking
treden is al een groot deel van het werk verzet. Tussen
de regio’s is inmiddels veel congruentie bereikt, maar
de restanten van wat ooit een lappendeken van regio’s
tussen brandweer, politie en geneeskundige hulp was,
zijn nog steeds niet helemaal verdwenen. Ook de
invoering van omgevingsdiensten is hierbij relevant.
De doorontwikkeling van de politie- en veiligheidsregio’s
moet in ieder geval in nauwe samenhang met elkaar
plaatsvinden. Het is heel belangrijk dat onderlinge
kennisuitwisseling wordt bevorderd en dat kennis en
ervaring in de verschillende regio’s optimaal wordt
benut.
De Wet en de Besluiten worden geïmplementeerd en
moeten hun uitwerking krijgen in de regio’s. Evaluatie en
reflectie op dit beleid zijn de logische en noodzakelijke
vervolgstappen voor ons ministerie. Maar dat is voor
morgen. Vandaag zijn we vooral tevreden dat de Wet
per 1 oktober 2010 een gegeven is.
Ik wens u veel leesplezier in dit themanummer over de
Wet veiligheidsregio’s.
4. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 20104
Het Veiligheidsberaad wil de verbindende schakel
zijn tussen alle partners in het veiligheidsdomein.
Ons doel is de effectiviteit en doelmatigheid van de
samenwerking in de veiligheidsregio’s te verbeteren.
Ik heb het dan niet alleen over de gemeenten, brand-
weer, politie en de geneeskundige hulpverlening bij
ongevallen en rampen. Veiligheid is een zaak van
iedereen. Ik nodig dan ook graag alle partijen uit om
met ons te werken aan veiligheid. Het Veiligheidsberaad
kan en wil namelijk één stem en gezicht geven aan
multidisciplinaire samenwerkingsverbanden in de
regio’s; onder andere richting de minister van BZK.
Hoewel de wet nog in werking moet treden, blik
ik toch alvast vooruit. De samenwerking tussen de
crisispartners wordt binnenkort verder versterkt door
de oprichting van de Ondersteuningsorganisatie
Fysieke Veiligheid (OFV). Deze organisatie zal het
Veiligheidsberaad, de veiligheidsregio’s en de manage-
mentberaden ondersteunen en faciliteren bij de
uitvoering van de verschillende taken. Ook zal de OFV
de bovenregionale en landelijke voorzieningen in stand
houden die nu nog worden beheerd door het ministerie
van BZK.
De resultaten van het onderzoek ‘Rampenbestrijding
op Orde eind 2009’ van de Inspectie Openbare Orde
en Veiligheid, vormen een belangrijk signaal dat we
er nog niet zijn en dat we vooral niet achterover
kunnen leunen, ook niet als de Wet veiligheidsregio’s
in werking treedt. Tegelijkertijd wil ik benadrukken
dat de veiligheidsregio’s de afgelopen jaren al heel
eel gerealiseerd hebben, mede doordat zij hebben
geanticipeerd op de komst van de Wet. Alle partijen
beseffen dat er de komende jaren nog veel werk
verzet moet worden om de rampenbestrijding en
crisisbeheersing verder op orde te krijgen. De Wet leidt
tot een nieuwe bestuurlijke inbedding van de veilig-
heidsregio’s, normen en prestatie-eisen en diverse
nieuwe planvormen. Veiligheidsregio’s hebben enige
tijd nodig om naar deze situatie toe te groeien. Ik roep
u allen op om de vaart erin te houden en tot mooie
resultaten te komen. Meer dan zestien miljoen mensen
verwachten terecht dat u als professional of bestuurder
alles uit de kast haalt om optimaal voorbereid te zijn
op een eventuele ramp of crisis, maar nog meer dat u
uw best zal doen om deze te voorkomen.
Met de minister van BZK maken we afspraken over de
wijze waarop we de regio’s verder kunnen ondersteunen
bij de professionalisering van de rampenbestrijding.
Denkt u hierbij aan het ondersteunen van regio’s die op
bepaalde onderwerpen achterlopen, het stimuleren van
kennis – en informatie-uitwisseling en het ontwikkelen
van modelafspraken met de onderscheiden crisispart-
ners. Net als de minister zie ook ik graag dat niet alleen
rampenbestrijding, maar ook crisisbeheersing in 2011
naar een hoger plan getild is. Vanuit het Veiligheids-
beraad streven we ernaar om u hierbij zo breed mogelijk
te ondersteunen.
Veiligheidsberaad wil
verbindende schakelzijn
Thom de Graaf,
voorzitter
Veiligheidsberaad
Dit najaar zal de Wet veiligheidsregio’s in werking treden. Als
voorzitter van het Veiligheidsberaad, het overlegorgaan dat
bestaat uit de 25 voorzitters van de veiligheidsregio’s, ben ik
verheugd met deze nieuwe wet, omdat we door kunnen gaan
met de professionalisering van de rampenbestrijding en
crisisbeheersing in Nederland.
5. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010 5
Actuele situatie
De Wet veiligheidsregio’s is in Staatsblad 2010, nummer
145 en 146 gepubliceerd. De Besluiten Personeel en
Veiligheidsregio liggen voor advies bij de Raad van
State, eventuele aanpassingen worden daarna door-
gevoerd. De ambtsinstructie van de Commissarissen
der Koningin is inmiddels door de Raad van State
behandeld en zonder opmerkingen (blanco advies)
geretourneerd. Dat betekent dat zodra de Raad van State
de advisering over de besluiten heeft afgerond en de
consultatieresultaten van de ministeriële regeling
personeel zijn verwerkt, niets meer in de weg staat om
de Wet in werking te laten treden. Het proces om te
komen tot de Wet en samenhangende besluiten heeft
een aantal jaar geduurd. Interessant is om nog maar
eens terug te kijken waarvoor de Wet is bedoeld,
welke doelen werden nagestreefd en welke situatie
of omstandigheden aanleiding hebben gevormd voor
het ontstaan van dit nieuwe regelgevende kader.
Achtergrond - veranderende wereld van veiligheid
De totstandkoming van de Wet veiligheidsregio’s kent
een lange voorgeschiedenis met een aantal zeer tastbare
aanleidingen, zoals de vuurwerkramp in Enschede in
mei 2000 en de Nieuwjaarsbrand in café ‘t Hemeltje in
Volendam. Door een toenemende verstrengeling van
economie, technologie, ecologie, cultuur en bestuur is
de complexiteit van de samenleving sterk toegenomen.
Rampenbestrijding werd en wordt uitgebreid naar
crisisbeheersing omdat dreiging vanuit klassieke
rampen is verruimd met nieuwe ramptypen. Te denken
valt aan de MKZ crisis van 2003, de dreiging van een
griepepidemie, terreurdreiging en de ‘zoutcrisis’.
Deze nieuwe dreigingen vragen om een nieuwe
aanpak, andere partners en een hedendaagse strategie.
De behoefte ontstond aan een grotere organisatieschaal
dan de gemeenten: de meeste gemeenten zijn te klein
om alle taken op het gebied van rampenbestrijding én
crisisbeheersing te kunnen invullen.
De behoefte aan multidisciplinaire samenwerking
neemt nog steeds toe, ook met nieuwe partners buiten
de traditionele – rode, witte en blauwe – veiligheids-
partners. De burger mag van de overheid verwachten
dat ze in ieder geval in staat is om samen te werken bij
rampen en crises.
Kortom, de slagkracht en professionaliteit van de
hulpverlening in Nederland moest worden vergroot.
Onder andere om die slagkracht te kunnen vergroten,
is het noodzakelijk dat uniforme hulpverlenings-
niveaus ontstaan binnen samenwerkingsgebieden
(veiligheidsregio’s) in verband met onderlinge bijstand
en opschaling.
Bestuurlijke organisatie van veiligheid
De bovenstaande inzichten leidden tegelijkertijd ook
tot (jarenlange) discussie over een passende en meer
adequate organisatie voor rampen- en crisisbeheersing.
In 1993 werd al besloten tot inrichting van 25 Politie-
regio’s. In haar Nieuwjaarsspeech van 1994 gaf toen-
malig minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw
Dales, aan dat een omslag van de brandweer van een
technisch uitvoerend apparaat naar een spilorganisatie
en verdere professionalisering nodig was. De tijd van
vrijblijvende samenwerking tussen gemeentelijke
brandweren was wat haar betreft voorbij en de eerste
stappen naar regionale brandweerorganisaties werden
toen al gezet.
De conclusies bij de evaluaties van o.a. Enschede en
Volendam gaven nogmaals aan dat de bestuurlijke
organisatie en schaal van de rampenbestrijding tekort
schoot. De Commissie Brouwer van de VNG erkende in
2002 dat veel gemeenten simpelweg te klein zijn om
een ramp of crisis van enige omvang aan te kunnen
en raadde aan op zoek te gaan naar samenwerkings-
verbanden. Ook de Raad voor Openbaar Bestuur
bracht in 2003 het advies uit om de rampenbestrijding
en crisisbeheersing als verlengd lokaal bestuur te
organiseren. Dit leidde tot het kabinetsstandpunt
veiligheidsregio’s in 2004, hetgeen werd bevestigd in
Een terugblik op aanleiding en doel
De Wet veiligheidsregio’s
Donna Landa en
Niek Mestrum,
programma Nationale
Veiligheid Regionaal
op Orde, directie
Nationale Veiligheid,
ministerie van BZK
6. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 20106
1. Bestuurlijke vormgeving van de veiligheidsregio
De juridische basis voor de regionale samenwerking in
een veiligheidsregio is de Wet Gemeenschappelijke
Regelingen (WGR). In het wetsvoorstel wordt op een
aantal punten echter afgeweken van het systeem van de
WGR. In het systeem van de WGR staat het gemeente
besturen vrij een gemeenschappelijke regeling te
treffen, de rechtspersoon te kiezen en te bepalen welke
bevoegdheden worden toegekend. In de Wet veilig-
heidsregio’s worden de colleges van burgemeester en
een keuze voor verlengd lokaal bestuur in het kabinets-
akkoord van 2007. Begin van dit jaar is het Wetsvoorstel
veiligheidsregio’s door Tweede en Eerste Kamer
aangenomen.
Doel Wet veiligheidsregio’s
Het doel van de Wet veiligheidsregio’s is meerledig
geweest en heeft zich erop gericht om veel van de eerder
beschreven ontwikkelingen te tackelen. De Wet bepaalt
dat veiligheidsregio’s als gemeenschappelijke regeling
moeten worden vormgegeven op de schaal van de
politieregio’s. Dit is beslist geen trendbreuk met de
bestaande praktijk. Ook op basis van bijvoorbeeld de
(oude) brandweerwet dienden de gemeenten al regio’s
te vormen en de Wet rampen en zware ongevallen ging
er ook van uit dat dergelijke regio’s waren ingericht.
De wet bouwt dus voort op bestaande structuren.
De bestuurlijke structuur van de rampenbestrijding
en crisisbeheersing wordt met duidelijke taken en
bevoegdheden neergezet. Brandweer en GHOR komen
onder één bestuur, dat dezelfde leden heeft als het
regionale college van de politie. Daarmee wordt de
aansturing van de hulpverleningsdiensten en een
gecoördineerde aanpak een stuk gemakkelijker en
slagvaardiger en vindt verplichte samenwerking
plaats tussen het regionaal college politie en multi-
disciplinaire uitvoerende diensten. De regionale
schaalvergroting biedt mogelijkheden voor verdere
professionalisering door regionale bundeling van kennis
en kunde. Door het gelijk trekken van de territoriale
gebiedsindeling wordt een essentiële basis gelegd voor
multidisciplinair optreden in geval van ramp of crisis.
Door het vormgeven van de veiligheidsregio via verlengd
lokaal bestuur, blijft de betrokkenheid van de gemeen-
ten bij de brandweer en de rampenbestrijding in stand.
Ook behelst de Wet grondslagen voor sturing op
kwaliteit en prestaties en beoogt de Wet grondslagen aan
te dragen voor verdere samenwerking door de randvoor-
waarden en middelen ter ondersteuning aan die samen-
werking op te nemen. Dit gebeurt onder andere door
de eisen aan uniforme informatie- en communicatie-
voorzieningen. Een belangrijke steunpilaar van de
veiligheidsregio’s blijft de inzet van verschillende
crisispartners; allerlei publieke en private organisaties
kunnen afhankelijk van de omstandig-heden crisispart-
ner van de veiligheidsregio zijn. Met de Wet veiligheids-
regio’s wordt het fundament voor de organisatie van
rampenbestrijding en crisisbeheersing gelegd.
