SlideShare a Scribd company logo
1 of 72
Download to read offline
Leroy 
Pinas 
Studentennummer: 
3292606 
Master: 
Recht 
& 
Onderneming 
Track: 
Arbeidsrecht 
& 
Sociaal 
Beleid 
Scriptiebegeleidster: 
A.G. 
Veldman 
Collegejaar: 
2013/2014
Inhoudsopgave 
Hoofdstuk 
1. 
Inleidende 
bespiegelingen 
............................................................................. 
4 
Hoofdstuk 
2. 
Klokkenluiders 
en 
artikel 
10 
EVRM 
................................................................ 
9 
2.1. 
Juridisch 
kader 
............................................................................................................ 
9 
2.1.1. 
Interne 
melding 
...................................................................................................... 
11 
2.1.2. 
Het 
algemeen 
belang 
............................................................................................. 
13 
2.1.3. 
Het 
betrouwbaarheidscriterium 
............................................................................. 
15 
2.1.4. 
Het 
goede 
trouw-­‐criterium 
..................................................................................... 
15 
2.1.5. 
Het 
schade-­‐criterium 
.............................................................................................. 
16 
2.1.6. 
Het 
evenredigheidscriterium 
.................................................................................. 
17 
2.1.7. 
Functie 
van 
de 
klokkenluider 
.................................................................................. 
18 
2.2. 
Slotopmerkingen 
....................................................................................................... 
19 
Hoofdstuk 
3. 
Klokkenluiders 
voor 
het 
Nederlandse 
hekje 
................................................. 
21 
3.1. 
Juridisch 
kader 
.......................................................................................................... 
21 
3.1.1. 
Interne 
melding 
...................................................................................................... 
24 
3.1.2. 
Het 
algemeen 
belang 
............................................................................................. 
29 
3.1.3. 
Betrouwbaarheidscriterium 
.................................................................................... 
31 
3.1.4. 
Het 
goede 
trouw-­‐criterium 
..................................................................................... 
32 
3.1.5. 
Schade-­‐criterium 
.................................................................................................... 
34 
3.1.6. 
Het 
evenredigheidscriterium 
.................................................................................. 
35 
3.1.7. 
Functie 
................................................................................................................... 
36 
3.2. 
Slotopmerkingen 
....................................................................................................... 
36 
Hoofdstuk 
4 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
.............................................................................. 
39 
4.1. 
Een 
toelichting 
.......................................................................................................... 
39 
4.1.1. 
Noodzaak 
interne 
melding 
..................................................................................... 
41 
4.1.2. 
Het 
algemeen 
belang 
............................................................................................. 
44 
4.1.2. 
Betrouwbaarheidscriterium 
.................................................................................... 
45 
4.1.4. 
Het 
goede 
trouw-­‐criterium 
..................................................................................... 
46 
4.1.5. 
Het 
schade-­‐criterium 
.............................................................................................. 
47 
4.1.6. 
Rechtsbescherming 
................................................................................................ 
47 
4.1.7. 
Functie 
van 
de 
klokkenluider 
.................................................................................. 
53 
4.2. 
Slotopmerkingen 
....................................................................................................... 
53 
Hoofdstuk 
5. 
Een 
kijkje 
over 
de 
landsgrenzen 
................................................................... 
55 
2
5.1. 
Interne 
melding 
......................................................................................................... 
56 
5.1.1. 
Het 
algemeen 
belang 
............................................................................................. 
58 
5.1.2. 
Het 
betrouwbaarheidscriterium 
............................................................................. 
59 
5.1.3. 
Het 
goede 
trouw-­‐criterium 
..................................................................................... 
59 
5.1.4. 
Het 
schade-­‐criterium 
.............................................................................................. 
60 
5.1.5. 
Rechtsbescherming 
................................................................................................ 
61 
5.1.6. 
Functie 
................................................................................................................... 
63 
5.2. 
Slotopmerkingen 
....................................................................................................... 
63 
6. 
Conclusie 
...................................................................................................................... 
65 
Bronnenoverzicht 
............................................................................................................. 
69 
3
Hoofdstuk 
1. 
Inleidende 
bespiegelingen 
“Als 
ik 
opstijg 
en 
al 
binnen 
enkele 
seconden 
zegt 
de 
computer 
dat 
ik 
met 
te 
weinig 
brandstof 
ga 
aankomen. 
Als 
ik 
die 
melding 
al 
bij 
het 
opstijgen 
krijg, 
dan 
ga 
ik 
toch 
denken: 
hier 
klopt 
iets 
niet. 
Ik 
zit 
hier, 
ik 
ben 
piloot 
en 
ik 
lieg 
niet. 
En 
ik 
zou 
hier 
graag 
openlijk 
over 
vertellen, 
als 
dit 
een 
eerlijke 
werkgever 
was, 
waar 
ik 
met 
mijn 
problemen 
terecht 
kan. 
Ik 
hoop 
van 
ganser 
harte, 
dat 
er 
geen 
vliegtuig 
hoeft 
neer 
te 
storten 
om 
iedereen 
wakker 
te 
maken. 
Er 
is 
dagelijks 
druk 
op 
de 
bemanning 
om 
zo 
weinig 
mogelijk 
brandstof 
te 
tanken. 
Dat 
beïnvloedt 
de 
veiligheid, 
want 
je 
tank 
kan 
leeg 
raken. 
Dat 
wil 
je 
echt 
niet. 
Binnen 
een 
fractie 
van 
’n 
seconde 
kun 
je 
de 
verkeerde 
beslissing 
nemen.”1 
4 
Bovenstaande 
scene 
is 
afkomstig 
uit 
een 
aflevering 
van 
KRO 
Brandpunt, 
een 
onderzoeksprogramma. 
De 
uitzending 
was 
voor 
mij 
reden 
om 
dieper 
in 
te 
gaan 
op 
het 
fenomeen 
“klokkenluiden”. 
Het 
is 
overigens 
slechts 
één 
van 
de 
vele 
klokkenluidersverhalen 
uit 
binnen-­‐ 
en 
buitenland, 
dat 
door 
de 
media 
is 
opgepikt. 
Immers, 
in 
de 
media 
waren 
ook 
Mark 
Felt2, 
Ad 
Bos, 
Fred 
Spijkers, 
Hans 
de 
Kwaadsteniet3, 
Piet 
Postmus4 
en 
zo 
zijn 
er 
nog 
veel 
meer. 
Allemaal 
voorbeelden 
van 
werknemers 
die 
meenden 
een 
misstand 
aan 
de 
kaak 
te 
moeten 
stellen. 
Deze 
werknemers 
wekken 
sympathie 
op; 
immers, 
wie 
juicht 
het 
nu 
niet 
toe 
dat 
er 
wantoestanden 
aan 
de 
oppervlakte 
komen.5 
Tevens 
hebben 
veel 
klokkenluiders 
nadelige 
gevolgen 
ondervonden 
door 
het 
aan 
de 
kaak 
stellen 
van 
een 
misstand. 
Denk 
daarbij 
aan 
financiële, 
psychische 
en 
sociale 
problemen. 
Het 
is 
dan 
ook 
van 
belang 
dat 
zorgvuldig 
opererende 
klokkenluiders 
arbeidsrechtelijke 
bescherming 
krijgen. 
Deze 
1 
Tv-­‐uitzending 
KRO 
Reporter, 
28-­‐12-­‐2012, 
“Mayday, 
Mayday” 
2 
De 
klokkenluider 
achter 
het 
Watergate-­‐schandaal 
3 
‘Milieu-­‐instituut 
liegt 
en 
bedriegt’, 
Trouw 
20 
januari 
1999 
4 
‘Klokkenluider 
VUmc 
alsnog 
naar 
de 
rechter’, 
NRC 
18 
oktober 
2012 
5 
Zo 
blijkt 
uit 
een 
onderzoek 
van 
de 
Universiteit 
van 
Cardiff 
dat 
54% 
van 
de 
krantenartikelen 
positief 
bericht 
over 
klokkenluiders. 
In 
5% 
van 
de 
gevallen 
werd 
negatief 
bericht 
over 
werknemers 
die 
een 
vermeende 
misstand 
aan 
de 
kaak 
stellen 
-­‐> 
Karl 
Wahl-­‐Jorgensen 
& 
Joanne 
Hunt 
2012. 
p. 
399-­‐416
gedachtegang 
wordt 
door 
velen 
onderschreven, 
maar 
men 
verschilt 
van 
mening 
over 
de 
vraag 
hoever 
deze 
bescherming 
moet 
reiken.6 
5 
Voordat 
ik 
naar 
de 
opzet 
van 
deze 
scriptie 
ga, 
zal 
ik 
eerst 
aangeven 
wat 
een 
klokkenluider 
is, 
teneinde 
geen 
misverstanden 
te 
laten 
ontstaan. 
Daarbij 
beperk 
ik 
me 
tot 
klokkenluiders 
in 
het 
arbeidsrecht. 
Een 
klokkenluider 
is 
iemand 
met: 
-­‐ een 
op 
redelijke 
gronden 
gebaseerd 
vermoeden 
van 
een 
misstand; 
-­‐ die 
raakt 
aan 
het 
maatschappelijk 
belang; 
en 
-­‐ die 
plaatsvindt 
bij 
het 
bedrijf 
of 
de 
organisatie 
waar 
hij/zij 
werkt 
of 
heeft 
gewerkt; 
of 
-­‐ die 
plaatsvindt 
bij 
een 
ander 
bedrijf 
of 
een 
andere 
organisatie, 
indien 
hij/zij 
door 
zijn 
werkzaamheden 
kennis 
heeft 
gekregen 
van 
een 
mogelijke 
misstand.7 
Er 
is 
geen 
specifieke 
wetgeving 
van 
toepassing 
op 
klokkenluiders. 
Klokkenluiders 
(en 
ook 
werkgevers) 
zijn 
derhalve 
aangewezen 
op 
de 
rechten 
en 
verplichtingen 
die 
het 
Burgerlijk 
Wetboek 
(“BW”) 
hen 
biedt 
dan 
wel 
oplegt. 
Werknemers 
die 
in 
dienst 
treden 
bij 
een 
werkgever 
hebben 
een 
plicht 
tot 
discretie, 
loyaliteit 
en 
geheimhouding.8 
Een 
misstand 
moet 
daarom 
intern 
worden 
gemeld. 
Die 
verplichting 
levert 
spanningen 
op 
zodra 
een 
werknemer 
een 
misstand 
aan 
de 
kaak 
wil 
stellen. 
Dit 
vormt 
de 
voedingsbodem 
voor 
de 
klokkenluidersproblematiek. 
Een 
werknemer 
kan 
intern 
geen 
gehoor 
vinden 
of 
zich 
genoodzaakt 
voelen 
elders 
zijn 
heil 
te 
zoeken, 
terwijl 
een 
werkgever 
er 
alle 
belang 
bij 
heeft 
om 
publicitaire 
schade 
te 
vermijden. 
Zodra 
een 
bedrijf 
wordt 
gelinkt 
aan 
misstanden 
en/of 
wantoestanden, 
ontstaat 
er 
immers 
zowel 
intern 
al 
extern 
onrust 
rondom 
een 
onderneming.9 
Een 
werkgever 
zal 
zijn 
ondergeschikte(n) 
wijzen 
op 
de 
plicht 
tot 
geheimhouding 
en 
stellen 
dat 
sprake 
is 
van 
deloyaal 
gedrag 
aan 
de 
zijde 
van 
de 
werknemer. 
Het 
melden 
van 
een 
misstand 
door 
een 
werknemer 
mondt 
dan 
ook 
vaak 
uit 
in 
een 
arbeidsconflict 
met 
ontslag 
als 
gevolg. 
6 
Van 
Uden 
2004, 
p. 
17 
7 
Stb. 
2011/427 
8 
Ex. 
Artikel 
7:611 
BW 
en 
7: 
678 
BW 
9 
Verdam 
2001, 
p. 
15
Naast 
het 
ontbreken 
van 
specifieke 
wetgeving 
Is 
ook 
de 
Nederlandse 
rechtspraak 
op 
het 
gebied 
van 
klokkenluiders 
beperkt 
.10 
Het 
Europees 
Hof 
voor 
de 
Rechten 
van 
de 
Mens 
(“EHRM”) 
heeft 
duidelijke 
afwegingscriteria 
ontwikkeld 
voor 
de 
beoordeling 
van 
klokkenluiderszaken, 
namelijk 
(i) 
de 
wijze 
waarop 
de 
informatie 
is 
onthuld 
(ii) 
het 
algemeen 
belang 
dat 
met 
de 
onthulling 
is 
gediend 
(iii) 
het 
betrouwbaarheidsgehalte 
van 
de 
informatie 
(iv) 
het 
te 
goeder 
trouw-­‐criterium 
(v) 
het 
schadecriterium 
en 
(vi) 
de 
zwaarte 
van 
de 
sanctie 
die 
aan 
de 
werkgever 
is 
opgelegd.11 
Het 
EHRM 
toetst 
de 
zaak 
aan 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
en 
stelt 
dat 
klokkenluiden 
een 
beschermde 
werknemersuiting 
is.12 
Daarnaast 
oordeelt 
het 
EHRM 
dat 
dit 
grondrecht 
van 
toepassing 
is 
op 
de 
werkvloer 
in 
de 
relatie 
werkgever-­‐werknemer. 
In 
het 
Nederlands 
arbeidsrecht 
doen 
klokkenluiders 
niet 
of 
nauwelijks 
een 
beroep 
op 
artikel 
10 
EVRM, 
ondanks 
dat 
dit 
artikel 
rechtstreekse 
werking 
heeft.13 
De 
Hoge 
Raad 
heeft 
zich 
in 
oktober 
2012 
voor 
het 
eerst 
uitgesproken 
over 
klokkenluiden, 
hetgeen 
één 
van 
de 
aanleidingen 
was 
om 
dit 
onderzoek 
op 
te 
starten.14 
In 
deze 
zaak 
werd 
de 
hoofdregel 
geformuleerd 
dat 
een 
werknemer 
de 
misstand 
eerst 
intern 
dient 
te 
melden 
ex 
artikel 
7:611 
BW. 
De 
persoon 
in 
kwestie, 
Peter 
Quirijns, 
had 
dit 
niet 
gedaan 
en 
meende 
dat 
sprake 
was 
van 
financiële 
wanpraktijken 
binnen 
de 
bank. 
Hij 
maakte 
dit 
openbaar 
door 
een 
cliënt 
deelgenoot 
te 
maken 
van 
de 
ontslagbrief, 
die 
hij 
aan 
zijn 
werkgever 
stuurde. 
Zijn 
werkgever, 
Theodoor 
Gillissen 
Bankiers, 
meende 
dat 
Quirijns 
zijn 
loyaliteitsverplichting 
had 
geschonden. 
Quirijns 
beriep 
zich 
op 
interne 
regels 
en 
wetgeving, 
waaruit 
zou 
voortvloeien 
dat 
het 
belang 
van 
de 
klant 
diende 
te 
prevaleren 
boven 
dat 
van 
de 
bank. 
Bovendien 
had 
interne 
melding 
niet 
voor 
de 
hand 
gelegen, 
aangezien 
de 
misstand 
betrekking 
had 
op 
de 
superieuren 
van 
Quirijns 
en 
de 
interne 
melding 
om 
die 
reden 
waarschijnlijk 
geen 
effect 
zou 
hebben 
gehad. 
De 
werknemer 
is 
in 
het 
gelijk 
gesteld 
door 
de 
Hoge 
Raad. 
Deze 
rechtsinstantie 
heeft 
het 
6 
10 
Briejer 
& 
Koevoets 
2013, 
p. 
107 
11 
EHRM 
12 
Februari 
2008, 
NJ 
2008/305; 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
12 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282, 
r.o. 
73 
(Heinisch/Duitsland) 
13 
Artikel 
93 
en 
94 
GW 
14 
HR 
26 
oktober 
2012 
JAR 
2012/313 
(Quirijns/TGB)
arrest 
gecasseerd 
en 
terugverwezen 
naar 
het 
Hof. 
De 
Hoge 
Raad 
heeft 
in 
deze 
zaak 
niet 
de 
ontwikkelde 
criteria 
van 
het 
EHRM 
betrokken. 
Een 
gemiste 
kans 
volgens 
sommige.15 
7 
Naast 
de 
verschijning 
van 
dit 
arrest 
heeft 
de 
politiek 
niet 
stilgezeten 
en 
medio 
2012 
is 
het 
initiatiefwetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
ingediend.16 
Dit 
voorstel 
omvat 
een 
verbeteringen 
van 
de 
voorwaarden 
voor 
het 
melden 
van 
maatschappelijke 
misstanden. 
Voorts 
wordt 
beoogd 
om 
de 
rechtsbescherming 
voor 
klokkenluiders 
te 
verbeteren. 
Dit 
plan 
is 
uniek, 
omdat 
het 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
niet 
alleen 
de 
klokkenluiders 
zullen 
bijstaan 
en 
adviseren, 
maar 
ook 
de 
misstanden 
zelf 
gaat 
onderzoeken. 
De 
Tweede 
Kamer 
heeft 
op 
17 
december 
2013 
ingestemd 
met 
dit 
initiatiefwetsvoorstel. 
Daarmee 
lijkt 
de 
eerste 
Nederlandse 
klokkenluiderwet 
