Arrest Raad van State gemeenteraadsverkiezingen BilzenThierry Debels
Met een op 14 januari 2019 ingediend verzoekschrift stellen Johan Sauwens en Guy Sillen beroep in tegen het arrest van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen van 3 januari 2019 waarbij hun bezwaar tegen de gemeenteraadsverkiezing van 14 oktober 2018 te Bilzen ongegrond wordt verklaard.
Vrouw vecht uitlevering aan Marokko tevergeefs aanThierry Debels
Met een verzoek van 5 maart 2018, meegedeeld via een diplomatieke nota van de ambassade van Marokko van 3 april 2018, vraagt Marokko de uitlevering van verzoekster, van Marokkaanse nationaliteit, op grond van een internationaal bevel tot aanhouding van 10 juni 2016, gegeven door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Chefchaouen (Marokko).
Macedoniër betwist uitwijzingsbevel en ontvangt 700 euroThierry Debels
Een Macedoniër die het land uit moest, ging in beroep bij de Raad van State. HIj won zijn zaak omdat de misdrijven ondertussen verjaard zijn. Als bonus kreeg de man 700 euro van de Belgische staat.
Geen dringende noodzakelijkheid bij vordering tegenstanders asielcentrum DormaalThierry Debels
Bij arrest nr. 245.947 van 28 oktober 2019 wijst de Raad van State de vordering af van omwonenden tegen de beslissing van Fedasil om een tijdelijk opvangcentrum voor 130 asielzoekers te openen in de stad Zoutleeuw (deelgemeente Dormaal). De Raad is van oordeel dat er geen dringende noodzakelijkheid bestaat om tot de schorsing van die beslissing over te gaan.
Overdracht provinciale kunstcollecties krijgt vervolg bij Raad van StateThierry Debels
Het beroep strekt tot de nietigverklaring van “het Besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot overdracht van de provinciale kunstcollecties”.
Eigenaar verwaarloosde ezels vangt bot bij Raad van StateThierry Debels
Op 16 juli 2018 nemen 3 inspecteurs-dierenartsen bij de Inspectie Dierenwelzijn van het Vlaamse Gewest op basis van de vaststellingen dezelfde dag in situ die het voorwerp zijn van een proces-verbaal gedateerd op 24 juli 2018, 46 ezels, 64 schapen en 48 geiten lastens verzoeker en mevrouw Hilde De Wever administratief in beslag. Deze dieren, op 2 schapen na die niet konden opgeladen worden, worden overgebracht naar erkende opvangcentra.
VRP-avond 2 april 2014 'Regelgeving sociale last vernietigd: een praktisch o...Els Brouwers
Het Grondwettelijk Hof vernietigde op 7 november 2013, de regelgeving ‘sociale last’ van het Decreet Grond- en Pandenbeleid. De regelgeving ‘sociale last’ bepaalde dat bij de meer omvangrijke verkavelings- en stedenbouwkundige aanvragen er een bepaald aantal sociale woningen moet worden gerealiseerd. In ruil voor deze last kreeg de projectontwikkelaar een aantal voordelen. Een half jaar na de uitspraak wil VRP nagaan wat precies het gevolg is van deze vernietiging van de regelgeving ‘sociale last’. We vertalen de juridische context naar de praktijk. Hoe moet het nu verder met het sociale woonbeleid in steden en gemeenten? Kunnen stadsvernieuwingsprojecten toch doorgaan
Arrest Raad van State gemeenteraadsverkiezingen BilzenThierry Debels
Met een op 14 januari 2019 ingediend verzoekschrift stellen Johan Sauwens en Guy Sillen beroep in tegen het arrest van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen van 3 januari 2019 waarbij hun bezwaar tegen de gemeenteraadsverkiezing van 14 oktober 2018 te Bilzen ongegrond wordt verklaard.
Vrouw vecht uitlevering aan Marokko tevergeefs aanThierry Debels
Met een verzoek van 5 maart 2018, meegedeeld via een diplomatieke nota van de ambassade van Marokko van 3 april 2018, vraagt Marokko de uitlevering van verzoekster, van Marokkaanse nationaliteit, op grond van een internationaal bevel tot aanhouding van 10 juni 2016, gegeven door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Chefchaouen (Marokko).
Macedoniër betwist uitwijzingsbevel en ontvangt 700 euroThierry Debels
Een Macedoniër die het land uit moest, ging in beroep bij de Raad van State. HIj won zijn zaak omdat de misdrijven ondertussen verjaard zijn. Als bonus kreeg de man 700 euro van de Belgische staat.
Geen dringende noodzakelijkheid bij vordering tegenstanders asielcentrum DormaalThierry Debels
Bij arrest nr. 245.947 van 28 oktober 2019 wijst de Raad van State de vordering af van omwonenden tegen de beslissing van Fedasil om een tijdelijk opvangcentrum voor 130 asielzoekers te openen in de stad Zoutleeuw (deelgemeente Dormaal). De Raad is van oordeel dat er geen dringende noodzakelijkheid bestaat om tot de schorsing van die beslissing over te gaan.
Overdracht provinciale kunstcollecties krijgt vervolg bij Raad van StateThierry Debels
Het beroep strekt tot de nietigverklaring van “het Besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot overdracht van de provinciale kunstcollecties”.
Eigenaar verwaarloosde ezels vangt bot bij Raad van StateThierry Debels
Op 16 juli 2018 nemen 3 inspecteurs-dierenartsen bij de Inspectie Dierenwelzijn van het Vlaamse Gewest op basis van de vaststellingen dezelfde dag in situ die het voorwerp zijn van een proces-verbaal gedateerd op 24 juli 2018, 46 ezels, 64 schapen en 48 geiten lastens verzoeker en mevrouw Hilde De Wever administratief in beslag. Deze dieren, op 2 schapen na die niet konden opgeladen worden, worden overgebracht naar erkende opvangcentra.
VRP-avond 2 april 2014 'Regelgeving sociale last vernietigd: een praktisch o...Els Brouwers
Het Grondwettelijk Hof vernietigde op 7 november 2013, de regelgeving ‘sociale last’ van het Decreet Grond- en Pandenbeleid. De regelgeving ‘sociale last’ bepaalde dat bij de meer omvangrijke verkavelings- en stedenbouwkundige aanvragen er een bepaald aantal sociale woningen moet worden gerealiseerd. In ruil voor deze last kreeg de projectontwikkelaar een aantal voordelen. Een half jaar na de uitspraak wil VRP nagaan wat precies het gevolg is van deze vernietiging van de regelgeving ‘sociale last’. We vertalen de juridische context naar de praktijk. Hoe moet het nu verder met het sociale woonbeleid in steden en gemeenten? Kunnen stadsvernieuwingsprojecten toch doorgaan
Turkse imam die in België wil preken moet 900 euro betalenThierry Debels
Verzoeker dient op 14 september 2015 bij de Belgische immigratiediensten in Turkije een aanvraag in voor het verkrijgen van een visum voor lang verblijf (type D) op grond van artikel 9 van de wet van 15 december 1980 ‘betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen’ (hierna: de vreemdelingenwet), meer bepaald voor een activiteit als imam bij een moskee.
Guido Wolters vecht uitlevering aan Rusland aanThierry Debels
Met een verzoek van 13 mei 2013, meegedeeld met een diplomatieke nota van de ambassade van de Russische Federatie van 18 juni 2013, vraagt het parket generaal van de Russische Federatie de uitlevering van verzoeker, van Nederlandse nationaliteit, op grond van een aanhoudingsbevel van 25 juni 2010, gegeven door de rechtbank van het district Tverskoy, regio Moskou.
Kerkfabriek Betekom moet Vlaams Gewest 700 euro betalenThierry Debels
De kerkfabriek was het niet eens met de opheffing van de parochie Sint-Laurentius (Betekom) en de samenvoeging ervan met de parochie Sint-Lucia te Begijnendijk.
Om die redenen,
het Hof,
alvorens uitspraak te doen ten gronde, stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen :
1. Dienen de artikelen 2 en 3 van de richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels, in voorkomend geval in samenhang gelezen met de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met het algemene gelijkheidsbeginsel, in die zin te worden geïnterpreteerd dat :
a) zij aan de lidstaten de verplichting opleggen om de aandelen van de erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, op dezelfde wijze te waarborgen als de deposito’s ?
b) zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat aan de entiteit die gedeeltelijk belast is met de waarborg van de in die richtlijn beoogde deposito’s de opdracht toevertrouwt om eveneens, ten belope van 100 000 euro, de waarde van de aandelen van de vennoten, natuurlijke personen, van een erkende coöperatieve vennootschap die actief is in de financiële sector, te waarborgen ?
2. Is het besluit van de Europese Commissie van 3 juli 2014 « betreffende steunmaatregel SA.33927 (12/C) (ex 11/NN) door België ten uitvoer gelegd -Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties » verenigbaar met de artikelen 107 en 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in zoverre het de waarborgregeling die het voorwerp van dat besluit uitmaakt, kwalificeert als nieuwe staatssteun ?
3. In geval van een ontkennend antwoord op de tweede vraag, dient artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat een regeling van staatswaarborg toegekend aan de vennoten, natuurlijke personen, van erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, in de zin van artikel 36/24, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, nieuwe staatssteun vormt die bij de Europese Commissie moet worden aangemeld ?
4. In geval van een bevestigend antwoord op de tweede vraag, is hetzelfde besluit van de Europese Commissie verenigbaar met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat daarin wordt geoordeeld dat de in het geding zijnde staatssteun tot uitvoering is gebracht vóór 3 maart 2011 of 1 april 2011 of op
een van beide data, of, omgekeerd, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat daarin wordt geoordeeld dat de in het geding zijnde staatssteun op een latere datum tot uitvoering is gebracht ?
67
5. Dient artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat het een lidstaat verbiedt om een maatregel, zoals die welke is vervat in artikel 36/24, eerste lid, 3°, van de wet van 22 f
Verzoekers grief dat in het bestreden arrest zou worden gesteld dat “de toestand van verzoeker op een strengere manier onderzocht moet worden omdat hij fraude gepleegd heeft”, is dan ook niet van aard om de strekking van het bestreden arrest te hebben beïnvloed en kan bijgevolg niet tot de cassatie ervan leiden.
Rechtszaak parket tegen VTM kost burger 3.580 euroThierry Debels
De rechtszaak die het parket tegen VTM heeft ingespannen over het programma COLD CASE kost de burger 3.580 euro. De Belgische staat - verliezende partij - moet immers de kosten van deze zaak betalen aan VTM en Het Nieuwshuis.
Fedasil moet informatie over gesloten contract gevenThierry Debels
Bij e-mail van 13 februari 2020 vraagt een burger om een kopie van de aanbestedingsdocumenten tussen het Agentschap Fedasil en 4Gs Care over het tijdelijk opvangcentrum in Kalmthout te ontvangen.
Aantal klachten van asielzoekers in België verdrievoudigd op jaar tijdThierry Debels
Het aantal klachten van asielzoekers op basis van artikel 580 is in 2015 verdrievoudigd ten opzichte van 2014.
In 2014 ging het om amper 44 klachten. In 2015 werden er al 137 dergelijke klachten genoteerd .
Vreemdelingen die een asielaanvraag indienen in België hebben recht op opvang, en dit overeenkomstig de bepalingen van de Opvangwet van 12 januari 2007.
Artikel 6 van de Opvangwet bepaalt dat asielzoekers recht hebben op materiële hulp vanaf het moment van indiening van de asielaanvraag, met inbegrip van de beroepsprocedure bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) en gedurende de procedure van het administratief cassatieberoep bij de Raad van State (RvSt).