Samenvatting
Wet veiligheidsregio’s
Niek Mestrum,
programma Nationale
Veiligheid Regionaal op
Orde, directie Nationale
Veiligheid, ministerie
van BZK
Een aantal onderwerpen heeft op verschillende momenten tijdens de totstandkoming van
de Wet veiligheidsregio’s tot soms hevige en fundamentele discussies geleid. Onderstaand
wordt op de belangrijkste discussiepunten en de afloop ervan ingegaan.
7. 7Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010
wethouders verplicht een regeling te treffen en bij deze
regeling een aantal voorgeschreven taken en bevoegd-
heden over te dragen. Dit stuitte aanvankelijk op verzet.
De wetgever zag echter geen andere mogelijkheid gezien
het uitgangspunt dat veiligheid een aangelegenheid is
die lokaal moet zijn ingebed. Om vervolgens tot een
landelijk dekkend stelsel van regio’s te komen, die
bovendien in zekere mate uniform zijn ingericht en
uitgerust ten behoeve van bovenregionale samenwerking,
zag de wetgever geen andere optie dan het model van
verlengd lokaal bestuur via een opgelegde regeling. Het
aansluitende bezwaar dat in deze opgelegde regeling de
gemeenteraad een ondergeschikte rol kreeg en dat
daarmee een gebrek aan democratische legitimatie
werd gecreëerd, is slechts ten dele weerlegd door te
wijzen op de specifieke wettelijke taken van de regio.
Deze zouden niet van dien aard zijn dat het onmogelijk
of onverantwoord is om de uitvoering daarvan in een
verlengd lokaal bestuursstructuur met een beperkte
invloed van de gemeenteraad onder te brengen.
Bovendien was het argument dat wordt voortgebouwd
op de structuur van de Brandweerwet 1985 en werd
gewezen op het bestaan van verschillende veiligheids
regio’s door heel Nederland op grond van een vrijwillige
gemeenschappelijke regeling. De minister van BZK gaf
met name tijdens het Eerste Kamerdebat aan die zorg
van de Kamer met betrekking tot de democratische
legitimatie te delen, in het bijzonder omdat de Kamer
een stapeling van taken zonder directe democratische
legitimatie op hetzelfde niveau ziet ontstaan. De minister
gaf aan mede daarom de Raad voor het openbaar bestuur
om advies te zullen vragen over de bestuurlijke inrichting
van Nederland, met specifieke vragen over onder meer
het middenbestuur en democratische verantwoordings-
instrumenten. De uitkomsten van dit advies en de
beoordeling van o.a. de rol van gemeenteraden in de
toegezegde evaluatie van de Wet kunnen wellicht
gevolgen hebben voor de verdere inrichting van het
openbaar bestuur en dus ook voor de veiligheidsregio’s.
2. Financiering van de veiligheidsregio
Veiligheidsregio’s kennen een hybride financierings-
structuur, namelijk financiering uit bijdragen van
gemeenten (Gemeentefonds) en financiering uit een
rijksbijdrage (de brede doeluitkering rampenbestrijding;
in de volksmond de BDUR). Deze BDUR zal met de
invoering van de wet structureel worden verhoogd met
€ 42 miljoen om de financiële gevolgen op te vangen
die het rijksbeleid met de invoering en uitvoering van
de wet van de regio’s vraagt. Bij de consultatie van het
wetsvoorstel wezen meerdere betrokkenen de minister
op de extra kosten die gepaard zouden gaan met
invoering en uitvoering van de wet. Tevens zou de
verhoging van de BDUR niet de toename in kosten die
de wet veroorzaakt dekken. Naar het oordeel van de
Raad voor financiële verhoudingen dekt deze structurele
verhoging wel de meerkosten van de wetgeving, maar
is door de nieuwe eisen in de wet niet langer sprake van
een voor de regio’s vrij besteedbare specifieke uitkering.
De bestedingskeuzes die voor de regio’s van de BDUR
gelden zijn dus door de invoering van de wet ingeperkt.
3. Positie van de commissaris van de Koning (cdK)
Rondom de totstandkoming van de wet is veel
gediscussieerd over de exacte positie van de cdK. In het
uiteindelijke wetsvoorstel is de voorzitter veiligheids
regio primair verantwoordelijk voor regionale rampen
en crises, maar bij eventuele frictie in het Regionaal
Beleidsteam (RBT) kan de cdK een aanwijzing geven.
Bij bovenregionale rampen en crises stemmen de
voorzitters hun beleid af en kan de cdK – na verkregen
instemming van minister van BZK – een aanwijzing
geven. Ook kan de minister van BZK de cdK instrueren
een aanwijzing te geven aan de betrokken voorzitter(s).
De minister BZK formuleerde het in de Tweede Kamer
als volgt: de rol van de cdK “zou ik willen benoemen
als oliemannetje en veiligheidsklep: hij is degene die
het smeermiddel moet zijn als dat nodig is en hij is de
veiligheidsklep die als het nodig is wordt ingeschakeld”.
4. Bezetting van de tankautospuit
Het concept besluit veiligheidsregio’s maakt het
mogelijk om af te wijken van de zogenaamde standaard-
bezetting van de tankautospuit van de brandweer.
De variabele voertuigbezetting was in het besluit
opgenomen om regio’s in staat te stellen om naar
de maat van de situatie uit te kunnen rukken. Deze
aanvankelijk niet geclausuleerde mogelijkheid tot
variabele inzet stuitte op verzet van de Tweede Kamer
uit vrees voor gevaarlijke situaties bij inzetten en vrij
spel voor bezuinigingen in de regio’s. Uiteindelijk is
artikel 3.1.5 van het besluit en de toelichting daarop
aangepast, door de voorwaarden aan te geven waaronder
mag worden afgeweken van de standaardbezetting
van zes personen. Voorwaardelijk voor afwijking is
dat de veiligheid van burgers en brandweermensen is
gegarandeerd, dat een besluit tot afwijken zorgvuldig
wordt genomen in afstemming met de direct
betrokkenen én dat voertuigen met standaardbezetting
beschikbaar blijven voor bijstandverlening en groot-
schalig optreden.
8. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 20108
De wijze waarop het bestuur is betrokken bij crises in de
responsfase kent in de Wvr een opbouw in de volgende
vijf stappen.
Stap 1: gezag over brandweer en politie
De eerste stap betreft het gezag dat elke burgemeester
heeft over de brandweer. Het was nodig dat te regelen
voor brandweer die niet valt onder de normale
hiërarchie van een gemeente: regionale brandweer.
Het is niet anders dan het gezag dat elke burgemeester
heeft over de politie ten aanzien van openbare orde
en hulpverlening op grond van de Politiewet. Verder
kan de burgemeester bij branden en bij ongevallen
anders dan brand voor zover de brandweer daarbij een
taak heeft de nodige bevelen geven aan burgers, zoals
ontruiming van gebouwen, het afsluiten van straten, het
verwijderen van nieuwsgierigen die de brandbestrijding
hinderen of het in verband met de brandbestrijding
neerhalen van een pand. Het (dagelijks) gezag over de
GHOR is niet geregeld omdat de operationele leiding in
de witte kolom plaats vindt in het kader de algemene
operationele leiding en het opperbevel, de volgende stap.
Stap 2: opperbevel en operationele leiding
De tweede stap betreft het opperbevel dat elke
burgemeester kan uitoefenen. Tijdens de behandeling
van het wetsvoorstel is opnieuw bevestigd dat dit een
noodbevoegdheid is, ‘een nadere invulling’ van de
noodbevelsbevoegdheid van de burgemeester op
grond van de Gemeentewet. Kern daarvan is dat een
burgemeester de normale verhoudingen kan doorbreken.
Dat is gekoppeld aan ‘dwingende coördinatie’:
afstemming is niet voldoende.
Daarbij staat de regionaal operationeel leider onder het
bevel van de burgemeester. Een hiaat in de Wvr is dat de
positie van de operationeel leider alleen is geregeld
voor de volgende stap waarin de voorzitter veiligheids-
regio optreedt. Dat neemt niet weg dat de regionaal
operationeel leider tot en met grip 3 onder het bevel van
een burgemeester valt. (Overigens beperkt de regeling
van de operationele leiding door de directeur GHOR –
straks de directeur publieke gezondheid – zich niet tot
grip 4.) Het zou logischer geweest zijn indien de relatie
tussen burgemeester en operationeel leider was
geregeld; wanneer de voorzitter het overneemt (stap 3),
zou die gezagsrelatie dan eveneens op hem overgaan.
Hoewel de Wvr in het algemeen betrekking heeft op
crises (dus met inbegrip van rampen), heeft het
opperbevel alleen betrekking op rampen. Het argument
daarvoor is het duidelijk stellen dat de burgemeester
niet komt op het terrein van functionele ketens die niet
onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Dat neemt niet
weg dat een regio een crisisplan schrijft, hetgeen niet
betekent dat dat plan in de plaats treedt van plannen
van ministeries op tal van terreinen. Het gaat om een
overzicht van de crises die een regio kunnen treffen en
de consequenties voor openbare orde en veiligheid. De
verantwoordelijkheid van gemeenten voor openbare
orde en veiligheid wordt daarmee niet vergroot.
Het opperbevel heeft geen betrekking op de handhaving
van de openbare orde. Het opperbevel is alleen relevant
voor openbare veiligheid aangezien daar sprake is
van samenwerking met organisaties die niet reeds in
normale omstandigheden onder het gezag van de
burgemeester staan.
In het verlengde van het opperbevel bevat de Wvr een
bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven
aan ambulancevervoerders. Deze bevoegdheid is evenwel
overbodig naast het opperbevel en bovendien niet
correct geredigeerd (spreekt over openbare orde in
plaats van rampenbestrijding).
Stap 3: voorzitter veiligheidsregio en aanwijzingen
inzake samenwerking
De derde stap betreft de activering (bijeenroepen)
van het regionaal beleidsteam. De voorzitter veiligheids-
regio neemt dan een aantal bevoegdheden van de
de Wet veiligheidsregio’s en
Ernst Brainich,
momenteel werkzaam als adviseur crisismanagement in de
Verenigde Arabische Emiraten
Verspreid over verschillende paragrafen van de Wet veiligheids-
regio’s zijn bepalingen terug te vinden over de rol van het
bestuur in de responsfase. Deze zijn hier op een rij gezet.
het vervolg
Bevoegdheden voor de responsfase:
9. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010 9
burgemeesters in de regio over. Dit is de eenhoofdige
regionale leiding waar zo veel om te doen is geweest
bij de behandeling van het wetsontwerp.
Terecht heeft de wetgever afgezien van het omschrijven
van bovenlokale omstandigheden; de overgang van
bevoegdheden is gebaseerd op een bestuurlijk oordeel
ten aanzien van de noodzakelijk geachte aanpak en
maatregelen, niet op het voldoen aan vooraf
geformuleerde feiten.
Opvallend is dat niet alle voor crisisbeheersing relevante
bevoegdheden van individuele burgemeesters worden
overgenomen, hoewel het de bedoeling is om dit
mechanisme toe te passen op alle relevante bevoegdheden
die sectorale wetgeving aan burgemeesters toekent. Het
lijkt erop dat daar geen keuze aan ten grondslag heeft
gelegen; een aantal staat in de betreffende bepaling niet
vermeld, zoals noodonteigening.
Verder is van belang dat de overgang van bevoegdheden
alleen betrekking heeft op crisisbeheersing (inclusief
rampenbestrijding); elke burgemeester kan nog steeds
van zijn bevoegdheden gebruik maken in verband met
lokale verstoringen en ongevallen, uiteraard waar nodig
in afstemming met de voorzitter.
Bij (nog) niet bovenregionale crises kan de commissaris
van de Koningin – als rijksorgaan – aanwijzingen (lees
bevelen) geven inzake de samenwerking in het regionaal
beleidsteam. Dat is niet nieuw, maar een voortzetting
(en uitbreiding) van wat in de huidige Ambtsinstructie
staat ten aanzien van de samenwerking tussen rijks
organen op decentraal niveau. Dit optreden van de
commissaris moet worden onderscheiden van de
volgende stap, het geven van aanwijzingen bij boven
regionale crises.