voor 
werknemers 
in 
aantocht. 
In 
het 
Verenigd 
Koninkrijk 
bestaat 
al 
veel 
langer 
een 
klokkenluiderswet, 
de 
Public 
Interest 
Disclosure 
Act 
(“PIDA”), 
die 
in 
1999 
van 
kracht 
werd17 
. 
Deze 
wet 
wordt 
alom 
geprezen 
en 
gekwalificeerd 
als 
toonaangevend.18 
Bovendien 
vertoont 
de 
wet 
paralellen 
met 
de 
later, 
door 
het 
EHRM, 
ontwikkelde 
afwegingscriteria. 
Het 
is 
de 
vraag 
of 
de 
rechtsbescherming 
van 
klokkenluiders 
daadwerkelijk 
zal 
worden 
verbeterd 
met 
het 
Huis 
voor 
Klokkenluiders. 
Om 
dat 
na 
te 
gaan 
staat 
in 
deze 
scriptie 
de 
volgende 
probleemstelling 
centraal: 
Is 
de 
bescherming 
voor 
klokkenluiders 
in 
het 
Nederlandse 
arbeidsrecht 
voldoende 
en 
in 
welke 
mate 
draagt 
het 
initiatiefwetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
daaraan 
bij? 
Teneinde 
deze 
probleemstelling 
te 
kunnen 
beantwoorden 
zullen 
eerst 
een 
aantal 
deelvragen 
aan 
de 
orde 
komen: 
1. Hoe 
is 
het 
anno 
2014 
in 
Nederland 
gesteld 
met 
de 
rechtsbescherming 
voor 
klokkenluiders 
in 
het 
arbeidsrecht? 
15 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
20 
16 
Kamerstukken 
II 
33 
258 
17 
De 
PIDA 
is 
expliciet 
van 
toepassing 
verklaard 
op 
werknemers 
18 
“The 
protection 
of 
‘whistle-­‐blowers’”, 
Raad 
van 
Europa 
14 
december 
2009, 
p. 
23
2. Is 
het 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
geschikt 
om 
de 
positie 
van 
klokkenluiders 
in 
het 
8 
arbeidsrecht 
te 
versterken? 
3. Wat 
kan 
het 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
leren 
van 
de 
Britse 
Public 
Interest 
Disclosure 
Act? 
Om 
te 
beginnen 
zal 
in 
hoofdstuk 
2 
en 
3 
de 
eerste 
deelvraag 
worden 
beantwoord 
door 
de 
rechtsbescherming 
van 
klokkenluiders 
in 
het 
arbeidsrecht 
te 
analyseren. 
Aan 
de 
hand 
van 
de 
arresten 
van 
het 
EHRM 
zal 
in 
hoofdstuk 
2 
nader 
invulling 
worden 
gegeven 
aan 
de 
eerder 
genoemde 
criteria. 
In 
het 
vervolg 
wordt 
in 
hoofdstuk 
3 
aan 
de 
hand 
van 
dezelfde 
afwegingscriteria 
de 
rechtsbescherming 
voor 
klokkenluiders 
in 
Nederland 
uiteengezet. 
Daarbij 
zal 
gebruik 
worden 
gemaakt 
van 
de 
Nederlandse 
jurisprudentie. 
In 
hoofdstuk 
4 
zal 
ingegaan 
worden 
op 
het 
Huis 
voor 
Klokkenluiders. 
In 
dat 
deel 
wordt 
met 
behulp 
van 
de 
literatuur 
uiteengezet 
of 
de 
positie 
voor 
klokkenluiders 
in 
het 
arbeidsrecht 
zal 
verbeteren 
naar 
aanleiding 
van 
het 
Huis 
voor 
Klokkenluiders, 
waarmee 
de 
tweede 
deelvraag 
kan 
worden 
beantwoord. 
Tenslotte 
zal 
in 
hoofdstuk 
5 
een 
rechtsvergelijking 
worden 
gemaakt 
waarbij 
de 
Britse 
klokkenluiderswet 
PIDA 
aan 
bod 
komt 
en 
antwoord 
gegeven 
kan 
worden 
op 
de 
derde 
deelvraag 
. 
Dit 
onderzoek 
worden 
afgesloten 
met 
een 
allesomvattende 
conclusie.
9 
Hoofdstuk 
2. 
Klokkenluiders 
en 
artikel 
10 
EVRM 
In 
dit 
hoofdstuk 
zal 
worden 
ingegaan 
op 
de 
arresten 
van 
het 
EHRM 
, 
aangezien 
door 
dit 
Europees 
Gerechtshof 
richtinggevende 
uitspraken 
zijn 
gedaan 
voor 
klokkenluiders. 
2.1. 
Juridisch 
kader 
Voor 
een 
goed 
begrip 
van 
de 
hierna 
te 
bespreken 
jurisprudentie 
is 
het 
van 
belang 
om 
eerst 
het 
juridische 
kader 
te 
schetsen. 
Een 
klokkenluidende 
werknemer 
oefent 
zijn 
recht 
op 
vrije 
meningsuiting 
uit. 
Dit 
grondrecht 
is 
verankerd 
in 
artikel 
10 
EVRM.19 
De 
bepalingen 
uit 
dit 
verdrag 
zijn 
in 
beginsel 
van 
toepassing 
op 
de 
relatie 
overheid-­‐burger, 
een 
verticale 
verhouding. 
In 
2000 
oordeelde 
het 
EHRM 
al 
dat 
art. 
10 
EVMR 
ook 
horizontale 
werking 
heeft.20 
Dit 
houdt 
in 
dat 
artikel 
10 
EVRM 
dus 
ook 
tussen 
burgers 
onderling 
gelding 
heeft. 
Het 
EHRM 
stelde: 
“member 
States 
have 
a 
positive 
obligation 
to 
protect 
the 
right 
to 
freedom 
of 
expression 
even 
in 
the 
sphere 
of 
relations 
between 
individuals.” 
Werknemers 
kunnen 
mitsdien 
bescherming 
ontlenen 
aan 
artikel 
10 
EVRM.21 
Deze 
bescherming 
is 
niet 
absoluut; 
er 
kunnen 
beperkingsmogelijkheden 
zijn 
ten 
aanzien 
van 
de 
uitoefening 
van 
de 
expressievrijheid.22 
Het 
EHRM 
hanteert 
daarbij 
het 
gangbare 
beslissingsschema, 
waarbij 
inbreuk 
op 
de 
uitoefening 
van 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
is 
toegestaan, 
mits 
deze: 
-­‐ is 
voorzien 
bij 
wet; 
-­‐ een 
legitiem 
doel 
dient 
(denk 
daarbij 
aan 
de 
bescherming 
van 
de 
reputatie 
of 
rechten 
van 
anderen 
of 
het 
voorkomen 
dat 
vertrouwelijke 
informatie 
onthuld 
wordt); 
en 
19 
Dit 
verdrag 
is 
geratificeerd 
door 
Nederland, 
Trb. 
1954, 
151 
20 
EHRM 
29 
februari 
2000, 
NJ 
2001/73 
21 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
13 
22 
Artikel 
10 
lid 
2 
EVRM
10 
-­‐ noodzakelijk 
is 
in 
een 
democratische 
samenleving.23 
Ten 
aanzien 
van 
de 
normering 
van 
klokkenluiden 
op 
de 
werkvloer 
komt 
het 
veelal 
aan 
op 
de 
noodzakelijkheidstoets. 
Deze 
toetsing 
heeft 
oog 
voor 
het 
vraagstuk 
of 
het 
doel 
en 
middel 
in 
redelijke 
verhouding 
tot 
elkaar 
staan. 
In 
dit 
verband 
springen 
twee 
arresten 
in 
het 
oog, 
Guja/Moldavië24 
en 
Heinisch/Duitsland.,25 
In 
de 
zaak 
Guja/Moldavië 
sprak 
het 
Hof 
zich 
voor 
de 
eerste 
maal 
uit 
over 
het 
fenomeen 
klokkenluiden 
en 
onder 
welke 
voorwaarden 
het 
openbaren 
van 
vertrouwelijke 
informatie 
beschermd 
behoort 
te 
zijn. 
Het 
Hof 
gaf 
aan 
dat 
werknemers, 
net 
als 
ambtenaren, 
een 
potentiële 
klokkenluider 
kunnen 
zijn. 
De 
overwegingen 
die 
een 
werknemer 
ertoe 
brengen 
om 
als 
klokkenluider 
op 
te 
treden, 
gelden 
ongeacht 
de 
van 
toepassing 
zijnde 
rechtsverhouding.26 
Voor 
beide 
categorieën, 
ambtenaren 
en 
werknemers, 
geldt 
dat 
zij 
in 
beginsel 
ten 
opzichte 
van 
hun 
werkgever 
een 
“duty 
of 
loyality, 
reserve 
and 
discretion” 
hebben. 
Werknemers 
mogen 
derhalve 
niet 
lichtvaardig 
opereren 
met 
het 
naar 
buiten 
brengen 
van 
vertrouwelijke 
bedrijfsgegevens. 
Het 
melden 
van 
misstanden 
aan 
de 
hand 
van 
interne 
informatie 
kan 
onder 
omstandigheden 
bescherming 
verdienen. 
Daarbij 
dienen 
de 
volgende 
afwegingscriteria 
in 
samenhang 
te 
worden 
bekeken: 
-­‐ De 
wijze 
waarop 
de 
informatie 
is 
onthuld; 
-­‐ Het 
algemeen 
belang 
dat 
met 
de 
onthulling 
is 
gediend; 
-­‐ Het 
waarheidsgehalte 
van 
de 
onthulde 
informatie; 
-­‐ Het 
motief 
van 
de 
klokkenluider; 
-­‐ De 
schade 
die 
de 
werkgever 
door 
de 
onthulling 
lijdt; 
en 
-­‐ De 
zwaarte 
van 
de 
opgelegde 
sanctie. 
Door 
middel 
van 
deze 
criteria 
kan 
de 
belangenafweging 
tussen 
de 
geheimhoudingsplicht 
en 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
worden 
getoetst. 
Een 
aantal 
jaar 
later, 
in 
de 
zaak 
Heinisch/Duitsland, 
paste 
het 
EHRM 
dezelfde 
criteria 
als 
bij 
Guja/Moldavie 
toe 
op 
een 
klokkenluidende 
werknemer. 
Hiermee 
wordt 
het 
uitgangspunt 
van 
het 
Hof 
benadrukt 
dat 
de 
ontwikkelde 
afwegingscriteria 
voor 
de 
23 
EHRM 
26 
april 
1979, 
NJ 
1980/146 
(Sunday 
Times/Verenigd 
Koninkrijk) 
24 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
(Guja/Moldavië) 
25 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
26 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
(Guja/Moldavie) 
r.o. 
70 
-­‐71
normering 
van 
klokkenluiderzaken 
ook 
van 
toepassing 
zijn 
bij 
werknemers. 
De 
algehele 
opinie 
in 
de 
literatuur 
is 
dat 
het 
Hof 
in 
Straatsburg 
met 
deze 
arresten 
duidelijkheid 
heeft 
gecreëerd, 
met 
als 
gevolg 
dat 
men 
positief 
gestemd 
is 
ten 
opzichte 
van 
klokkenluiden.27 
De 
benadering 
van 
het 
EHRM 
is 
gestructureerd 
en 
biedt 
houvast. 
In 
de 
volgende 
paragrafen 
zal 
dieper 
worden 
ingegaan 
toetsingscriteria 
van 
het 
EHRM 
en 
de 
rechtsbescherming 
van 
(potentiële) 
klokkenluiders. 
11 
2.1.1. 
Interne 
melding 
In 
het 
licht 
van 
de 
loyaliteitsverplichting 
van 
de 
werknemer 
ten 
opzichte 
van 
de 
werkgever 
stelt 
het 
EHRM 
dat 
van 
belang 
is 
dat 
de 
misstand 
op 
de 
juiste 
wijze 
wordt 
aangekaart. 
Het 
uitgangspunt 
dat 
een 
misstand 
eerst 
intern 
gemeld 
moet 
worden 
geldt 
in 
alle 
uitspraken 
van 
het 
EHRM. 
Alleen 
wanneer 
dat 
“clearly 
impracticable” 
is 
mag 
worden 
afgeweken 
van 
dit 
beginsel. 
Daarbij 
is 
van 
belang 
of 
een 
interne 
klokkenluidersprocedures 
bestaat. 
Slechts 
ingeval 
het 
“clearly 
impracticable” 
is 
om 
intern 
te 
melden, 
en 
er 
geen 
alternatieve 
weg 
is 
om 
de 
misstand 
aan 
te 
kaarten, 
kan 
de 
werknemer 
zijn 
informatie 
gerechtvaardigd 
extern 
openbaren, 
maar 
deze 
wijze 
moet 
een 
ultimum 
remedium 
zijn. 
Openbaarmaking 
van 
informatie 
aan 
de 
media 
wordt 
daarbij 
gezien 
als 
“last 
resort”.28 
Het 
arrest 
Sosinowska/Polen 
geeft 
een 
goede 
illustratie 
van 
een 
klokkenluider 
die 
zorgvuldig 
te 
werk 
is 
gegaan, 
door 
eerst 
de 
interne 
weg 
te 
kiezen. 
In 
deze 
zaak 
had 
Sosinowska, 
een 
longspecialiste, 
haar 
grieven 
over 
haar 
leidinggevende 
geuit 
bij 
de 
toezichthouder. 
Zij 
meende 
dat 
haar 
leidinggevende 
handelde 
in 
strijd 
met 
de 
professionele 
ethiek. 
Voorafgaand 
had 
zij 
haar 
beklag 
reeds 
gedaan 
bij 
de 
directe 
van 
het 
ziekenhuis.29 
Het 
EHRM 
oordeelde 
dat 
de 
longspecialiste 
blijk 
had 
gegeven 
van 
naleving 
van 
de 
loyaliteitsverplichting. 
27 
Briejer 
& 
Koevoets 
2013; 
Van 
Uden 
2013 
28 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
r.o. 
65 
29 
EHRM 
18 
oktober 
2011, 
nr. 
10247 
(Sosinowska/Polen) 
r.o. 
78
Ten 
aanzien 
van 
het 
“clearly 
impracticable”-­‐ 
argument, 
heeft 
Alkema 
aangevoerd 
dat 
dit 
zowel 
kan 
worden 
vertaald 
als 
“onuitvoerbaarheid” 
en 
“onmogelijkheid”, 
hetgeen 
tot 
interpretatieverschillen 
kan 
leiden.30 
De 
Franse 
vertaling 
“en 
cas 
d‘impossibilité 
manifeste” 
betekent 
onmogelijkheid 
en 
lijkt 
daarmee 
een 
stukje 
strikter. 
De 
vraag 
is 
dus 
hoe 
de 
omstandigheid, 
“clearly 
impracticable”, 
moet 
worden 
uitgelegd? 
De 
zaak 
Heinisch/Duitsland 
schept 
daarover 
meer 
duidelijkheid. 
In 
deze 
zaak 
gaf 
geriatrisch 
verpleegkundige 
en 
klokkenluider 
Heinisch 
aan 
dat 
zij 
zich 
genoodzaakt 
zag 
naar 
buiten 
te 
treden. 
Eerdere 
klachten 
over 
de 
overbelasting 
van 
personeel 
en 
tekortkomingen 
in 
de 
zorg 
waren 
al 
terzijde 
geschoven. 
Bovendien 
vreesde 
zij 
voor 
strafrechtelijke 
vervolging 
op 
grond 
van 
medeplichtigheid 
als 
zij 
geen 
melding 
zou 
doen 
van 
haar 
zorgen. 
In 
deze 
neemt 
het 
Hof 
aan 
dat 
Heinisch 
gerechtvaardigd 
extern 
melding 
heeft 
gedaan,31 
omdat 
externe 
melding 
bescherming 
verdient 
als 
interne 
kanalen 
niet 
blijken 
te 
werken.32 
Deze 
klokkenluider 
mocht 
aldus 
naar 
buiten 
treden, 
nadat 
eerdere 
meldingen 
geen 
soelaas 
hadden 
geboden. 
Van 
Uden 
leidt 
uit 
dit 
arrest 
af 
dat 
het 
aan 
werkgevers 
is 
om 
adequaat 
te 
reageren 
op 
een 
melding 
van 
een 
misstand 
door 
een 
werknemer. 
Daarbij 
doelt 
hij 
op 
het 
binnen 
redelijke 
termijn 
verhelpen 
of 
laten 
verhelpen 
van 
de 
misstand, 
bij 
gebreke 
waarvan 
werkgevers 
riskeren 
dat 
een 
werknemer 
zijn 
toevlucht 
zoekt 
tot 
externe 
wegen.33 
Van 
Uden 
meent 
overigens 
dat 
één 
melding 
zou 
moeten 
volstaan 
om 
aan 
de 
interne 
meldingsplicht 
te 
voldoen. 
Dat 
het 
EHRM 
niet 
al 
te 
stringent 
vasthoudt 
aan 
haar 
uitgangspunt 
blijkt 
uit 
het 
arrest 
Guja/Moldavie, 
waarin 
de 
klokkenluider 
gerechtvaardigd 
mocht 
overgaan 
tot 
openbaarmaking 
aan 
de 
media. 
De 
klokkenluider, 
Iacob 
Guja, 
had 
brieven 
gestuurd 
aan 
de 
pers 
die 
het 
vermoeden 
deden 
rijzen 
dat 
het 
parlement 
van 
Moldavië 
officieren 
intimideerde 
en 
haar 
macht 
misbruikte. 
In 
strijd 
met 
de 
interne 
regels 
had 
hij 
niet 
eerst 
binnenskamers 
zijn 
beklag 
gedaan. 
Het 
EHRM 
stelde 
vast 
dat 
er 
geen 
bepaling 
was 
vastgelegd 
in 
de 
Moldavische 
wetgeving 
om 
onregelmatigheden 
te 
rapporteren. 
De 
enige 
optie 
die 
eventueel 
resteerde 
voor 
Guja 
was 
om 
bij 
zijn 
superieuren 
melding 
te 
maken 
van 
de 
misstand. 
De 
procureur-­‐generaal, 
en 
tevens 
superieur 
van 
Guja, 
bleek 
12 
30 
Annotatie 
Alkema 
bij 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
punt 
3 
31 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
r.o. 
74 
32 
Resolutie 
1729 
(2010): 
Bescherming 
van 
klokkenluiders 
33 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
18
echter 
al 
zes 
maanden 
op 
de 
hoogte 
van 
de 
misstanden. 
Al 
die 
tijd 
had 
hij 
zelfs 
niet 
de 
intentie 
getoond 
om 
actie 
te 
ondernemen 
tegen 
de 
wantoestanden. 
De 
eventuele 
route 
voor 
Guja 
om 
de 
misstand 
bij 
zijn 
superieur 
te 
melden 
was 
dan 
ook 
geen 
effectief 
kanaal. 
De 
beslissing 
van 
Guja 
om 
naar 
de 
pers 
te 
stappen, 
werd 
daarmee 
als 
gerechtvaardigd 
beoordeeld.34 
Van 
Uden 
vindt 
dit 
een 
opvallende 
uitspraak, 
aangezien 
zonder 
moeite 
wordt 
geaccepteerd 
dat 
de 
klokkenluider 
in 
kwestie 
direct 
naar 
de 
media 
stapt. 
Daarmee 
worden 
de 
grenzen 
voor 
situaties 
waarin 
het 
niet 
uitvoerbaar 
is 
om 
de 
misstand 
intern 
aan 
de 
kaak 
te 
stellen, 
zeer 
ruim 
getrokken, 
zeker 
nu 
de 
media 
de 
“last 
resort” 
zou 
moeten 
zijn. 
Van 
Uden 
noemt 
deze 
visie 
goed 
verdedigbaar, 
gezien 
de 
benarde 
visie 
waarin 
de 
klokkenluider 
zich 
begaf 
en 
de 
overige 
omstandigheden 
van 
het 
geval.35 
Ten 
aanzien 
van 
het 
specifieke 
geval 
van 
Guja 
kan 
ik 
mij 
daar 
wel 
in 
vinden. 
Zijn 
leidinggevende 
was 
op 
de 
hoogte 
van 
de 
misstanden, 
en 
intern 
melden 
zou 
daarmee 
zinloos 
en/of 
niet 
uitvoerbaar 
zijn. 
De 
leidinggevende 
leek 
bovendien 
gezwicht 
voor 
de 
politieke 
druk. 
Er 
resteerde 
voor 
Guja 
daarom 
niets 
anders 
dan 
extern 
melding 
te 
maken 
van 
de 
misstanden.. 
13 
2.1.2. 
Het 
algemeen 
belang 
Het 
tweede 
afwegingscriterium 
bepaalt 
welke 
misstanden 
mogen 
worden 
aangekaart 
en 
welke 
voor 
bescherming 
in 
aanmerking 
komen. 
Het 
EHRM 
benadrukt 
hieromtrent 
dat 
een 
beperking 
van 
maatschappelijk 
relevante 
uitingen 
niet 
snel 
is 
toegestaan. 
Het 
algemeen 
belang 
dat 
met 
een 
melding 
van 
een 