Materiële hulp bestaat uit: huisvesting, voedsel, kleding, medische, maatschappelijke en psychologische begeleiding en de toekenning van een dagvergoeding. Zij omvat eveneens de toegang tot juridische bijstand, de toegang tot tolkendiensten of opleidingen en de toegang tot een programma voor vrijwillige terugkeer.
Dit recht op opvang dient om de asielzoeker in staat te stellen om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid (artikel 3 van de Opvangwet).
De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen
betreffende de toepassing van de wet van 12 januari 2007
betreffende opvang van asielzoekers en van bepaalde
andere categorieën van vreemdelingen wat betreft de
geschillen betreffende elke schending van de rechten die
aan de begunstigden van de opvang worden gewaarborgd
door de boeken II en III van voormelde wet (betwisting
van sancties die worden opgelegd aan de asielzoeker die
een ernstige overtreding begaat van de voorschriften en
werkingsregels die van toepassing zijn in de opvangstructuren) .
In 2015 werden er 137 geschillen ingeleid op basis van dat artikel (zie hieronder).
Het valt op dat het grootste deel van die zaken uit Franstalig Brussel komen. Het gaat om 72 zaken van de 137. Dat is ruim de helft van alle zaken.
De verklaring is eenvoudig. De arbeidsrechtbank van de woonplaats van de asielzoeker (in deze omstandigheden het adres van de DVZ) is bevoegd om kennis te nemen van het geschil (artikel 628, 14e Ger. Wb.), dit is dus te Brussel.
Sommige organisaties hebben over dit onderwerp een handig dossier samengesteld voor advocaten.
Zo is er een bundel van Vluchtelingenwerk Vlaanderen met standaardbrieven.
De stijging in 2015 is in elk geval opvallend. Gaat het om terechte zaken? De informaticatoepassing van de overheid laat spijtig genoeg niet toe om na te gaan of deze vorderingen gegrond werden verklaard. Het zou een mogelijke verklaring kunnen bieden voor de opvallende toename van zaken in 2015.
Met hiv besmette Eritrese vrouw mag in België blijvenThierry Debels
Een poging om een illegale Eritrese vrouw met hiv uit te wijzen is mislukt. Ze mag in België blijven aangezien de dure behandeling in Eritrea niet beschikbaar is.
Uitbreiden van een Wob-verzoek in bezwaar (Gemeentestem 2018/6) Casper Dekker
Uitbreiding of aanvulling van een WOB-verzoek in de bezwaarfase verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een WOB-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft.
Bij arrest nr. 244.569 van 21 mei 2019 beslist de Raad van State om het debat te heropenen in het beroep tot ongeldigverklaring van de gemeenteraadsverkiezing te Herentals en om een kandidaat te horen over de beweerde vermenging van zijn zakelijke activiteiten met zijn kandidatuur.
Moslims naar Grondwettelijk Hof tegen Waals DierenwelzijnwetboekThierry Debels
Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 juni 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 juni 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde bepalingen door het Executief van de Moslims van België, de Coördinatieraad van de islamitische instellingen van België, de ivzw « Internationale vereniging Diyanet van België », de vzw « Islamitische Federatie van België », de vzw « Rassemblement des Musulmans de Belgique », de vzw « Union des mosquées de la Province de Liège », de vzw « Unie van Moskeeën en Islamitische verenigingen van Limburg », Hasan Batakli, Tahar Chahbi en Semsettin Ugurlu.
Eritrese 'minderjarige' asielzoeker is meerderjarigThierry Debels
Een Eritrese asielzoeker beweert minderjarig te zijn. Na medisch onderzoek besluit de arts dat de man zeker meerderjarig is. De asielzoeker gaat in beroep bij de Raad van State.
VRT verwijderde controversieel fragment van DebeufThierry Debels
De VRT heeft een controversieel geluidsfragment van Koert Debeuf initieel verwijderd. Na een klacht werd een andere geluidsopname op de oorspronkelijke link geplaatst.
Op 15 maart 2019 staat het Journaal in het teken van de terreuraanslagen van eerder die dag op twee moskeeën in Christchurch, Nieuw-Zeeland. Bij het item 'Veiligheid moskeeën in Vlaanderen' wordt "expliciet, tot tweemaal toe, de muurschildering getoond, waarbij te zien was: "STEM N-VA. WEG MET ... EN EEN HAKENKRUIS"". De klager is van oordeel dat VRT deze archiefbeelden van het bekladden van een moskee in Leuven, "waarbij één partij uitdrukkelijk wordt gelinkt aan islamofobie", bewust heeft gekozen om die partij te "stigmatiseren". De klager ziet hierin een "duidelijk teken van partijdigheid, juist voor de verkiezingen".
Klacht van Familyradio Vlaanderen tegen VRT verworpenThierry Debels
De VRM ontving een klacht van VZW Familyradio Vlaanderen tegen de NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie (VRT). De klager vraagt om de VRT onmiddellijk te veroordelen tot het stopzetten van de distributie van de submerken MNM Hits en Klara Continuo via het DAB+ platform wegens overtreding van de beheersovereenkomst.
Radio Mi Amigo wint veldslag bij mediaregulatorThierry Debels
Met een aangetekende brief van 16 februari 2018 aan de Vlaamse Regulator voor de Media (hierna: VRM) legt BVBA Studio-ot studio500 kwd rs (hierna: de klager), met maatschappelijke zetel Steenweg op Mol 98 te 2360 Oud-Turnhout, klacht neer tegen de lokale radio-omroeporganisatie VZW Radio Mi Amigo (hierna: radio Mi Amigo), met maatschappelijke zetel Steenweg op Sevendonk 82 te 2360 Oud-Turnhout, wegens het niet beantwoorden door radio Mi Amigo aan de algemene decretale erkenningsvoorwaarden, noch op het ogenblik van de aanvraag tot erkenning in 2017, noch op vandaag.
De VRM ontving een klacht van de secretaris-generaal van het Departement Cultuur, Jeugd en Media van de Vlaamse overheid tegen de uitzendingen van het programma ‘Rebel Radio’ van 15 en 22 november 2017 (14u-17u) op Topradio.
Turkse imam die in België wil preken moet 900 euro betalenThierry Debels
Verzoeker dient op 14 september 2015 bij de Belgische immigratiediensten in Turkije een aanvraag in voor het verkrijgen van een visum voor lang verblijf (type D) op grond van artikel 9 van de wet van 15 december 1980 ‘betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen’ (hierna: de vreemdelingenwet), meer bepaald voor een activiteit als imam bij een moskee.
Guido Wolters vecht uitlevering aan Rusland aanThierry Debels
Met een verzoek van 13 mei 2013, meegedeeld met een diplomatieke nota van de ambassade van de Russische Federatie van 18 juni 2013, vraagt het parket generaal van de Russische Federatie de uitlevering van verzoeker, van Nederlandse nationaliteit, op grond van een aanhoudingsbevel van 25 juni 2010, gegeven door de rechtbank van het district Tverskoy, regio Moskou.
Kerkfabriek Betekom moet Vlaams Gewest 700 euro betalenThierry Debels
De kerkfabriek was het niet eens met de opheffing van de parochie Sint-Laurentius (Betekom) en de samenvoeging ervan met de parochie Sint-Lucia te Begijnendijk.
Om die redenen,
het Hof,
alvorens uitspraak te doen ten gronde, stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen :
1. Dienen de artikelen 2 en 3 van de richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels, in voorkomend geval in samenhang gelezen met de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met het algemene gelijkheidsbeginsel, in die zin te worden geïnterpreteerd dat :
a) zij aan de lidstaten de verplichting opleggen om de aandelen van de erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, op dezelfde wijze te waarborgen als de deposito’s ?
b) zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat aan de entiteit die gedeeltelijk belast is met de waarborg van de in die richtlijn beoogde deposito’s de opdracht toevertrouwt om eveneens, ten belope van 100 000 euro, de waarde van de aandelen van de vennoten, natuurlijke personen, van een erkende coöperatieve vennootschap die actief is in de financiële sector, te waarborgen ?
2. Is het besluit van de Europese Commissie van 3 juli 2014 « betreffende steunmaatregel SA.33927 (12/C) (ex 11/NN) door België ten uitvoer gelegd -Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties » verenigbaar met de artikelen 107 en 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in zoverre het de waarborgregeling die het voorwerp van dat besluit uitmaakt, kwalificeert als nieuwe staatssteun ?
3. In geval van een ontkennend antwoord op de tweede vraag, dient artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat een regeling van staatswaarborg toegekend aan de vennoten, natuurlijke personen, van erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, in de zin van artikel 36/24, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, nieuwe staatssteun vormt die bij de Europese Commissie moet worden aangemeld ?
4. In geval van een bevestigend antwoord op de tweede vraag, is hetzelfde besluit van de Europese Commissie verenigbaar met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat daarin wordt geoordeeld dat de in het geding zijnde staatssteun tot uitvoering is gebracht vóór 3 maart 2011 of 1 april 2011 of op
een van beide data, of, omgekeerd, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat daarin wordt geoordeeld dat de in het geding zijnde staatssteun op een latere datum tot uitvoering is gebracht ?
67
5. Dient artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat het een lidstaat verbiedt om een maatregel, zoals die welke is vervat in artikel 36/24, eerste lid, 3°, van de wet van 22 f
Verzoekers grief dat in het bestreden arrest zou worden gesteld dat “de toestand van verzoeker op een strengere manier onderzocht moet worden omdat hij fraude gepleegd heeft”, is dan ook niet van aard om de strekking van het bestreden arrest te hebben beïnvloed en kan bijgevolg niet tot de cassatie ervan leiden.
Rechtszaak parket tegen VTM kost burger 3.580 euroThierry Debels
De rechtszaak die het parket tegen VTM heeft ingespannen over het programma COLD CASE kost de burger 3.580 euro. De Belgische staat - verliezende partij - moet immers de kosten van deze zaak betalen aan VTM en Het Nieuwshuis.
Fedasil moet informatie over gesloten contract gevenThierry Debels
Bij e-mail van 13 februari 2020 vraagt een burger om een kopie van de aanbestedingsdocumenten tussen het Agentschap Fedasil en 4Gs Care over het tijdelijk opvangcentrum in Kalmthout te ontvangen.
Aantal klachten van asielzoekers in België verdrievoudigd op jaar tijdThierry Debels
Het aantal klachten van asielzoekers op basis van artikel 580 is in 2015 verdrievoudigd ten opzichte van 2014.
In 2014 ging het om amper 44 klachten. In 2015 werden er al 137 dergelijke klachten genoteerd .
Vreemdelingen die een asielaanvraag indienen in België hebben recht op opvang, en dit overeenkomstig de bepalingen van de Opvangwet van 12 januari 2007.
Artikel 6 van de Opvangwet bepaalt dat asielzoekers recht hebben op materiële hulp vanaf het moment van indiening van de asielaanvraag, met inbegrip van de beroepsprocedure bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) en gedurende de procedure van het administratief cassatieberoep bij de Raad van State (RvSt).
Materiële hulp bestaat uit: huisvesting, voedsel, kleding, medische, maatschappelijke en psychologische begeleiding en de toekenning van een dagvergoeding. Zij omvat eveneens de toegang tot juridische bijstand, de toegang tot tolkendiensten of opleidingen en de toegang tot een programma voor vrijwillige terugkeer.
Dit recht op opvang dient om de asielzoeker in staat te stellen om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid (artikel 3 van de Opvangwet).
De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen
betreffende de toepassing van de wet van 12 januari 2007
betreffende opvang van asielzoekers en van bepaalde
andere categorieën van vreemdelingen wat betreft de
geschillen betreffende elke schending van de rechten die
aan de begunstigden van de opvang worden gewaarborgd
door de boeken II en III van voormelde wet (betwisting
van sancties die worden opgelegd aan de asielzoeker die
een ernstige overtreding begaat van de voorschriften en
werkingsregels die van toepassing zijn in de opvangstructuren) .