Stap 4: aanwijzingen bij bovenregionale crises
De vierde stap betreft het bestuurlijk toezicht door de
commissaris van de Koningin en de minister van BZK bij
een bovenregionale crisis (inclusief rampen) en wel in
Veiligheidsregio’s (i.o.) begin 2010
Regio’s die een convenant
afgesloten hebben:
2 Friesland
5 Twente
6 Noord- en Oost-Gelderland
8 Gelderland-Zuid
9 Utrecht
11 Zaanstreek-Waterland
12 Kennemerland
13 Amsterdam-Amstelland
14 Gooi en Vechtstreek
15 Haaglanden
16 Hollands Midden
17
19 Zeeland
20 Midden- en West-Brabant
21 Brabant-Noord
22 Zuid-oost Brabant
23 Limburg-Noord
24 Limburg-Zuid
25 Flevoland
Regio’s die geen convenant
afgesloten hebben:
1 Groningen
3 Drenthe
4 IJsselland
7 Gelderland Midden
10 Noord-Holland Noord
18 Zuid-Holland Zuid
8
9
25
25
14
13
15
16
17
17
19
20
21
22
24
12
2
19
19
1
3
4
5
6
7
23
18
10
11
Rood = Brandweer volledig geregionaliseerd
Totaal brandweerpersoneel 12560, waaronder 3239 beroeps en 9321 vrijwilligers
Geel = convenant afgesloten, maar gaan niet regionaliseren
Totaal brandweerpersoneel 8009, waaronder: 1288 beroeps en 6721 vrijwilligers
Wit = geen convenant afgesloten
Totaal brandweerpersoneel 6216, waaronder: 941 beroeps en 5375 vrijwilligers
10. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 201010
de vorm van aanwijzingen. Dit houdt in dat gemeente
en regio nog verantwoordelijk zijn voor de afhandeling,
maar dat hogere bestuursorganen kunnen bijsturen. De
commissaris kan bij bovenregionale crises – eveneens
als rijksorgaan – aanwijzingen geven aan de voorzitter
van de veiligheidsregio over het inzake crisisbeheersing
(inclusief rampenbestrijding) te voeren beleid. Deze
regeling is nog niet ‘af’ en niet consequent doorgevoerd.
In de betreffende bepaling is niet geregeld dat de
commissaris aanwijzingen kan geven aan burgemeesters,
dus voordat het regionaal beleidsteam is geactiveerd.
Dat kan de commissaris wel op grond van een andere
bepaling in de Wvr die met opzet nog niet is
gemoderniseerd, wachtend op een algemene
modernisering van het staatsnoodrecht. Voor toepassing
van deze bevoegdheid van de commissaris jegens
burgemeesters is echter een koninklijk besluit (KB) nodig.
Dat is een onnodige procedurele drempel, bovendien
bevat deze procedure geen spoedvoorziening.
Daarentegen kent de Politiewet wel de mogelijkheid om
– ter handhaving van de openbare orde – in te grijpen
jegens individuele burgemeesters zonder KB. (Wvr en
Politiewet zijn niet op elkaar afgestemd, ook niet door
de wijzigingen in de Aanpassingswet veiligheidsregio’s.)
Gevolg van dit alles is dat – bij noodzaak tot interventie
jegens een individuele burgemeester in geval van een
ramp – alleen de voorzitter veiligheidsregio kan
optreden door de rampenbestrijding aan zich te trekken
(of er moet een KB worden geslagen of commissaris en
minister moeten optreden op grond van ongeschreven
recht), afgezien van de toezichtsrol van de commissaris
ten aanzien van noodverordeningen. Overname van
bevoegdheden door de voorzitter veiligheidsregio ter
bijsturing is echter een te zwaar middel; daar is het
instrument aanwijzing voor bedoeld.
Stap 5: overname door minister
De vijfde stap is dat de minister zich niet beperkt tot
aanwijzingen (via de commissaris), maar dat hij de
bevoegdheden van het decentrale gezag aan zich trekt
of een andere autoriteit daarmee belast. Dit lijkt een
uiterst middel, maar in de meeste functionele ketens is
centrale regie de regel. Nu is in het veld van openbare
orde en veiligheid de aanpak in beginsel decentraal,
maar – net zoals dat het geval is bij bepaalde infectie-
ziekten of kernongevallen – het is denkbaar dat de
minister meteen ten aanzien van bepaalde onderdelen
de regie voert (waarbij het overigens niet aan de orde
is dat hij burgemeester, voorzitter veiligheidsregio en
commissaris buitenspel zet), denk aan een besluit tot
grootschalige evacuatie. De betreffende bepaling is
daar echter nog niet op toegesneden.
Kanttekening
Voor de goede orde, dit is geen volledige weergave van
de respons, om twee redenen. Ten eerste betreft het
alleen de bestuurlijke component. Ten tweede
betreft het alleen bevoegdheden. Veel belangrijker
dan de uitoefening van bevoegdheden is informatie-
uitwisseling. De betrokkenheid van een hoger bestuurlijk
echelon – inclusief de voorzitter veiligheidsregio – is
in eerste instantie van informatieve aard. Door het
informeren van de volgende bestuurslaag kan de
betreffende bestuurder zelf beslissen wat zijn of haar
betrokkenheid is. Het geïnformeerd zijn betekent niet
dat je een rol hebt ten aanzien van de afhandeling van
de crisis. De zogenoemde a-synchrone opschaling kan
van belang zijn voor bijvoorbeeld media en/of politieke
aspecten.
Vervolg
Het vervolg op de Wet veiligheidsregio’s kent vier
componenten. Drie daarvan betreffen crisisbeheersing
op nationaal niveau en één betreft crisisbeheersing op
koninkrijksniveau. Ik stip ze kort aan.
Ten eerste de positie van de minister van BZK op het
eigen terrein van openbare orde en veiligheid. De Wvr
kent enkele instrumenten voor interventie, maar daarmee
zijn alle hiaten, overlappingen en inconsistenties nog
niet opgelost. Bovendien moet BZK, net als verschillende
andere ministeries, nog inhoudelijk de voor crisis
beheersing relevante (nood)wetgeving op eigen terrein
moderniseren, zoals ten aanzien van grootschalige
evacuaties.
Ten tweede het formele systeem van crisisbeheersing op
nationaal niveau. Onderdeel daarvan is de verhouding
tussen beleidsterreinen en de relatie tussen de minister
van BZK en andere ministers. In andere wetgeving zijn
daar verschillende voorbeelden van, zoals tussen de
minister van Defensie en de minister van VenW en tussen
de minister van Justitie en andere ministers. Een ander
onderdeel betreft de procedurele en terminologische
wijzigingen van 1997. Destijds was dat een stap vooruit,
maar inmiddels is gebleken dat dit systeem in zijn
huidige vorm onwerkbaar en incompleet is.
Ten derde de modernisering van de voor crisisbeheersing
relevante wetgeving op een aantal andere beleids
terreinen waar dat nog niet is gebeurd. Een deel van
de (nood)wetgeving is in 2005 gemoderniseerd, maar
verschillende onderdelen zijn sterk verouderd.
Bovendien geldt voor alle crisiswetgeving dat deze
moet worden aangepast aan de Wet veiligheidsregio’s;
de reikwijdte van de Aanpassingswet veiligheidsregio’s
is maar zeer beperkt.
Ten vierde de modernisering van rijkswetgeving.
Aangezien de modernisering in 2005 alleen nationale
wetgeving van VenW en EZ betrof, is de rijkswetgeving
niet meegenomen.
Na de Wet veiligheidsregio’s zal de tijd rijp zijn om de
centrale crisiswetgeving te actualiseren.
11. 11Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010
Minder brokken
door
beter toezicht
Laatst sprak ik over de veranderingen door de
Wet veiligheidsregio’s met een burgemeester
van een grote stad. Hij had een calamiteit
meegemaakt op de grens van meerdere
veiligheidsregio’s. Als korpsbeheerders van
politie en als aankomende voorzitters van
de veiligheidsregio’s namen ze ter plaatse
snel maatregelen. Er was niet eerst overleg
met de commissaris van de Koningin. Zo wil
je als overheid graag functioneren: met zo
weinig mogelijk woorden, zo veel mogelijk
doen.
De rol van de commissaris van de Koningin
is marginaal. Althans in dit voorbeeld. Want
na 1 oktober verandert de commissaris van
actieve rampenbestrijder in toezichthouder.
Toezicht op alle betrokkenen bij de
rampenbestrijding, in alle stadia van de
calamiteit. Crisisplannen, inspectierapporten,
ik blijf ze net als mijn ambtgenoten lezen,
er iets van vinden en verlangen dat de
veiligheidsregio de adviezen volgt. Het is
een taak die de minister bij de commissaris
in diens functie als rijksheer neerlegt.
Tijdens een ramp kom ik pas in actie om
ruzie in het regionaal beleidsteam te sussen
of als de ramp overslaat naar de volgende
veiligheidsregio.
Op papier is er een scheiding van beleid
en toezicht. Beleid is het terrein van de
veiligheidsregio. Toezicht is het terrein van
de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
(IOOV) en de commissarissen. Wie dat
uitwerkt, ziet gauw dat we elkaar zullen
kruisen. Als de gemeenten niets doen met
mijn aanbevelingen als toezichthouder, zal
ik als rijksheer op beleidsniveau moeten
ingrijpen.
De commissarissen willen graag zo actief
mogelijk aan de slag met het toezicht.
Hoe meer zaken we in beeld hebben, des
te beter kunnen we adviseren, des te beter
is de voorbereiding op een calamiteit. Die
‘bemoeizucht’ komt voort uit onze zorgen
voor de veiligheid van de inwoners. Maar
ook uit de constatering dat gemeenten in
het verleden hun zaken op dit terrein niet
altijd op orde hadden.
Steekt de commissaris niet een te grote
vinger in de pap? Ook dat is onderwerp van
discussie. Maar ik kan me als toezichthouder
niet verschuilen achter de verantwoordelijk-
heden van anderen. Dat is de les die
Hans Alders ons na de Nieuwjaarsbrand
in Volendam heeft voorgehouden. Ook
in andere sectoren hebben we gezien hoe
het uit de hand kan lopen als het toezicht
verslapt. Deelbelangen ontnemen het
zicht op het gezamenlijke belang. Over
de rolverdeling moeten voor 1 oktober
duidelijke afspraken komen met de IOOV
en de veiligheidsregio’s.
Hoe beter de veiligheidsregio haar taken in
de voorbereiding en bestrijding van rampen
uitvoert, hoe terughoudender het toezicht
kan zijn. Dat zal anders zijn als gemeenten
bijvoorbeeld in een tijd van bezuinigingen
afspraken binnen de veiligheidsregio
ondergraven. Op zo’n moment kun je als
commissaris de verbindende rol optimaal
benutten, die je voorheen ook in de warme
fase mocht inzetten. Het merk brandblussers
is niet onze zorg, wel of iedereen ze paraat
heeft.
Duidelijk is dat de komst van de Wet
veiligheidsregio’s de rol van de commissaris
van de Koningin drastisch verandert. Zoals
de wet wil zorgen voor een professioneler
rampenbestrijding, zo willen wij zorgen
dat het toezicht optimaliseert. Dat is in het
belang van het verbeteren van de veiligheid
van de inwoners en het beperken van de
brokken; ons gezamenlijke doel.
De Wet veiligheidsregio verandert de commissaris van de Koningin vanaf oktober van brandweerman in zeer
betrokken toeschouwer. Niet meer blussen, wel afdwingen dat het papierwerk en het materiaal in orde zijn.
Belangrijker dan deze verandering is dat de commissaris ook in zijn nieuwe rol de veiligheid kan vergroten.
Daarvoor moet hij de ruimte krijgen en nemen.
J.A. Jorritsma,
commissaris van de Koningin in Fryslân, waarnemend portefeuillehouder veiligheid van de Kring van
commissarissen van de Koningin
12. De afgelopen jaren is binnen de brandweer
hard gewerkt aan een samenhangende visie
op brandveiligheid en de eisen die deze stelt
aan zowel samenleving als brandweer-
organisatie.
Ook de regionale brandweer Rotterdam-
Rijnmond (RBRR), onderdeel van de veilig-
heidregio Rotterdam-Rijnmond, werkt daar
hard aan. Centraal daarbij staat het proces
‘Veiligheid Voorop’, een traject dat de
organisatie ingrijpend zal gaan veranderen
maar waarvan niet tevoren is te zeggen
wanneer het is afgerond. Bij elke stap in
dit proces is de centrale vraag: draagt het
bij aan de veiligheid van onze burgers?
Veiligheid Voorop is gebaseerd op twee
pijlers. Eerste pijler is zorgen dat de
veiligheid van de burger in preventieve
zin goed is geregeld. Trefwoorden daarbij:
community safety, rookmelders, snelle
alarmering bij brand…
Met veiligheidsbewuste burgers beschikken
we niet over 28.000 brandweerlieden maar
over 17 miljoen. Veel branden kunnen dan
simpelweg worden voorkómen.
Maar er is meer. In huizen met rookmelders
kan een beginnende brand eerder worden
ontdekt. Ten opzichte van brandalarm
door de ‘omgeving’ kan dit een tijdwinst
voor de brandweer betekenen van soms
wel tientallen kostbare minuten! Niet
alleen burgers, ook bedrijven worden
gestimuleerd om bewuster met veiligheid
bezig te zijn. Bij slechts 20% van de preventie-
controles bij bedrijven blijkt alles in orde
te zijn. Hier is nog een wereld te winnen.