misstand 
is 
gediend 
kan 
daarbij 
zelfs 
zo 
groot 
zijn 
dat 
een 
geheimhoudingsplicht 
daarvoor 
zou 
moeten 
wijken.36 
In 
de 
zaak 
Guja 
bestond 
geen 
twijfel 
over 
de 
vraag 
of 
met 
de 
onthulling 
een 
maatschappelijk 
belang 
was 
gediend. 
De 
geopenbaarde 
informatie 
had 
namelijk 
betrekking 
op 
de 
scheiding 
der 
34 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
(Guja/Moldavie) 
r.o. 
80-­‐84 
35 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
16 
36 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
(Guja/Moldavie) 
r.o. 
74
machten 
en 
onbehoorlijk 
gedrag 
van 
politici. 
Dit 
zijn 
belangrijke 
onderdelen 
binnen 
een 
democratische 
samenleving.37 
Het 
uitgangspunt, 
dat 
een 
beperking 
van 
maatschappelijk 
relevante 
uitingen 
niet 
snel 
is 
toegestaan, 
komt 
ook 
terug 
in 
andere 
uitspraken 
van 
het 
EHRM. 
Zo 
ontstond 
in 
de 
jaren 
’90 
een 
geschil 
tussen 
een 
werknemer 
van 
de 
Spaanse 
televisiezender 
TVE, 
Fuentes 
Bobo, 
en 
de 
televisiezender 
zelf. 
Dit 
conflict 
liep 
zo 
ver 
op 
dat 
Fuentes 
Bobo 
op 
een 
radiozender 
fel 
van 
leer 
trok 
tegen 
zijn 
directie; 
zo 
noemde 
hij 
het 
televisiejournaal 
een 
propagandamiddel 
van 
de 
zittende 
machthebbers. 
Fuentes 
Bobo 
werd 
daaropvolgend 
ontslagen. 
De 
oorsprong 
van 
de 
vete 
was 
de 
onvrede 
van 
Fuentes 
Bobo 
over 
het 
personeelsbeleid 
van 
TVE, 
de 
chaos 
en 
corruptie. 
Toen 
deze 
zaak 
bij 
het 
EHRM 
kwam, 
oordeelde 
het 
Hof 
dat 
hoewel 
de 
uitlatingen 
grof 
en 
beledigend 
waren, 
zij 
onderdeel 
vormden 
van 
een 
breed 
maatschappelijk 
debat, 
te 
weten 
het 
beheer 
van 
de 
publieke 
televisiezender.38 
Het 
EHRM 
concludeerde 
dat 
artikel 
10 
EVRM 
was. 
Er 
bestond 
volgens 
het 
EHRM 
geen 
proportionaliteit 
tussen 
de 
aan 
Fuentes 
Bobo 
opgelegde 
sanctie 
en 
het 
te 
beschermen 
legitieme 
doel, 
te 
weten 
de 
bescherming 
van 
de 
reputatie 
van 
anderen. 
Deze 
twee 
aangehaalde 
voorbeelden 
hebben 
betrekking 
op 
ernstige 
misstanden, 
die 
belangrijk 
zijn 
in 
het 
kader 
van 
de 
democratie. 
Dat 
een 
algemeen 
belang 
ook 
kan 
zijn 
gediend 
met 
meer 
alledaagse 
misstanden 
laat 
Heinisch/Duitsland 
zien, 
waarbij 
het 
ging 
om 
wantoestanden 
in 
een 
verzorgingstehuis.39 
Het 
EHRM 
stelde 
klip 
en 
klaar 
dat 
de 
melding 
het 
algemeen 
belang 
diende, 
aangezien 
steeds 
meer 
mensen 
afhankelijk 
zijn 
van 
gezondheidszorg 
door 
vergrijzing.40 
Ook 
het 
melden 
van 
dergelijken 
misstanden 
geniet 
bescherming, 
waarmee 
het 
EHRM 
tot 
uitdrukking 
brengt 
dat 
zij 
het 
algemeen 
belang 
ruim 
interpreteert. 
Van 
Uden 
onderschrijft 
deze 
lijn.41 
Hij 
wordt 
daarbij 
gesterkt 
in 
zijn 
gedachtegang 
door 
het 
arrest 
Palomo 
Sanchez/Spanje,42 
Waarin 
het 
EHRM 
oordeelde 
dat 
een 
maatschappelijk 
belang 
zich 
kan 
beperken 
tot 
enkel 
het 
belang 
binnen 
een 
onderneming. 
14 
37 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
(Guja/Moldavie) 
r.o. 
88 
38 
EHRM 
20 
februari 
2000, 
NJ 
2001/73 
(Fuentes 
Bobo/Spanje) 
r.o. 
48 
39 
Zo 
stelt 
ook 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
14 
40 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
r.o. 
71 
41 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
18 
42 
EHRM 
12 
september 
2011, 
NJ 
2012/522
15 
2.1.3. 
Het 
betrouwbaarheidscriterium 
Klokkenluiders 
moeten 
bij 
de 
uitoefening 
van 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
ook 
verantwoordelijkheden 
dragen. 
Men 
dient 
immers 
zorgvuldig 
na 
te 
gaan 
of 
de 
informatie 
juist 
en 
betrouwbaar 
is 
alvorens 
naar 
buiten 
te 
treden, 
althans 
voor 
zover 
zij 
daar 
onder 
de 
gegeven 
omstandigheden 
toe 
in 
staat 
zijn.43 
In 
Heinisch/Duitsland 
wordt 
dit 
onderdeel 
in 
het 
bijzonder 
betrokken. 
De 
raadsman 
van 
Heinisch 
had 
een 
strafklacht 
ingediend 
tegen 
Vivantes, 
een 
gespecialiseerd 
bedrijf 
in 
gezondheids-­‐ 
en 
ouderenzorg 
en 
tevens 
de 
werkgever 
van 
Heinisch. 
Het 
Openbaar 
Ministerie 
sloot 
uiteindelijk 
de 
vervolging 
af 
zonder 
strafvervolging, 
wegens 
een 
gebrek 
aan 
bewijs. 
Het 
EHRM 
merkt 
hierover 
op 
dat 
het 
niet 
aan 
klokkenluiders, 
in 
dit 
geval 
Heinisch, 
is 
om 
de 
waarheid 
aan 
te 
tonen. 
In 
casu 
is 
het 
de 
primaire 
taak 
van 
het 
Openbaar 
Ministerie 
om 
de 
beschuldigingen 
te 
verifiëren. 
Volgens 
het 
EHRM 
was 
niet 
gebleken 
dat 
Heinisch 
zonder 
feitelijke 
achtergrond 
of 
al 
te 
lichtvaardig 
onjuiste 
informatie 
aan 
justitie 
heeft 
verstrekt. 
Er 
was 
sprake 
van 
een 
op 
redelijke 
gronden 
gebaseerd 
vermoeden 
van 
een 
misstand.44 
Voor 
klokkenluiders 
geldt 
dus 
dat 
hun 
melding 
van 
een 
misstand 
dient 
te 
worden 
gestaafd 
met 
een 
op 
redelijke 
gronden 
gebaseerd 
vermoeden; 
het 
is 
uitdrukkelijk 
geen 
vereiste 
om 
de 
misstand 
aan 
te 
tonen. 
2.1.4. 
Het 
goede 
trouw-­‐criterium 
Bij 
de 
afweging 
of 
een 
klokkenluider 
bescherming 
toekomt, 
speelt 
ook 
het 
motief 
om 
naar 
buiten 
te 
treden, 
mee, 
en 
of 
hij 
er 
redelijkerwijs 
vanuit 
mocht 
gaan 
dat 
de 
informatie 
waar 
was. 
Kortom: 
goede 
trouw 
van 
de 
werknemer. 
Het 
EHRM 
neemt 
aan 
dat 
sprake 
is 
van 
goede 
trouw 
indien 
er 
geen 
sprake 
is 
van 
persoonlijke 
grieven 
of 
persoonlijk 
gewin. 
45 
Het 
Hof 
geeft 
in 
deze 
zaak 
duidelijk 
aan 
geen 
enkele 
reden 
te 
hebben 
dat 
Iacob 
Guja 
uit 
is 
op 
persoonlijk 
gewin 
of 
wraak 
en 
dat 
Guja 
te 
goeder 
trouw 
43 
EHRM 
20 
mei 
1999, 
NJ 
2001/64 
44 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
r.o. 
81 
45 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
(Guja/Moldavie) 
r.o. 
77
handelde.46 
Zo 
ook 
de 
redenatie 
bij 
Heinisch, 
waarbij 
het 
Hof 
stelde 
geen 
reden 
te 
hebben 
om 
te 
twijfelen 
aan 
de 
motieven 
van 
de 
klokkenluider. 
Het 
gegeven 
dat 
er 
ook 
persoonlijke 
omstandigheden 
aanwezig 
waren 
om 
de 
klok 
te 
luiden, 
namelijk 
de 
arbeidsomstandigheden, 
heeft 
er 
niet 
toe 
geleid 
dat 
het 
Hof 
twijfelt 
aan 
de 
beweegredenen 
van 
Heinisch. 
Het 
algemeen 
en 
persoonlijk 
belang 
kunnen 
immers 
met 
elkaar 
gepaard 
gaan. 
Van 
Uden 
concludeert 
dat 
goede 
trouw 
iets 
anders 
is 
dan 
volstrekte 
onbaatzuchtigheid.47 
Voorts 
heeft 
Heinisch 
zich 
laten 
bijstaan 
door 
een 
advocaat 
en 
ging 
zij 
eerst 
naar 
het 
Openbaar 
Ministerie 
en 
zocht 
pas 
daarna 
haar 
toevlucht 
tot 
de 
pers 
om 
extra 
aandacht 
te 
genereren.48 
Het 
arrest 
Marchenko/Oekraine 
vertoont 
hetzelfde 
patroon. 
In 
deze 
kwestie 
beschuldigde 
leraar 
Marchenko 
het 
schoolhoofd 
van 
het 
plegen 
van 
strafbare 
feiten, 
zoals 
het 
onrechtmatig 
toe-­‐eigenen 
van 
subsidiegeld. 
Bij 
de 
beoordeling 
van 
deze 
zaak 
hechtte 
het 
Hof 
er 
waarde 
aan 
dat 
hij 
verschillende 
brieven 
had 
gestuurd 
aan 
de 
onderwijsinspectie 
en 
het 
Openbaar 
Ministerie 
en 
dat 
Marchenko 
door 
het 
kiezen 
van 
deze 
weg 
om 
de 
misstand 
aan 
te 
kaarten 
te 
goeder 
trouw 
had 
gehandeld.49 
16 
Uit 
de 
wijze 
waarop 
het 
EHRM 
het 
te 
goeder 
trouw-­‐vereiste 
behandelt, 
kan 
worden 
afgeleid 
dat 
een 
klokkenluider 
die 
zorgvuldig 
te 
werk 
gaat, 
te 
goeder 
trouw 
handelt. 
2.1.5. 
Het 
schade-­‐criterium 
Een 
volgend 
criterium 
is 
de 
vraag 
of 
de 
schade 
die 
de 
werkgever 
lijdt 
ten 
gevolge 
van 
de 
onthulling 
opweegt 
tegen 
het 
belang 
van 
openbaarmaking 
van 
de 
informatie.50 
In 
dat 
kader 
houdt 
het 
EHRM 
rekening 
met 
het 
commercieel 
succes 
en 
de 
reputatie 
van 
de 
werkgever 
ex 
artikel 
8 
EVRM.51 
In 
de 
zaak 
Heinisch 
benadrukte 
het 
EHRM 
dat 
er 
een 
belang 
aanwezig 
is 
om 
het 
commercieel 
succes 
en 
de 
continuïteit 
van 
bedrijven 
te 
46 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
(Guja/Moldavie) 
r.o. 
93-­‐94 
47 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
20 
48 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
r.o. 
82-­‐87 
49 
EHRM 
19 
februari 
2009, 
nr. 
4063/04 
(Marchenko/Oekraine) 
r.o. 
47 
50 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
r.o. 
68 
51 
Durazzi-­‐Sijes 
2012, 
p. 
130
waarborgen, 
hetgeen 
in 
het 
gedrang 
kan 
komen 
door 
de 
onthulling 
van 
een 
veronderstelde 
misstand.52 
Aan 
de 
andere 
kant 
nam 
het 
Hof 
ook 
het 
publieke 
belang 
in 
acht 
om 
vermeende 
tekortkomingen 
in 
de 
zorg 
te 
kunnen 
melden 
en 
onderzoeken. 
Dit 
laatste 
woog 
zwaarder 
dan 
de 
reputatie 
van 
het 
beklaagde 
bedrijf 
Vivantes. 
Een 
gelijksoortige 
redenatie 
doet 
zich 
voor 
in 
Guja. 
In 
dat 
geschil 
is 
het 
EHRM 
van 
mening 
dat 
de 
onthullingen 
het 
publieke 
vertrouwen 
in 
het 
Openbaar 
Ministerie 
ernstig 
konden 
schaden. 
In 
casu 
wogen 
deze 
negatieve 
effecten 
echter 
niet 
op 
tegen 
het 
algemene 
belang 
om 
de 
misstanden 
aan 
de 
kaak 
te 
stellen. 
Daaraan 
voegde 
het 
Hof 
toe 
dat 
het 
belangrijk 
is 
dat 
(potentiële) 
klokkenluiders 
niet 
worden 
ontmoedigd 
om 
een 
misstand 
aan 
te 
kaarten 
door 
eventuele 
negatieve 
effecten 
voor 
een 
werkgever.53 
Het 
belang 
van 
het 
verhelpen 
van 
de 
misstand 
en 
de 
onthulling 
daarvan, 
staan 
voorop. 
De 
schade 
voor 
de 
werkgever 
moet 
op 
de 
koop 
worden 
toegenomen, 
althans 
is 
een 
onvermijdbaar 
gevolg 
van 
de 
onthulling. 
In 
dat 
licht 
heeft 
dit 
criterium 
weinig 
zelfstandige 
betekenis. 
Bij 
het 
goede 
trouw 
criterium 
is 
immers 
al 
gekeken 
of 
een 
melding 
proportioneel 
is, 
dus 
of 
de 
werknemer 
met 
de 
onthulling 
de 
voor 
de 
werkgever 
minst 
schadelijke 
wijze 
heeft 
gekozen.54 
17 
2.1.6. 
Het 
evenredigheidscriterium 
Het 
Hof 
neemt 
in 
haar 
overwegingen 
ook 
mee 
de 
zwaarte 
van 
de 
sanctie 
die 
aan 
de 
werknemer 
is 
opgelegd 
en 
de 
gevolgen 
die 
dit 
voor 
hem 
heeft. 
Dit 
is 
een 
soort 
proportionaliteitstoets. 
In 
de 
zaak 
Fuentes 
Bobo/Spanje 
speelde 
de 
zwaarte 
van 
de 
sanctie 
een 
prominente 
rol 
in 
de 
belangenafweging. 
Na 
forse, 
openbare 
kritiek 
op 
de 
leiding 
werd 
een 
werknemer 
ontslagen 
zonder 
vergoeding. 
Het 
EHRM 
constateerde 
dat 
deze 
sanctie 
in 
het 
licht 
van 
de 
omstandigheden 
uitzonderlijk 
streng 
was. 
Hierbij 
nam 
het 
Hof 
in 
acht 
dat 
Fuentes 
Bobo 
53 
jaar 
oud 
was 
en 
een 
dienstverband 
had 
van 
meer 
dan 
20 
jaar. 
De 
gevolgen 
van 
de 
sanctie 
wogen 
volgens 
het 
Hof 
om 
die 
reden 
niet 
op 
tegen 
de 
bescherming 
van 
het 
legitieme 
doel, 
namelijk 
bescherming 
van 
de 
goede 
naam 
52 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
r.o. 
89 
53 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
(Guja/Moldavie) 
r.o. 
90-­‐91 
54 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
20
of 
rechten 
van 
anderen,55 
met 
als 
conclusie 
een 
schending 
van 
artikel 
10 
EVRM 
op 
grond 
van 
disproportionaliteit. 
Bij 
de 
zwaarte 
van 
de 
sanctie 
en 
de 
(eventuele) 
gevolgen 
kijkt 
het 
Hof 
ook 
naar 
het 
bredere 
perspectief. 
Zo 
kreeg 
Iacob 
Guja 
ontslag 
na 
het 
lekken 
naar 
de 
pers 
van 
informatie, 
waarmee 
een 
maatschappelijk 
belang 
was 
gediend.. 
Het 
EHRM 
concludeert 
dat 
het 
ontslag 
naast 
de 
negatieve 
impact 
voor 
de 
verdere 
carrière 
van 
Guja 
ook 
een 
“chilling” 
effect 
kan 
hebben 
op 
anderen. 
Dit 
betekent 
dat 
het 
andere 
werknemers 
kan 
ontmoedigen 
om 
in 
het 
vervolg 
wantoestanden 
aan 
te 
kaarten, 
indien 
daarvan 
sprake 
is.56 
Later, 
in 
de 
zaak 
Heinisch, 
heeft 
het 
Hof 
dit 
nogmaals 
uitgelegd. 
Heinisch 
was 
werkzaam 
in 
de 
ouderenzorg; 
een 
sector 
waarin 
de 
patiënten 
veelal 
niet 
mondig 
genoeg 
zijn 
om 
hun 
zorgen 
te 
uiten 
en 
voor 
hun 
eigen 
rechten 
op 
te 
komen. 
Juist 
onder 
die 
omstandigheden 
moet 
ontmoediging 
onder 
werknemers 
om 
misstanden 
aan 
de 
kaak 
te 
stellen, 
worden 
voorkomen. 
Als 
argument 
voert 
het 
Hof 
hiervoor 
aan, 
dat 
werknemers 
in 
de 
ouderenzorg 
vaak 
als 
eerste 
tekortkomingen 
kunnen 
constateren.57 
Als 
een 
klokkenluider 
zorgvuldig 
te 
werk 
gaat, 
kan 
een 
ontslag 
dan 
ook 
nauwelijks 
evenredig 
worden 
genoemd. 
18 
2.1.7. 
Functie 
van 
de 
klokkenluider 
Een 
factor 
die 
zijdelings 
wordt 
behandeld 
in 
het 
toonaangevende 
arrest 
Guja, 
is 
de 
hoedanigheid 
van 
de 
klokkenluider. 
Toch 
kan 
dit 
een 
relevant 
criterium 
zijn 
bij 
de 
vraag 
of 
sprake 
is 
van 
een 
inbreuk 
op 
artikel 
10 
EVRM. 
Het 
EHRM 
hanteert 
als 
uitgangspunt 
dat 
de 
aard 
van 
het 
beroep 
meeweegt 
bij 
het 
antwoord 
op 
de 
vraag 
of 
een 
beperking 
van 
de 
expressievrijheid 
tegemoetkomt 
aan 
een 
“pressing 
social 
need”.58 
Achtergrond 
hiervan 
is 
dat 
werknemers 
in 
bepaalde 
beroepsgroepen 
te 
maken 
hebben 
met 
exclusieve 
rechten 
en 
privileges.59 
Ook 
Van 
Uden 
constateerde 
dit 
al 
eerder 
naar 
55 
EHRM 
20 
februari 
2000, 
NJ 
2001/73 
(Fuentes 
Bobo/Spanje) 
r.o. 
49-­‐50 
56 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
(Guja/Moldavie) 
r.o. 
95. 
57 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
r.o. 
91 
58 
EHRM 
28 
oktober 
2003, 
NJ 
2004/555 
r.o. 
38 
59 
Zie 
ook: 
EHRM 
18 
oktober 
2011, 
nr. 
10247 
(Sosinowska/Polen) 
r.o. 
80
aanleiding 
van 
de 
kwestie 
Diego 
Nafria/Spanje.60, 
In 
deze 
zaak 
beschuldigde 
de 
hoge 
ambtenaar 
van 
de 
Banco 
de 
España, 
Diego 
Nafria, 
topfunctionarissen 
van 
diezelfde 
bank 
van 
fraude. 
Van 
Uden 
stelt 
vast 
dat 
het 
EHRM 
van 
mening 
is 
dat 
meer 
terughoudendheid 
mocht 
worden 
verwacht 
van 
Nafria; 
zijn 
hoge 
functie 
en 
de 
daaraan 
gekoppelde 
verantwoordelijkheden 
speelden 
mee 
in 
deze 
afweging, 
en 
bovendien 
kon 
hij 
zijn 
beschuldigingen 
niet 
hardmaken. 
19 
61 
In 
Guja 
benoemt 
het 
EHRM 
eveneens 
de 
rol/hoedanigheid 
van 
de 
klokkenluider 
( 
r.o. 
72). 
Als 
een 
klokkenluider 
als 
enige 
of 
één 
van 
de 
weinige 
wetenschap 
heeft 
van 
een 
misstand, 
verdient 
hij 
bescherming. 
Hij 
verkeert 
dan 
bij 
uitstek 
in 
de 
positie 
om 
de 
werkgever 
te 
informeren.62 
Dit 
laatste 
stuit 
op 
kritiek 
van 
Alkema. 
Hij 
noemt 
het 
een 
ongelukkige 
formulering, 
aangezien 
het 
voor 
buitenstaanders 
minstens 