In 2015 werden er 137 geschillen ingeleid op basis van dat artikel (zie hieronder).
Het valt op dat het grootste deel van die zaken uit Franstalig Brussel komen. Het gaat om 72 zaken van de 137. Dat is ruim de helft van alle zaken.
De verklaring is eenvoudig. De arbeidsrechtbank van de woonplaats van de asielzoeker (in deze omstandigheden het adres van de DVZ) is bevoegd om kennis te nemen van het geschil (artikel 628, 14e Ger. Wb.), dit is dus te Brussel.
Sommige organisaties hebben over dit onderwerp een handig dossier samengesteld voor advocaten.
Zo is er een bundel van Vluchtelingenwerk Vlaanderen met standaardbrieven.
De stijging in 2015 is in elk geval opvallend. Gaat het om terechte zaken? De informaticatoepassing van de overheid laat spijtig genoeg niet toe om na te gaan of deze vorderingen gegrond werden verklaard. Het zou een mogelijke verklaring kunnen bieden voor de opvallende toename van zaken in 2015.
Met hiv besmette Eritrese vrouw mag in België blijvenThierry Debels
Een poging om een illegale Eritrese vrouw met hiv uit te wijzen is mislukt. Ze mag in België blijven aangezien de dure behandeling in Eritrea niet beschikbaar is.
Uitbreiden van een Wob-verzoek in bezwaar (Gemeentestem 2018/6) Casper Dekker
Uitbreiding of aanvulling van een WOB-verzoek in de bezwaarfase verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een WOB-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft.
Bij arrest nr. 244.569 van 21 mei 2019 beslist de Raad van State om het debat te heropenen in het beroep tot ongeldigverklaring van de gemeenteraadsverkiezing te Herentals en om een kandidaat te horen over de beweerde vermenging van zijn zakelijke activiteiten met zijn kandidatuur.
Moslims naar Grondwettelijk Hof tegen Waals DierenwelzijnwetboekThierry Debels
Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 juni 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 juni 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde bepalingen door het Executief van de Moslims van België, de Coördinatieraad van de islamitische instellingen van België, de ivzw « Internationale vereniging Diyanet van België », de vzw « Islamitische Federatie van België », de vzw « Rassemblement des Musulmans de Belgique », de vzw « Union des mosquées de la Province de Liège », de vzw « Unie van Moskeeën en Islamitische verenigingen van Limburg », Hasan Batakli, Tahar Chahbi en Semsettin Ugurlu.
Eritrese 'minderjarige' asielzoeker is meerderjarigThierry Debels
Een Eritrese asielzoeker beweert minderjarig te zijn. Na medisch onderzoek besluit de arts dat de man zeker meerderjarig is. De asielzoeker gaat in beroep bij de Raad van State.
VRT verwijderde controversieel fragment van DebeufThierry Debels
De VRT heeft een controversieel geluidsfragment van Koert Debeuf initieel verwijderd. Na een klacht werd een andere geluidsopname op de oorspronkelijke link geplaatst.
Op 15 maart 2019 staat het Journaal in het teken van de terreuraanslagen van eerder die dag op twee moskeeën in Christchurch, Nieuw-Zeeland. Bij het item 'Veiligheid moskeeën in Vlaanderen' wordt "expliciet, tot tweemaal toe, de muurschildering getoond, waarbij te zien was: "STEM N-VA. WEG MET ... EN EEN HAKENKRUIS"". De klager is van oordeel dat VRT deze archiefbeelden van het bekladden van een moskee in Leuven, "waarbij één partij uitdrukkelijk wordt gelinkt aan islamofobie", bewust heeft gekozen om die partij te "stigmatiseren". De klager ziet hierin een "duidelijk teken van partijdigheid, juist voor de verkiezingen".
Klacht van Familyradio Vlaanderen tegen VRT verworpenThierry Debels
De VRM ontving een klacht van VZW Familyradio Vlaanderen tegen de NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie (VRT). De klager vraagt om de VRT onmiddellijk te veroordelen tot het stopzetten van de distributie van de submerken MNM Hits en Klara Continuo via het DAB+ platform wegens overtreding van de beheersovereenkomst.
Radio Mi Amigo wint veldslag bij mediaregulatorThierry Debels
Met een aangetekende brief van 16 februari 2018 aan de Vlaamse Regulator voor de Media (hierna: VRM) legt BVBA Studio-ot studio500 kwd rs (hierna: de klager), met maatschappelijke zetel Steenweg op Mol 98 te 2360 Oud-Turnhout, klacht neer tegen de lokale radio-omroeporganisatie VZW Radio Mi Amigo (hierna: radio Mi Amigo), met maatschappelijke zetel Steenweg op Sevendonk 82 te 2360 Oud-Turnhout, wegens het niet beantwoorden door radio Mi Amigo aan de algemene decretale erkenningsvoorwaarden, noch op het ogenblik van de aanvraag tot erkenning in 2017, noch op vandaag.
De VRM ontving een klacht van de secretaris-generaal van het Departement Cultuur, Jeugd en Media van de Vlaamse overheid tegen de uitzendingen van het programma ‘Rebel Radio’ van 15 en 22 november 2017 (14u-17u) op Topradio.
Bedienaars van de islamitische eredienst mogen van Grondwettelijk Hof Thierry Debels
Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden heeft Luc Lamine beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 114 van de wet van 5 mei 2019 « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 mei 2019).
Tijdens een uitzending van 'Iedereen Beroemd' heeft de rubriek 'Oudercontact' als onderwerp "Wat zijn seksspeeltjes?" (duurtijd van ongeveer drie minuten). Hierbij komen afwisselend een zevental ouders met één of twee van hun jonge kinderen in beeld. Zij krijgen allen dezelfde drie seksspeeltjes voorgelegd, waarna de kinderen raden naar de functie of verheldering vragen aan de ouder.
Slachtoffer van misbruik vangt bot bij Raad van StateThierry Debels
Verzoekster dient op 6 juli 2015 een aanvraag in voor financiële
hulp bij de commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders. In die
aanvraag zet verzoekster uiteen dat zij op jonge leeftijd het slachtoffer werd van misbruik.
De vzw « Association musulmane culturelle albanaise de Belgique », de vzw « Association culturelle albanaise de Namur », de ivzw « Association Internationale Diyanet de Belgique », de vzw « Islamitische Federatie van België » en de vzw « Union des Mosquées de la Province de Liège » trokken naar het Grondwettelijk Hof om een Waals decreet aan te vechten.
VRM verwerpt klacht tegen alle particuliere radio-omroepenThierry Debels
De VRM ontving een klacht van Airtime BVBA, Radioworks Comm V., C FM NV, FamilyRadio Vlaanderen VZW en Radio Club FM VZW tegen alle particuliere radio-omroepen (zowel nationale, regionale, netwerk- als lokale radio's) die momenteel uitzenden in FM in het Vlaamse en Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De VBRO krijgt boete van 3.000 euro van VRMThierry Debels
De VRM kreeg een klacht die betrekking heeft op de zogenaamde ‘Artiestenpakketten’ (‘zilver’ en ‘goud’) die door VBRO worden aangeboden. Voor het ‘Artiestenpakket Zilver’ betaalt de artiest 1.195 euro. In ruil daarvoor krijgt hij een pakket met reclamespotjes, een radio-interview, een video-opname voor de website en aandacht op de website, de sociale media en de nieuwsbrief van de zender.
Het BAS (Belgisch Arbitragehof van de Sport) heeft bevestigd dat KFCO Beerschot Wilrijk niet bestraft wordt voor de gezangen ‘Al wie niet springt, is een Jood’ tijdens de wedstrijd van 7 april 2018 tegen Sporting Lokeren.
De Raad van State schorst met zijn arrest nr. 243.466 van 23 januari 2019 bij uiterst dringende noodzakelijkheid het besluit van 6 december 2018 van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dat aan de nv Droh!me Exploitation de stedenbouwkundige vergunning verleent voor het inrichten van een actief vrijetijdspark op de site van de Hippodroom van Bosvoorde.
Arrest Raad van State Voorpost tegen Stad Gent 2018Thierry Debels
Artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de
mens en artikel 26 van de Grondwet waarborgen de vrijheid om een zienswijze te openbaren door middel van een betoging, ook als deze zienswijze ongemakkelijk is voor bepaalde mensen of zelfs aanstoot geeft.
Overijse vindt gasvervoerleiding Fluxys te risicovolThierry Debels
Op 4 maart 2016 dient Fluxys een aanvraag in om een vervoervergunning te verkrijgen op het grondgebied van de gemeenten Overijse en Hoeilaart voor een ondergrondse
gasvervoerleiding 14,7 bar (LD) diameter 600 mm (DN600) en bijhorigheden, waaronder een drukreduceerstation te Overijse. Op 12 mei 2016 brengt de gemeente Overijse een ongunstig
advies uit. Zij wijst daarin op de volgens haar negatieve veiligheidsaspecten, milieuaspecten, stedenbouwkundige aspecten en “groenaspecten” van de aanvraag.
Een illegale man die door het hof van beroep te Luik op 4 november 2013 werd veroordeeld voor verkrachting van een vrouw mag na een procedureslag eindelijk uitgewezen worden.
Belgisch overlevingspensioen verdeeld over meerdere vrouwenThierry Debels
Volgens een arrest van het Grondwettelijk Hof kan het Belgische overlevingspensioen zonder probleem verdeeld worden over de meerdere echtgenotes van de overleden man.
Similar to Klacht tegen VRT wegens discriminatie vrijzinnigen (20)
Het kabinet spreekt alsnog grote waardering uit voor leden en nabestaanden van de Stay Behind-organisatie, een ultrageheime verzetsgroep die tijdens de Koude Oorlog klaarstond om het gewapend verzet te gaan vormen. Het is voor het eerst dat de Nederlandse regering publiekelijk de organisatie prijst.
List of meetings Bill & Melinda Gates Foundation has held with Commissioners,...Thierry Debels
List of meetings Bill & Melinda Gates Foundation has held with Commissioners, Members of their Cabinet or
Director-Generals since 01/12/2014 under its current ID number in the Transparency Register:
371567915480-41.
Klacht tegen VRT wegens discriminatie vrijzinnigen
1. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-1/28
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
IXe KAMER
A R R E S T
nr. 242.152 van 27 juli 2018
in de zaak A. 222.697/IX-9098
In zake : Jan COX
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Dirk Van Heuven
kantoor houdend te 2600 Antwerpen
Cogels Osylei 61
bij wie woonplaats wordt gekozen
tegen :
de VLAAMSE REGULATOR VOOR DE MEDIA
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Joris Deene
kantoor houdend te 9052 Gent
Bollebergen 2a bus 20
bij wie woonplaats wordt gekozen
Tussenkomende partij :
de VLAAMSE RADIO- EN TELEVISIEOMROEP-
ORGANISATIE, nv van publiek recht
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaten Jeff Keustermans, Karel Janssens en Louise Galot
kantoor houdend te 1040 Brussel
IJzerlaan 19
bij wie woonplaats wordt gekozen
--------------------------------------------------------------------------------------------------
I. Voorwerp van het beroep
1. Het beroep, ingesteld op 20 juli 2017, strekt tot de nietigverkla-
ring van beslissing nr. 2017/024 van de kamer voor onpartijdigheid en bescher-
ming van minderjarigen van de Vlaamse Regulator voor de Media van 24 april
2017.
2. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-2/28
II. Verloop van de rechtspleging
2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord inge-
diend en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord ingediend.
De Vlaamse Radio- en Televisieomroepmaatschappij heeft een
verzoekschrift tot tussenkomst ingediend. De tussenkomst is toegestaan bij be-
schikking van 12 oktober 2017. De tussenkomende partij heeft een memorie in-
gediend.