De tweede pijler in Veiligheid Voorop is
de flexibilisering van de repressie, het
bestrijden van de daadwerkelijke incidenten.
Trefwoorden daarbij: minder standaard-
oplossingen, meer maatwerk. Hoe dat kan,
wordt gedegen onderzocht. Er worden geen
goede dingen weggegooid voordat er betere
voor zijn gevonden. Ook de veiligheid van
het eigen personeel is randvoorwaarde bij
het kunnen veranderen van zaken. De RBRR
onderzoekt mogelijke innovaties in zoge-
noemde ontwikkelgroepen. Het eigen
personeel wordt hier maximaal bij betrok-
ken. Kansrijke mogelijkheden worden ook
onderzocht in de praktijk om te testen of iets
ook echt ‘werkt’. Zo wordt onderzocht of
een standaardbezetting van zes man op
een tankautospuit altijd noodzakelijk is. In
het buitenland wordt al jaren gewerkt met
kleinere aantallen. Kan dat ook bij ons?
En, als dat mogelijk blijkt, wat zijn dan
de randvoorwaarden voor een flexibeler
bezetting?
De RBRR start binnenkort een praktijkproef
met zogenoemde snelle interventie
voertuigen (SIV’s), een relatief klein
brandweervoertuig met twee á drie man
bezetting. In brandweerkringen is er de
nodige scepsis tegen dergelijke voertuigen.
De gedachte is dat ze de traditionele
tankautospuiten moeten vervangen.
Dit is een misverstand, maar wel een hele
weerbarstige. De RBRR wil de SIV’s inzetten
in gebieden met een aantoonbaar laag
risico. Bij ‘eenvoudige’ incidenten kan een
SIV snel ter plaatse worden ingezet. Als de
meldkamer gealarmeerd wordt voor een
daadwerkelijke brand, zal gelijktijdig met
de SIV ook een tankautospuit worden
gealarmeerd zodat er voldoende potentieel
ter plaatse komt.
Rotterdam-Rijnmond gaat bij deze
vernieuwingen niet over één nacht ijs.
Het onderzoeken van mogelijke innovaties
duurt zeker nog één tot anderhalf jaar
voordat er over concrete veranderingen zal
worden besloten. Die tijd is ook beschikbaar
om te zorgen dat de voorgestelde verande-
ringen in de pas lopen met de kaders die de
Wet op de veiligheidsregio’s voorschrijft.
Veiligheid Vooropbij
brandweer Rotterdam-Rijnmond
Elie van Strien,
regionaal commandant, Brandweer Rotterdam-Rijnmond
De Nederlandse brandweer is druk
bezig zich gereed te maken voor
de eisen van de samenleving van
‘morgen’. De Wet op de veiligheids-
regio’s is hierbij van groot belang
omdat deze de brandweer een
belangrijk ‘richtsnoer’ biedt.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 201012
Het snelle interventievoertuig van district Parkstad, brandweer Zuid-Limburg
13. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010 13
Op dit moment is een bezetting van zes
personen op een tankautospuit de norm.
In artikel 3.1.5. van het Besluit is beschreven
dat de colleges van B&W en de besturen
van de veiligheidsregio’s kunnen kiezen
voor het inzetten van voertuigen met een
kleinere bezetting. Bij een aantal vakbon-
den en leden van de Tweede Kamer bleek de
angst te bestaan dat de afwijkingsmogelijk-
heden zullen leiden tot willekeur bij
gemeenten en veiligheidsregio’s, ingegeven
door een zekere bezuinigingsdrift. Dat zou
niet alleen de veiligheid van burgers, maar
ook die van het brandweerpersoneel in
gevaar brengen. Het is natuurlijk van belang
dat besluiten om af te wijken van de normen
voor de voertuigbezetting en opkomsttijden
op een weloverwogen en zorgvuldige manier
worden genomen. Zowel de veiligheid van
de burger als die van het brandweerperso-
neel staan voorop. Wat het Veiligheids-
beraad betreft zijn er in het Besluit
voldoende garanties opgenomen voor de
veiligheid en het voorkomen van willekeur.
Besluitvorming op basis van risicoprofiel
Het vaststellen van het niveau van brand-
weerzorg blijft de verantwoordelijkheid van
de decentrale overheden, ook met de komst
van de Wet veiligheidsregio’s. De opkomst-
tijden moeten volgens de nieuwe wetgeving
worden vastgelegd in een dekkingsplan. Dit
moet gebaseerd zijn op een risicoprofiel,
dat de veiligheidsregio’s moeten opstellen.
Ook besluiten over alternatieve voertuig-
bezetting moeten gebaseerd zijn op dit
risicoprofiel. Zodoende worden dergelijke
besluiten genomen op grond van vakinhou-
delijke overwegingen en wordt vooraf een
inschatting gemaakt van mogelijke risico’s.
Experimenten met flexibele
voertuigbezetting
Staatssecretaris Bijleveld heeft de toezeg-
ging gedaan dat experimenten met de
voertuigbezetting structureel in kaart zullen
worden gebracht. Daarbij wordt ook weten-
schappelijk onderzoek betrokken. Na twee
jaar zal de Wet veiligheidsregio’s worden
geëvalueerd. Bij deze evaluatie zal beoor-
deeld worden of nadere restricties nodig
zijn ten aanzien van de afwijkingsmogelijk-
heden. De staatssecretaris sprak ook de
wens uit dat het brandweerveld hier nauw
bij betrokken wordt.
De betrokkenheid van het brandweerveld
bij het volgen van de experimenten is
een goede zaak. Het is belangrijk dat de
normen die we stellen goed aansluiten op
de dagelijkse praktijk. We moeten niet
vergeten dat de normen die nu wettelijk
worden vastgelegd, in de loop der jaren in
de praktijk zo zijn gegroeid. Het vastleggen
van de normen is een grote winst, omdat
tot nu toe wettelijk niets geregeld was.
Het flexibiliseren van de voertuigbezetting
is ook van belang uit oogpunt van
modernisering. Binnen de brandweer is
een Strategische Reis op gang gebracht,
waarin gekeken wordt hoe de brandweer
van de toekomst er uit zou moeten zien.
Daar hoort het denken over nieuwe
werkvormen zeker bij. Een experiment met
flexibele voertuigbezetting in mijn eigen
regio (bij de Westerschelde tunnel) vind ik
bijvoorbeeld prima in dat kader passen.
Decentrale verantwoordelijkheid
Het is goed dat gemeenten en veiligheids-
regio’s gezamenlijk verantwoordelijk blijven
voor het niveau van de brandweerzorg. Die
verantwoordelijkheid gaat dan over de
veiligheid van zowel burgers als het brand-
weerpersoneel. Door de afwijkingsmogelijk-
heden blijft het mogelijk om in te spelen op
specifieke lokale en regionale situaties.
Door die flexibiliteit kunnen de brandweer-
taken zo effectief en efficiënt mogelijk
worden georganiseerd. En met efficiënt
bedoel ik uiteraard niet dat gemeenten
en veiligheidsregio’s nu een vrijbrief
hebben om te bezuinigen op het brand-
weerpersoneel. Het maken van financiële
afwegingen hoort echter ook tot de taak van
bestuurders. Dat is gewoon een kwestie van
rationele en verantwoorde bedrijfsvoering.
Dat dit op een zeer zorgvuldige manier moet
gebeuren spreekt voor zich.
J.A.H. Lonink,
burgemeester Terneuzen en
portefeuillehouder Brandweer
DB Veiligheidsberaad
Afwijken normen
onder voorwaarden mogelijk door
Besluit veiligheidsregio’s
Tijdens de behandeling van het Besluit
veiligheid in de Tweede Kamer ontstond
enige commotie over de voertuigbezetting
en opkomsttijden van de brandweer.
Op grond van het Besluit veiligheidsregio’s
is het namelijk mogelijk om af te wijken
van de standaard bezetting van brandweer-
voertuigen en de opkomsttijden.
Ruimte voor flexibele voertuigbezetting
en opkomsttijden brandweer
14. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 201014
Lange tijd heeft Nederland met de rug naar Europa
geleefd. Wij waanden ons veilig achter de Waterlinie
en in onze neutraliteit. De Tweede Wereldoorlog
maakte een wreed einde aan die schijnzekerheden. In
de oorlog nog, op 5 september 1944, ondertekenden
drie regeringen een overeenkomst, de Nederlands-
Belgisch-Luxemburgse-Douaneovereenkomst. De weg
van neutraliteit werd verlaten en Nederland trad later
toe tot o.a. de NAVO en de EEG.
Grenzen zijn van alle tijden en zijn meer dan een streep
op de kaart. Ieder land kent een andere staatsinrichting,
regelt zijn onderwijs op eigen manier en heeft een
andere manier om de sociale zorg te regelen. Eigenlijk
gelden die verschillen voor alle overheidstaken. Dat
hoeft geen probleem te zijn als ieder land een eiland
was zonder verkeer met de andere eilanden. Maar
Nederland is geen eiland en kent veel verkeer over de
grens. Bijvoorbeeld in Nederland werken zo’n 50.000
Belgen en wist u dat in Nederland in 2009 379.000
mensen met een Duitse achtergrond woonden?
Prioriteit
Minister Ter Horst was door het kabinet benoemd tot
coördinerend minister voor grensoverschrijdende
samenwerking. Inmiddels heeft staatssecretaris Bijleveld
het stokje overgenomen. Het gaat om de samenwerking
met België en Duitsland. Ter Horst zag dat ook als een
prioriteit. Wat zij voor ogen had, was om te kijken of het
niet mogelijk was om zo veel mogelijk knelpunten in de
grensoverschrijdende samenwerking met korte gerichte
acties weg te werken. Met dat doel voor ogen benoemde
zij een grensmakelaar, de heer Wim van Gelder, die als
aanjager bij het verminderen van knelpunten zijn werk
moest gaan doen. Zij vroeg aan de regio’s aan de grens
om te komen met een lijst van knelpunten. Die vraag
was niet aan dovemansoren gericht. Haar verzoek
resulteerde in een lijst van knelpunten op allerlei
terreinen, waaronder veiligheid.
Het heeft geen zin om slechts aan één kant van de
grens te gaan werken aan knelpunten. Het contact
werd daarom gezocht met de buren. Als eerste kwam
Noordrijn-Westfalen met een eigen lijst van knelpunten.
Neder-Saksen koos ervoor om niet met een eigen lijst
van knelpunten te komen, maar aansluiting te zoeken
bij de lijst van hun zuidelijke Duitse buren. Door
regeringswisselingen, maar ook door het uitblijven van
een Nederlandse beslissing over het uitdiepen van de
Westerschelde duurde het langer voordat België met een
eigen lijst met knelpunten kwam.
Op lokaal, regionaal en provinciaal niveau bestaan al
vele vormen van grensoverschrijdende samenwerking.
Vanaf het begin was het uitgangspunt van de minister
Erwin de Hamer,
senior beleidsmedewerker,
directie Veiligheid en Bestuur,
ministerie van BZK
De grens kan een barrière zijn. Zeker als het om veiligheid gaat.
Een barrière tegen gevaren die ons bedreigen, maar ook een
barrière tegen hulpverlening. Een Nederlandse ambulance-
verpleegkundige mag meer dan zijn collega in België. Maar als
hij nu hulp in België verleent, mag hij dat nog steeds? Om dit
soort vragen en daaruit voortvloeiende knelpunten op te lossen
heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
een project grensoverschrijdende samenwerking in het leven
geroepen. Wat heeft dit project tot nu toe opgeleverd op het
gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing?
Rampen kennen
geen grenzen
Oefening Daylight (december 2007) met deelname van hulpverleners uit Nederland en Duitsland
15. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010 15
dat die lokale samenwerking versterkt moest worden
door nationale ondersteuning en waar mogelijk
aansluiting moest worden gezocht bij bestaande
initiatieven. Het moest niet dubbelop worden en mocht
zeker niet verstorend werken. Het is niet voor niks dat
zij de medeoverheden vroeg om te komen met hun lijst
van knelpunten.
Knelpunten
Welke knelpunten zijn genoemd op het gebied van
veiligheid?
• het ontbreekt aan afspraken op het terrein van
informatievoorziening en communicatie met de
gebieden over de grens;
• afstemming van de communicatienetwerken tussen
Nederland, België en Duitsland;
• in Zeeland is het knelpunt over de wederzijdse inzet
van brandweer over de grens genoemd;
• voor de grensoverschrijdende ambulancezorg
ontbreekt een overeenkomst met België;
• er zijn te weinig grensoverschrijdende voorzieningen
om met de buurlanden gezamenlijk multidisciplinair
grensoverschrijdend te oefenen en opleidingen te
volgen;
• de rampenbestrijding in Baarle-Hertog en
Baarle-Nassau.