zo 
riskant 
kan 
zijn 
om 
misstanden 
aan 
te 
kaarten 
als 
voor 
werknemers 
die 
dicht 
bij 
het 
vuur 
zitten.63 
Alkema 
doelt 
hierbij 
op 
de 
risico’s 
van 
sancties 
na 
het 
aankaarten 
van 
een 
misstand. 
Ik 
kan 
mij 
wel 
vinden 
in 
de 
bewoordingen 
van 
het 
EHRM. 
Zoals 
ook 
uit 
Heinisch/Duitsland 
is 
gebleken, 
is 
het 
in 
sommige 
sectoren 
van 
belang 
dat 
werknemers 
misstanden 
aan 
de 
kaak 
(blijven) 
durven 
stellen. 
Juist 
in 
die 
gevallen 
moet 
terughoudendheid 
worden 
betracht 
ten 
aanzien 
van 
het 
beperken 
van 
de 
uitingsvrijheid. 
2.2. 
Slotopmerkingen 
In 
de 
voorgaande 
paragrafen 
heb 
ik 
de 
toetsing 
van 
klokkenluiderszaken 
door 
het 
EHRM 
puntsgewijs 
besproken. 
Het 
EHRM 
toetst 
klokkenluiderszaken 
expliciet 
aan 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
ex 
artikel 
10 
EVRM.64 
Dit 
artikel 
werkt 
ook 
door 
in 
de 
relatie 
werknemer-­‐werkgever. 
In 
haar 
overwegingen 
maakt 
het 
EHRM, 
en 
zeker 
in 
Guja/Moldavië 
en 
Heinisch/Duitsland, 
gebruik 
van 
vaste 
afwegingscriteria 
om 
de 
60 
Van 
Uden 
2006, 
p. 
15 
61 
EHRM 
2002, 
JAR 
2002/137 
(Diego 
Nafria/Spanje) 
62 
Ook 
in: 
EHRM 
19 
februari 
2009, 
nr. 
4063/04 
(Marchenko/Oekraine) 
r.o. 
47 
63 
Annotatie 
Alkema 
bij 
EHRM 
12 
februari 
2008, 
NJ 
2008/305 
(Guja/Moldavie) 
punt 
2 
64 
Briejer 
& 
Koevoets 
2013, 
p. 
106
20 
gedraging 
van 
de 
klokkenluidende 
werknemer 
te 
beoordelen. 
Met 
behulp 
van 
deze 
criteria 
komt 
het 
Hof 
tot 
de 
beantwoording 
van 
de 
vraag 
of 
een 
werknemer 
als 
klokkenluider 
bescherming 
kan 
ontlenen 
aan 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting. 
Keer 
op 
keer 
benadrukt 
het 
EHRM 
de 
hoofdregel 
dat 
een 
werknemer 
de 
misstand 
intern 
aan 
de 
kaak 
moet 
stellen, 
omdat 
een 
werknemer 
een 
geheimhoudings-­‐ 
en 
loyaliteitsverplichting 
heeft 
ten 
opzichte 
van 
zijn 
werkgever. 
Een 
werknemer 
dient 
zich 
discreet 
te 
gedragen 
en 
mag 
niet 
lichtvaardig 
omgaan 
met 
vertrouwelijke 
bedrijfsinformatie. 
Slechts 
indien 
het 
melden 
van 
een 
misstand 
“clearly 
impracticable” 
is 
mag 
een 
werknemer 
de 
misstand, 
als 
ultimum 
remedium, 
extern 
aan 
de 
kaak 
stellen. 
Bij 
voorkeur 
dient 
een 
klokkenluider 
daarbij 
een 
toezichthouder 
als 
uitlaatklep 
te 
kiezen. 
De 
media 
gelden 
echt 
als 
“last 
resort”. 
Het 
EHRM 
laat 
in 
de 
arresten 
een 
toegeeflijke 
houding 
zien 
ten 
opzichte 
van 
klokkenluiders. 
Het 
uitgangspunt 
is 
dat 
een 
klokkenluidende 
werknemer 
beschermd 
moet 
worden,65.We 
zagen 
al 
dat 
het 
EHRM 
bij 
de 
vaststelling 
of 
een 
uiting 
het 
algemeen 
belang 
dient, 
de 
lat 
niet 
heel 
hoog 
legt.66 
Ook 
alledaagse 
misstanden 
en 
wantoestanden, 
die 
zich 
alleen 
binnen 
een 
onderneming 
afspelen, 
kunnen 
het 
algemeen 
belang 
dienen. 
Dit 
ligt 
in 
lijn 
met 
de 
visie 
van 
het 
EHRM 
dat 
een 
beperking 
van 
maatschappelijk 
relevante 
uitingen 
niet 
snel 
is 
toegestaan. 
Al 
met 
al 
volgt 
het 
Hof 
een 
heldere 
en 
gestructureerde 
lijn 
in 
de 
behandeling 
van 
klokkenluiderzaken. 
In 
samenhang 
met 
de 
tegemoetkomende 
houding 
ten 
opzichte 
van 
klokkenluiders 
heeft 
het 
Hof 
houvast 
gecreëerd 
voor 
(potentiële) 
werknemers.67 
Dit 
zorgt 
naar 
mijn 
mening 
voor 
rechtszekerheid. 
Voor 
werknemers 
is 
duidelijk, 
wanneer 
zij 
bescherming 
kunnen 
genieten 
en 
waaraan 
hun 
gedrag 
wordt 
getoetst. 
Aan 
de 
hand 
van 
de 
door 
het 
EHRM 
beschreven 
afwegingscriteria 
zal 
in 
het 
volgende 
hoofdstuk 
worden 
ingegaan 
op 
de 
Nederlandse 
rechtspraak. 
65 
Briejer 
& 
Koevoets 
2013, 
p. 
108 
66 
EHRM 
12 
september 
2011, 
NJ 
2012/522 
67 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
16
21 
Hoofdstuk 
3. 
Klokkenluiders 
voor 
het 
Nederlandse 
hekje 
In 
dit 
hoofdstuk 
zal 
worden 
uiteengezet 
hoe 
de 
bescherming 
van 
klokkenluiders 
in 
Nederland 
is 
geregeld. 
De 
Nederlandse 
jurisprudentie 
zal 
aan 
bod 
komen 
en 
de 
uitkomsten 
zullen 
worden 
vergeleken 
met 
de 
jurisprudentie 
uit 
Straatsburg, 
waarbij 
onder 
meer 
een 
vergelijking 
zal 
worden 
gemaakt 
tussen 
de 
afwegingscriteria 
van 
het 
EHRM 
en 
de 
wijze 
waarop 
deze 
in 
Nederlandse 
zaken 
worden 
gebruikt. 
3.1. 
Juridisch 
kader 
Op 
dit 
moment 
kennen 
wij 
in 
Nederland 
(nog) 
geen 
specifieke 
wetgeving 
op 
het 
gebied 
van 
klokkenluiders 
in 
het 
arbeidsrecht. 
Toch 
zijn 
er 
wel 
een 
aantal 
rechten 
en 
verplichtingen 
waarmee 
klokkenluiders 
te 
maken 
hebben. 
Deze 
rechten 
en 
plichten 
kunnen 
op 
gespannen 
voet 
met 
elkaar 
komen 
te 
staan. 
Iedere 
werknemer 
dient 
rekening 
te 
houden 
met 
de 
norm 
van 
het 
goed 
werknemerschap 
ex 
artikel 
7:611 
BW. 
Uit 
deze 
open 
norm 
vloeit 
voort 
dat 
de 
werknemer 
zich 
loyaal 
en 
discreet 
dient 
te 
gedragen 
jegens 
zijn 
werkgever.68 
Deze 
laatste 
mag 
er 
vanuit 
gaan 
dat 
zijn 
ondergeschikte, 
de 
werknemer, 
hem 
geen 
schade 
zal 
toebrengen 
door 
het 
gebruik 
van 
interne 
gegevens.69 
Dat 
een 
geheimhoudingsplicht 
wordt 
aangenomen 
op 
grond 
van 
het 
goed 
werkgeverschap 
is 
logisch, 
aangezien 
de 
vertrouwelijkheid 
tussen 
werknemer 
en 
werkgever 
de 
basis 
vormt 
van 
de 
arbeidsrelatie.70 
Werkgever 
en 
werknemer 
kunnen 
er 
ook 
voor 
kiezen 
om 
een 
specifiek 
geheimhoudingsbeding 
te 
laten 
opnemen 
in 
de 
arbeidsovereenkomst. 
Voorts 
heeft 
een 
werknemer 
te 
maken 
met 
artikel 
7:678 
lid 
2 
sub 
i 
BW; 
daaruit 
volgt 
dat 
het 
bekendmaken 
van 
bijzonderheden 
aangaande 
de 
huishouding, 
een 
reden 
voor 
68 
De 
Wolff 
2007, 
p. 
164-­‐165 
69 
Verhulp 
1997, 
p. 
149 
70 
Annotatie 
Hakvoort 
bij 
HR 
26 
oktober 
2012, 
JIN 
2012/194 
punt 
3
ontslag 
op 
staande 
voet 
kan 
zijn. 
Het 
moet 
dan 
gaan 
om 
gegevens 
die 
de 
werknemer 
behoorde 
geheim 
te 
houden. 
Deze 
bepaling 
wordt 
gekwalificeerd 
als 
een 
verplichting 
tot 
geheimhouding, 
die 
op 
de 
werknemer 
rust.71 
Nu 
op 
de 
werknemer 
de 
plicht 
tot 
geheimhouding 
rust, 
doet 
zich 
de 
vraag 
voor 
welke 
invloed 
het 
grondrecht 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
(art 
7 
Grondwet 
en 
10 
EVRM) 
daarop 
heeft. 
Alvorens 
die 
invloed 
te 
kunnen 
vaststellen, 
is 
het 
de 
vraag 
of 
dit 
grondrecht 
überhaupt 
van 
toepassing 
is 
op 
arbeidsrelaties. 
De 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
is 
een 
klassiek 
recht 
waarmee 
wordt 
beoogd 
te 
bewerkstelligen 
dat 
burgers 
kunnen 
communiceren 
met 
anderen 
en 
het 
heeft 
een 
democratische 
functie.72 
De 
grondwetgever 
had 
in 
1983 
al 
als 
uitgangspunt 
aanvaard 
dat 
grondrechten 
doorwerken 
in 
horizontale 
verhoudingen, 
maar 
in 
1997 
werden 
arbeidsovereenkomsten 
daaraan 
expliciet 
toegevoegd 
door 
de 
regering 
: 
“Ook 
in 
de 
relatie 
werkgever-­‐werknemer 
is 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
uitgangspunt. 
Voor 
werkgever 
en 
werknemer 
geldt 
dat 
zij 
zich 
daarbij 
als 
een 
goed 
werkgever 
en 
werknemer 
dienen 
te 
gedragen. 
(…) 
De 
rechter 
zal 
bij 
de 
beoordeling 
van 
de 
vraag 
of 
een 
beperking 
van 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
van 
de 
werknemer 
gerechtvaardigd 
is 
alle 
relevante 
feiten 
en 
omstandigheden 
afwegen. 
De 
belangen 
van 
de 
werkgever 
zullen 
daarbij 
van 
voldoende 
gewicht 
moeten 
zijn.”73 
De 
Hoge 
Raad 
sprak 
zich 
in 
1990 
in 
het 
arrest 
Meijer/De 
Schelde 
uit 
over 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
van 
de 
werknemer. 
Dit 
is 
tot 
op 
de 
dag 
van 
vandaag 
het 
enige 
arrest 
van 
de 
Hoge 
Raad, 
waarin 
dit 
aspect 
specifiek 
aan 
de 
orde 
is 
gekomen.74 
In 
dit 
arrest 
werd 
de 
vraag 
of 
een 
werknemer 
vertrouwelijke 
informatie 
naar 
buiten 
mocht 
brengen, 
in 
de 
sleutel 
geplaatst 
van 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting. 
De 
Hoge 
Raad 
stelde 
dat 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
niet 
enkel 
wordt 
beperkt 
door 
de 
geheimhoudingsplicht. 
Ook 
andere 
uitlatingen, 
waarbij 
niet 
expliciet 
een 
geheim 
wordt 
geopenbaard, 
kunnen 
wanprestatie 
opleveren. 
Door 
in 
dienst 
te 
treden 
heeft 
de 
werknemer 
zijn 
uitingsvrijheid 
22 
71 
Verhulp 
1997, 
p. 
147 
72 
Verhulp 
1999, 
p. 
111 
73 
Kamerstukken 
II 
1996/97, 
Aanhangsel 
van 
de 
handelingen, 
nr. 
1429 
74 
HR 
20 
april 
1990, 
NJ 
1990/702
ondergeschikt 
gemaakt 
aan 
zijn 
verplichting 
uit 
zijn 
arbeidsovereenkomst.75Annotator 
Stein 
gaf 
toen 
al 
aan 
dat 
men 
van 
de 
doorwerking 
van 
de 
expressievrijheid 
in 
arbeidsovereenkomst 
geen 
overspannen 
verwachtingen 
moet 
hebben. 
In 
zijn 
annotatie 
stelt 
hij 
dat 
het 
privaatrecht 
een 
eigen 
stel 
van 
rechten 
en 
plichten 
kent. 
Helaas 
werd 
in 
Meijer/De 
Schelde 
niet 
ingegaan 
op 
de 
vraag 
wat 
de 
betekenis 
is 
van 
een 
geheimhoudingsverplichting 
als 
er 
sprake 
is 
van 
een 
zwaarwegend 
belang 
bij 
het 
onthullen 
van 
informatie. 
Toch 
blijkt 
uit 
de 
literatuur 
en 
latere 
rechtspraak 
dat 
grondrechten 
niet 
alleen 
gelding 
hebben 
in 
de 
relatie 
overheid 
en 
burger. 
Er 
is 
wel 
degelijk 
een 
zekere 
mate 
van 
indirecte 
horizontale 
invloed 
op 
civielrechtelijke 
rechtsverhoudingen, 
zoals 
een 
arbeidsovereenkomst.76 
Artikel 
7:611 
BW 
verzekert 
dit 
in 
combinatie 
met 
artikel 
3:12 
BW, 
de 
doorwerking 
van 
grondrechten 
in 
het 
arbeidsrecht. 
Uit 
artikel 
3:12 
BW 
vloeit 
namelijk 
voort 
dat 
bij 
de 
vaststelling 
van 
wat 
redelijkheid 
en 
billijkheid 
eisen, 
rekening 
moet 
worden 
gehouden 
met 
algemeen 
erkende 
rechtsbeginselen 
en 
met 
de 
in 
Nederland 
levende 
rechtsovertuigingen. 
De 
Hoge 
Raad 
heeft 
zich 
bovendien 
in 
1994 
uitgesproken 
over 
de 
doorwerking 
van 
grondrecht 
via 
artikel 
3:12 
BW.77 
Grapperhaus 
meent 
dat 
deze 
doorwerking 
voordelig 
is 
voor 
werknemers 
en 
concludeert 
naar 
aanleiding 
van 
dat 
arrest 
dat 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
van 
klokkenluiders 
voldoende 
wordt 
gewaarborgd.78 
Hij 
voegt 
daaraan 
toe 
dat 
wie 
vertrouwen 
heeft 
in 
de 
Nederlandse 
rechters, 
zich 
geen 
zorgen 
hoeft 
te 
maken. 
In 
de 
jaren 
na 
Meijer/De 
Schelde 
is 
door 
rechters 
hoofdzakelijk 
getoetst 
aan 
de 
geheimhoudingsplicht. 
Nu 
de 
aard 
van 
de 
informatie 
nauwelijks 
werd 
getoetst, 
was 
de 
reikwijdte 
van 
de 
geheimhoudingsplicht 
aanzienlijk.79 
Partijen 
doen 
bovendien 
zelden 
een 
beroep 
op 
de 
uitingsvrijheid,80 
terwijl 
zij 
daar 
juist 
een 
beroep 
op 
kunnen 
doen, 
zelfs 
als 
zij 
een 
geheimhoudingsplicht 
met 
werkgever 
zijn 
overeengekomen. 
Instemming 
met 
de 
geheimhouding 
betekent 
immers 
niet 
dat 
werknemers 
volledig 
afstand 
doen 
van 
het 
recht 
op 
meningsuiting.81 
23 
75 
Verdam 
2001, 
p. 
13 
76 
Verdam 
2001, 
p. 
12 
77 
HR 
8 
april 
1994, 
NJ 
1994/704 
(Agfa-­‐arrest) 
78 
Grapperhaus 
2000, 
p. 
235. 
79 
Van 
Uden 
2004, 
p. 
16 
80 
Van 
Uden 
2006, 
p. 
12 
81 
Hof 
’s-­‐Gravenhage 
15 
november 
2011, 
JAR 
2012/10 
r.o. 
4.5.
24 
3.1.1. 
Interne 
melding 
De 
hoofdregel 
van 
het 
EHRM 
is 
dat 
een 
melding 
van 
een 
(vermeende) 
misstand 
in 
beginsel 
intern 
dient 
te 
geschieden 
en 
dat 
extern 
melden 
de 
uitzondering 
op 
die 
regel 
vormt. 
Ook 
in 
Nederlandse 
rechtspraak 
komt 
dit 
uitgangspunt 
terug. 
Daarbij 
wordt 
de 
nadruk 
gelegd 
op 
de 
norm 
goed 
werknemerschap.82 
Een 
werknemer 
dient 
zich 
loyaal 
en 
discreet 
jegens 
zijn 
werkgever 
te 
gedragen. 
Veelal 
is 
dit 
ook 
de 
maatstaf 
voor 
de 
beoordeling 
van 
klokkenluiderszaken. 
In 
de 
Pettense 
klokkenluiderszaak 
schreef 
de 
Kantonrechter 
voor 
dat 
een 
werknemer 
om 
bescherming 
te 
krijgen 
juist 
handelt 
als 
hij 
eerst 
intern 
melding 
maakt 
en 
dan 
zo 
nodig 
bij 
de 
bevoegde 
autoriteit 
aanklopt. 
Openbaarmaking 
via 
de 
media 
of 
actiegroep 
geldt 
als 
ultimum 
remedium.83 
Klokkenluider 
Harry 
Stiekema, 
die 
zich 
zorgen 
maakte 
over 
de 
gezondheidsrisico’s 
van 
patiënten, 
deed 
eerst 
intern 
zijn 
beklag 
en 
stapte 
pas 
daarna 
naar 
de 
toezichthouder. 
De 
patiënten 
zouden 
worden 
blootgesteld 
aan 
een 
nieuw 
geneesmiddel 
voor 
het 
hart. 
Stiekema 
handelde 
volgens 
de 
rechtbank 
juist 
door 
zijn 
standpunt 
intern 
ter 
discussie 
te 
stellen. 
Op 
het 
moment 
dat 
hij 
er 
gerechtvaardigd 
vanuit 
mocht 
gaan 
dat 
zijn 
bezwaren 
onvoldoende 
serieus 
werden 
genomen, 
stuurde 
hij 
een 
vertrouwelijke 
brief 
aan 
verschillende 
medisch-­‐ethische 
commissies, 
waarin 
hij 
zijn 
zorgen 
aankaartte. 
Stiekema 
handelde 
hiermee 
proportioneel, 
ook 
vanwege 
het 
vertrouwelijk 
in 
kennis 
stellen 
van 
die 
commissies.84 
Men 
is 
het 
er 
over 
eens 
dat 
de 
eis 
om 
een 
misstand 
eerst 
intern 
te 
melden, 
een 
goede 
is. 
Op 
die 
wijze 
krijgt 
een 
onderneming 
de 
gelegenheid 
om 
een 
misstand 
te 
corrigeren.85 
Die 
eis 
geldt 
niet 
indien 
er 
bijzondere 
omstandigheden 
aanwezig 
zijn, 
die 
meebrengen 
dat 
interne 
melding 
onmogelijk 
wordt 
gemaakt 
of 
een 
interne 
melding 
niet 
van 
de 
werknemer 
kan 
worden 
gevergd. 
82 
Artikel 
7:611 
BW. 
83 
Ktr. 
Alkmaar 
1 
juli 
2002, 
JAR 
2002/157 
r.o. 
4.4. 
84 
Rb. 
Amsterdam 
9 
juli 
2003, 
JAR 
2003/191 
(Stiekema) 
r.o. 
13-­‐15 
85 
Verdam 
2001, 
p. 
16
De 
consequentie 
van 
het 
niet 
volgen 
van 
de 
interne 
kanalen 
komt 
tot 
uitdrukking 
in 
de 
zaak 
Rijnders, 
uit 
1999. 
Beveiligingsbeambte 
Rijnders 
meende 
dat 
hij 
en 
zijn 
collega’s 
teveel 
overuren 
maakten, 
hetgeen 
in 
strijd 
was 
met 
de 
geldende 
regels. 
Rijnders 
koos 
er 
voor 
om 
een 
gedetailleerde 
opgave 
van 
gemaakte 
overuren 
over 
te 
dragen 
aan 
de 
Arbeidsinspectie. 
De 
rechter 
rekende 
het 
Rijnders 
zwaar 
aan 
dat 
hij 
zijn 
beklag 
niet 
eerst 
met 
de 
Ondernemingsraad 
had 
besproken 
en 
toen 
zijn 
beklag 
bij 
de 
directie 
had 
gedaan. 
Rijnders 
behoorde 
immers 
te 
vermoeden 
dat 
deze 
informatie 
geheim 
diende 
te 
blijven. 
Zelfs 
al 
had 
hij 
waarschijnlijk 
positieve 
bedoelingen 
en 
was 
de 
informatie 
waarheidsgetrouw, 
dan 
nog 
had 
hij 