Auditeur Alexander Van Steenberge heeft een verslag opgesteld.
De verzoekende partij, de verwerende partij en de tussenko-
mende partij hebben een laatste memorie ingediend.
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft
plaatsgevonden op 25 juni 2018.
Kamervoorzitter Geert Van Haegendoren heeft verslag uitge-
bracht.
Advocaat Dirk Van Heuven, die verschijnt voor de verzoekende
partij, advocaat Sander Kaïret, die loco advocaat Joris Deene verschijnt voor de
verwerende partij en advocaat Jeroen Dewispelaere, die loco advocaat Jeff Keus-
termans verschijnt voor de tussenkomende partij, zijn gehoord.
Auditeur Alexander Van Steenberge heeft advies gegeven.
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der
talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, ge-
coördineerd op 12 januari 1973.
3. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-3/28
III. Feiten
3.1. Op 29 maart 2017 dient verzoeker bij de Vlaamse Regulator
voor de Media (hierna: de VRM) een klacht in tegen de VRT, die luidt:
“Betreffende: klacht tegen de VRT wegens discriminatie van de vrijzinnigen
(en anderen) door hun programma‟s af te schaffen, en daartegenover het unieke
bevoordelen van de katholieke zuil niet alleen door middel van het uitzenden
van de missen op elke zondag op de radio en tweewekelijks op TV, maar ook
via het verdoken vrijstellen van de daarvoor gemaakte onkosten ten belope van
tienduizenden en tienduizenden euro‟s en het gratis ter beschikking stellen van
zendmateriaal, vervoer, captatiewagen, … en personeelsleden (lonen, sociale
zekerheid, premies voor zon- en feestdagen).
De VRT stelt dat zij de katholieke kerk/zuil mag bevoordelen vanuit een
„traditie‟, ten belope van de „oude, zieke, bedlegerige, in homes verblijvende
katholieken‟.
De VRT discrimineert hierbij de „zieke, oude, bedlegerige, in homes ver-
blijvende vrijzinnigen, vrijdenkers,…‟.
Bovendien ontneemt zij de vrijzinnigen het recht om hun programma‟s uit
te voeren onder de drogreden „dat zij niet over een eredienst beschikken‟ die kan
uitgezonden worden.
De VRT neemt hierbij een standpunt in dat wal noch kan raakt en getuigt
van de nog steeds aanwezige „macht van de katholieke kerk/zuil‟ en niet op de
hoogte is van het feit dat vrijzinnigen geen erediensten hebben. Zij legt hiermee
de schuld bij de vrijzinnigen die zich de facto hierdoor zelf uitsluiten.
Opgepast, ik eis niet de afschaffing van de missen voor die „zieke, oude,
bedlegerige en in homes verblijvende katholieken‟. Ik ben de eerste om hen dat
moment van religiositeit te gunnen, maar ik eis dan ook de gelijke behandeling
en respect voor de atheïstische religiositeit van de „oude, zieke, bedlegerige en
in homes verblijvende vrijzinnigen‟.
Het moet gedaan zijn dat de katholieke kerk/zuil nog steeds het monopolie
opeist voor het begrip „religiositeit‟. Het behoort niet meer tot de 21e
eeuw dat
de katholieke kerk/zuil voordelen krijgt, niettegenstaande ze aan het afkalven is.
De VRT heeft niet het grondwettelijk recht om andere filosofische overtuigin-
gen van die rechten te onthouden. De VRT is een openbare dienst.
Onder het mom van „concurrentie tussen de zenders‟ (alsof de andere
zenders ook missen uitzenden) weigert zij de „kosteloos ter beschikking ge-
stelde budgetten aan de katholieke kerk/zuil en de globale kost van deze uit-
zendingen‟ kenbaar te maken en klasseert zij deze onder „bedrijfsgeheim‟. Op
deze wijze onttrekt zij zich aan een democratische controle op de haar toege-
kende middelen, die door elke belastingbetaler gedragen worden.
Maar de VRT zegt „de anderen‟, met wat ik benoem als kruimels, te zullen
„compenseren‟ door wat zendmateriaal aan te kopen rond thema‟s en een pro-
gramma op te stellen waarbij iedereen aan het woord komt, dus ook nog eens de
katholieke zuil.
4. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-4/28
Als vrijzinnige in dit democratisch Vlaanderen eis ik respect, een gelijke
behandeling als de katholieke kerk/zuil met dezelfde ter beschikking gestelde
middelen in euro‟s.”
3.2. In zijn antwoord van 13 april 2017 vraagt de VRT om de klacht
onontvankelijk, minstens ongegrond, te verklaren. Met betrekking tot de ontvan-
kelijkheid argumenteert hij dat zowel artikel 220, § 2, van het decreet van 27 maart
2009 „betreffende radio-omroep en televisie‟ (hierna: het mediadecreet), als artikel
12, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 30 juni 2006 „betref-
fende de procedure voor de Vlaamse Regulator voor de Media‟ (hierna: het
VRM-procedurebesluit) vereisen dat een klacht gericht is tegen een programma dat
maximaal vijftien dagen voor het indienen van de klacht is uitgezonden. Verzoe-
kers klacht heeft geen betrekking op een programma, maar betreft eerder het ont-
breken van een programma, waarvoor de kamer voor onpartijdigheid en be-
scherming van minderjarigen niet bevoegd is. De afschaffing van uitzendingen
door levensbeschouwelijke derden is overigens een beslissing van overheidswege.
Verzoeker wenst ook niet zozeer de afschaffing van de uitzending van katholieke
erediensten, maar een gelijke behandeling van de vrijzinnigen, wat neerkomt op
het vragen om een positieve injunctie waarvoor de kamer niet bevoegd is. Bo-
vendien gaat de klacht niet uit van een representatieve vereniging van vrijzinnigen
en verzoeker toont niet aan dat hij persoonlijke schade lijdt.
3.3. Met het oog op de hoorzitting bij de VRM van 24 april 2017 legt
de raadsman van verzoeker op 21 april 2017 een pleitnota neer. Daarin repliceert
hij onder meer op de door de VRT opgeworpen exceptie van onontvankelijkheid
van de klacht dat in artikel 220, § 1, van het mediadecreet de mogelijkheden om
klachten aan de VRM voor te leggen breed is geformuleerd. Uit niets blijkt dat
klachten geen betrekking kunnen hebben op de afwezigheid van programmering,
meer bepaald de afwezigheid van een vrijzinnig alternatief op de door de VRT
uitgezonden erediensten. Artikel 12 van het VRM-procedurebesluit bepaalt dat de
klacht kan worden ingediend tot de vijftiende dag na de gebeurtenis die aanleiding
geeft tot de klacht, in casu is dit de niet-uitzending van een vrijzinnig alternatief
tegenover de op zondag uitgezonden erediensten. In ondergeschikte orde moet de
5. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-5/28
eredienst die elke zondag op radio of televisie wordt uitgezonden als de gebeur-
tenis worden aangemerkt. Aangezien er geen specifieke klacht is met betrekking
tot een welbepaalde uitzending geldt artikel 12, 4°, van het VRM-procedurebesluit
niet. In ondergeschikte orde wordt opgemerkt dat de zondag voor de klacht ook een
eredienst werd uitgezonden. Verzoeker is bovendien wel een belanghebbende in de
zin van artikel 220, § 1, van het mediadecreet, dat niet restrictief mag worden
geïnterpreteerd. Artikel 220, § 1, van het mediadecreet definieert het begrip be-
langhebbende niet en zeker niet op een wijze dat natuurlijke personen ervan uit-
gesloten worden, zelfs al hebben zij een bewezen persoonlijk belang bij de klacht.
3.4. Na de partijen te hebben gehoord, neemt de kamer voor onpar-
tijdigheid en bescherming van minderjarigen van de VRM op 24 april 2017 be-
slissing nr. 2017/024 waarin hij zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van
verzoekers klacht, op grond van de volgende overwegingen:
“16. Uit de bewoordingen van de klachtbrief van 29 maart 2017 van
[dhr. Cox], zoals nader toegelicht door zijn raadsman tijdens de hoorzitting,
volgt dat de voorliggende klacht betrekking heeft op „de afwezigheid van pro-
grammering‟. Het voorwerp van de klacht bestaat meer bepaald uit „de
niet-uitzending van een vrijzinnig alternatief tegenover de zondags uitgezonden
erediensten‟ en steunt zich hiervoor op een vermeende schending door VRT van
het discriminatieverbod uit artikel 39 van het Mediadecreet.
17. Op grond van artikel 218, § 1, van het Mediadecreet heeft de VRM
als algemene opdracht de handhaving van de mediaregelgeving binnen de
Vlaamse Gemeenschap en het beslechten van geschillen over de mediaregel-
geving. In artikel 218, §§ 2 en 3, van het Mediadecreet worden vervolgens de
respectieve bevoegdheden van beide kamers van de VRM nader opgesomd en
afgebakend.
Artikel 218, § 3, eerste lid, van het Mediadecreet, dat meer speci-
fiek de materiële bevoegdheden van deze Kamer vastlegt, bepaalt dat zij uit-
spraak doet over geschillen die gerezen zijn naar aanleiding van de toepassing
van onder meer artikel 39, eerste lid, van het Mediadecreet. Op basis hiervan
wordt aan de Kamer de bevoegdheid verleend om programma‟s die door aan-
bieders van omroepdiensten zijn uitgezonden te toetsen aan het discriminatie-
verbod. Hieruit volgt dat de opdracht van de Kamer bestaat in de beoordeling
van die uitzendingen.
Overeenkomstig artikel 220, § 2, van het Mediadecreet, kan een
klacht slechts een uitgezonden programma tot voorwerp hebben die op straffe
van onontvankelijkheid moet worden ingediend uiterlijk de vijftiende dag na de
datum van de uitzending, zodat de bevoegdheid van de Kamer beperkt is tot
betwistingen met betrekking tot uitgezonden programma‟s.
6. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-6/28
Artikel 220, § 1, van het Mediadecreet waarnaar de klager verwijst
en waarbij hij argumenteert dat omdat die bepaling verwijst naar een „gebeur-
tenis‟ hierin ook een „niet-uitzending‟ moet worden begrepen, is in deze niet
van toepassing omdat zij alleen betrekking heeft op klachten ingediend voor de
algemene kamer van de VRM.
De omstandigheid dat artikel 12, eerste lid, van het Procedurebe-
sluit gewag maakt van „gebeurtenis‟ en „uitzending‟ doet geen afbreuk aan
voornoemde vaststellingen omdat die bepaling geldt zowel voor klachten voor
de algemene kamer als voor de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van
minderjarigen.
18. Gelet op wat voorafgaat behoort het voorwerp van de klacht van
dhr. Cox niet tot de bevoegdheid van de Kamer en kan zij bijgevolg de klacht
niet op haar ontvankelijkheid of gegrondheid beoordelen.”
Dit is de bestreden beslissing.
IV. Regelgevend kader
4.1. De voor de voorliggende zaak relevante bepalingen van het
mediadecreet luiden:
- Artikel 39:
“In de programma‟s wordt elke vorm van discriminatie geweerd. Het pro-
gramma-aanbod verloopt zo dat het geen aanleiding geeft tot discriminatie
tussen de verschillende ideologische of filosofische strekkingen. De informa-
tieprogramma‟s, de mededelingen en de programma‟s met een algemeen in-
formatieve inslag, en alle informatieve programmaonderdelen worden in een
geest van politieke en ideologische onpartijdigheid verzorgd. Dit artikel is
eveneens van toepassing op teletekst.”
- Artikel 218, §§1 en 3:
Ҥ 1. De Vlaamse Regulator voor de Media heeft als missie de handhaving
van de mediaregelgeving binnen de Vlaamse Gemeenschap, het beslechten van
geschillen over de mediaregelgeving en het uitreiken van de media-erkenningen
en -vergunningen, overeenkomstig de regelgeving.