Informatievoorziening
Voor informatievoorziening is gekozen om ons te
concentreren op de uitwisseling van risicogegevens. In
Nederland hebben alle provincies de risicokaart ingevuld.
De risicokaart is een weergave van de risico’s in uw
omgeving. Op de kaart staan meerdere soorten risico’s,
zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige
stoffen, grote branden of verstoring van de openbare
orde. Zowel met de Duitse als met de Belgische kant
waren al gesprekken gaande om tot de uitwisseling van
risicogegevens te komen. Noordrijn-Westfalen gaf aan
dat daarvoor een aanvullende overeenkomst nodig was
als rechtsbasis voor de uitwisseling. Een dergelijke
overeenkomst is thans in voorbereiding.
Communicatie
De communicatie is een taaiere kwestie. In Nederland
hebben we net als in België een digitaal verbindings
systeem, alleen die kunnen niet met elkaar verbonden
worden. De Duitsers hebben nog een analoog systeem.
De minister heeft in EU-verband aandacht gevraagd
voor dit probleem, omdat dat ook elders speelt. De
ontwikkeling van een koppeling tussen beide systemen
zou zeer veel geld kosten. Op lokaal niveau heeft men
voor de smalle grensstrook wel een oplossing bedacht,
maar die werkt alleen voor zover het eigen systeem over
de grens reikt. Ook worden communicatiemiddelen
over en weer uitgewisseld. Voor de korte termijn lijkt
dit afdoende.
Zeeland
De meldkamer Zeeland in Middelburg heeft met haar
partners in Brugge en Gent behoefte aan een directe
verbinding om elkaars alarmmeldingen te kunnen
lezen. Dit is van belang voor de grensoverschrijdende
brandweerzorg in en rond Zeeuws-Vlaanderen. Een
subsidieaanvraag voor dit project is in behandeling
bij de Belgische en Nederlandse overheid.
Ambulancezorg
In december 2009 is tussen Nederland en België een
overeenkomst gesloten die de grensoverschrijdende
ambulancezorg regelt. Deze overeenkomst is in
samenwerking met de Benelux tot stand gekomen.
Ook wordt nu gedacht om met de Duitse buren tot een
soortgelijke overeenkomst te komen. In praktijk blijken
er tussen Nederlandse en Duitse regio’s afspraken te
bestaan, maar blijken zaken als bevoegdheden en
aansprakelijkheid moeilijk plaatselijk te regelen.
Oefenen en opleiden
Minister Ter Horst opende op 19 januari 2009 officieel
een groot oefenterrein voor hulpdiensten bij het
Brandweer Opleidings- en Trainings Centrum (BOTC)
nabij vliegveld Weeze in Duitsland. Dit is een particulier
initiatief voor een grootschalig oefencentrum waar alle
professionele hulpverleningsdiensten gezamenlijk,
realistisch en op grote schaal kunnen oefenen. Het
Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (voorheen
het Nibra) participeert bij een zestal internationale
oefeningen die door het BOTC in Weeze, Duitsland, in
2010 en 2011 worden georganiseerd. Deze oefeningen
worden mogelijk gemaakt door een subsidie van de EU.
Baarle
In Nederland ligt een stukje België. Baarle-Hertog ligt
met een aantal enclaves in de Nederlandse gemeente
Baarle-Nassau. Per 1 januari 2010 zijn de korpsen
Baarle-Nassau en het Baarle-Hertog samengevoegd tot
één korps, namelijk Baarle. Dit korps sluit zich aan bij
de regionalisering van de brandweer in Midden en West
Brabant. Hiermee wordt het aanzienlijk eenvoudiger
om te komen tot afspraken over brandweerzorg en
rampenbestrijding. Dit is een goed voorbeeld hoe een
lokale oplossing een praktisch knelpunt kan wegwerken.
Ten slotte
Uit het voorafgaande blijkt dat niet alle knelpunten
eenvoudig zijn op te lossen, maar ook dat niet altijd
Den Haag nodig is om tot een oplossing te komen. Ook
is het een illusie te verwachten dat als alle benoemde
knelpunten zijn weggewerkt er geen nieuwe knelpunten
meer zullen ontstaan. Door de ontstane samenwerking
tussen Nederland, België, Noordrijn-Westfalen en
Neder-Saksen zouden die in toekomst wel een korter
leven beschoren moeten zijn.
16. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 201016
De Staat van de rampenbestrijding is de verslaglegging van
drie deelonderzoeken. De Inspectie heeft in de eerste
plaats onderzocht in hoeverre de regio’s de afgelopen
jaren hun voorbereiding door middel van risicoprofielen,
beleidsplannen en bovenregionale samenwerking
hebben vormgegeven. Ten tweede is nagegaan of de
sleutelfunctionarissen van de hoofdstructuur van de
rampenbestrijding qua multidisciplinaire (bij)scholing
en oefening op hun taken zijn voorbereid. Het
zwaartepunt van het onderzoek lag op een realistische
praktijktest waarin de operationele prestaties van de
regio’s tijdens een gesimuleerde ramp werden gemeten.
Tijdens dit derde onderdeel, uitgevoerd onder de
projectnaam RADAR, zijn tussen medio 2008 en eind
2009 negentien veiligheidsregio’s onderzocht. Van
de overige zes regio’s werd gebruik gemaakt van de
informatie die eerder, tijdens de simulatie in het kader
van de Algemene Doorlichting Rampenbestrijding, door
de Inspectie was verzameld. De praktijktest vond op een
voor de regio onverwacht moment plaats. Er werd, op
basis van een voor de regio realistisch scenario van een
calamiteit (GRIP 3 c.q. GRIP 4), gevraagd om de complete
rampbestrijdingsstructuur van CoPI tot aan (R)BT op
te schalen. Om dit te laten gebeuren werd via een
stortvloed van telefonische meldingen aan de meldkamer
een situatie nagebootst die overeenkwam met de
beginfase van een calamiteit. De enige beperking in
het scenario betrof het niet of nauwelijks inzetten van
eerstelijns operationele voertuigen. De bovenliggende
coördinatielagen dienden wel op te komen. Per toets
werden zestig tot tachtig observatoren ingezet die,
gebaseerd op het hiervoor door de Inspectie ontwikkelde
toetskader, de gebeurtenissen vastlegden. Na analyse
werd per regio een beeld opgesteld dat, na een fase van
hoor- en wederhoor met de betrokkenen, deel uitmaakt
van de rapportage.
Algemene conclusie
De Inspectie OOV stelt vast dat de rampenbestrijding in
Nederland nog niet overal en op alle aspecten op orde
is. Hoewel de veiligheidsregio’s stappen hebben gezet,
blijken zij – alles bijeengenomen – begin 2010 nog niet
zo ver in hun ontwikkeling als werd beoogd.
Uitgangspunt was immers dat alle veiligheidsregio’s per
1 januari 2010 hun rampenbestrijdingsorganisatie op
orde zouden hebben. Daarnaast bestaan tussen de
veiligheidsregio’s onderling grote verschillen.
Hieronder volgen, per deelonderzoek, de belangrijkste
conclusies uit het rapport.
De operationele prestaties
Met het onderzoek RADAR heeft de Inspectie de
indeling in de vier kritische processen gevolgd zoals
beschreven in het Besluit Veiligheidsregio’s: organisatie,
alarmering, opschaling en informatiemanagement. De
organisatie van de hoofdstructuur komt op hoofdlijnen
overeen met de eisen. Maar de in de regelgeving
opgenomen “nieuwe” elementen als het coördinerend
CoPI en de (veranderde) positie en aansturing van het
Team Bevolkingszorg, blijken vaak nog niet te zijn
doorgevoerd. De samenstelling binnen de onderdelen
van de hoofdstructuur is meestal niet in overeen
stemming met het Besluit. Sprekend voorbeeld is dat in
veel gevallen de voorgeschreven informatiemanager in
het CoPI en in het ROT ontbreekt. De meldkamer is vaak
de zwakke schakel in de rampenbestrijdingsorganisatie.
De vereiste eenhoofdige leiding is daar nog niet
De Staat van de
rampenbestrijding
Peter van Dam,
senior inspecteur en projectleider RADAR,
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
Op 29 april is “De Staat van de rampenbestrijding” door
staatssecretaris Van Bijleveld aan de Tweede Kamer
aangeboden. Het rapport doet verslag van bijna twee
jaar onderzoek door de Inspectie Openbare Orde en
Veiligheid naar de voorbereiding op de rampen
bestrijding in Nederland. Het onderzoek had een
bijzondere insteek. In opdracht van de toenmalige
minister van BZK is, vooruitlopend op het inwerking
treden, onderzocht in welke mate de veiligheidsregio’s
al voldoen aan de nieuwe regelgeving in de Wet
Veiligheidsregio’s en het bijbehorende besluit.
17. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010 17
geïmplementeerd. De alarmering is bij de meeste
regio’s nog niet op orde. Het waarschuwen van de
benodigde functionarissen vindt veelal nog niet binnen
de voorschreven tijd plaats. Ook het bewaken van de
alarmering op de meldkamer vindt niet of te laat plaats.
Met betrekking tot het proces opschaling luidt de
conclusie dat een groot aantal regio’s niet voldoet aan
de voorgeschreven opkomsttijden. Het overgrote deel
heeft het cruciale proces informatiemanagement niet
op orde. Meestal ontbreken informatiemanagers en
wordt er nog niet netcentrisch gewerkt.
Informatiemanagement vindt meestal nog mono
disciplinair en langs hiërarchische lijnen plaats. Het
gros van de regio’s levert niet de prestaties die het
besluit aan dit proces stelt.
Risicoprofiel en bovenregionale samenwerking
Het merendeel van de regio’s heeft nog geen risicoprofiel
vastgesteld. Ook zijn nog lang niet alle relevante
partners bij de totstandkoming betrokken. Regio’s zijn
zich veelal bewust van de noodzaak tot bovenregionale
samenwerking maar dit heeft in de meeste situaties nog
niet geleid tot concrete acties.
Multidisciplinair opleiden en oefenen
Dit onderwerp krijgt steeds meer aandacht. Ook het
evalueren van oefeningen en inzetten wordt steeds
vanzelfsprekender. Daarnaast wordt ook het toenemend
gebruik van een kwaliteitssysteem als een positieve
uitkomst van het onderzoek benoemd. Het ontbreekt
bij meer dan de helft van de regio’s aan inzicht in, met
name, de geoefendheid van meldkamerfunctionarissen.
Ook onderschrijven niet alle regio’s het belang van
ketenbreed oefenen voor de voorbereiding op de
rampenbestrijding. Ten slotte wordt waargenomen dat
nog niet overal het belang voldoende is doorgedrongen
om ook de overschakeling naar het regionale niveau,
vooral van GBT naar RBT, te beoefenen.
Gemeentelijke deelprocessen
Als vierde hulpverleningskolom zijn de gemeenten
onontbeerlijk voor een integrale benadering en aanpak
van een ramp of crisis. Het onderzoek wijst uit dat de
gemeentelijke processen de nodige aandacht behoeven.
Zo blijkt de (minimum)bezetting van gemeentelijke
actiecentra niet te zijn gegarandeerd. Gemeentelijke
functionarissen blijken niet altijd voldoende op de
hoogte van de taken die zij tijdens een ramp hebben
en beseffen vaak onvoldoende dat zij deel uitmaken
van een integrale rampenbestrijdingsorganisatie.
De gemeentelijke organisatie sluit onvoldoende aan
bij de operationele hoofdstructuur. Dit betreft vooral
de informatiestromen. Als gevolg daarvan blijft zij
verstoken van belangrijke informatie vanuit de
hoofdstructuur en komt zo in een informatievacuüm.
Hoe nu verder?
De betrokkenheid van de Inspectie houdt met deze
eindrapportage niet op. De inspectie heeft de wettelijke
taak toezicht uit te oefenen op de wijze waarop
veiligheidsregio’s en gemeenten uitvoering geven aan
hun taken met betrekking tot de rampenbestrijding.
Het toezicht op deze organisaties – mede op basis van
consultatie van het veld – wordt vanaf 2010 in aangepaste
vorm voortgezet. Zo zullen wij de regio’s blijven volgen
in hun aanpak van de aandachtspunten uit de Staat van
de rampenbestrijding en de minister van BZK periodiek
informeren over de vorderingen. De Inspectie wil de
veiligheidsregio’s blijven ondersteunen in het oplossen
van hardnekkige knelpunten. De eigen verantwoorde-
lijkheid van de regio’s staat daarbij wel voorop. In dit
kader wil de Inspectie de regio’s ook in staat stellen om
zelf tot kwaliteitsverbetering te komen. Daarom zal zij
een evaluatie-instrument ontwikkelen waarmee de
regio’s zelf grootschalige oefeningen en incident
afhandeling kunnen beoordelen.