door 
deze 
handelswijze 
het 
vertrouwen 
van 
zijn 
werkgever 
geschonden. 
Om 
die 
reden 
werd 
zijn 
arbeidsovereenkomst 
ontbonden 
zonder 
vergoeding.86 
Een 
soortgelijke 
overweging 
maakte 
de 
rechtbank 
recentelijk 
ten 
aanzien 
van 
een 
conflict 
tussen 
longarts 
Pieter 
Postmus 
en 
het 
VU 
medisch 
centrum. 
Deze 
longarts 
meende 
dat 
de 
gezondheid 
van 
patiënten 
binnen 
het 
ziekenhuis, 
met 
name 
op 
de 
afdeling 
longchirurgie, 
ernstig 
in 
het 
geding 
was. 
Alvorens 
hij 
bij 
de 
raad 
van 
toezicht 
de 
vermeende 
misstand 
meldde, 
had 
hij 
reeds 
zijn 
beklag 
gedaan 
bij 
de 
Inspectie 
voor 
de 
Gezondheidszorg. 
Met 
diezelfde 
inspectie 
had 
hij 
afgesproken 
dat 
patiënten 
zouden 
worden 
doorverwezen 
naar 
een 
ander 
ziekenhuis. 
De 
Voorzieningenrechter 
stelde 
dat 
Postmus 
onjuist 
had 
gehandeld 
door 
niet 
eerst 
intern 
zijn 
zorgen 
te 
uiten. 
Als 
de 
zorgen 
van 
de 
longarts 
juist 
waren 
geweest, 
had 
hij 
deze 
bij 
uitstek 
op 
managementniveau 
moeten 
uiten. 
Hieraan 
voegt 
de 
rechter 
toe, 
dat 
ofschoon 
Postmus 
een 
eigen 
verantwoordelijkheid 
had 
ten 
opzichte 
van 
zijn 
patiënten, 
hij 
toch 
zijn 
zorgen 
eerst 
intern 
had 
moeten 
bekendmaken.87 
De 
klokkenluiders 
in 
deze 
zaken 
hebben 
er 
voor 
gekozen 
om 
direct 
naar 
de 
toezichthouder 
te 
stappen, 
hetgeen 
een 
minder 
schadelijke 
weg 
is 
dan 
de 
openbaarheid 
via 
de 
media 
of 
een 
andere 
externe 
partij. 
Beide 
werknemers 
was 
hetzelfde 
lot 
beschoren 
en 
zij 
trokken 
aan 
het 
kortste 
eind. 
Uit 
deze 
benadering 
volgt 
als 
hoofdregel 
dat 
nagenoeg 
elke 
externe 
melding 
in 
strijd 
is 
met 
de 
geheimhoudingsplicht, 
met 
het 
risico 
van 
ontslag 
op 
staande 
voet.88 
25 
86 
Ktr. 
Tiel 
10 
februari 
1999, 
JAR 
1999/223 
(Rijnders) 
87 
Rb. 
Amsterdam 
13 
november 
2012, 
LJN 
BY2965 
r.o. 
4.7.-­‐4.10 
(Pieter 
Postmus) 
88 
Van 
Uden 
2004, 
p. 
16
Dit 
roept 
een 
vraag 
op. 
Is 
de 
eis 
van 
voorafgaande 
interne 
melding 
wel 
realistisch 
als 
een 
werkgever 
op 
de 
hoogte 
is 
van 
de 
(veronderstelde) 
kwalijke 
praktijken? 
Bij 
teveel 
gemaakte 
overuren 
van 
Rijnders 
ligt 
dit 
voor 
de 
hand 
ligt; 
bij 
Postmus 
echter, 
lijkt 
de 
keuze 
meer 
ingegeven 
door 
een 
gebrek 
aan 
vertrouwen 
in 
de 
interne 
kanalen 
of 
onduidelijkheid.89 
Deze 
twee 
voorbeelden 
laten 
zien 
dat 
interne 
melding 
niet 
altijd 
van 
de 
werknemer 
kan 
worden 
gevergd. 
Het 
EHRM 
schept 
meer 
ruimte 
voor 
dergelijke 
gevallen 
door 
te 
stellen 
dat 
van 
interne 
melding 
mag 
worden 
afgezien, 
indien 
dit 
“clearly 
impracticable” 
is. 
Een 
zienswijze 
die 
ook 
vanuit 
de 
Nederlandse 
literatuur 
wordt 
gedeeld. 
Verdam 
vat 
dit 
kernachtig 
samen 
door 
drie 
uitzonderingen 
te 
benoemen 
wanneer 
van 
interne 
melding 
mag 
worden 
afgezien, 
namelijk: 
26 
1. Wanneer 
interne 
melding 
zinloos 
zou 
zijn, 
bijvoorbeeld 
in 
het 
geval 
dat 
de 
werknemer 
redelijkerwijs 
van 
oordeel 
mocht 
zijn 
dat 
de 
misstanden 
bij 
zijn 
superieuren 
bekend 
waren, 
zonder 
dat 
actie 
was 
ondernomen; 
of 
2. Als 
bij 
de 
afwezigheid 
van 
een 
interne 
meldingsprocedure 
de 
werknemer 
redelijkerwijs 
mocht 
vrezen 
dat 
represaillemaatregelen 
tegen 
hem 
zouden 
worden 
genomen; 
of 
3. Als 
de 
werknemer 
er 
redelijkerwijs 
vanuit 
mocht 
gaan 
dat 
interne 
melding 
zou 
leiden 
tot 
het 
zoekmaken 
van 
bewijsmateriaal.90 
Dit 
lijken 
mij 
heldere 
voorschriften 
Waarmee 
meer 
ruimte 
wordt 
gecreëerd 
voor 
(potentiele) 
klokkenluiders 
om 
gerechtvaardigd 
naar 
buiten 
te 
treden, 
indien 
zij 
de 
noodzaak 
daarvoor 
voelen. 
Eind 
2012 
heeft 
zich 
in 
dat 
licht 
een 
noviteit 
voorgedaan 
in 
de 
jurisprudentie. 
Op 
26 
oktober 
2012 
geeft 
de 
Hoge 
Raad 
haar 
oordeel 
in 
de 
zaak 
Quirijns/TGB.91 
Deze 
zaak 
89 
Rb. 
Amsterdam 
13 
november 
2012, 
LJN 
BY2965 
r.o. 
4.7-­‐4.8 
(Pieter 
Postmus) 
90 
Verdam 
2001, 
p. 
17 
91 
HR 
26 
oktober 
2012, 
JAR 
2012/313 
(Quirijns/TGB)
draaide 
om 
een 
private 
banker 
advisory, 
Quirijns, 
en 
de 
financiële 
dienstverlener 
Theodoor 
Gilissen 
Bankiers 
(TGB).92 
Quirijns 
stelde 
dat 
de 
bank 
verschillende 
regels 
had 
overtreden 
jegens 
cliënt 
Dhir. 
Daarop 
stuurde 
hij 
een 
ontslagbrief, 
waarin 
hij 
aangaf 
dat 
hij 
om 
“morele 
en 
ethische 
gronden” 
niet 
meer 
voor 
de 
bank 
kon 
werken. 
Via 
een 
zogeheten 
blind 
carbon 
copy 
(BCC) 
stuurde 
hij 
de 
brief 
tegelijkertijd 
aan 
de 
gemachtigde 
van 
Dhir. 
Later 
meldt 
Quirijns 
de 
misstanden 
bij 
de 
aandeelhouder 
van 
TGB, 
KBL 
European 
Private 
Bankers 
S.A., 
en 
de 
Autoriteit 
Financiële 
Markten. 
TGB 
stelde 
dat 
Quirijns 
hiermee 
zijn 
geheimhoudingsplicht 
heeft 
overtreden. 
Ook 
in 
deze 
zaak 
begint 
de 
Hoge 
Raad 
met 
het 
benoemen 
van 
de 
hoofdregel 
uit 
artikel 
7:611 
BW, 
dat 
een 
werknemer 
gehouden 
is 
de 
misstand 
eerst 
intern 
aan 
de 
kaak 
te 
stellen. 
27 
93 
Deze 
regel 
geldt 
ook 
indien 
de 
werknemer 
meent 
dat 
sprake 
is 
van 
een 
misstand 
die 
in 
het 
algemeen 
dient 
te 
worden 
bestreden. 
Quirijns 
had 
dit 
niet 
gedaan. 
De 
misstand 
had 
volgens 
de 
door 
Quirijns 
gestelde 
omstandigheden 
betrekking 
op 
een 
hoge 
functionaris 
binnen 
de 
bank, 
waardoor 
van 
melding 
weinig 
nuttigs 
viel 
te 
verwachten. 
Het 
Hof 
heeft 
onvoldoende 
gemotiveerd 
waarom 
in 
die 
situatie 
van 
Quirijns 
wel 
kon 
worden 
gevergd 
dat 
hij 
de 
interne 
procedure 
zou 
doorlopen.94 
Het 
Hof 
vond 
dat 
Quirijns 
melding 
had 
moeten 
doen 
bij 
zijn 
leidinggevende 
of 
andere 
competente 
functionaris 
dan 
wel 
bij 
de 
aandeelhouders 
van 
TGB. 
Pas 
daarna 
zou 
hij 
de 
loyaliteit 
en 
discretie 
ten 
opzichte 
van 
de 
bank 
mogen 
laten 
varen.95 
In 
zijn 
overweging 
neemt 
de 
Hoge 
Raad 
mee 
dat 
Quirijns 
een 
beroep 
deed 
op 
de 
interne 
compliance-­‐regels 
van 
TGB, 
waarin 
was 
opgenomen 
dat 
in 
geval 
van 
overtreding 
van 
wet-­‐ 
en 
regelgeving, 
melding 
moet 
worden 
gemaakt 
bij 
de 
autoriteiten 
en/of 
toezichthouders. 
Bovendien 
diende 
het 
belang 
van 
de 
klant 
voorop 
te 
staan. 
De 
eis 
om 
een 
misstand 
eerst 
intern 
te 
melden 
is 
aldus 
niet 
absoluut. 
De 
Hoge 
Raad 
heeft 
hiermee 
een 
uitzondering 
geformuleerd 
op 
het 
doorlopen 
van 
de 
interne 
meldingsprocedure. 
Het 
vasthouden 
aan 
de 
eis 
van 
interne 
melding 
zou 
getuigen 
van 
een 
starre 
en 
formalistisch 
houding, 
nu 
duidelijk 
is 
dat 
interne 
melding 
geen 
effect 
zou 
hebben.96 
Hiermee 
handelt 
de 
Hoge 
Raad 
in 
lijn 
met 
de 
jurisprudentie 
van 
het 
EHRM.97 
92 
Private 
bank 
die 
zich 
richt 
op 
vermogensbeheer 
93 
HR 
26 
oktober 
2012, 
JAR 
2012/313 
(Quirijns/TGB) 
r.o. 
3.5.1 
94 
HR 
26 
oktober 
2012, 
JAR 
2012/313 
(Quirijns/TGB) 
r.o. 
3.5.4 
95 
Hof 
14 
juni 
2011, 
JAR 
2011/221 
(Quirijns/TGB) 
r.o. 
3.7.4 
96 
Helstone 
2013, 
p. 
85 
97 
Helstone 
2013, 
p. 
77
Voor 
werknemers 
lijkt 
de 
uitspraak 
van 
de 
Hoge 
Raad 
een 
positieve 
ontwikkeling. 
Werknemers 
die 
zich 
in 
een 
benarde 
positie 
bevinden, 
omdat 
zij 
over 
voor 
de 
werkgever 
schadelijke 
informatie 
beschikken 
waarvoor 
zij 
binnen 
organisatie 
geen 
gehoor 
vinden, 
kunnen 
de 
misstand 
extern 
aankaarten. 
Volgens 
Stamhuis 
zijn 
de 
spelregels, 
aangaande 
de 
vraag 
wanneer 
interne 
melding 
niet 
van 
de 
werknemer 
kan 
worden 
gevergd, 
hiermee 
verduidelijkt. 
28 
98 
Ten 
aanzien 
van 
de 
door 
de 
Hoge 
Raad 
geformuleerde 
uitzondering, 
dat 
de 
directie 
op 
de 
hoogte 
is 
van 
de 
misstand, 
meent 
Verhulp 
dat 
ook 
als 
van 
interne 
melding 
niets 
(meer) 
te 
verwachten 
valt, 
uit 
de 
verplichting 
van 
het 
goed 
werknemerschap 
voortvloeit 
dat 
de 
melding 
proportioneel 
dient 
te 
geschieden. 
Hij 
doelt 
daarbij 
op 
het 
wegnemen 
van 
de 
misstand 
op 
de 
voor 
werkgever 
minst 
schadelijke 
weg, 
waarbij 
de 
werknemer 
een 
ruime 
beoordelingsmarge 
toekomt. 
Van 
hem 
kan 
immers 
niet 
worden 
gevergd 
dat 
hij 
alle 
gevolgen 
overziet.99 
Van 
Uden 
stelde 
al 
naar 
aanleiding 
van 
de 
jurisprudentie 
van 
het 
EHRM 
dat 
één 
enkele 
melding 
bij 
de 
leidinggevende 
zou 
moeten 
volstaan 
en 
dat 
daarna 
de 
werkgever 
het 
risico 
loopt 
dat 
een 
werknemer 
extern 
zijn 
beklag 
doet, 
aangezien 
verdere 
interne 
melding 
zinloos 
is.100 
Van 
een 
werknemer 
kan 
dan 
niet 
meer 
worden 
verlangd 
dat 
hij 
interne 
wegen 
bewandelt. 
Vervolgens 
is 
de 
vraag 
voor 
welk 
extern 
kanaal 
kan 
de 
werknemer 
gerechtvaardigd 
kiezen? 
Goede 
voorbeelden 
noemt 
Verhulp 
de 
zaken 
Stiekema/Organon 
en 
Heinisch/Duitsland, 
waarbij 
de 
misstand 
bij 
een 
toezichthouder 
werd 
gemeld. 
Ik 
ben 
het 
met 
Verhulp 
eens, 
zoals 
al 
aangegeven 
kan 
één 
beschuldiging 
van 
immoreel 
gedrag 
flinke 
schade 
berokkenen 
aan 
de 
werkgever. 
In 
lijn 
met 
wat 
ook 
Helstone 
stelt, 
voldoet 
één 
enkele 
melding 
niet 
aan 
het 
ultimum 
remedium 
criterium; 
het 
is 
beter 
om 
melding 
te 
doen 
aan 
een 
toezichthouder 
of 
andere 
bevoegde 
autoriteit, 
dan 
de 
melding 
aan 
de 
“grootste 
klok” 
te 
hangen.101 
Achteraf 
kan 
immers 
blijken 
dat 
de 
beschuldiging 
niet 
waar 
is, 
waarna 
het 
leed 
al 
is 
geschied. 
98 
Annotatie 
Stamhuis 
bij 
HR 
26 
oktober 
2012, 
TRA 
2013/7 
99 
Annotatie 
Verhulp 
bij 
HR 
26 
oktober 
2012, 
NJ 
2013/220 
punt 
3; 
ook 
Helstone 
2013, 
p. 
85 
100 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
18 
101 
Helstone 
2013, 
p. 
78
Gegeven 
het 
feit 
dat 
artikel 
7:611 
BW 
een 
primaire 
rol 
speelt 
bij 
klokkenluiderszaken, 
ligt 
het 
ook 
voor 
de 
hand 
dat 
van 
de 
werkgever 
“iets” 
mag 
worden 
verwacht. 
Immers, 
het 
artikel 
geeft 
de 
norm 
van 
goed 
werknemerschap 
én 
goed 
werkgeverschap. 
Verhulp 
schrijft 
hierover 
ook 
in 
zijn 
noot 
bij 
het 
arrest 
Quirijns/TGB.102 
Namelijk 
dat 
het 
primaire 
doel 
van 
goed 
werkgeverschap 
is 
om 
de 
misstand 
weg 
te 
nemen 
en 
niet 
om 
de 
samenleving 
te 
laten 
kennisnemen 
van 
de 
misstanden. 
Dit 
komt 
ook 
duidelijk 
naar 
voren 
in 
de 
Pettense 
klokkenluiderszaak. 
In 
die 
zaak 
koos 
Paul 
Schaap, 
werkzaam 
als 
bedrijfstechnicus, 
ervoor 
zijn 
zorgen 
over 
de 
kernreactor 
in 
Petten 
te 
uiten 
bij 
de 
Kernfysische 
Dienst, 
de 
toezichthouder 
van 
kerncentrales. 
Zijn 
werkgever, 
NRG, 
had 
echter 
interne 
formele 
regels 
en 
procedures 
opgesteld 
omtrent 
het 
uiten 
van 
klachten. 
Uit 
het 
vonnis 
blijkt 
dat 
het 
niet 
aannemelijk 
is 
geworden 
dat 
het 
voor 
de 
klokkenluider 
onmogelijk 
was 
om 
zich 
te 
wenden 
tot 
de 
daartoe 
aangewezen 
kanalen. 
De 
Kantonrechter 
neemt 
in 
zijn 
overweging 
mee 
dat 
er 
binnen 
NRG 
een 
gebrekkige 
communicatiecultuur 
bestond, 
waarin 
geen 
sfeer 
was 
waar 
“vrij 
en 
onbevangen”, 
ook 
op 
informele 
wijze, 
kon 
worden 
gecommuniceerd 
op 
directieniveau. 
Hiermee 
riep 
werkgever 
NRG 
het 
risico 
in 
het 
leven 
dat 
werknemers 
als 
Paul 
Schaap 
hun 
zorgen 
extern 
gingen 
uiten. 
Goed 
werkgeverschap 
vraagt 
volgens 
de 
rechter 
dat 
werkgevers 
beleid 
ontwikkelen 
om 
dit 
laatste 
zoveel 
mogelijk 
te 
beperken.103 
Hiermee 
geeft 
de 
Kantonrechter 
nadere 
invulling 
aan 
het 
begrip 
goed 
werkgeverschap 
en 
formuleert 
een 
omstandigheid 
waarbij 
externe 
melding 
de 
werknemer 
niet 
te 
zwaar 
kan 
worden 
aangerekend. 
Op 
werkgever 
rust 
de 
verplichting 
om 
ervoor 
zorg 
te 
dragen 
dat 
hij 
een 
cultuur 
creëert, 
waarbinnen 
de 
werknemer 
een 
juiste 
uitlaatklep 
kiest 
om 
de 
misstand 
aan 
te 
kaarten.104 
Zo 
wordt 
uiteindelijk 
een 
impuls 
gegeven 
aan 
de 
organisatie, 
die 
bevordert 
dat 
misstanden 
worden 
aangekaart.105 
29 
3.1.2. 
Het 
algemeen 
belang 
Het 
EHRM 
oordeelde 
dat 
beperkingen 
van 
maatschappelijk 
relevante 
uitingen 
niet 
snel 
zijn 
toegestaan. 
Uit 
de 
jurisprudentie 
van 
het 
EHRM 
blijkt 
ook 
dat 
de 
drempel 
laag 
ligt. 
102 
Annotatie 
Verhulp 
bij 
HR 
26 
oktober 
2012, 
NJ 
2013/220 
punt 
1 
103 
Ktr. 
Alkmaar 
1 
juli 
2002, 
JAR 
2002/157 
r.o. 
4.7.-­‐4.8(Schaap/NRG) 
104 
Briejer 
& 
Koevoets 
2013, 
p. 
108 
105 
Willems 
2003, 
p. 
7
30 
Een 
misstand 
dient 
al 
relatief 
snel 
het 
algemeen 
belang 
en 
kan 
zich 
zelfs 
beperken 
tot 
een 
belang 
binnen 
een 
onderneming.106 
In 
de 
kwestie 
Schaap/NRG 
is 
onderwerp 
van 
geschil 
of 
de 
melding 
een 
maatschappelijk 
respectievelijk 
zwaarwegend 
belang 
dient. 
Paul 
Schaap 
maakte 
melding 
van 
gebrekkige 
naleving 
van 
veiligheidsvoorschriften 
bij 
een 
kernreactor. 
Zowel 
de 
voorzieningenrechter 
als 
de 
Kantonrechter 
geven 
in 
hun 
vonnissen 
nadere 
invulling 
aan 
het 
begrip 
algemeen 
belang. 
De 
voorzieningenrechter 
stelt 
dat 
er 
sprake 
moet 
zijn 
van 
“het 
bewust 
verzwijgen 
van 
grove 
schendingen 
van 
wet 
of 
beleid, 
waardoor 
tevens 
gevaar 
is 
voor 
volksgezondheid, 
veiligheid 
en/of 
milieu.”107 
De 
Kantonrechter 
hanteert 
een 
gelijksoortig 
afwegingscriterium: 
ten 
aanzien 
van 
het 
algemeen 
belang 
moet 
er 
zich 
“een 
grove 
schending 
van 
wet-­‐ 
of 
regelgeving 
met 
een 
systematisch 
of 
terugkerend 
karakter 
dan 
wel 
een 
schending 
met 
ernstige 
gevolgen” 
voordoen.108 
Hierbij 
valt 
direct 
op 
dat 
de 
rechters 
in 
deze 
zaak 
de 
lat 
hoger 
leggen 
dan 
het 
EHRM 
door 
het 
gebruik 
van 
termen 
als 
“grove”, 
“systematisch” 
en 
“ernstige”. 
Bovendien 
legt 
de 
voorzieningenrechter 
een 
beperking 
aan. 
Er 
moet 
sprake 
zijn 
van 
gevaar 
voor 
volksgezondheid, 
veiligheid 
en/of 
milieu.. 
In 
andere 
klokkenluiderszaken 
speelt 
de 
vraag 
of 
met 
de 
melding 
een 
algemeen 
belang 
dient, 
nauwelijks 
een 
rol. 
In 
de 
zaak 
Quirijns/TGB 
kwamen 
de 
Kantonrechter 
en 
het 
Hof 
tot 
de 
conclusie 
dat 
Quirijns 
slechts 
in 
het 
belang 
van 
de 
klant 
handelde 
met 
als 
gevolg 
dat 
hem 
niet 
de 
bescherming 
van 
een 
klokkenluider 
toekwam. 
Het 
Hof 
voegde 
daaraan 
toe 
dat 
als 
Quirijns 
wel 
eerst 
melding 
had 
gedaan 
bij 
de 
aandeelhouders 
en 
indien 
nodig 
de 
AFM, 
wel 
het 
algemeen 