[…]
§ 3. De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen doet
uitspraak over geschillen die gerezen zijn naar aanleiding van de toepassing van
artikel 38, 39, 42, 44, 45, 72, 5°, artikel 176, 1°, en artikel 180, § 6. De kamer
7. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-7/28
voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen doet daarbij volledig
autonoom uitspraak. In geval van betwistingen wordt de kamer voor onpartij-
digheid en bescherming van minderjarigen in rechte vertegenwoordigd door
haar voorzitter.”
- Artikel 220, § 1:
“De algemene kamer doet uitspraak, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van
de Vlaamse Regering, hetzij naar aanleiding van een schriftelijke, met redenen
omklede en ondertekende klacht die haar kan worden voorgelegd door elke
belanghebbende en, in geval van een klacht met betrekking tot de bepalingen
over commerciële communicatie en boodschappen van algemeen nut, door elke
natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Over de inhoud van reclame kan de algemene kamer enkel uitspraak doen
naar aanleiding van een schriftelijke, met redenen omklede en ondertekende
klacht. Om ontvankelijk te zijn moet de klacht ingediend zijn uiterlijk de vijf-
tiende dag na de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de klacht.”
- Artikel 220, § 2:
“De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen doet
uitspraak, hetzij ambtshalve wat betreft het toezicht op artikel 42, 44, 45, 72, 5°,
en artikel 176, 1°, hetzij op verzoek van de Vlaamse Regering, hetzij naar
aanleiding van een klacht die op straffe van onontvankelijkheid ingediend is
uiterlijk de vijftiende dag na de datum van de uitzending van het programma
door eenieder die blijk geeft van een benadeling of een belang.”
4.2. Artikel 12 van het VRM-procedurebesluit luidt:
“Om ontvankelijk te zijn, moet een bij de Regulator ingediende klacht aan de
volgende voorwaarden voldoen:
1° ingediend zijn uiterlijk de vijftiende dag na de gebeurtenis die aanleiding
heeft gegeven tot de klacht;
[…]
4° het onderwerp van de klacht aangeven, met een uiteenzetting van de re-
denen waarop ze steunt en met vermelding van de persoon tegen wie de klacht is
gericht. Als de klacht betrekking heeft op een radio- of televisieprogramma,
moet de uitzending waartegen wordt opgekomen worden aangewezen met
vermelding van de dag en het uur waarop de uitzending heeft plaatsgehad;
[…]
Klachten die kennelijk niet voldoen aan deze bepalingen kunnen onmiddel-
lijk door de voorzitter van de bevoegde kamer in een schriftelijke en met re-
denen omklede beslissing onontvankelijk verklaard worden.”
8. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-8/28
V. Ontvankelijkheid van het beroep
A. Ambtshalve exceptie van het auditoraat
Exceptie
5. Het auditoraat werpt ambtshalve de vraag op of verzoeker wel
belang heeft bij het beroep aangezien niet duidelijk is welk concreet voordeel hij
kan verkrijgen uit de nietigverklaring van de bestreden beslissing. Het is, aldus het
auditoraat, niet duidelijk of er een vrijzinnig-humanistisch alternatief bestaat voor
de uitzending van de voor publiek toegankelijke erediensten. Minstens geeft ver-
zoeker niet aan welke uitzendingen de tussenkomende partij zou moeten verzorgen
om de vermeende discriminatie weg te werken.
6. In zijn laatste memorie antwoordt verzoeker dat dit de kern van
het debat ten gronde raakt. De (grond-)wettelijk erkende vrijzinnige-humanistische
levensbeschouwing moet op gelijke wijze worden behandeld als de andere erkende
erediensten of levensbeschouwingen. Thans worden op de VRT erediensten uit-
gezonden van alle godsdienstige levensbeschouwingen – weze het niet steeds in
begrijpelijke proportionaliteit – behalve van de vrijzinnige-humanistische le-
vensbeschouwing (en de anglicaanse godsdienst), hetgeen in strijd is met artikel 4
van het cultuurpact en artikel 39 van het mediadecreet. Dit verschil in behandeling
kan niet worden verantwoord door het feit dat de vrijzinnige-humanistische le-
vensbeschouwing geen specifieke erediensten organiseert met een zelfde ritualiteit
als bijvoorbeeld de rooms-katholieke godsdiensten. In de vrijzinni-
ge-humanistische traditie bestaan eveneens vieringen, alternatieven van eredien-
sten en lezingen door morele consulenten die een captatie mogelijk maken en
waarvan de tekst vooraf kan worden gescreend. Overigens gaat het te ver om van
verzoeker te eisen dat hij de format beschrijft van het vrijzinnig-humanistisch
alternatief dat de VRT zou moeten aanbieden. De uitzendingen van andere ere-
diensten gaan bovendien uit van de VRT, zodat het in de eerste plaats aan hem
9. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-9/28
toevalt om een vrijzinnig-humanistisch alternatief te definiëren. In casu is er echter
geen dergelijk alternatief, hetgeen nu precies wordt aangeklaagd.
7. De verwerende partij valt in haar laatste memorie de ambtshalve
exceptie van het auditoraat bij.
8. De tussenkomende partij betoogt in haar laatste memorie nog dat
de Vlaamse overheid in de beheersovereenskomst 2016-2020 ervoor heeft geop-
teerd, in plaats van uitzendingen door en voor derden, dat zij levenbeschouwelijke
vragen in haar programmatie moet verwerken en een structureel overleg moet
organiseren met vertegenwoordigers van de verschillende strekkingen. Sedert
2016 brengt de tussenkomende partij dan ook op haar diverse platformen een
aanbod waarin de levensbeschouwelijke strekkingen zijn geïntegreerd en zij houdt
hierover structureel overleg met de verschillende strekkingen. De tussenkomende
partij schetst vervolgens haar geïntegreerd levenbeschouwelijk aanbod op radio,
televisie en online sedert 2016 waaruit volgens haar duidelijk blijkt dat het vrij-
zinnig-humanistisch gedachtengoed niet uit de boot valt. Zowel op radio, televisie
als online is de vrijzinnige-humanistische strekking vertegenwoordigd, zowel wat
betreft de onderwerpen die aan bod komen, als wat betreft sprekers of auteurs.
Inzake de uitzending van erediensten merkt de tussenkomende
partij nog op dat zij, onafhankelijk van de decretale regeling die voorzag in het
toekennen van zendtijd aan levensbeschouwelijke verenigingen, reeds jarenlang
uitzendingen van katholieke en andere erediensten op televisie en radio brengt. Die
uitzendingen hebben een ander statuut dan de voormalige uitzendingen door der-
den. Ze zijn niet het gevolg van een overheidsbeslissing, maar maken deel uit van
de programmeringsautonomie van de tussenkomende partij. De vrijzinnige strek-
king organiseert geen (wekelijkse) erediensten in de betekenis van “gezamelijke
openbare vorm van godsverering of vorm van godsdienstige verering” en is
daarom tot dusver nog niet vertegenwoordigd in de traditie van live uitzendingen
van erediensten op zondagochtend. De tussenkomende partij merkt dienaangaande
nog op dat zij als openbare omroep in een democratische samenleving essentieel
10. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-10/28
over de (overigens ook decretaal verankerde) vrijheid en plicht beschikt om in
onafhankelijkheid zelf een keuze te maken met betrekking tot de programma‟s die
zij uitzendt. Hoewel deze vrijheid mogelijk niet onbegrensd is, is de tussenko-
mende partij van oordeel dat zij in casu geen grenzen heeft overschreden door het
behouden van de uitzendingen van erediensten, ook nadat de Vlaamse overheid de
uitzendingen door derden heeft afgeschaft.
Beoordeling
9. Overeenkomstig artikel 39 van het mediadecreet dient het pro-
gramma-aanbod zo te verlopen dat het geen aanleiding geeft tot discriminatie
tussen de verschillende ideologische of filosofische strekkingen.
Voormelde bepaling ziet ook toe op de vrijzinni-
ge-humanistische levensbeschouwing en op de VRT rust dan ook de plicht om in
een programma-aanbod te voorzien waarin die levensbeschouwing niet wordt
gediscrimineerd ten opzichte van de wijze waarop de andere strekkingen aan bod
komen. Wie zich, zoals verzoeker, op die levenbeschouwing beroept heeft ipso
facto een belang bij een programma-aanbod dat die strekking niet discrimineert.
Terecht stelt verzoeker dat het niet aan hem toevalt om te defi-
niëren welk vrijzinnig-humanistisch alternatief de VRT moet aanbieden om ervoor
te zorgen dat artikel 39 van het mediadecreet wordt gerespecteerd.
Het verweer van de tussenkomende partij dan weer, raakt de
grond van de zaak.
10. De exceptie wordt verworpen.
11. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-11/28
B. Exceptie van de verwerende partij
Voorafgaande opmerking
11. De verwerende partij werpt op dat het beroep onontvankelijk is
aangezien verzoeker het rechtens vereiste belang ontbeert doordat een vernietiging
van de bestreden beslissing hem geen voordeel zou kunnen opleveren.
Zoals hierna zal blijken is het onderzoek van deze exceptie
dermate nauw verweven met de vraag naar de bevoegdheid van de VRM – en van
de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen van de VRM in
het bijzonder – voor klachten inzake het programma-aanbod, dat de standpunten
die de partijen daaromtrent innemen in het enige middel bij het onderzoek van de
ontvankelijkheid van het beroep moeten worden betrokken. De partijen erkennen
dit ook zelf door in hun uiteenzettingen omtrent de ontvankelijkheid van het be-
roep herhaaldelijk te verwijzen naar de al dan niet gegrondheid van het middel.
Voorts blijkt dit ook uit de prejudiciële vragen die verzoeker aan het Grondwette-
lijk Hof wenst voor te leggen. Om die reden worden ook de standpunten van de
partijen met betrekking tot de bevoegdheid van de VRM, in de mate dit noodza-
kelijk is voor een onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep, hierna uit-
eengezet en in de beoordeling van de exceptie betrokken.
Standpunt van de partijen
12.1. In zijn verzoekschrift argumenteert verzoeker dat hij als indiener
van de klacht vanzelfsprekend het rechtens vereiste belang heeft bij het beroep. Hij
meent dat de VRM zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard en indien wordt
geoordeeld dat de verwerende partij toch bevoegd is, dient zij de gegrondheid van
zijn klacht te onderzoeken.
12.2. In het enige middel, ontleend aan de schending van de artikelen
39, 218, § 3, en 220, §§ 2 en 3, van het mediadecreet, van het gelijkheidsbeginsel
12. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-12/28
en het non-discriminatiebeginsel zoals bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de
Grondwet, van de formelemotiveringsplicht en van het “niet opnemen van be-
voegdheid” voert verzoeker aan dat de VRM wel bevoegd is om kennis te nemen
van zijn klacht.
In een eerste onderdeel van het middel voert verzoeker aan dat
de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen bevoegd is om
kennis te nemen van de klacht. Hij argumenteert dat in artikel 220, § 2, van het
mediadecreet enkel een ontvankelijkheidsvereiste wordt gesteld en geen be-
voegdheidsbeperking. Uit artikel 218, § 3, van het mediadecreet blijkt duidelijk dat
de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen bevoegd is om
uitspraak te doen over alle geschillen die gerezen zijn naar aanleiding van arti-
kel 39 van het mediadecreet, dus ook over geschillen inzake een discriminerende
(niet-)programmatie. In tegenstelling tot wat de verwerende partij in de bestreden
beslissing aanneemt, voegt artikel 220, § 2, van het mediadecreet niets toe aan de
bevoegdheidsafbakening door artikel 218, § 3, van het mediadecreet. Artikel 220,
§ 2, van het mediadecreet bepaalt enkel dat een klacht onontvankelijk is indien
deze is ingediend na de vijftiende dag na de datum van uitzending van het pro-
gramma. Een klacht die, zoals in casu, niet is ingediend naar aanleiding van een
specifieke uitzending maar naar aanleiding van het programma-aanbod, is niet
onderworpen aan die termijn van vijftien dagen als ontvankelijkheidsvoorwaarde.