De gehele rapportage, inclusief de beelden per regio en
de onderlinge rangschikking, kan worden geraadpleegd
via www.ioov.nl
RADAR
Multidisciplinair
opleiden en
oefenen
Rampen-
bestrijding
op orde
18. 18 Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010
Van rampen- naar crisisbeheersing
Vooruitlopend op het wetgevingstraject en de invoering
van de Wet veiligheidsregio’s heeft dit kabinet zich bij
het aantreden tot doel gesteld de rampen- en crisis
beheersing sneller (voor eind 2009) op orde te brengen.
Daartoe zijn met 19 veiligheidsregio’s i.o. convenanten
gesloten. Ook is aan de Inspectie Openbare Orde en
Veiligheid (IOOV) gevraagd te onderzoeken hoe de
25 regio’s er eind 2009 voorstaan bij hun voorbereiding
op crises. In 2008 is de IOOV daarom gestart met een
onderzoek in alle regio’s naar de planvorming, naar
het multidisciplinair opleiden & oefenen en naar de
operationele prestaties.
Conclusies: waar staan we nu eind 2009
In alle veiligheidsregio’s is de laatste paar jaar erg
veel geïnvesteerd en er is ook veel gerealiseerd aan
verbeteringen van de organisatie en werkwijze van de
crisisbeheersing en rampenbestrijding. Die verbeteringen
hebben er toe geleid dat eind 2009 kan worden
vastgesteld dat een aantal regio’s in behoorlijke mate
voldoet aan vastgelegde en afgesproken eisen. Het
betreffen de veiligheidsregio’s Rotterdam-Rijnmond,
Kennemerland, Twente, Noord- en Oost-Gelderland,
Gelderland-Midden, Noord-Holland-Noord,
Zuid-Holland-Zuid en Zuid-Limburg. Veel regio’s zijn
echter nog niet zover en hebben 2010 en eerste helft
2011 nodig om aan de minimale eisen te kunnen
voldoen. Een paar regio’s behoren tot de achterhoede.
Deze zijn weliswaar druk bezig, maar hebben naar
verwachting veel moeite om werkelijke verbeteringen
door te voeren en ook vast te houden. Voor deze paar
regio’s zijn mogelijk ingrijpender maatwerkmaatregelen
noodzakelijk en daarom vinden hiermee gesprekken
plaats.
Over de Wet en Besluiten veiligheidsregio’s, de doelen,
de instrumenten en de te realiseren operationele
prestaties en kwaliteitseisen is breed consensus met het
veld. Er is genoeg beleid gemaakt. In wet en besluiten
zijn de kaders vastgelegd. Aan de orde is nu de verdere
regionale uitvoering en borging van de resultaten.
Indien de veiligheidsregio’s de wet- en regelgeving in
de volle breedte uitvoeren en de ingezette verbeterings
trajecten daadkrachtig doorzetten, ze daarbij samen
op trekken en ondersteund worden door initiatieven
vanuit landelijke koepelorganisaties als het Veiligheids
beraad, is de verwachting dat in de loop van 2011 de
rampenbestrijding op orde is en ook de slag van
rampenbestrijding naar crisisbeheersing in de veilig-
heidsregio’s is gemaakt.
Hoe nu samen verder naar structureel beter
Afronding en invoering wet- en regelgeving
Het belangrijkste uitgangspunt is dat de regio’s zich
concentreren op verdere invoering van de Wet veilig-
heidsregio’s en de besluiten over de volle breedte. De
wet treedt per 1 oktober 2010 in werking. Binnen bij wet
vastgestelde uiterlijke termijnen moeten de veiligheids-
regio’s aan diverse onderdelen voldoen, zoals het
uitvoeren van de risico-inventarisaties, opstellen van
het beleidsplan en het crisisplan.
Behoud van urgentie en volgen ontwikkelingen
Zoals IOOV in haar rapport aangeeft, is het belangrijk
om de druk tot noodzakelijke verbeteringen, het
bestuurlijke urgentiegevoel en de consensus over de
aanpak op managementniveau in de veiligheidsregio’s,
die de laatste jaren is opgebouwd, op niveau, op de
Waar staan we nu
en hoe verder
naar structureel beter?
Donna Landa,
programma Nationale Veiligheid
Regionaal op Orde, directie Nationale
Veiligheid, ministerie van BZK
In haar brief aan de Tweede Kamer van 28 april biedt de
staatssecretaris de IOOV-rapportage aan en geeft inzicht in
de ‘stand van zaken’ van de 25 veiligheidsregio’s. Daartoe
zijn naast de rapportage van de IOOV ook de verslagen van
voortgangsgesprekken, gevoerd met alle afzonderlijke regio’s,
de bestuurlijke rapportages van de CdK’s en het advies van de
Raad voor de Financiële Verhoudingen geraadpleegd.
Beleidsreactie staatssecretaris Bijleveld op IOOV-rapport
19. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010 19
juiste focus en actueel te houden. Hiervoor worden
voortgangsgesprekken met voorzitters van veiligheids-
regio’s en korpsbeheerders benut. Overwogen wordt ook
om de IOOV-rapportage periodiek te laten maken, waar
bij toetsing idealiter wordt aangesloten bij informatie
uit de eigenkwaliteitssystemen van de veiligheidsregio’s.
De Inspectie OOV stuurt de inspectierapporten ook aan
de gemeenteraden van de desbetreffende regio’s, zodat
de raden zo goed mogelijk in staat worden gesteld hun
eindverantwoordelijkheid voor een goed functionerende
veiligheidsregio waar te maken.
Landelijke ondersteuning veiligheidsregio’s
Met het Veiligheidsberaad wordt een verder pakket
aan maatregelen afgesproken waarmee de regio’s
ondersteund kunnen worden. Gedacht moet worden
aan het ondersteunen en meetrekken van de zwakkere
regio’s, het stimuleren van kennis – en informatie
uitwisseling en het faciliteren van het ontwikkelen van
modelafspraken met de onderscheiden crisispartners,
bijvoorbeeld door middel van een modelconvenant
drinkwatersector.
Operationele informatievoorziening
Voor de verbetering van de organisatie van de
informatievoorziening is in 2008 met het Veiligheids
beraad een landelijk project gestart om, ter verbetering
van de multidisciplinaire operationele informatie
voorziening, het netcentrisch werken te introduceren.
Ter ondersteuning van deze werkwijze is het IT-systeem
Cedric aan de regio’s ter beschikking gesteld. Alle
regio’s hebben het convenant getekend waarin zij
hebben besloten om door middel van Cedric de
netcentrische werkwijze te implementeren. Ook
vindt samenwerking plaats met de Bestuurscommissie
Informatievoorziening van het Veiligheidsberaad, met
een landelijk meldkamertraject om tot structurele
kwaliteitsverbetering in het multidisciplinaire meld-
kamerdomein te komen. De ontwikkelingen naar
bovenregionale meldkamers waar de regio’s zelf toe
besluiten wordt gestimuleerd.
Kennismanagement
De onderlinge kennisuitwisseling tussen de veiligheids-
regio’s moet worden bevorderd. Niet elke regio hoeft
alles opnieuw te bedenken. Het bundelen en beter
benutten van de kennis en ervaring in de verschillende
regio’s en bij partnerorganisaties is één van de sleutels
tot verbetering. De eerste voorbereidingen zijn al
getroffen voor zogenaamde ‘stadiongesprekken’
als onderdeel van een breder en vaktechnische
ingericht multidisciplinair communicatieprogramma.
Een zorgpunt betreft de paar regio’s waarvan het
vermoeden bestaat dat deze structureel zullen achter
blijven. Dit vermoeden wordt versterkt omdat het vrijwel
dezelfde regio’s betreft die ook op politiegebied aan de
onderkant presteren. Uitgangspunt in gesprekken met
hen is dat daarbij heldere en meetbare afspraken gemaakt
worden zodat gestuurd kan worden op resultaten voor
de burger.
20. 20 Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010
Wat belooft het?
Het boek wil voorzien in ‘actuele lesstof
die aansluit bij nieuwe inzichten en de
ontwikkelingen in wet- en regelgeving’.
Het boek wil niet alleen een theoretisch
kader zijn, maar vooral een praktijkboek
over de ‘regionale crisisorganisatie’.
Het boek is vooral geschreven voor personen
die deel uitmaken van de regionale crisis-
organisatie, zoals leden van COPI (com-
mando plaats incident), ROT (regionaal
operationeel team) en beleidsteam, andere
functionarissen van hulpverleningsdiensten
en gemeentelijke diensten en voor crisis-
partners. Verschillende aspecten die de
auteurs voor de praktijk van waarde vinden,
worden behandeld. Zo komen onder meer
aan de orde de organisatie van de regionale
crisisorganisatie, de regionale voorbereiding
op de crisisbeheersing, de besluitvorming
tijdens crises en het managen van een crisis.
Het boek geeft vele voorbeelden, handrei-
kingen en lessen. Het boek is ook bedoeld
voor professionals, bestuurders met een
veiligheidsportefeuille en studenten in de
veiligheid aan een hbo of een universiteit.
Wat maakt het waar?
Het basisboek geeft overzichtelijk en
thematisch weer hoe (regionale) crisisbeheer-
sing is opgebouwd. Interessant is om te
lezen op welke wijze belangrijke historische
ontwikkelingen van invloed zijn op de
organisatie van veiligheid nu. Bijvoorbeeld
wordt aangeduid hoe de industriële revolutie
heeft geleid tot veranderende dreigingen in
onze staat en hoe die veranderingen nog
continu plaatshebben. Pluspunt van de
uitgave en vernieuwend is dat per onderwerp
is aangegeven hoe de invoering van de Wet
veiligheidsregio’s een wijziging bewerkstelligt
in de rol, positie of samenstelling van crisis-
beheersingsteams. Die vertaling van nieuwe
wetgeving naar hoe de praktijk daardoor
komt te veranderen, is wat ons betreft heel
nuttig voor professionals in het veld.
De auteurs stellen dat het domein van de
crisisbeheersing nog niet is uitgekristalli-
seerd, gelet op de verschillende visies op
crisisbeheersing en de invoering en verdere
implementatie van de Wet veiligheidsregio’s.
Ze gebruiken die stelling om bij een aantal
onderwerpen hun mening te geven en
presenteren die mening dan als een feit.
Voorbeeld daarvan op het terrein van
informatievoorziening is de stelling dat –
ook bij netcentrische informatievoorziening
– ‘het ROT ten minste in de eerste uren niet
wordt voorzien van accurate informatie vanuit
de plaats incident’. Ander voorbeeld is het
opperbevel van de burgemeester. Daarbij
wordt als feit de stelling geponeerd dat
burgemeesters de neiging hebben om zich
te laten verleiden tot operationele kwesties
in plaats van zich te richten op strategische
besluiten.
Verder geven de auteurs een eigen definitie
van (regionale) crisis die onnodig afwijkt van
de definities in de Wet veiligheidsregio’s en in
het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming.
Hiermee wordt de samenhang van rampen-
bestrijding en crisisbeheersing onduidelijk en
ook de samenhang tussen de beheersing van
crises op regionaal en op nationaal niveau2
.
Bij dat laatste punt valt op dat niet de meest
actuele versie van dit handboek (van eind
2009) is gebruikt, maar een ouder exemplaar.
Er zijn ook hiaten in de behandeling van
de stof: De opsomming van ‘de regionale
crisisprocessen’ bijvoorbeeld bevat alleen
de uitvoerende rampbestrijdingsprocessen.
De informatievoorziening, de alarmering,
opschaling en afschaling en de besluit-
vorming en de leiding en coördinatie
ontbreken. Ook de nieuwere rampscenario’s
zoals epidemieën en stroomuitval komen
hierin weinig aan bod.
Basisboek regionale crisisbeheersing:
of
praktisch naslagwerk?
Simon van der Doorn,
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
Donna Landa,
programma Nationale Veiligheid Regionaal op Orde, directie Nationale Veiligheid, ministerie van BZK
1
De auteurs van het boek zijn Ira Helsloot (hoogleraar Crisisbeheersing en Fysieke Veiligheid VU), Sjan Martens (decaan Crisisbeheersing
NIFV) en Astrid Scholtens (hoofd Onderzoek Crisislab).
2
In artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s is die samenhang wel goed beschreven.
In maart 2010 is, in opdracht van het Nederlands Instituut
Fysieke Veiligheid Nibra (NIFV), het Basisboek regionale
crisisbeheersing uitgebracht. Dit Basisboek1
is bedoeld als
een praktische syllabus voor functionarissen in de regionale
organisatie voor de bestrijding van rampen en crises.