belang 
(de 
bescherming 
van 
beleggers 
en 
het 
vertrouwen 
in 
financiële 
markten 
en 
financiële 
instellingen) 
was 
gediend.109 
De 
Hoge 
Raad 
spreekt 
zich 
echter 
niet 
uit 
over 
dit 
punt, 
omdat 
Quirijns 
zich 
beroept 
op 
wettelijke 
en 
interne 
regels, 
en 
daarmee 
is 
het 
algemeen 
belang 
gegeven.110 
Van 
Uden 
stelt 
dat 
als 
het 
verhaal 
van 
Quirijns 
klopt, 
er 
sprake 
is 
van 
een 
algemeen 
belang 
en 
begrijpt 
de 
conclusie 
van 
de 
feitenrechters 
niet, 
dat 
Quirijns 
enkel 
het 
particulier 
belang 
van 
de 
klant 
diende. 
Hij 
106 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
18 
107 
Rb. 
Alkmaar 
(vzr.) 
28 
februari 
2002, 
JAR 
2002/61 
r.o. 
3.3 
108 
Ktr. 
Alkmaar 
1 
juli 
2002, 
JAR 
2002/157 
r.o. 
4.4 
109 
Hof 
Amsterdam 
14 
juni 
2011, 
JAR 
2011/221 
r.o. 
3.7.5. 
110 
Annotatie 
Verhulp 
bij 
HR 
26 
oktober 
2012, 
NJ 
2013/220 
punt 
4.
trekt 
daarbij 
de 
parallel 
met 
de 
bekende 
klokkenluider 
Fred 
Spijkers, 
die 
opdracht 
kreeg 
van 
defensie 
om 
aan 
een 
weduwe 
een 
leugen 
te 
vertellen 
over 
de 
dood 
van 
haar 
man. 
Van 
Uden 
probeert 
daarmee 
aan 
te 
geven 
dat 
niemand 
zou 
willen 
verdedigen 
dat 
het 
melden 
van 
deze 
misstand 
enkel 
een 
particulier 
belang 
dient. 
Hij 
stelt 
daarom 
dat, 
in 
lijn 
met 
het 
EHRM, 
een 
“gewoon” 
algemeen 
belang 
zou 
moeten 
volstaan..111 
Dit 
raakt 
in 
mijn 
visie 
ook 
de 
essentie 
van 
klokkenluiden. 
Zou 
een 
werknemer 
die 
een 
potentiële 
misstand 
vaststelt 
moeten 
zwijgen 
vanwege 
zijn 
geheimhoudingsplicht, 
dan 
gaat 
het 
maatschappelijk 
belang 
dat 
misstanden 
worden 
gemeld, 
verloren.112 
31 
3.1.3. 
Betrouwbaarheidscriterium 
Het 
EHRM 
geeft 
invulling 
aan 
het 
betrouwbaarheidscriterium 
door 
te 
stellen 
dat 
van 
klokkenluiders 
wordt 
verwacht 
dat 
zij 
zorgvuldig 
nagaan 
of 
de 
te 
onthullen 
informatie 
juist 
en 
betrouwbaar 
is. 
Zo 
overwoog 
het 
EHRM 
in 
Heinisch/Duitsland 
dat 
het 
niet 
aan 
de 
klokkenluider 
is 
om 
de 
misstand 
aan 
te 
tonen, 
maar 
voldoende 
is 
niet 
lichtvaardig 
of 
zonder 
feitelijke 
achtergrond 
is 
overgegaan 
tot 
het 
melden 
van 
de 
misstand. 
In 
Nederland 
wordt 
dit 
aspect 
in 
klokkenluiderszaken 
in 
de 
meeste 
gevallen 
niet 
expliciet 
behandeld. 
Van 
Uden 
meent 
dat 
de 
feitenrechters 
dit 
in 
Quirijns/TGB 
wel 
mee 
hadden 
mogen 
nemen 
in 
hun 
beoordeling.113 
In 
een 
uitspraak 
van 
de 
Kantonrechter 
te 
Bergen 
op 
Zoom 
vormt 
het 
waarheidsgehalte 
van 
de 
informatie 
wel 
onderdeel 
van 
de 
beraadslaging.114 
Een 
medewerker 
van 
de 
technische 
dienst 
beschuldigde 
zijn 
leidinggevende 
van 
frauduleuze 
praktijken 
bij 
de 
directie. 
Vervolgens 
bracht 
hij 
dit 
in 
de 
openbaarheid. 
De 
betreffende 
werknemer 
was 
er 
niet 
in 
geslaagd 
om 
zijn 
stelling 
aannemelijk 
dan 
wel 
hard 
te 
maken. 
De 
werkgever 
en 
de 
klokkenluider 
waren 
vervolgens 
van 
mening 
dat 
hierdoor 
sprake 
was 
van 
een 
verstoorde 
arbeidsrelatie 
en 
verzochten 
om 
ontbinding 
van 
de 
arbeidsovereenkomst. 
De 
rechter 
oordeelde 
vervolgens 
dat 
de 
werknemer 
de 
“verkeerde 
klok” 
heeft 
geluid, 
dat 
de 
werknemer 
risico 
heeft 
genomen 
en 
heeft 
verloren. 
Het 
is 
duidelijk 
dat 
het 
rommelde 
111 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
18. 
112 
Annotatie 
Vegter 
bij 
Rb. 
Amsterdam 
9 
juli 
2003, 
JAR 
2003/191 
113 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
19 
114 
Ktr. 
Bergen 
op 
Zoom 
14 
april 
2009, 
PRG 
2009/84
“aan 
de 
top”, 
maar 
er 
is 
geen 
bewijs 
voor 
de 
vermeende 
malversaties. 
Toch 
wilde 
de 
Kantonrechter 
ook 
weer 
niet 
zo 
ver 
gaan 
om 
alle 
schuld 
op 
de 
werknemer 
af 
te 
wenden. 
Aan 
de 
zijde 
van 
de 
werkgever 
kan 
namelijk 
worden 
verweten 
dat 
hij 
geen 
zelfstandig 
onderzoek 
heeft 
gedaan 
naar 
de 
beweringen. 
Bovendien 
is 
de 
werknemer 
ten 
tijde 
van 
de 
uitspraak 
“plotseling” 
vertrokken. 
Om 
die 
reden 
kreeg 
de 
werknemer 
toch 
een 
kleine 
vergoeding 
mee. 
Uiteraard 
is 
dit 
een 
zaak 
die 
op 
zichzelf 
staat, 
maar 
zij 
is 
niet 
geheel 
in 
lijn 
met 
uitspraken 
van 
het 
EHRM. 
Van 
een 
werknemer 
kan 
immers 
niet 
verlangd 
worden 
dat 
hij 
de 
misstand 
daadwerkelijk 
bewijst. 
Daar 
zijn 
andere 
instanties 
voor. 
Het 
EHRM 
wees 
er 
al 
op 
dat 
dit 
een 
afschrikwekkend 
effect 
kan 
hebben 
op 
andere 
potentiële 
klokkenluiders, 
al 
kan 
het 
in 
dit 
geval 
de 
werknemer 
wellicht 
worden 
verweten 
dat 
hij 
te 
overhaast 
de 
openbaarheid 
heeft 
gezocht. 
32 
In 
latere 
overwegingen 
valt 
op 
dat 
de 
rechter 
de 
beschuldigingen 
van 
werknemer 
als 
een 
belangrijke 
oorzaak 
ziet 
voor 
het 
ontstaan 
van 
de 
verstoorde 
arbeidsrelatie.115 
Hetgeen 
nadelig 
heeft 
uitgepakt 
voor 
de 
werknemer 
in 
de 
vorm 
van 
een 
lage 
ontslagvergoeding. 
3.1.4. 
Het 
goede 
trouw-­‐criterium 
De 
analyse 
van 
de 
arresten 
van 
het 
EHRM 
leert 
dat 
het 
Hof 
verlangt 
dat 
een 
klokkenluider 
ervan 
overtuigd 
is 
dat 
de 
geopenbaarde 
informatie 
correct 
is. 
Voorts 
moet 
hij 
ervan 
overtuigd 
zijn 
dat 
het 
algemeen 
belang 
de 
onthulling 
rechtvaardigt 
en 
dat 
er 
geen 
minder 
bezwaarlijke 
middelen 
zijn 
om 
de 
misstand 
te 
melden. 
Een 
melding 
die 
enkel 
is 
gebaseerd 
op 
persoonlijk 
gewin, 
komt 
niet 
voor 
bescherming 
in 
aanmerking. 
Deze 
overwegingen 
gebruikt 
het 
Hof 
om 
na 
te 
gaan 
of 
een 
klokkenluider 
te 
goeder 
trouw 
handelt. 
Het 
EHRM 
geeft 
daarbij 
wel 
aan 
dat 
het 
algemeen 
en 
persoonlijk 
belang 
soms 
hand 
in 
hand 
kunnen 
gaan.116 
115 
Ktr. 
Bergen 
op 
Zoom 
14 
april 
2009, 
PRG 
2009/84 
r.o. 
3.6 
116 
EHRM 
21 
juli 
2011, 
NJ 
2012/282 
(Heinisch/Duitsland) 
r.o. 
82-­‐87
In 
tegenstelling 
tot 
het 
EHRM 
lijken 
de 
Nederlandse 
rechters 
stringent 
vast 
te 
houden 
aan 
de 
voorwaarde 
dat 
een 
klokkenluider 
puur 
moet 
handelen 
vanuit 
het 
algemeen 
belang. 
Een 
klokkenluider 
die 
een 
misstand 
meldt 
die 
betrekking 
heeft 
op 
persoonlijke 
bejegening, 
kan 
in 
Nederland 
niet 
rekenen 
op 
bescherming.117 
Paul 
Schaap 
had 
te 
lijden 
onder 
de 
slechte 
werkomstandigheden 
bij 
de 
kernreactor, 
hetgeen 
hem 
bewoog 
om 
melding 
te 
maken. 
Dit 
is 
een 
persoonlijk 
belang, 
dat 
ook 
voor 
hem 
nadelig 
uitpakte.118 
In 
Quirijns/TGB 
komt 
de 
Hoge 
Raad 
niet 
toe 
aan 
dit 
vraagstuk. 
Verhulp 
gaat 
er 
in 
zijn 
noot 
bij 
dit 
arrest 
nog 
kort 
op 
in 
en 
meent 
dat 
het 
verschil 
uitmaakt 
voor 
de 
beoordeling 
van 
de 
toelaatbaarheid 
van 
de 
melding 
als 
de 
klokkenluider 
meent 
dat 
er 
sprake 
is 
van 
onrecht 
of 
dat 
hij 
een 
vergoeding 
heeft 
bedongen 
van 
de 
cliënt.119 
Verhulp 
geeft 
aan 
dat 
moet 
worden 
voorkomen 
dat 
werknemers 
als 
een 
soort 
premiejagers 
bij 
bedrijven 
in 
dienst 
treden 
om 
misstanden 
aan 
de 
kaak 
te 
stellen.120 
Ik 
deel 
de 
mening 
van 
Verhulp 
op 
dat 
punt, 
van 
klokkenluiders 
mag 
worden 
verlangd 
dat 
zij 
niet 
vanuit 
financiële 
motieven 
mogen 
handelen. 
In 
algemene 
zin 
sluit 
ik 
me 
echter 
aan 
bij 
Van 
Uden 
en 
het 
EHRM: 
het 
persoonlijk 
belang 
en 
algemeen 
belang 
lopen 
soms 
parallel. 
Bij 
misstanden 
die 
bijvoorbeeld 
invloed 
hebben 
op 
de 
werksituatie, 
kan 
niet 
worden 
ontkomen 
aan 
het 
feit 
dat 
een 
eigen 
belang 
is 
gekoppeld 
aan 
de 
melding. 
Wel 
is 
daarbij 
van 
belang 
dat 
een 
klokkenluider 
de 
minst 
bezwaarlijke 
weg 
moet 
kiezen 
om 
de 
misstand 
te 
onthullen. 
Deze 
procedurele 
stap 
is 
niet 
alleen 
van 
belang 
voor 
de 
rechtsbescherming 
van 
de 
werknemer, 
maar 
ook 
voor 
het 
verdere 
vervolg 
van 
de 
procedure.121 
Het 
zou 
namelijk 
goed 
kunnen 
dat 
een 
onderzoek 
ten 
gunste 
van 
de 
klokkenluider 
uitvalt, 
waardoor 
hij 
een 
ontslag 
niet 
hoeft 
te 
vrezen. 
33 
117 
Ktr. 
Amsterdam 
18 
januari 
2012, 
LJN 
BV1437 
118 
Rb. 
Alkmaar 
28 
februari, 
JAR 
2002/61 
en 
Ktr. 
Alkmaar 
1 
juli 
2002, 
JAR 
2002/157 
119 
Annotatie 
Verhulp 
bij 
HR 
26 
oktober 
2012, 
NJ 
2013/220 
punt 
4 
120 
“De 
schijnveiligheid 
van 
het 
Huis 
voor 
Klokkenluiders”, 
Argos/VPRO 
28 
september 
2013 
121 
Helstone 
2013, 
p. 
80
34 
3.1.5. 
Schade-­‐criterium 
De 
schade 
die 
een 
werkgever 
lijdt, 
moet 
opwegen 
tegen 
het 
belang 
dat 
wordt 
gediend 
bij 
onthulling 
van 
de 
informatie. 
Dit 
is 
de 
lijn 
die 
het 
EHRM 
volgt. 
Een 
onthulling 
van 
een 
klokkenluider 
kan 
leiden 
tot 
negatieve 
publiciteit 
voor 
de 
werkgever, 
los 
van 
de 
vraag 
of 
de 
melding 
juist 
is 
of 
niet. 
Eén 
beschuldiging 
dat 
de 
werkgever 
zich 
schuldig 
maakt 
aan 
illegaal 
gedrag 
kan 
de 
positie 
van 
een 
bedrijf 
behoorlijk 
schaden, 
zelfs 
indien 
dit 
achteraf 
niet 
blijkt 
te 
kloppen. 
De 
Advocaat-­‐Generaal 
in 
Meijer/De 
Schelde 
stelde: 
“Whistleblowing 
kan 
ook 
wel 
een 
self-­‐fulfilling 
effect 
hebben 
en 
op 
zichzelf 
de 
continuïteit 
van 
de 
onderneming 
bedreigen”.122 
Dat 
rechters 
deze 
omstandigheid 
betrekken 
bij 
hun 
oordeel 
blijkt 
in 
beperkte 
mate 
uit 
de 
rechtspraak. 
Een 
treffend 
voorbeeld 
is 
een 
zaak 
waarbij 
ABN 
Amro 
betrokken 
was. 
Aangezien 
een 
bankmedewerker 
meende 
dat 
de 
bank 
onjuiste 
informatie 
had 
verstrekt 
in 
het 
kader 
van 
een 
derdenbeslag. 
Dat 
bracht 
hem 
ertoe 
om 
vertrouwelijke 
bankgegevens 
aan 
derden 
te 
verstrekken. 
Hij 
vond 
dat 
de 
waarheid 
boven 
water 
moest 
komen, 
met 
als 
gevolg 
negatieve 
publiciteit 
voor 
ABN 
Amro.123 
De 
rechter 
rekent 
het 
de 
werknemer 
zwaar 
aan 
dat 
hij 
niet 
eerst 
de 
interne 
klokkenluidersprocedure 
heeft 
doorlopen, 
zich 
niet 
juridisch 
heeft 
laten 
voorlichten 
en 
onder 
valse 
voorwendselen 
aan 
de 
informatie 
is 
gekomen. 
Of 
ABN 
Amro 
inderdaad 
foutieve 
informatie 
heeft 
verstrekt, 
doet 
hier 
niet 
ter 
zake. 
De 
rechtbank 
stelt 
dat 
werknemer 
een 
ernstig 
verwijt 
kan 
worden 
gemaakt, 
nu 
het 
handelen 
van 
de 
bankmedewerker 
heeft 
geleid 
tot 
schadelijke 
publiciteit 
en 
een 
klant 
van 
ABN 
Amro 
een 
gerechtelijke 
procedure 
heeft 
aangespannen 
tegen 
de 
bank.124 
Uit 
deze 
uitspraak 
blijkt 
dus 
dat 
(potentiële) 
klokkenluiders 
ook 
te 
maken 
hebben 
met 
de 
gevolgen 
van 
hun 
handelen 
voor 
werkgevers. 
Dit 
is 
van 
belang 
op 
het 
moment 
dat 
er, 
zoals 
in 
dit 
geschil, 
wat 
valt 
aan 
te 
merken 
op 
de 
wijze 
waarop 
de 
werknemer 
heeft 
geopereerd 
bij 
het 
aan 
de 
kaak 
stellen 
van 
een 
misstand. 
Indien 
een 
misstand 
proportioneel 
en 
zorgvuldig 
is 
gemeld 
is 
de 
schade 
voor 
de 
werkgever 
al 
122 
Conclusie 
A-­‐G 
bij 
HR 
20 
april 
1990, 
NJ 
1990/702 
punt 
2.1.2 
123 
Zie 
bijv. 
“ABN 
Amro 
loog 
over 
tegoeden 
Ecopetrol”, 
Telegraaf 
10 
november 
2009 
124 
Rb. 
Amsterdam 
21 
januari 
2010, 
JAR 
2010/66 
r.o. 
4.2-­‐4.5
zoveel 
mogelijk 
beperkt.125 
Een 
zorgvuldig 
handelende 
klokkenluider 
hoeft 
bovendien 
niet 
te 
vrezen 
voor 
aansprakelijkheidsstelling 
door 
de 
werkgever; 
immers, 
artikel 
7:661 
BW 
biedt 
daarvoor 
voldoende 
waarborgen.126 
35 
3.1.6. 
Het 
evenredigheidscriterium 
Veelal 
leidt 
het 
luiden 
van 
de 
klok 
tot 
een 
arbeidsconflict, 
met 
uiteindelijk 
een 
onwerkbare 
situatie 
tot 
gevolg. 
De 
vraag 
of 
dat 
daadwerkelijk 
zo 
is 
en 
of 
een 
eventueel 
ontslag 
op 
staande 
voet 
van 
een 
klokkenluider 
gerechtvaardigd 
is, 
is 
een 
factor 
die 
rechters 
laten 
meewegen 
bij 
klokkenluiderszaken. 
Een 
journalist 
van 
Omroep 
Amersfoort 
had 
een 
open 
brief 
geschreven 
aan 
de 
gemeenteraad 
en 
het 
college 
van 
B&W 
van 
Amersfoort. 
In 
de 
brief 
werd 
kritiek 
geuit 
op 
het 
omroepbeleid 
en 
het 
management. 
Dit 
gebeurde 
op 
het 
moment 
dat 
de 
gemeente 
diende 
te 
bepalen 
of 
de 
omroep 
in 
aanmerking 
kwam 
voor 
een 
zendmachtiging. 
De 
rechtbank 
stelt 
dat 
deze 
werknemer 
de 
vrijheid 
heeft 
zijn 
mening 
te 
uiten 
en 
om 
maatschappelijke 
misstanden 
intern 
aan 
te 
kaarten, 
maar 
dat 
geen 
sprake 
was 
van 
moedwillig 
schade 
toebrengen 
door 
de 
werknemer. 
De 
rechtbank 
overweegt 
zelfs 
dat 
als 
de 
werknemer 
niet 
eerst 
intern 
zijn 
kritiek 
uit, 
het 
ontslag 
in 
deze 
situatie 
een 
te 
zware 
sanctie 
is. 
Van 
schade 
aan 
de 
kant 
van 
de 
omroep 
is 
immers 
niet 
gebleken 
en 
het 
handelen 
van 
de 
journalist 
staat 
niet 
in 
verhouding 
tot 
de 
gevolgen 
van 
een 
ontslag.127 
Zodra 
een 
werknemer 
een 
misstand 
zorgvuldig 
(conform 
daarvoor 
gegeven 
criteria) 
heeft 
gemeld, 
dan 
is 
een 
sanctie 
sowieso 
niet 
op 
zijn 
plaats. 
In 
dat 
licht 
is 
het 
zelfs 
niet 
van 
belang 
hoe 
zwaar 
de 
maatregel 
is.128 
Van 
Uden 
stelt 
zelfs 
dat 
zodra 
een 
misstand 
niet 
volgens 
de 
regels 
is 
gemeld, 
het 
maar 
de 
vraag 
is 
of 
een 
ontslag 
op 
staande 
voet 
proportioneel 
is.129 
In 
lijn 
met 
het 
EHRM 
dient 
125 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
20; 
Zie 
ook: 
Annotatie 
Vegter 
bij 
Rb. 
Amsterdam 
9 
juli 
2003, 
JAR 
2003/191 
126 
Van 
Coevorden 
2002 
127 
Rb. 
Amersfoort 
27 
december, 
JAR 
2007/74 
r.o. 
4 
128 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
20 
129 
Ktr. 
Tiel 
10 
februari 
1999, 
JAR 
1999/223
immers 
gewaakt 
te 
worden 
voor 
het 
zogeheten 
“chilling 
effect”, 
namelijk 
dat 
ervoor 
moet 
worden 
gewaakt 
dat 
werknemers 
geen 
misstand 
meer 
aan 
de 
kaak 
durven 
stellen 
gezien 
de 
eventuele 
gevolgen. 
3.1.7. 
Functie 
De 
aard 
van 
het 
beroep 
van 
de 
werknemer 
is 
van 
belang 
bij 
de 
vraag 
of 
een 
beperking 
van 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
gerechtvaardigd 
is. 
Hakvoort 
onderschrijft 
het 
belang 
hiervan 
en 
noemt 
het 
voorbeeld 
van 
een 
Interpol-­‐medewerker, 
die 
zich 
in 
het 
kader 
van 
het 
algemeen 
belang 
in 
het 
bijzonder 
dient 
te 
houden 
aan 
zijn 
geheimhoudingsverplichting.130 
In 
de 
klokkenluiderszaak 
Stiekema/Organon 
komt 
de 
functie 
van 
de 
klokkenluider 
aan 
de 
orde: 
internist 
Stiekema 
gaf 
aan 
dat 
hij 
in 
een 
conflict 
van 
plichten 
verkeerde: 
enerzijds 
moest 
hij 
zich 
als 
goed 
werknemer 