De door de verwerende partij in de bestreden beslissing aange-
nomen interpretatie van artikel 220, § 2, van het mediadecreet – dat klachten enkel
een welbepaalde uitzending van een programma tot voorwerp kunnen hebben – is
vooreerst strijdig met artikel 218, § 3, van het mediadecreet dat de toetsing van een
discriminerend programma-aanbod onder de bevoegdheid van de kamer voor
onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen brengt. Uit de parlementaire
voorbereiding van artikel 111bis, § 1, van de decreten „betreffende de ra-
dio-omroep en de televisie‟, gecoördineerd op 4 maart 2005 – de rechtsvoorganger
van artikel 39 van het mediadecreet – blijkt dat de bevoegdheid om te onderzoeken
of het programma-aanbod aanleiding geeft tot discriminatie ruim moet worden
13. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-13/28
opgevat. Zo wordt gesteld dat er bij de programma-opbouw geen discriminatie
mag gebeuren en dat als men programma‟s voor de ene ideologische of filosofi-
sche overtuiging uitzendt, dit dan ook verhoudingsgewijs voor de andere moet
gebeuren. Weliswaar is het begrip „programma-opbouw‟ thans vervangen door
„programma-aanbod‟, maar uit de parlementaire voorbereiding van het mediade-
creet blijkt dat er tussen beide begrippen geen verschil bestaat. De voormelde
toelichting in de parlementaire voorbereiding is dus nog steeds richtinggevend
voor een correcte interpretatie van artikel 39 van het mediadecreet. Ook in arrest
nr. 194.650 van 25 juni 2009 vindt een ruime interpretatie van de bevoegdheid
inzake de controle van het programma-aanbod op discriminatie bijval. De Raad
van State stelt immers dat door de decreetgever wordt aangenomen dat de naleving
van de verplichting inzake het verbod van discriminatie tussen de onderscheiden
filosofische of ideologische strekkingen kan worden bereikt door in het pro-
gramma-aanbod ervoor te zorgen dat een evenwicht tussen die verschillende
strekkingen of opiniestromingen in de programma‟s wordt nagestreefd, maar al-
leszins in de opbouw wordt bereikt. Om zich te kwijten van zijn taak, zoals om-
schreven in artikel 218, § 3, juncto artikel 39 van het mediadecreet, en mogelijke
discriminatie binnen het programma-aanbod te kunnen onderzoeken, moet het
voor de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen minstens
mogelijk zijn om te onderzoeken of een situatie waarin voor één strekking wel
programma‟s worden aangeboden, maar voor een andere strekking niet, al dan niet
het discriminatieverbod uit artikel 39 van het mediadecreet schendt. Klachten die
voortvloeien uit de afwezigheid van programmering moeten derhalve kunnen
worden onderzocht.
Door artikel 220, § 2, van het mediadecreet zo te lezen als zou
een klacht enkel betrekking kunnen hebben op uitgezonden programma‟s en niet
op de afwezigheid van programmering, ontstaat een verschil in behandeling van
gelijke gevallen dat noch de pertinentie-, noch de proportionaliteitstoets van de
artikelen 10 en 11 van de Grondwet doorstaat. Verzoeker stelt voor om het
Grondwettelijk Hof daaromtrent de volgende prejudiciële vraag te stellen:
14. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-14/28
“Schendt artikel 220 § 2 Mediadecreet, zo geïnterpreteerd dat de kamer
voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen enkel bevoegd is voor
klachten over een discriminerende programmatie door een omroepdienst, met
uitsluiting van klachten over een discriminerende niet-programmatie, de arti-
kelen 10 en 11 Grondwet?”
Volgens verzoeker kan in casu een grondwetsconforme inter-
pretatie evenwel volstaan. Artikel 220, § 2, van het mediadecreet dient dan zo te
worden geïnterpreteerd dat het een ontvankelijkheidstermijn invoert voor de
klachten ingediend naar aanleiding van de uitzending van een welbepaald pro-
gramma, zonder uit te sluiten dat ook klachten naar aanleiding van de afwezigheid
van programmering door de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van
minderjarigen kunnen worden behandeld.
In het tweede onderdeel van het middel voert verzoeker in on-
dergeschikte orde aan dat indien de kamer voor onpartijdigheid en bescherming
van minderjarigen niet bevoegd is, de algemene kamer van de VRM bevoegd is op
grond van artikel 218, § 2, juncto artikel 220, § 1, van het mediadecreet en dat in de
bestreden beslissing niet wordt gemotiveerd waarom de algemene kamer niet
bevoegd zou zijn.
In het derde onderdeel van het middel voert verzoeker in uiterst
ondergeschikte orde aan dat de verwerende partij minstens het college van voor-
zitters had moeten vatten inzake het bevoegdheidsincident, op grond van arti-
kel 220, § 3, van het mediadecreet, en dat in de bestreden beslissing niet wordt
gemotiveerd waarom van de voornoemde bepaling geen toepassing is gemaakt.
13.1. De verwerende partij werpt op dat verzoeker geen belang heeft
bij het beroep aangezien een vernietiging van de bestreden beslissing hem niet tot
voordeel kan strekken. Zelfs indien artikel 220, § 2, van het mediadecreet een
ontvankelijkheidsvereiste ten aanzien van een klacht zou instellen en geen be-
voegdheidsbeperking zou inhouden, zou de kamer voor onpartijdigheid en be-
scherming van minderjarigen bij het nemen van een nieuwe beslissing de klacht
onontvankelijk dienen te bevinden. De klacht heeft immers geen betrekking op een
15. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-15/28
welbepaald programma en is al zeker niet ingediend uiterlijk de vijftiende dag na
de uitzending. Indien artikel 220, § 2, van het mediadecreet slechts een ontvanke-
lijkheidsvereiste zou instellen ten aanzien van klachten tegen programma‟s (en niet
ten aanzien van klachten die geen betrekking hebben op een welbepaald pro-
gramma) moet worden opgemerkt dat de termijn van vijftien dagen niet alleen is
ingeschreven in artikel 220, § 2, van het mediadecreet, maar overeenkomstig ar-
tikel 12 van het VRM-procedurebesluit geldt voor elke klacht. Zelfs indien de
klacht de afschaffing van uitzendingen door derden zou viseren als gebeurtenis
bedoeld in artikel 12 van het VRM-procedurebesluit, moet worden vastgesteld dat
deze gebeurtenis dateert van ruim voor de klacht. De klacht zou dus in elk geval
onontvankelijk moeten worden verklaard met toepassing van artikel 220, § 2, van
het mediadecreet, minstens met toepassing van artikel 12 van het
VRM-procedurebesluit. Indien moet worden aangenomen dat de klacht toch een
programma of gebeurtenis zou viseren, moet worden vastgesteld dat niet wordt
vermeld om welke uitzending het gaat, noch de dag en het uur waarop de uitzen-
ding heeft plaatsgehad, wat een bijkomende reden is waarom de klacht kennelijk
onontvankelijk is.
13.2. Wat betreft haar bevoegdheid antwoordt de verwerende partij op
het eerste onderdeel van het middel dat uit artikel 218, § 3, van het mediadecreet
blijkt dat de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen uit-
spraak doet over geschillen die gerezen zijn naar aanleiding van de toepassing van
(onder meer) artikel 39 van het mediadecreet. Artikel 218, § 3, van het mediade-
creet kan echter niet los worden gelezen van artikel 220, § 2, van het mediadecreet
dat voorziet in de procedure middels dewelke de kamer voor onpartijdigheid en
bescherming van minderjarigen kan worden gevat, namelijk hetzij op verzoek van
de Vlaamse regering, hetzij naar aanleiding van een klacht die op straffe van on-
ontvankelijkheid is ingediend uiterlijk de vijftiende dag na de datum van de uit-
zending van het programma door eenieder die blijk geeft van een benadeling of een
belang. Uit voormeld artikel 220, § 2, van het mediadecreet volgt dus dat een
klacht slechts een uitgezonden programma tot voorwerp kan hebben. Dat de kamer
voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen klachten zou moeten
16. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-16/28
kunnen onderzoeken die voortvloeien uit de afwezigheid van programmering voor
een bepaalde strekking, vindt geen steun in de tekst van het decreet, noch in de
door verzoeker aangehaalde parlementaire voorbereiding of rechtspraak. In arrest
nr. 194.650 van 25 juni 2009 stelt de Raad van State overigens uitdrukkelijk dat de
kamer zich enkel kan uitspreken over een klacht die gericht is tegen en grond vindt
in een programma dat is uitgezonden in een periode van vijftien dagen die de dag
van het indienen van de klacht voorafgaan. De grondwetsconforme interpretatie
die verzoeker vooropstelt kan evenmin worden bijgevallen. Het betreft bovendien
louter wettigheidskritiek. Het is niet omdat verzoeker van oordeel is dat de kamer
voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen uitspraak zou moeten
kunnen doen over al dan niet discriminerende niet-programmatie zonder dat de
decreetgever daaromtrent in enige procedurele mogelijkheid heeft voorzien, dat
artikel 220, § 2, van het mediadecreet ongrondwettig zou zijn. De grondwetscon-
forme interpretatie komt in wezen erop neer om voor recht te horen zeggen dat de
kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen bevoegd zou zijn
om kennis te nemen van klachten die niet gericht zijn tegen een bepaalde uitzen-
ding terwijl daartoe geen rechtsgrond bestaat en geen procedureel kader bestaat.
De Raad van State kan echter de VRM geen bevoegdheden toedichten waarin het
mediadecreet of enige andere bepaling niet uitdrukkelijk voorziet. Zelfs indien de
door verzoeker voorgestelde prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof zou
worden voorgelegd en het Hof tot een schending van de Grondwet zou besluiten,
doet dit nog steeds geen rechtsgrond ontstaan die de VRM de bevoegdheid toekent
om kennis te nemen van de klacht.
Indien verzoeker zich benadeeld acht of van oordeel is dat zijn
subjectieve rechten of die van de maatschappelijk significant vrijzinnige sector zijn
geschonden, belet niets dat hij zich tot de burgerlijke rechter wendt om een scha-
devergoeding te vorderen, dan wel om de VRT te horen veroordelen tot het ver-
plicht uitzenden van vrijzinnige alternatieven. Dit valt evenwel buiten de perken
van het objectief contentieux.
17. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-17/28
Indien de Raad van State van oordeel zou zijn dat de kamer voor
onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen zich niet onbevoegd had mogen
verklaren, ontbeert verzoeker het rechtens vereiste belang bij het middelonderdeel,
nu bij een nieuwe beslissing hoe dan ook zou moeten worden vastgesteld dat de
klacht laattijdig is. De verwerende partij verwijst in dat verband naar haar uit-
eenzetting met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep.
Voorts acht de verwerende partij ook het tweede en het derde
onderdeel van het middel ongegrond.
14.1. De tussenkomende partij valt de door de verwerende partij op-
geworpen exceptie bij en zij voegt daaraan toe dat artikel 220, § 2, van het me-
diadecreet vereist dat de klacht betrekking heeft op een uitgezonden programma.
Te dezen is er in de klacht geen sprake van een programma, laat staan van een
uitgezonden programma. De klacht is dus alleszins onontvankelijk. Een vernieti-
ging van de bestreden beslissing kan verzoeker geen enkel voordeel verschaffen.