21. De Audit Dienst Defensie (ADD) en de
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
(IOOV) hebben in 2006 een gezamenlijke
nulmeting uitgevoerd naar de civiel-militaire
samenwerking, zowel bezien vanuit de
militaire als vanuit de civiele kant. Het
totaalbeeld van dit onderzoek was dat
binnen Defensie de uitvoering van diverse
ICMS-maatregelen en investeringen nog
in volle gang was. De wijze waarop en het
tempo waarin de veiligheidsregio’s invulling
gaven aan ICMS liepen toen nogal uiteen.
Afgelopen jaar hebben de IOOV en de ADD
als vervolg op hun nulmeting van 2006 een
tussenmeting gedaan naar hoe de uitvoe-
ring van de civiel-militaire samenwerking
er nu, 3 jaar later, voor staat. Dit onderzoek
van de IOOV en de ADD beoogt de effectivi-
teit van de civiel-militaire samenwerking
verder te bevorderen door inzicht te geven
in de huidige stand van zaken. Het onder-
zoek moet dan ook worden gezien in het
licht van de gewenste situatie in 2012,
wanneer sprake moet zijn van een militaire
inzet ten behoeve van de civiele autoriteiten
in overeenstemming met de Bestuurs-
afspraken ICMS. Uit het onderzoek blijkt dat
in de afgelopen jaren Defensie en de veilig-
heidsregio’s intensief bezig zijn geweest.
De IOOV en de ADD concluderen dat sinds
2006 op diverse terreinen in de samenwer-
king veel vooruitgang is gerealiseerd. Zo is
er voor iedere veiligheidsregio een Officier
Veiligheids Regio (OVR) als militair liaison
aangesteld en hebben de commandanten
van de drie Regionaal Militair Commando’s
(RMC) een netwerk opgebouwd met de
bestuurders van de veiligheidsregio’s.
Waar in 2006 nog slechts in een enkele
veiligheidsregio een OVR beschikbaar
was, heeft nu iedere veiligheidsregio een
vaste OVR. In veel gevallen heeft de OVR
inmiddels een structurele plaats in het
Regionaal Operationeel Team en in meer
dan de helft van de veiligheidsregio’s kan
de commandant RMC deelnemen aan het
Gemeentelijk Beleidsteam of het Regionaal
Beleidsteam.
Een aantal punten verdient echter nog
aandacht. Zo blijft de beschrijving van
de defensiebijdrage in de draaiboeken,
rampenplannen en rampbestrijdings-
plannen van de veiligheidsregio’s achter.
Hier moet nog een slag worden gemaakt.
Dit geldt ook voor het daadwerkelijk
opnemen van Defensie in de opleidings-
en oefenplannen. Met een relatief kleine
slag valt hier voor de veiligheidsregio
eenvoudig winst te boeken. De OVR heeft
in bijna alle veiligheidsregio’s een vaste
werkplek, waarbij deze functionaris echter
maar in ongeveer de helft van de veilig-
heidsregio’s tijdens het reguliere werk op
kantoor een aansluiting heeft op het
regionale intranet. Ook hier valt voor
veel veiligheidsregio’s een ‘quick win’ in
de samenwerking te realiseren.
Over het algemeen kan met tevredenheid op
de afgelopen periode worden teruggekeken.
Geconcludeerd kan worden dat de intensi-
vering van de civiel-militaire samenwerking
in Nederland succesvol verloopt en er sinds
de nulmeting van 2006 grote vorderingen
zijn gemaakt. Defensie is intussen een
structurele veiligheidspartner op het terrein
van nationale veiligheid en crisisbeheersing
geworden. De civiel-militaire samenwerking
is daarmee een belangrijke schakel op het
gebied van nationale veiligheid en crisis-
beheersing in Nederland en levert een
wezenlijke bijdrage aan de veiligheid van
de Nederlandse burger. Verdere borging
van de civiel-militaire samenwerking blijft
echter van belang. Hierbij gaat het om het
verwerken van Defensie en de defensie-
bijdrage in plannen en procedures, het
gezamenlijk blijven oefenen en het voort-
zetten (en waar nodig intensiveren) van de
huidige civiel-militaire contacten.
Civiel-militaire samenwerking
Jos Leenheer,
programma Dreigingen Capaciteiten,
directie Nationale Veiligheid, ministerie van BZK
In 2005 hebben de ministers van Defensie, Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
een convenant gesloten over de beschikbare militaire capaciteiten voor civiele rampenbestrijding
en crisisbeheersing. Dit convenant heeft een vervolg gekregen in het project Intensivering Civiel-
Militaire Samenwerking (ICMS), dat zich richt op de ontwikkeling van Defensie tot structurele
veiligheidspartner op het terrein van nationale veiligheid en crisisbeheersing.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010 21
22. Nu de Wet Veiligheidsregio’s is aangenomen, is het
zaak om rampenbestrijding en crisisbeheersing in de
regio’s verder te regelen. “Wordt de veiligheidsregio
het kloppend hart voor een veilige samenleving?”,
vraagt directeur van het BlomBerg Instituut Ivonne
Couwenberg bij de aftrap van het congres. Haar
instituut organiseert deze Dag van de Veiligheidsregio,
die net als voorgaand jaar is uitverkocht. Zo’n vier-
honderd professionals en bestuurders zijn naar het
Orpheus theater in Apeldoorn gekomen om te
luisteren naar debatten en te discussiëren over de
verdere vormgeving van de veiligheidsregio’s.
Machtstrijd
“De rampenbestrijding is nog niet waar hij moet zijn,
maar er is de afgelopen jaren wel veel gebeurd”, zo
vat Gert-Jan Bos, hoofd Inspectie Openbare Orde en
Veiligheid, de stand van de veiligheidsregio’s samen.
In 2011 moet de rampenbestrijding op orde zijn, aldus
de staatssecretaris. Een krappe deadline. “Het gaat
een enkeling veel moeite kosten om die eindstreep te
halen”, zegt Bos. In het aansluitende debat tussen vijf
directeuren van veiligheidsregio’s klinken de geluiden
uit de praktijk door. “Er is erg weinig hartstocht vanuit
bestuurlijk niveau voor de veiligheidsregio. De mensen
die wel met passie werken, de professionals, worden nu
opgesloten in regels. We zijn bezig met polderen en met
machtstrijd, het gaat niet om de burger”, zegt Frans
Captijn, directeur veiligheidsregio Zeeland. Het levert
hem een spontaan applaus op. De veiligheidsregio
zelf is niet erg bekend bij burgers en dat hoeft ook
niet, zo stellen de directeuren. Het zijn de operationele
diensten, zoals de brandweer en de politie, die de
“sterke merken” zijn van de veiligheidsregio, zegt
Peter van Zunderd, directeur veiligheidsregio Midden-
en West-Brabant.
De structuren staan in de veiligheidsregio’s, maar het
zijn wel 25 verschillende. “Ik vind dat Binnenlandse
Zaken hier wel wat steviger mag sturen”, aldus Van
Zunderd. Volgens Jac Rooijmans, directeur veiligheids-
regio Brabant Zuidoost, zijn die verschillen echter het
logische gevolg van de keuze voor verlengd lokaal
bestuur: “Daar horen verschillen per regio bij. Het
maakt het alleen wel lastig om eenduidige afspraken
te maken met bovenregionale partners.” Captijn zou
graag zien dat de rampenbestrijding op nationaal
niveau geregeld wordt, zodat de regio’s zich kunnen
bezighouden met veiligheid op lokaal niveau. Van
Zunderd pleit ervoor om niet de geografie, maar de
processen leidend te maken bij de rampenbestrijding.
Als de informatievoorziening ook op die manier wordt
georganiseerd, dan zal die verbeteren, zegt hij. In ieder
geval moet de aandacht in de veiligheidsregio’s veel
meer uitgaan naar een verbetering van de rampen-
bestrijding, daarover zijn de vijf directeuren het eens.
“Zolang wij bezig zijn met competentiestrijd, hebben
wij niet geregeld wat de burger van ons verwacht”,
zo verwoordt Captijn het. Concrete verbeterpunten
worden ook genoemd: Peter Bos, directeur veiligheids-
regio Zuid Holland Zuid, zou op termijn graag een
De Veiligheidsregio als kloppend hart voor een veilige samenleving?
Dag van de Veiligheidsregio
2010
Marieke Vos
Het was druk op de Dag van de Veiligheidsregio,
die op 20 mei in Apeldoorn werd gehouden. De
regio’s hebben de rampenbestrijding nog niet op
orde, zo bleek tijdens de discussies. Maar ze zijn
een eind op weg. Aan inspiratie was deze dag geen
gebrek, er werden tal van concrete verbeterpunten
genoemd. Bijvoorbeeld het inzetten van sociale
media om burgers bij veiligheid te betrekken.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 201022
23. Innoveer op maat,
met mate en met maten
Henk Geveke, directeur Nationale Veiligheid (BZK)
kaderwet Veiligheid zien, want die kan duidelijkheid en
spaarzaamheid aanbrengen in de vele veiligheidswetten
en organisatieregelingen die er nu zijn. Ook pleit hij
voor doordachte grenzen van regio’s, bijvoorbeeld
thematisch risico-gestuurd. En Van Zunderd zou graag
zien dat de financiering van de brandweer verandert in
een uitkering van de gemeente naar een doeluitkering
vanuit het rijk, zodat er meer eenheid komt in de
financieringsstromen binnen de veiligheidsregio.
Professioneel improviseren de ruimte geven
De opmerking dat professionals worden gehinderd
door een overmaat aan regelgeving, vindt weerklank
bij Henk Jan Meijer, burgemeester van Zwolle en lid
van het dagelijks bestuur van het Veiligheidsberaad.
“Het grootste risico voor de veiligheidsregio’s vind ik
dat we het teveel dichtregelen en dat we professioneel
improviseren geen kans meer geven.” Hij reageert
samen met Jan Lonink, burgemeester van Terneuzen en
ook lid van het Veiligheidsberaad, op het debat tussen
de directeuren van de veiligheidsregio’s. Lonink ziet
de verschillende financieringsstromen ook als een
belemmering voor de veiligheidsregio’s. Het blijkt
lastig om op regionaal niveau zowel het lokale als het
bovenregionale te bedienen. “Gemeenteraden moeten
aangeven welk veiligheidsniveau zij wensen en de
uitvoering en het beheer overlaten aan de veiligheids-
regio’s. Dan kunnen de regio’s zich zelfbewust opstellen
in het netwerk met hun partners uit de vitale infrastruc-
tuur”, stelt Meijer. Interregionale en grensoverschrij-
dende samenwerking zijn lastig voor de veiligheids-
regio, al zijn er inmiddels goede afspraken gemaakt met
de provincies, zegt Lonink. Zoals vaker tijdens discussies
over de veiligheidsregio’s klinkt de roep om doorzet-
tingsmacht. “We hebben nu netcentrisch werken in
alle 25 regio’s, maar daarvoor moesten we de laatste
drie regio’s wel het mes op de keel zetten. We missen
doorzettingsmacht”, aldus Lonink.
Gemeenten zijn de zwakste schakel
De veiligheidsregio’s hebben nog niet het gewenste
niveau bereikt in de rampenbestrijding, zo concludeerde
IOOV in De Staat van de Rampenbestrijding. Bos licht toe:
“Minister Ter Horst stelde dat de rampenbestrijding naar
een 7+ moet. Ik vind dat landelijk gezien lastig, want er
is veel nuanceverschil tussen de regio’s.” De inspectie
toetste de regio’s op diverse punten, zoals informatie-
management, opschaling en bovenregionale samen-
werking. Bos toont een diagram waarin voor al deze
aspecten is ingevuld in hoeverre ze aan de eisen
voldoen. Niet één aspect is geheel op orde, zo blijkt. Hij
licht er een aantal uit: “De informatievoorziening is nog
steeds de achilleshiel, zo zijn informatiemanagers nog
slechts sporadisch aanwezig in de veiligheidsregio.” De
opkomsttijden bij opschaling worden vaak niet gehaald,
omdat functionarissen van te ver moeten komen.
Informatie die aan het begin van een incident al
aanwezig is, wordt onvoldoende doorgegeven en niet
tussen de disciplines gedeeld. “De meldkamer speelt
in veel van deze aspecten een grote rol. Veel gaat daar
niet goed”, concludeert Bos. Ook gemeenten spannen
zich onvoldoende in, “zij hebben vaak een minimale
bezetting en zijn zich niet bewust van de noodzaak
tot aansluiting bij de regionale rampenbestrijding.”