gedragen 
en 
anderzijds 
had 
hij 
als 
arts 
en 
“clinical 
expert” 
de 
plicht 
om 
patiënten 
te 
beschermen 
tegen 
onnodige 
risico’s 
bij 
deelname 
aan 
experimenteel 
onderzoek. 
Door 
de 
zorgvuldig, 
wetenschappelijk 
onderbouwde 
mening 
van 
Stiekema 
staat 
zijn 
belangenafweging 
niet 
ter 
discussie. 
De 
internist 
maakte 
een 
verantwoorde 
afweging.131 
Het 
EHRM 
en 
de 
Nederlandse 
rechters 
trekken 
voor 
wat 
betreft 
de 
rechten 
en 
privileges 
van 
werknemers 
dus 
dezelfde 
lijn. 
3.2. 
Slotopmerkingen 
Op 
basis 
van 
de 
gepubliceerde 
jurisprudentie 
kan 
geconcludeerd 
worden 
dat 
het 
grondrecht 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
slechts 
indirect 
doorwerkt. 
De 
uitingsvrijheid 
is 
een 
onderdeel 
van 
de 
belangenafweging 
en 
heeft 
bij 
de 
beoordeling 
van 
klokkenluiderszaken 
een 
marginale 
rol.132 
Zodra 
een 
klokkenluiderszaak 
bij 
de 
rechter 
belandt, 
focussen 
de 
Nederlandse 
rechters 
zich 
op 
de 
geheimhoudingsplicht 
die 
rust 
op 
de 
werknemer. 
Daaruit 
vloeit 
voort 
dat 
de 
ondergeschikte 
gehouden 
is 
tot 
loyaliteit 
en 
discretie 
jegens 
zijn 
werkgever. 
Hierin 
schuilt 
een 
discrepantie 
met 
het 
EHRM, 
die 
het 
klokkenluidersvraagstuk 
juist 
vanuit 
de 
vrijheid 
van 
meningsuiting 
benadert. 
36 
130 
Annotatie 
Hakvoort 
bij 
HR 
26 
oktober 
2012, 
JIN 
2012/194 
punt 
3 
131 
Rb. 
Amsterdam 
9 
juli 
2003, 
JAR 
2003/191 
r.o. 
10-­‐12. 
Zie 
ook: 
Ktr. 
15 
oktober 
2004, 
JAR 
2005/35 
132 
Annotatie 
Van 
Uden 
bij 
Hof 
’s-­‐Gravenhage 
15 
november 
2011, 
JAR 
2012/11
De 
vraag 
is 
of 
klokkenluiders 
hierdoor 
in 
Nederland 
slechter 
af 
zijn. 
Uit 
het 
feit 
dat 
Nederlandse 
rechters 
dit 
vraagstuk 
vanuit 
een 
ander 
gezichtspunt 
benaderen, 
kan 
dit 
niet 
direct 
worden 
afgeleid. 
Waar 
het 
EHRM 
altijd 
begint 
met 
het 
beginsel 
dat 
een 
werknemer 
jegens 
zijn 
werkgever 
“a 
duty 
of 
loyality, 
reserve 
and 
discretion” 
heeft, 
hameren 
de 
Nederlandse 
rechters 
op 
hetzelfde 
beginsel.133Een 
werknemer 
dient 
zich 
in 
beginsel 
te 
conformeren 
aan 
zijn 
geheimhoudingsplicht, 
maar 
het 
EHRM 
gaat 
uit 
van 
bescherming 
van 
de 
klokkenluidende 
werknemer. 
Uit 
de 
Nederlandse 
jurisprudentie 
blijkt 
dat 
sprake 
moet 
zijn 
van 
zwaarwegende 
omstandigheden, 
om 
onder 
de 
geheimhoudingsplicht 
uit 
te 
komen. 
37 
Deze 
laatste 
invalshoek 
blijkt 
ook 
uit 
het 
type 
misstand 
dat 
in 
aanmerking 
komt 
voor 
bescherming. 
Het 
Europees 
gerechtshof 
meent 
dat 
ook 
alledaagse 
misstanden 
moeten 
kunnen 
worden 
aangekaart, 
zelfs 
binnen 
een 
onderneming. 
De 
Nederlandse 
rechters 
leggen 
de 
lat 
in 
dat 
opzicht 
hoger 
dan 
het 
EHRM. 
Zo 
werd 
in 
de 
Pettense 
klokkenluiderszaak 
de 
kring 
van 
misstanden 
beperkt 
tot 
een 
aantal 
categorieën. 
Of 
in 
Nederland 
een 
klokkenluider 
bescherming 
geniet, 
hangt 
af 
van 
de 
wijze 
waarop 
hij 
heeft 
geopereerd 
en 
welke 
misstand 
hij 
aankaart. 
Zo 
moet 
de 
onthulling 
een 
maatschappelijk, 
dan 
wel 
algemeen 
belang 
dienen. 
Bij 
de 
wijze 
waarop 
de 
klokkenluider 
de 
informatie 
onthult, 
dient 
hij 
te 
kiezen 
voor 
de 
voor 
zijn 
werkgever 
minst 
schadelijke 
wijze. 
Ook 
dit 
is 
in 
overeenstemming 
met 
hetgeen 
het 
EHRM 
van 
een 
klokkenluider 
verwacht. 
Analyse 
van 
de 
rechtspraak 
schetst 
het 
beeld 
dat 
rechters 
ten 
faveure 
van 
de 
klokkenluiders 
beslissen, 
indien 
deze 
zorgvuldig 
heeft 
gehandeld.134 
De 
problemen 
voor 
werknemers 
doemen 
bijna 
altijd 
op 
zodra 
een 
werknemer 
afwijkt 
van 
het 
beginsel 
om 
een 
misstand 
intern 
te 
melden, 
bijvoorbeeld 
als 
hij 
zijn 
zorgen 
aan 
de 
orde 
stelt 
bij 
een 
toezichthouder, 
omdat 
hij 
geen 
heil 
ziet 
in 
de 
interne 
kanalen. 
Dergelijke 
meldingen 
zijn 
voor 
een 
werkgever 
veelal 
niet 
de 
minst 
schadelijke 
weg. 
Het 
is 
echter 
niet 
helder 
wat 
van 
de 
werkgever 
mag 
worden 
verwacht, 
ter 
zake 
het 
creëren 
van 
een 
bedrijfscultuur 
waarin 
misstanden 
openlijk 
kunnen 
worden 
aangekaart. 
133 
Briejer 
& 
Koevoets 
2013, 
p. 
108 
134 
Verhulp 
2013, 
p. 
84
Voorts 
leidt 
het 
melden 
van 
een 
misstand 
veelal 
tot 
een 
verstoorde 
arbeidsrelatie, 
met 
als 
gevolg 
ontbinding 
van 
de 
arbeidsovereenkomst 
met 
(beperkte) 
of 
zonder 
vergoeding, 
afhankelijk 
van 
de 
zorgvuldigheid 
waarmee 
de 
werknemer 
heeft 
gehandeld. 
Bovendien 
kan 
klokkenluiden 
zelfs 
los 
van 
het 
inhoudelijke 
oordeel 
tot 
ontbinding 
leiden 
omdat 
sprake 
is 
van 
vertroebeling 
van 
de 
arbeidsverhouding.135 
Ook 
het 
goede 
trouw-­‐vereiste 
levert 
problemen 
op. 
Het 
is 
bijna 
onontkoombaar 
dat 
het 
algemeen 
en 
persoonlijk 
belang 
parallel 
aan 
elkaar 
lopen. 
Waar 
het 
EHRM 
dit 
onderschrijft, 
is 
dit 
in 
Nederland 
niet 
het 
geval. 
Hetgeen 
voor 
klokkenluidende 
werknemers 
negatief 
kan 
uitpakken. 
De 
rechtspraak 
in 
Nederland 
is 
tamelijk 
casuïstisch 
in 
vergelijking 
tot 
de 
wijze 
waarop 
het 
EHRM 
de 
klokkenluiderszaken 
behandelt. 
Dit 
geeft 
(potentiële) 
klokkenluiders 
minder 
houvast 
dan 
het 
EHRM 
terwijl 
duidelijkheid 
nou 
juist 
iets 
is 
waar 
werknemers 
op 
dit 
punt 
bij 
gebaat 
zijn.136 
Gebrek 
daaraan 
kan 
eveneens 
een 
afschrikwekkend 
hebben 
op 
potentiële 
klokkenluiders, 
die 
zich 
wel 
twee 
keer 
zullen 
bedenken 
alvorens 
zij 
iets 
aan 
de 
kaak 
stellen.137 
Kortom, 
het 
ontbreekt 
in 
Nederland 
aan 
duidelijke 
toetsingscriteria. 
In 
het 
verleden 
is 
al 
geregeld 
de 
vraag 
gesteld 
of 
het 
huidige 
arbeidsrecht 
voldoende 
waarborgen 
biedt 
voor 
correct 
handelende 
klokkenluiders 
of 
dat 
specifieke 
wetgeving 
noodzakelijk 
is.138 
Hoewel 
Van 
Uden 
het, 
op 
basis 
van 
de 
gepubliceerde 
uitspraken, 
een 
mythe 
noemt 
dat 
klokkenluiders 
het 
onderspit 
delven, 
komt 
er 
nu 
wetgeving 
voor 
klokkenluiders.139 
Dit 
kan 
de 
rechtszekerheid 
voor 
potentiële 
klokkenluidende 
werknemers 
ten 
goede 
komen. 
38 
135 
Ktr. 
Wageningen 
31 
januari 
2012, 
LJN 
BV8167 
136 
Van 
Steenvoorden 
2011, 
p. 
265 
137 
Van 
Uden 
2013, 
p. 
20 
138 
Willems 
2003, 
p. 
2. 
139 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders, 
Kamerstukken 
II 
33 
258.
39 
Hoofdstuk 
4 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
“Tussen 
loyaliteit 
en 
klokkenluiden 
staan 
wetten 
in 
de 
weg 
en 
praktische 
bezwaren”.140 
Het 
initiatiefwetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders, 
op 
17 
december 
2013 
aangenomen 
in 
de 
Tweede 
Kamer,141 
is 
het 
paradepaardje 
van 
SP-­‐kamerlid 
Ronald 
van 
Raak.142 
Hij 
wordt 
daarbij 
gesteund 
door 
de 
partijen 
aan 
de 
linkerkant 
van 
het 
politieke 
spectrum, 
PvdA, 
D66, 
Groenlinks 
en 
de 
Partij 
voor 
de 
Dieren. 
Deze 
politieke 
partijen 
zijn 
geïnspireerd 
geraakt 
door 
klokkenluiders 
als 
Ad 
Bos, 
Paul 
Schaap 
en 
Fred 
Spijkers.143 
Doel 
van 
dit 
wetsvoorstel 
is 
dat 
er 
een 
cultuur 
ontstaat 
waarbinnen 
mensen 
zonder 
angst 
maatschappelijke 
misstanden 
durven 
te 
melden. 
Bestaande 
regelingen 
gaan 
uit 
van 
de 
relatie 
werknemer-­‐werkgever 
waardoor 
melding 
maken 
van 
een 
misstand 
daardoor 
vooral 
wordt 
gezien 
als 
een 
arbeidsconflict. 
In 
de 
Memorie 
van 
Toelichting 
wordt 
uitgelegd 
dat 
klokkenluiders 
geen 
conflict 
hebben 
met 
hun 
werkgever, 
maar 
melding 
maken 
van 
een 
misstand. 
Het 
arbeidsconflict 
is 
juist 
het 
gevolg 
van 
de 
melding. 
4.1. 
Een 
toelichting 
Kern 
van 
het 
plan 
is 
dat 
de 
voorwaarden 
voor 
het 
melden 
van 
maatschappelijke 
misstanden 
worden 
verbeterd. 
Enerzijds 
door 
onderzoek 
naar 
de 
wantoestanden 
mogelijk 
te 
maken, 
anderzijds 
door 
de 
melders 
beter 
te 
beschermen. 
Om 
dit 
te 
bewerkstelligen 
zal 
een 
Huis 
voor 
Klokkenluiders, 
als 
onafhankelijk 
instituut, 
worden 
opgericht. 
Dit 
Huis 
zal 
onderdeel 
worden 
van 
de 
Nationale 
ombudsman. 
Het 
instituut 
zal 
zowel 
openstaan 
voor 
meldingen 
uit 
de 
publieke 
als 
private 
sector. 
Tot 
het 
takenpakket 
van 
het 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
behoren 
de 
advisering 
en 
ondersteuning 
van 
melders, 
de 
beoordeling 
van 
meldingen 
en 
het 
doen 
van 
onderzoek 
van 
maatschappelijke 
misstanden.144 
140 
Helstone 
2013, 
p. 
62 
(vrij 
naar 
Elsschot) 
141 
“Kamer 
steunt 
Huis 
voor 
Klokkenluiders”, 
Volkskrant 
17 
december 
2013 
142 
Kamerstukken 
II, 
33 
258 
143 
Kamerstukken 
II, 
33 
258, 
nr. 
3 
144 
Een 
melder 
in 
de 
zin 
van 
de 
Wet 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
is 
een 
werknemer 
die 
een 
vermoeden 
van 
een 
misstand 
meldt 
bij 
het 
Huis. 
Artikel 
1 
sub 
c 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders
Alvorens 
het 
wetsvoorstel 
te 
analyseren 
is 
het 
van 
belang 
te 
schetsen 
hoe 
het 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
zal 
gaan 
opereren. 
Een 
werknemer 
die 
het 
vermoeden 
heeft 
van 
een 
maatschappelijke 
misstand 
kan 
zich 
– 
onder 
bepaalde 
voorwaarden 
– 
melden 
bij 
het 
Huis. 
Zo 
zal 
de 
werknemer 
zijn 
naam 
moeten 
bekendmaken 
aan 
het 
Huis, 
een 
concrete 
omschrijving 
geven 
van 
de 
veronderstelde 
misstanden 
en 
de 
grond 
waarop 
hij 
zijn 
vermoeden 
baseert.145 
Het 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
is 
in 
beginsel 
verplicht 
de 
melding 
een 
gevolg 
te 
geven146 
Maar 
er 
zijn 
wel 
enkele 
uitzonderingen. 
Het 
Huis 
heeft 
geen 
verplichting 
een 
onderzoek 
in 
te 
stellen 
of 
voort 
te 
zetten 
als: 
40 
147 
-­‐ 
Er 
aangaande 
de 
melding 
al 
een 
strafrechtelijke 
procedure 
aanhangig 
is148; 
-­‐ 
Het 
verzoek 
niet 
voldoet 
aan 
de 
formele 
eisen 
(bekendheid 
van 
naam 
van 
de 
werknemer, 
omschrijving 
misstand 
en 
de 
onderbouwing); 
-­‐ 
De 
ernst 
van 
misstand 
of 
het 
maatschappelijk 
belang 
kennelijk 
onvoldoende 
zijn; 
-­‐ 
Het 
Huis 
dezelfde 
misstand 
al 
onderzoekt 
of 
onderzocht 
heeft 
en 
geen 
sprake 
is 
van 
nieuwe 
informatie 
die 
tot 
een 
andersluidend 
onderdeel 
kunnen 
leiden; 
-­‐ 
Door 
rechters 
al 
over 
de 
misstand 
is 
geoordeeld 
en 
dit 
oordeel 
onherroepelijk 
is; 
of 
-­‐ 
De 
werknemer 
onvoldoende 
meewerkt 
aan 
het 
verloop 
van 
het 
onderzoek.149 
Zodra 
het 
Huis 
geen 
onderzoek 
instelt, 
deelt 
zij 
dit 
onder 
vermelding 
van 
de 
reden 
mee 
aan 
werkgever 
en 
werknemer.150 
Indien 
aan 
de 
voorwaarden 
is 
voldaan 
en 
er 
geen 
sprake 
is 
van 
één 
of 
meer 
uitzonderingsgrond(en), 
zal 
het 
instituut, 
als 
reactie 
op 
de 
melding, 
een 
vooronderzoek 
opstarten. 
Daarbij 
heeft 
het 
Huis 
zich 
tot 
doel 
gesteld 
om 
deze 
fase 
binnen 
zes 
maanden 
af 
te 
ronden. 
Gedurende 
deze 
periode 
zal 
worden 
onderzocht 
of 
de 
melder 
voldoende 
heeft 
onderbouwd 
dat 
sprake 
is 
van 
een 
maatschappelijke 
misstand. 
Het 
Huis 
heeft 
de 
mogelijkheid 
om 
tijdens 
het 
vooronderzoek 
gebruik 
te 
maken 
van 
externe 
deskundigen. 
Als 
na 
het 
vooronderzoek 
blijkt 
dat 
het 
verzoek 
van 
de 
melder 
voldoende 
is 
onderbouwd, 
stelt 
het 
Huis 
een 
145 
Artikel 
7 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
146 
Artikel 
9 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
147 
Kamerstukken 
II 
33 
258, 
nr. 
3 
148 
Artikel 
9 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
149 
Artikel 
12 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
150 
Artikel 
13 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders
(vervolg)onderzoek 
in.151 
Gestreefd 
wordt 
om 
dit 
gedeelte 
binnen 
een 
jaar 
na 
de 
afronding 
van 
het 
vooronderzoek 
af 
te 
ronden. 
Ook 
tijdens 
deze 
fase 
kan 
het 
instituut 
besluiten 
het 
onderzoek 
te 
stoppen 
als 
zich 
situaties 
voordoen 
als 
genoemd 
in 
artikel 
12 
van 
het 
wetsvoorstel. 
In 
dit 
stadium 
van 
het 
onderzoek 
gaat 
het 
Huis 
na 
of 
aannemelijk 
is 
geworden 
dat 
sprake 
is 
van 
een 
misstand 
en 
of 
de 
werkgever 
zich 
jegens 
de 
betreffende 
werknemer 
behoorlijk 
heeft 
gedragen. 
Het 
Huis 
kan 
partijen 
oproepen 
om 
te 
verschijnen, 
inlichtingen 
te 
verstrekken, 
experts 
inschakelen 
en 
ter 
plaatse 
onderzoek 
verrichten.152 
Zodra 
partijen 
hebben 
gereageerd 
op 
de 
bevindingen 
van 
het 
Huis 
zal 
het 
onderzoek 
openbaar 
worden 
gemaakt 
in 
de 
vorm 
van 
een 
rapport.153 
Dit 
rapport 
bevat 
aanbevelingen 
en 
nadrukkelijk 
geen 
vaststelling 
van 
civiele 
en/of 
strafrechtelijke 
aansprakelijkheid.154 
4.1.1. 
Noodzaak 
interne 
melding 
Vanwege 
de 
loyaliteitsverplichting 
van 
werknemer 
jegens 
werkgever 
hechten 
rechters 
(en 
ook 
werkgevers) 
er 
veel 
waarde 
aan, 
als 
een 
misstand 
eerst 
intern 
wordt 
gemeld. 
De 
indieners 
van 
het 
wetsvoorstel 
hadden 
aanvankelijk 
niet 
voortgeborduurd 
op 
gewezen 
rechtspraak, 
maar 
hadden 
als 
uitgangspunt 
dat 
klokkenluiders 
direct 
het 
Huis 
mochten 
inschakelen. 
Hiermee 
werd 
echter 
het 
uitgangpunt 
om 
een 
misstand 
eerst 
intern 
te 
melden, 
doorkruist.155 
Het 
motief 
hiervoor 
was 
dat 
uit 
onderzoek 
was 
gebleken 
dat 
in 
Nederland 
geen 
cultuur 
bestaat 
waarin 
mensen 
zonder 
angst 
maatschappelijke 
misstanden 
durven 
aan 
te 
kaarten.156In 
dat 
licht 
vonden 
de 
initiatiefnemers 
het 
van 
belang 
dat 
de 
werknemer 
ook 
direct 
extern 
hun 
heil 
kunnen 
zoeken, 
zonder 
eerst 
intern 
melding 
te 
hebben 
gedaan. 
Op 
deze 
zienswijze 
is 
kritiek 
gekomen. 
In 
haar 
advies 
heeft 
de 
Raad 
van 
State 
gereageerd 
op 
het 
initiatiefwetsvoorstel 
door 
te 
stellen 
dat 
een 
werkgever 
zelf 
verantwoordelijk 
is 
voor 
de 
eigen 
organisatie. 
Om 
die 
reden 
zal 
het 
Huis 
eerst 
moeten 
41 
151 
Artikel 
15 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
152 
Artikel 
16 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
153 
Artikel 
17 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
154 
Artikel 
15 
lid 
2 
en 
3 
Wetsvoorstel 
Huis 
voor 
Klokkenluiders 
155 
Kamerstukken 
II 
33 
258, 
nr. 
7 
156 
Verwijzend 
naar: 
Evaluatie 
klokkenluidersregelingen 
publieke 
sector 
(2008)
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider
Huis voor Klokkenluider