De tussenkomende partij merkt ook op dat niet zij, maar de Vlaamse Gemeen-
schap, heeft beslist om de uitzendingen door derden af te schaffen door het op-
heffen van titel X van het mediadecreet bij decreet van 14 oktober 2016 „houdende
wijziging van het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie
en het decreet van 25 april 2014 betreffende de rustpensioenen, toegekend aan de
vastbenoemde personeelsleden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporga-
nisatie en betreffende de overlevingspensioenen, toegekend aan de rechtverkrij-
genden van die personeelsleden‟ (hierna: het decreet van 14 oktober 2016) en dit
met uitwerking sedert 1 januari 2016. Tegen de beslissing van de Vlaamse Ge-
meenschap om de kwestieuze programma‟s af te schaffen, kan geen klacht worden
ingediend bij de verwerende partij. Ook om die reden zou de klacht van verzoeker
opnieuw onontvankelijk moeten worden verklaard.
14.2. Wat betreft de bevoegdheid van de VRM valt de tussenkomende
partij met betrekking tot het eerste onderdeel van het middel het antwoord van de
verwerende partij bij. Zij merkt ook op dat de bestreden beslissing geenszins een
18. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-18/28
nieuwe of alleenstaande beslissing betreft en dat de verwerende partij in het ver-
leden in gelijkaardige zaken op dezelfde wijze uitspraak heeft gedaan, en heeft
geoordeeld dat zij niet bevoegd was om zich uit te spreken over klachten die niet
gericht zijn tegen uitgezonden programma‟s in de zin van het mediadecreet (VRM
beslissingen nrs. 2014/025 en 2014/026 van 28 mei 2014).
Aangaande het tweede en het derde onderdeel van het middel
valt de tussenkomende partij het standpunt van de verwerende partij bij om tot de
ongegrondheid van die middelonderdelen te besluiten.
15.1. In zijn memorie van wederantwoord betwist verzoeker de ex-
ceptie. Hij argumenteert dat hij noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks de af-
schaffing van de uitzendingen door derden aanvecht. Het enige voorwerp van de
vernietigingsprocedure is de beslissing van de verwerende partij waarbij die zich
onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de klacht aangaande de afwezigheid
van een vrijzinnig-humanistisch alternatief voor de uitzending van erediensten.
Het voordeel dat hij uit de vernietiging van de bestreden beslissing kan verkrijgen
spreekt dan ook voor zich: de verwerende partij zal zich in dat geval opnieuw
moeten uitspreken over haar bevoegdheid en over de klacht. Verzoeker is van
oordeel dat het ontvankelijkheidsdebat voor het overige samenvalt met het debat
ten gronde. Zo de Raad van State het enige middel gegrond acht impliceert dit
normaliter dat de VRM zich onterecht onbevoegd heeft verklaard en mag ver-
zoeker zich verwachten aan een nieuwe uitspraak waarbij ditmaal de gegrondheid
van de klacht wordt onderzocht. Als de Raad het eigenlijke bevoegdheidsvraagstuk
uit de weg gaat en enkel een motiveringsgebrek vaststelt, zal de verwerende partij
een nieuwe, gemotiveerde beslissing moeten noemen en in dit geval behoudt
verzoeker een kans op een gunstige beslissing.
15.2. Wat betreft de bevoegdheid van de VRM repliceert verzoeker op
het eerste onderdeel van het middel dat het mediadecreet niet zo mag worden
geïnterpreteerd dat discriminatie binnen het programma-aanbod op grond van
artikel 39 van het mediadecreet verboden is, maar dat vervolgens geen
19. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-19/28
instrumenten worden aangereikt om een dergelijke discriminatie aan te vechten.
Artikel 220, § 2, van het mediadecreet kan niet worden beschouwd als in
tegenspraak met artikel 218, § 3, van het mediadecreet. In het mediadecreet kan
niet tegelijk worden gesteld dat de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van
minderjarigen bevoegd is inzake een discriminerend programma-aanbod, maar
vervolgens voorwaarden stelt die dit onmogelijk maken als de klacht betrekking
heeft op het niet-uitzenden van programma‟s van een bepaalde strekking.
Artikel 220, § 2, van het mediadecreet moet derhalve los worden gelezen van de
eigenlijke en algemene bevoegdheidsomschrijving van de kamer voor
onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen, vervat in artikel 218, § 3, van
het mediadecreet dat alle discriminatiezaken in programma‟s en het
programma-aanbod onder de bevoegdheid van de kamer voor onpartijdigheid en
bescherming van minderjarigen brengt. Artikel 220, § 2, van het mediadecreet
houdt een ontvankelijkheidsvereiste in die enkel van toepassing is als de klacht
gericht is tegen een bepaald programma. Een andere interpretatie is contra legem.
Anders dan de verwerende partij beweert, wordt verzoekers
stelling wel ondersteund door de in het verzoekschrift aangehaalde parlementaire
voorbereiding. Ook in de memorie van toelichting bij het decreet van 16 december
2005 „houdende de oprichting van de VRM‟ (Parl.St. Vl. Parl. 2004-05, nr. 464/1)
vindt het standpunt dat de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van min-
derjarigen ook bevoegd is voor klachten die enkel betrekking hebben op het pro-
gramma-aanbod bijval. Daarin wordt immers nadrukkelijk het onderscheid ge-
maakt tussen eensdeels de bevoegdheidsomschrijving uit artikel 218 van het me-
diadecreet (oud artikel 169) en de procedurele vereisten uit artikel 220 van het
mediadecreet (oud artikel 170). In artikel 220, § 2, van het mediadecreet een be-
voegdheidsbeperking lezen zou dus duidelijk indruisen tegen de wil van de de-
creetgever. Voorts blijkt dat het de intentie van de decreetgever was om de kamer
voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen – die als rechtsopvolger
van onder meer de Vlaamse Geschillenraad voor radio en televisie de bevoegdheid
van deze raad diende over te nemen om erover te waken dat elke vorm van dis-
criminatie wordt geweerd en dat de programmaopbouw geen aanleiding geeft tot
20. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-20/28
discriminatie tussen de verschillende ideologische of filosofische strekkingen –
een algemene toezichtsbevoegdheid te geven om elke vorm van discriminatie in de
programma-opbouw te weren, hetgeen dus ook in het niet-uitzenden van pro-
gramma‟s kan bestaan.
Met betrekking tot arrest nr. 194.650 stelt verzoeker dat niette-
genstaande in die zaak een welbepaalde uitzending is aangevochten, toch voor de
voorliggende zaak relevante gegevens kunnen worden gevonden. Zo heeft de Raad
van State in het voornoemde arrest beslissing nr. 1/95 van de Geschillenraad –
waarin wordt gesteld dat bij de beoordeling van een klacht van discriminatie in de
programmaopbouw rekening mag worden gehouden met de inhoud van pro-
gramma‟s over een langere referentieperiode dan vijftien dagen – en beslissing
nr. 6/2001 – waarin wordt gesteld dat het verbod van discriminatie voor het gehele
programma-aanbod geldt, zodat een programmareeks niet op zichzelf mag worden
beschouwd, maar in het licht van het gehele informatieaanbod van de VRT moet
worden bekeken – bijgevallen. Verzoeker verzet zich in casu niet tegen een wel-
bepaalde uitzending van een eredienst, noch tegen de uitzendingen van erediensten
in het algemeen, maar tegen de niet-uitzending van een vrijzinnig-humanistisch
alternatief. De klacht betreft dan ook niet een specifiek programma, maar wel het
programma-aanbod van erediensten. Nu de regelgeving zowel de discriminatie
verbiedt door een welbepaald programma als door een programma-aanbod of een
combinatie van beide, gaat het niet op om klachten die zich in essentie richten
tegen het programma-aanbod onontvankelijk te verklaren, omdat ze niet geënt zijn
op een welbepaald programma. Dit zou een schending zijn van het gelijkheids- en
niet-discriminatiebeginsel. Overigens is de klacht wel gericht tegen het pro-
gramma-aanbod, maar dan “naar aanleiding van het uitzenden van de missen op
elke zondag op de radio en tweewekelijks op tv”. Er is dan ook weldegelijk een
aanknopingspunt met een welbepaald programma – namelijk de uitzending van de
mis op 26 maart 2017, drie dagen voor het indienen van de klacht – om op die
manier het gehele programma-aanbod inzake de uitzending van erediensten te
kunnen aankaarten.
21. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-21/28
Met betrekking tot de grondwetsconforme interpretatie en de
voorgestelde prejudiciële vraag, benadrukt verzoeker dat de prejudiciële vraag in
ondergeschikte orde wordt voorgesteld en dat de in het verzoekschrift toegelichte
grondwetsconforme interpretatie van artikel 220, § 2, van het mediadecreet kan
volstaan.
Aangaande de door de tussenkomende partij aangehaalde be-
slissingen van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen,
merkt verzoeker op dat deze louter een reflectie zijn van het standpunt van de
verwerende partij, die de Raad van State niet bindt. Tot op heden heeft de Raad nog
geen uitspraak gedaan over de vraag of de verwerende partij tevens bevoegd is om
klachten te onderzoeken aangaande het niet-uitzenden van programma‟s van een
bepaalde ideologische of filosofische strekking.
Wat betreft de opmerking van de verwerende partij dat hij zich
tot de burgerlijke rechter kan richten, argumenteert verzoeker dat hij zich over-
eenkomstig artikel 218, § 3, van het mediadecreet moest of minstens kon richten
tot de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen, veeleer dan
tot de burgerlijke rechter. Verzoeker merkt ook op dat artikel 4, § 1, van het
VRM-procedurebesluit refereert aan een annulatieberoep bij de Raad van State
tegen beslissingen van de VRM.
16. In zijn laatste memorie argumenteert verzoeker nog dat de ont-
vankelijkheidsvereisten van artikel 220, § 2, van het mediadecreet en van arti-
kel 12, eerste lid, 1°, van het VRM-procedurebesluit – de vereiste van de koppeling
aan een programma en de termijnvereiste van vijftien dagen – niet van toepassing
kunnen zijn op klachten inzake het programma-aanbod op het gevaar af sommige
van dergelijke klachten onmogelijk te maken. Er kan dan ook geen strikte, dis-
criminerende lezing aan deze bepalingen worden gegeven; een teleologische le-
zing van de ontvankelijkheidsvereisten dringt zich op. Als de klacht betrekking
heeft op een welbepaald programma is zowel de termijnvereiste als de verplichting
tot aanduiding van het programma waarop de klacht betrekking heeft relevant. Het
22. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-22/28
is immers maatschappelijk wenselijk dat een klacht over een welbepaald pro-
gramma kort na de uitzending ervan wordt behandeld en het is noodzakelijk dat de
VRT precies weet welk programma wordt geviseerd, zodat hij zich passend kan
verdedigen. Heeft de klacht daarentegen betrekking op het programma-aanbod,
dan heeft de termijnvereiste geen zin omdat de klacht niet het verleden, maar de
toekomst betreft. Ook een aanknoping met een welbepaald programma is dan
zinloos omdat van de VRT niet wordt gevraagd om de uitzending van een pro-
gramma te verdedigen, er wordt immers geen uitzending van een programma
geviseerd. De ontvankelijkheidsvereisten moeten dus zo worden gelezen dat ze een
nuttig, maatschappelijk relevant effect hebben.