Hij komt tot een aantal aandachtspunten, waar zowel
de veiligheidsregio’s als het ministerie als het Veilig-
heidsberaad actie op moeten ondernemen: “Het
verbeteren van het informatiemanagement, prestatie-
eisen aan gemeenten stellen zodat zij hun processen op
orde krijgen en bestuurlijke aandacht in het algemeen.
Want het behalen van een goed niveau van rampen-
bestrijding is een kwestie van de lange adem.” Lonink
beaamt dat gemeenten zich veel meer mogen inspan-
nen op het gebied van rampenbestrijding: “Zij zijn de
zwakste van de vier kolommen in de veiligheidsregio.
Dat moet zeker beter, de coördinerend gemeentesecre-
taris zou mandaat moeten krijgen om dit te regelen.”
24Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010
24. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010
De politie op Twitter
“De veiligheidsregio’s zouden meer lef mogen tonen,
door te adviseren over veiligheid. Geen enkele politieke
partij heeft fysieke veiligheid in haar programma staan.
Hoe kan dat? Ik vind het creëren van risicobewustzijn
een duidelijke taak voor de veiligheidsregio”, stelt Alette
Getz-Smeenk, landelijk kwartiermaker interbestuurlijke
samenwerking Natuurbranden bij de veiligheidsregio
Noord- en Oost Gelderland. Het onderwerp komt tijdens
het debat een aantal keer terug. “De burger kan veel
meer betrokken worden bij het organiseren van zijn
eigen veiligheid. De overheid moet niet alles willen
regisseren”, zegt ook Hank Ort, vmg. CIO bij het
ministerie van Defensie en chef staf NAVO Maritiem
Hoofdkwartier. Lonink is het daarmee eens: “We
moeten de burger bewuster maken van zijn eigen rol. In
mijn gemeente waren dit jaar twee dodelijke ongeluk-
ken te betreuren bij twee branden. Als er brandmelders
waren geweest, dan was dat waarschijnlijk voorkomen.”
Rutger Docter vertelt tijdens zijn betoog over de kracht
van burgers. Zijn bedrijf, Creative Crowds, houdt zich
bezig met crowdsouring: het via sociale media inzetten
van burgers bij het oplossen van een probleem. “Als een
grote groep mensen een antwoord geeft, dan ligt dat
meestal heel dicht bij het antwoord dat experts geven,
zo is onderzocht”, zegt hij. Dat is de kracht van crowd-
sourcing. “Online crowds hebben ogen en oren, ze
hebben veel kennis en ideeën.” Hij geeft een aantal
succesvolle voorbeelden: de gemeente Almelo vroeg
burgers om een functieomschrijving voor de nieuwe
burgemeester, de gemeente Smallingerland laat
iedereen die is geïnteresseerd is meehelpen bij het
ontwerpen van een nieuwe woonwijk en de New York
Times heeft een kaart gemaakt waarop het aantal
moorden in de stad is te zien, inclusief achtergrond-
informatie. Burgers kunnen zo helpen bij de opsporing.
Ook in eigen land is de politie bezig met crowdsourcing,
zegt Jasper Boer van de politie Groningen. Sinds een
half jaar zijn buurtagenten aanwezig op Twitter, waar ze
de burger op de hoogte houden van hun werk. “We
hebben daarmee al een aantal zaken kunnen oplossen,
maar het belangrijkst is dat we een relatie met de burger
opbouwen”, zegt Boer. Docter laat een imposant
overzicht zien van alle online instrumenten die er
inmiddels zijn om via internet contact met burgers te
onderhouden. Hij kan zich voorstellen dat bestuurders
hier de weg kwijtraken. “Het allerbelangrijkste is om
eerst te kijken naar wat je wilt en daarna pas het
instrument erbij te zoeken.” Tot slot heeft hij een
belangrijke tip voor organisaties die sociale media
willen inzetten: “Begin klein, maak het niet te inge-
wikkeld, en kijk wat er gebeurt. Bijvoorbeeld op Twitter.
En stel een heel concrete vraag of doel. Als je dat niet
doet, dan wordt het te breed en kun je weinig met de
geopperde ideeën.”
Workshops
Tijdens de middag zijn er diverse workshops, waar
deelnemers ruim een uur over diverse onderwerpen
discussiëren. Aan het eind van de middag komen de
belangrijkste conclusies plenair aan bod. De ‘gouden
tips’ zijn zeer divers: van het smeden van publiekprivate
‘veiligheidsnetwerken’ voor het gebruiken van elkaars
expertise tot het samenstellen van één vocabulaire voor
alle partners in veiligheid, en van het centraal stellen
van de werkprocessen tot het kiezen van een centrale
insteek met gedeconcentreerde uitgifte in de meld-
kamer. De diversiteit laat zien hoe breed het gebied van
de veiligheidsregio’s is en op hoeveel vlakken gewerkt
moet worden om de rampenbestrijding op orde te
krijgen. Eén ding is zeker: er zit beweging in.
24
In het Veiligheidsberaad ben
ik teveel bezig met de organisatie,
met wie het voor het zeggen heeft.
Ik wil bezig zijn met veiligheid!
Henk Jan Meijer, burgemeester Zwolle
25. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010
Publieke Veiligheid Award 2010
Zes projecten dingen naar de prijs die elk jaar naar een innovatief project op het gebied van veiligheid gaat. De genomineerden
stelden zich tijdens het congres voor, vier gaan er door naar de finale (die zijn vetgedrukt):
1 Ambulance fietsteam, GGD-Kennemerland
Bij drukke evenementen zijn de ‘fietsambulances’ drie minuten sneller ter plekke dan een reguliere ambulance.
Vaak is hulpverlening door de fietsambulance voldoende, weinig slachtoffers hoeven naar een ziekenhuis.
2 NL-Alert, ministerie van Binnenlandse Zaken/NCC
Burgers worden per mobiele telefoon, via een gereserveerd kanaal, gewaarschuwd als er een calamiteit is in hun buurt.
Ze krijgen informatie en handelingsperspectief.
3 Crisisbeheersing Nederland, Nederland 2.0
De website crisisbeheersingnederland.ning.com wordt door iedereen die dat wil gevuld met informatie over incidenten en crises.
4 Burger AED, veiligheidsregio Noord-Holland Noord
Een netwerk van burgers in elke wijk die zijn getraind om te reanimeren en AED in te zetten. De meldkamer stuurt bij een melding
een ambulance én zet dit burgernetwerk in. Burgers uit de buurt zijn vaak eerder ter plaatse en dat vergroot de overlevingskans bij
een hartstilstand.
5 Samenwerken en Slagkracht, samenwerkende partijen Westerschelde
Afspraken maken, samen oefenen en samen werken bij nautische incidenten op de Westerschelde.
6 Twitter, veiligheid en leefbaarheid, regiopolitie Groningen
Buurtagenten gebruiken Twitter om burgers op de hoogte te houden van hun werk en hen in te zetten bij opsporing.
Het vergroot de band met de burger.
(bron:nieuwsbericht ministerie van BZK, 4 mei 2010)
25
Goede besluitvorming tijdens een ramp is
alleen mogelijk wanneer alle betrokken
spelers gelijktijdig hetzelfde actuele beeld
van de situatie hebben. Om dit mogelijk
te maken is een werkwijze ontwikkeld
waarin de verschillende hulpverlenings-
diensten, gemeenten en andere partners in
de crisis- en rampenbestrijding informatie
met elkaar delen: Netcentrisch Werken.
Dit maakt het mogelijk acties en besluiten
goed op elkaar af te stemmen.
Alle veiligheidsregio’s in één netwerk
Bij een grootschalig incident, zoals
bijvoorbeeld een treinongeluk, moet
informatie-uitwisseling plaatsvinden tussen
een groot aantal actoren. In crisissituaties,
waarbij het uiterste van mensen gevraagd
wordt, werkt men effectiever samen door
dezelfde werkwijze en één landelijk
crisismanagementsysteem te gebruiken
voor alle veiligheidsregio’s en andere
crisisorganisaties. Door netcentrisch te
werken kunnen alle betrokkenen zich
proactiever opstellen, anticiperen op
ontwikkelingen en daardoor effectiever
optreden. Ook crisiscommunicatie naar
slachtoffers, publiek en media kan sneller
en gerichter plaatsvinden.
Stap voorwaarts in professionalisering
van crisisbeheersing
Henri Lenferink, burgemeester van Leiden
en portefeuillehouder Informatievoor-
ziening binnen het Veiligheidsberaad:
“Participatie van alle veiligheidsregio’s is
een essentiële voorwaarde voor het slagen
van het project Netcentrisch Werken. Het
betekent een enorme stap voorwaarts in de
professionalisering van crisisbeheersing en
rampenbestrijding in Nederland. Het
gelijktijdig hebben van de juiste en actuele
informatie is de basis voor elke beslissing.
Ik ben erg blij dat alle veiligheidsregio’s
het belang van gedeelde informatie
onderkennen.”
De 25 veiligheidsregio’s in
Nederland hebben met elkaar
afgesproken om deel te nemen
aan het project Netcentrisch
Werken en na afloop de
aangeboden voorzieningen
gezamenlijk in beheer te nemen.
De veiligheidsregio’s hebben deze
afspraak begin mei bekrachtigd in
een convenant. Eind 2011 moet
Netcentrisch Werken in alle 25
veiligheidsregio’s zijn ingevoerd.
Het project Netcentrisch Werken
wordt gesubsidieerd door het
ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
Netcentrisch Werken eind 2011 ingevoerd
27. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing mei/juni 2010 27
NCC
Het Nationaal CrisisCentrum vormt in Nederland de
spin in het web van contacten. Zo komen bij het NCC al
vanaf de eerste dag van de ramp veel vragen binnen van
betrokken burgemeesters en instanties. Deze worden
uitgezet bij andere instanties en veel van deze vragen
worden gebundeld tot een informatiedocument voor
bestuurders. Het NCC heeft daarmee een signalerende
en informatiefunctie en houdt zodoende een vinger aan
de pols over de bestuurlijke vragen die in Nederland
leven. In samenwerking met het Nederlands
Genootschap van Burgemeesters (NGB) speelt het NCC
zo snel als mogelijk in op de vragen en de behoefte bij
burgemeesters.
Onzekerheid
Het neemt tijd om het exacte aantal Nederlandse
slachtoffers te bepalen, sommige mensen hebben
per internet geboekt en er zijn weinig gegevens, van
sommige is de nationaliteit lastig te achterhalen of
ze blijken een dubbele nationaliteit te hebben. Een
onzekere periode breekt aan voor de nabestaanden die
willen weten of hun geliefden op de passagierslijsten
staan maar ook daadwerkelijk opgestapt zijn. Vanuit
deze machteloosheid worden veel burgemeesters
geconfronteerd met verzoeken van verwanten uit
hun gemeente om zekerheid te krijgen over het
overlijden van de slachtoffers. Sommige burge-
meesters worden benaderd door de nabestaanden die
zeker weten dat hun geliefden in dit vliegtuig waren
gestapt. Ze hadden net voor de crash nog een sms’je
gekregen. In totaal blijken de slachtoffers afkomstig te
zijn uit 33 gemeenten, verspreid over het hele land.
In het buitenland coördineert het ministerie van
Buitenlandse Zaken de communicatie en coördinatie
bij de nazorg in samenwerking met de ambassade in
Libië, de ANWB en het LTFO.
De identificatie van slachtoffers wordt ter plaatse
gedaan door het LTFO, een specialistische dienst van
het KLPD op verzoek van BZ. De ANWB zorgt voor de
repatriëring van de overledenen naar Nederland. In
overleg met nabestaanden wordt een locatie en tijdstip
van overdracht bepaald.
Informatiebijeenkomst
Daags na het ongeluk heeft een informatiebijeenkomst
plaatsgevonden voor verwanten. Deze besloten
bijeenkomst is na overleg met de betrokken reisorgani-
saties door het Rijk in samenwerking met de Gemeente
Haarlemmermeer georganiseerd. De bijeenkomst had
tot doel om zo snel mogelijk na de crash praktische
informatie te verstrekken. Daarnaast was het ook een
goede gelegenheid om de lotgenoten al een keer bijeen
te brengen.
Identificatie
In Nederland zijn alle verwanten na de ramp gekoppeld
aan familierechercheurs vanuit het LTFO. Hun opdracht
is primair om materiaal te verzamelen voor het
identificatieproces en in deze als contactpersoon op te
treden tussen nabestaanden en overheid. Zo kunnen ze
ondersteunen bij verzoeken en vragen rondom het
repatriëren van de slachtoffers, bijvoorbeeld het
moment en plaats van overdracht. Het is belangrijk voor
de nabestaanden dat zij in deze tragische situatie niet
worden overspoeld door vragen van diverse personen