Verzoeker beklemtoont ook dat in de klacht wel een aanknoping
wordt gemaakt met welbepaalde programma‟s, namelijk “het uitzenden van de
missen op elke zondag op de radio en tweewekelijks op TV”. De klacht is derhalve
tijdig omdat het niet-uitzenden van een vrijzinnig-humanistisch alternatief niet
dateerbaar is en omdat er binnen de periode van vijftien dagen voorafgaandelijk
aan de klachtenbrief op beide zondagen uitzendingen zijn geweest van erediensten
op radio en televisie. De omstandigheid dat in de klacht de precieze datum van een
welbepaalde misviering niet wordt aangeduid, kan onmogelijk tot de onontvanke-
lijkheid van de klacht leiden. In de klacht wordt immers overduidelijk verwezen
naar een programma-aanbod van de uitzendingen van erediensten, alsmede naar de
frequentie ervan, hetgeen ruimschoots moet volstaan. Voorts wordt in de klacht in
duidelijke bewoordingen gesteld dat verzoeker “de gelijke behandeling en respect
[eist]voor de atheïstische religiositeit van de oude zieke, bedlegerige en in homes
verblijvende vrijzinnigen”. De klacht is dan ook meer dan voldoende gedetailleerd
opdat er met kennis van zaken een inhoudelijk debat over gevoerd zou kunnen
worden.
Verzoeker herinnert er ook nog eens aan dat in de bestreden
beslissing zelf geen standpunt wordt ingenomen over de ontvankelijkheid van de
klacht, terwijl het ontvankelijkheidsoordeel in de eerste plaats toebehoort aan de
verwerende partij.
23. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-23/28
Zo een strenge interpretatie van artikel 220, § 2, van het me-
diadecreet en artikel 12, eerste lid, 1°, van het VRM-procedurebesluit zou worden
gehanteerd, dringt zich volgens verzoeker een prejudiciële vraagstelling aan het
Grondwettelijk Hof op. Naast de in het verzoekschrift gesuggereerde prejudiciële
vraag, wenst verzoeker thans ook dat de volgende vraag zou worden gesteld:
“Schendt artikel 220 § 2 Mediadecreet, zo geïnterpreteerd dat enkel
klachten die kunnen gerelateerd worden aan een specifieke radio- of televi-
sie-uitzending, ook al betreft de klacht de niet-invulling van een program-
ma-aanbod de artikelen 10 en 11 Grondwet?”
Beoordeling
17. In de bestreden beslissing heeft de kamer voor onpartijdigheid
en bescherming van minderjarigen zich met verwijzing naar artikel 220, § 2, van
het mediadecreet onbevoegd verklaard omdat de klacht niet is gericht tegen een
programma.
Thans werpt de verwerende partij in haar exceptie op dat onge-
acht of artikel 220, § 2, van het mediadecreet een bevoegdheidsbeperking, dan wel
– zoals verzoeker in het middel aanvoert – een ontvankelijkheidsvoorwaarde in-
houdt, de klacht hoe dan ook onontvankelijk is omdat deze niet is ingediend binnen
de door artikel 220, § 2, van het mediadecreet of artikel 12, eerste lid, 1°, van het
VRM-procedurebesluit voorgeschreven termijn van vijftien dagen. Een eventuele
vernietiging van de bestreden beslissing kan volgens haar verzoeker dan ook niet
tot voordeel strekken.
18. Artikel 19 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State
bepaalt dat de beroepen tot nietigverklaring voor de afdeling Bestuursrechtspraak
kunnen worden gebracht door elke partij die doet blijken van een benadeling of een
belang.
Een verzoekende partij beschikt over dit rechtens vereiste belang
indien twee voorwaarden vervuld zijn: zij dient door de bestreden administratieve
24. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-24/28
rechtshandeling een persoonlijk, rechtstreeks, zeker, actueel en wettig nadeel te
lijden en de eventueel tussen te komen nietigverklaring van die rechtshandeling
moet haar een direct en persoonlijk voordeel verschaffen, hoe miniem ook.
Het valt aan de Raad van State toe om, desgevallend ambtshalve,
te onderzoeken of een verzoekende partij die een zaak voor de Raad brengt, doet
blijken van een belang bij haar beroep.
19. Zoals hiervóór reeds is uiteengezet, houdt het onderzoek van de
door de verwerende partij opgeworpen exceptie nauw verband met de bevoegdheid
van de VRM, zodat het past dit aspect te betrekken bij het onderzoek van de ont-
vankelijkheid van het beroep.
20. Uit de klacht van verzoeker blijkt dat hij het ontbreken van een
vrijzinnig-humanistisch alternatief voor de uitzending van erediensten elke zondag
op de radio en tweewekelijks op televisie op de korrel neemt. Zoals verzoeker – in
hoofdorde – zelf aangeeft, heeft de klacht betrekking op het programma-aanbod
van de tussenkomende partij. Anders dan verzoeker in ondergeschikte orde be-
weert heeft de klacht (al dan niet daarnaast) geen betrekking op een daadwerkelijk
uitgezonden programma, ook al is ze ingediend “naar aanleiding van het uitzenden
van de missen op elke zondag op de radio en tweewekelijks op tv”. De klacht
bekritiseert immers geen specifieke uitzending van een eredienst waarin verzoeker
een discriminatie ziet, maar betreft volgens verzoeker het discriminerende verschil
in behandeling van de vrijzinnigen, wegens het ontbreken in het program-
ma-aanbod van een vrijzinnig-humanistisch alternatief voor de uitzendingen van
erediensten. Bovendien – en dus begrijpelijk – wordt in de klacht ook geen speci-
fieke uitzending aangewezen met vermelding van de dag en het uur waarop de
uitzending heeft plaatsgehad, zoals voorgeschreven door artikel 12, eerste lid, 4°,
van het VRM-procedurebesluit.
25. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-25/28
De klacht is aldus niet gericht tegen een programma, maar tegen
het programma-aanbod van de tussenkomende partij, waarin verzoeker een dis-
criminatie ziet.
21. Overeenkomstig artikel 39 van het mediadecreet dient het pro-
gramma-aanbod zo te verlopen dat het geen aanleiding geeft tot discriminatie
tussen de verschillende ideologische of filosofische strekkingen.
Verzoekers klacht, waarin een discriminatie in het program-
ma-aanbod wordt aangeklaagd, betreft dus een geschil over de naleving van arti-
kel 39 van het mediadecreet.
22. Artikel 218, § 3, van het mediadecreet wijst de bevoegdheid om
uitspraak te doen over geschillen naar aanleiding van de toepassing van artikel 39
van het mediadecreet toe aan de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van
minderjarigen van de verwerende partij.
Het is dan ook de kamer voor onpartijdigheid en bescherming
van minderjarigen die bevoegd is om zich uit te spreken over de naleving van
artikel 39 van het mediadecreet bij het programma-aanbod.
23. Er moet worden vastgesteld dat artikel 218, § 3, van het me-
diadecreet alle geschillen over de toepassing van artikel 39 van het mediadecreet
toewijst aan de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen, dus
ook geschillen die zoals in casu betrekking hebben op een vermeende discriminatie
in het programma-aanbod.
24. Artikel 218, § 3, van het mediadecreet kan echter niet los worden
gelezen van artikel 220, § 2, van het mediadecreet dat de gevallen bepaalt waarin
de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen uitspraak doet.
26. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-26/28
Het betreft vooreerst een aantal gevallen waarin de kamer
ambtshalve uitspraak doet, die te dezen niet van toepassing zijn (“het toezicht op
artikel 42, 44, 45, 72, 5°, en artikel 176, 1°”).
Voorts doet de kamer ook uitspraak op verzoek van de Vlaamse
regering – en dit blijkbaar in alle gevallen waarin de kamer bevoegd is. De kamer
voor onpartijdigheid mag dus uitspraak doen over de naleving van artikel 39 met
betrekking tot een eventuele discriminatie in het programma-aanbod als een ver-
zoek daarover haar door de Vlaamse regering is voorgelegd.
Ten slotte doet de kamer ook uitspraak naar aanleiding van een
klacht. Klachten kunnen overeenkomstig artikel 12 van het VRM-procedurebesluit
worden ingediend hetzij door een particulier, hetzij door een rechtspersoon. Voor
dergelijke klachten wordt in artikel 220, § 2, van het mediadecreet wel een ont-
vankelijkheidsvoorwaarde gesteld: de klacht moet “op straffe van onontvanke-
lijkheid ingediend [zijn] uiterlijk de vijftiende dag na de datum van de uitzending
van het programma door eenieder die blijk geeft van een benadeling of een be-
lang”. Uit deze bepaling blijkt aldus dat een klacht enkel ontvankelijk is indien
deze betrekking heeft op een uitgezonden programma en voor zover deze is inge-
diend op uiterlijk de vijftiende dag na de datum van uitzending. Van de klager is
ook vereist dat hij blijk geeft van een benadeling of een belang.
Klachten die, zoals in casu, betrekking hebben op het pro-
gramma-aanbod zijn per definitie niet gekoppeld aan de uitzending van een wel-
bepaald programma. Het programma-aanbod betreft immers net het geheel van
aangeboden programma‟s (artikel 2, 32°, van het mediadecreet) en kan niet worden
afgeleid uit de uitzending van één welbepaald programma. Dergelijke klachten met
betrekking tot het programma-aanbod die door een natuurlijke persoon of een
rechtspersoon zijn ingesteld moet de kamer voor onpartijdigheid en bescherming
van minderjarigen overeenkomstig artikel 220, § 2, van het mediadecreet dus
steeds onontvankelijk bevinden.
27. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-27/28
Een natuurlijke persoon of rechtspersoon kan dus nooit een
uitspraak ten gronde verkrijgen over een klacht die betrekking heeft op het pro-
gramma-aanbod. Dit zou tot de conclusie nopen dat verzoeker geen belang heeft
bij het huidige beroep.
25. Uit wat voorafgaat volgt dat de onmogelijkheid voor een parti-
culier om, anders dan de Vlaamse regering, een klacht omtrent het program-
ma-aanbod van de VRT te laten onderzoeken door de kamer voor onpartijdigheid
en bescherming van minderjarigen in het licht van artikel 39 van het mediadecreet,
een uitdrukkelijke keuze is geweest van de decreetgever.
Verzoeker wenst van het Grondwettelijk Hof te vernemen of die
keuze te verantwoorden valt in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Gelet op hetgeen bepaald is in artikel 26, § 4, van de bijzondere
wet van 6 januari 1989 „op het Grondwettelijk Hof‟ dient de Raad van State hier-
aan gevolg te geven. De Raad is evenwel niet ertoe gehouden de voorgestelde
prejudiciële vragen ongewijzigd over te nemen; ze worden in de hierna volgende
vraag geherformuleerd in overeenstemming met de overwegingen die hieraan zijn
voorafgegaan.
BESLISSING
1. Het debat wordt heropend.
2. Aan het Grondwettelijk Hof wordt de volgende vraag voorgelegd:
Schendt artikel 220, § 2, van het decreet van 27 maart 2009 „betreffende
radio-omroep en televisie‟ de artikelen 10 en 11 van de Grondwet omdat de
kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen van de Vlaamse
Regulator voor de Media enkel uitspraak mag doen over de naleving van artikel
39 van voormeld decreet met betrekking tot een vermeende discriminatie in het
programma-aanbod op verzoek van de Vlaamse regering en niet naar aanleiding
van een klacht die wordt aangebracht door natuurlijke personen of rechtsper-
28. ‡CHHSLBGFE-BDEFAGV‡
IX-9098-28/28
sonen, terwijl laatstgenoemde personen wel een klacht mogen indienen naar
aanleiding van de uitzending van een specifiek programma?
3. Het door de auditeur-generaal aangewezen lid van het auditoraat wordt
ermee belast, na ontvangst van het antwoord van het Grondwettelijk Hof, een
aanvullend verslag op te stellen.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van zevenentwintig
juli 2018, door de Raad van State, IXe kamer, samengesteld uit:
Geert Van Haegendoren, kamervoorzitter,
Bruno Seutin, staatsraad,
Bert Thys, staatsraad,
bijgestaan door
Johan Pas, griffier.
De griffier De voorzitter
Johan Pas Geert Van Haegendoren