More Related Content

Similar to Huis voor Klokkenluider

DA de Waard (oratie)
DA de Waard (oratie)DA de Waard (oratie)
DA de Waard (oratie)Dick de Waard
 
scriptie opsporing op internet OU
scriptie opsporing op internet OUscriptie opsporing op internet OU
scriptie opsporing op internet OUHenk Salomons
 
Allemaal, Iedereen, Iemand en Niemand
Allemaal, Iedereen, Iemand en Niemand Allemaal, Iedereen, Iemand en Niemand
Allemaal, Iedereen, Iemand en Niemand Maureen van Marle
 
Seminarietekst schijnzelfstandigheid bij webinar Beroep doen op onderaannemer...
Seminarietekst schijnzelfstandigheid bij webinar Beroep doen op onderaannemer...Seminarietekst schijnzelfstandigheid bij webinar Beroep doen op onderaannemer...
Seminarietekst schijnzelfstandigheid bij webinar Beroep doen op onderaannemer...Ikinnoveer
 
Manual Euthanasie N
Manual Euthanasie NManual Euthanasie N
Manual Euthanasie Nguest31c337
 
Van televisie naar online
Van televisie naar onlineVan televisie naar online
Van televisie naar onlineJelmer Voogel
 
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVOUITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVORonin Cox
 
Soc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregel
Soc. Intel. Als Interne BeheersingsmaatregelSoc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregel
Soc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregelmatthiasfreeke
 
BACproef_VosselmanJeffrey_CelPublicAffairsSecuritas_Met_Toegankelijkheidsform...
BACproef_VosselmanJeffrey_CelPublicAffairsSecuritas_Met_Toegankelijkheidsform...BACproef_VosselmanJeffrey_CelPublicAffairsSecuritas_Met_Toegankelijkheidsform...
BACproef_VosselmanJeffrey_CelPublicAffairsSecuritas_Met_Toegankelijkheidsform...Jeffrey Vosselman
 
De "Spamming" in 24 vragen en antwoorden
De "Spamming" in 24 vragen en antwoordenDe "Spamming" in 24 vragen en antwoorden
De "Spamming" in 24 vragen en antwoordenTamara Gielen
 
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...Twittercrisis
 
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...Arnold Aulaign
 
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’svennaessens1
 
Financial Investigator 3 - Compleet LR PDF
Financial Investigator 3 - Compleet LR PDFFinancial Investigator 3 - Compleet LR PDF
Financial Investigator 3 - Compleet LR PDFLarissa Gabrielse
 
Sociale media strategie_voor_politie
Sociale media strategie_voor_politieSociale media strategie_voor_politie
Sociale media strategie_voor_politieFrank Smilda
 
Merk Shake Out in Financial Services
Merk Shake Out in  Financial ServicesMerk Shake Out in  Financial Services
Merk Shake Out in Financial ServicesVanderSluis
 
Social media interne communicatie
Social media interne communicatieSocial media interne communicatie
Social media interne communicatieFrank Smilda
 

Similar to Huis voor Klokkenluider (20)

DA de Waard (oratie)
DA de Waard (oratie)DA de Waard (oratie)
DA de Waard (oratie)
 
scriptie opsporing op internet OU
scriptie opsporing op internet OUscriptie opsporing op internet OU
scriptie opsporing op internet OU
 
Allemaal, Iedereen, Iemand en Niemand
Allemaal, Iedereen, Iemand en Niemand Allemaal, Iedereen, Iemand en Niemand
Allemaal, Iedereen, Iemand en Niemand
 
Seminarietekst schijnzelfstandigheid bij webinar Beroep doen op onderaannemer...
Seminarietekst schijnzelfstandigheid bij webinar Beroep doen op onderaannemer...Seminarietekst schijnzelfstandigheid bij webinar Beroep doen op onderaannemer...
Seminarietekst schijnzelfstandigheid bij webinar Beroep doen op onderaannemer...
 
Heterdaadkracht
HeterdaadkrachtHeterdaadkracht
Heterdaadkracht
 
Manual Euthanasie N
Manual Euthanasie NManual Euthanasie N
Manual Euthanasie N
 
Van televisie naar online
Van televisie naar onlineVan televisie naar online
Van televisie naar online
 
thesis
thesisthesis
thesis
 
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVOUITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO
 
Soc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregel
Soc. Intel. Als Interne BeheersingsmaatregelSoc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregel
Soc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregel
 
BACproef_VosselmanJeffrey_CelPublicAffairsSecuritas_Met_Toegankelijkheidsform...
BACproef_VosselmanJeffrey_CelPublicAffairsSecuritas_Met_Toegankelijkheidsform...BACproef_VosselmanJeffrey_CelPublicAffairsSecuritas_Met_Toegankelijkheidsform...
BACproef_VosselmanJeffrey_CelPublicAffairsSecuritas_Met_Toegankelijkheidsform...
 
De "Spamming" in 24 vragen en antwoorden
De "Spamming" in 24 vragen en antwoordenDe "Spamming" in 24 vragen en antwoorden
De "Spamming" in 24 vragen en antwoorden
 
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...
 
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...
 
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
 
Reasonable Expectations
Reasonable ExpectationsReasonable Expectations
Reasonable Expectations
 
Financial Investigator 3 - Compleet LR PDF
Financial Investigator 3 - Compleet LR PDFFinancial Investigator 3 - Compleet LR PDF
Financial Investigator 3 - Compleet LR PDF
 
Sociale media strategie_voor_politie
Sociale media strategie_voor_politieSociale media strategie_voor_politie
Sociale media strategie_voor_politie
 
Merk Shake Out in Financial Services
Merk Shake Out in  Financial ServicesMerk Shake Out in  Financial Services
Merk Shake Out in Financial Services
 
Social media interne communicatie
Social media interne communicatieSocial media interne communicatie
Social media interne communicatie
 

Huis voor Klokkenluider

  • 1. Leroy Pinas Studentennummer: 3292606 Master: Recht & Onderneming Track: Arbeidsrecht & Sociaal Beleid Scriptiebegeleidster: A.G. Veldman Collegejaar: 2013/2014
  • 2. Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Inleidende bespiegelingen ............................................................................. 4 Hoofdstuk 2. Klokkenluiders en artikel 10 EVRM ................................................................ 9 2.1. Juridisch kader ............................................................................................................ 9 2.1.1. Interne melding ...................................................................................................... 11 2.1.2. Het algemeen belang ............................................................................................. 13 2.1.3. Het betrouwbaarheidscriterium ............................................................................. 15 2.1.4. Het goede trouw-­‐criterium ..................................................................................... 15 2.1.5. Het schade-­‐criterium .............................................................................................. 16 2.1.6. Het evenredigheidscriterium .................................................................................. 17 2.1.7. Functie van de klokkenluider .................................................................................. 18 2.2. Slotopmerkingen ....................................................................................................... 19 Hoofdstuk 3. Klokkenluiders voor het Nederlandse hekje ................................................. 21 3.1. Juridisch kader .......................................................................................................... 21 3.1.1. Interne melding ...................................................................................................... 24 3.1.2. Het algemeen belang ............................................................................................. 29 3.1.3. Betrouwbaarheidscriterium .................................................................................... 31 3.1.4. Het goede trouw-­‐criterium ..................................................................................... 32 3.1.5. Schade-­‐criterium .................................................................................................... 34 3.1.6. Het evenredigheidscriterium .................................................................................. 35 3.1.7. Functie ................................................................................................................... 36 3.2. Slotopmerkingen ....................................................................................................... 36 Hoofdstuk 4 Huis voor Klokkenluiders .............................................................................. 39 4.1. Een toelichting .......................................................................................................... 39 4.1.1. Noodzaak interne melding ..................................................................................... 41 4.1.2. Het algemeen belang ............................................................................................. 44 4.1.2. Betrouwbaarheidscriterium .................................................................................... 45 4.1.4. Het goede trouw-­‐criterium ..................................................................................... 46 4.1.5. Het schade-­‐criterium .............................................................................................. 47 4.1.6. Rechtsbescherming ................................................................................................ 47 4.1.7. Functie van de klokkenluider .................................................................................. 53 4.2. Slotopmerkingen ....................................................................................................... 53 Hoofdstuk 5. Een kijkje over de landsgrenzen ................................................................... 55 2
  • 3. 5.1. Interne melding ......................................................................................................... 56 5.1.1. Het algemeen belang ............................................................................................. 58 5.1.2. Het betrouwbaarheidscriterium ............................................................................. 59 5.1.3. Het goede trouw-­‐criterium ..................................................................................... 59 5.1.4. Het schade-­‐criterium .............................................................................................. 60 5.1.5. Rechtsbescherming ................................................................................................ 61 5.1.6. Functie ................................................................................................................... 63 5.2. Slotopmerkingen ....................................................................................................... 63 6. Conclusie ...................................................................................................................... 65 Bronnenoverzicht ............................................................................................................. 69 3
  • 4. Hoofdstuk 1. Inleidende bespiegelingen “Als ik opstijg en al binnen enkele seconden zegt de computer dat ik met te weinig brandstof ga aankomen. Als ik die melding al bij het opstijgen krijg, dan ga ik toch denken: hier klopt iets niet. Ik zit hier, ik ben piloot en ik lieg niet. En ik zou hier graag openlijk over vertellen, als dit een eerlijke werkgever was, waar ik met mijn problemen terecht kan. Ik hoop van ganser harte, dat er geen vliegtuig hoeft neer te storten om iedereen wakker te maken. Er is dagelijks druk op de bemanning om zo weinig mogelijk brandstof te tanken. Dat beïnvloedt de veiligheid, want je tank kan leeg raken. Dat wil je echt niet. Binnen een fractie van ’n seconde kun je de verkeerde beslissing nemen.”1 4 Bovenstaande scene is afkomstig uit een aflevering van KRO Brandpunt, een onderzoeksprogramma. De uitzending was voor mij reden om dieper in te gaan op het fenomeen “klokkenluiden”. Het is overigens slechts één van de vele klokkenluidersverhalen uit binnen-­‐ en buitenland, dat door de media is opgepikt. Immers, in de media waren ook Mark Felt2, Ad Bos, Fred Spijkers, Hans de Kwaadsteniet3, Piet Postmus4 en zo zijn er nog veel meer. Allemaal voorbeelden van werknemers die meenden een misstand aan de kaak te moeten stellen. Deze werknemers wekken sympathie op; immers, wie juicht het nu niet toe dat er wantoestanden aan de oppervlakte komen.5 Tevens hebben veel klokkenluiders nadelige gevolgen ondervonden door het aan de kaak stellen van een misstand. Denk daarbij aan financiële, psychische en sociale problemen. Het is dan ook van belang dat zorgvuldig opererende klokkenluiders arbeidsrechtelijke bescherming krijgen. Deze 1 Tv-­‐uitzending KRO Reporter, 28-­‐12-­‐2012, “Mayday, Mayday” 2 De klokkenluider achter het Watergate-­‐schandaal 3 ‘Milieu-­‐instituut liegt en bedriegt’, Trouw 20 januari 1999 4 ‘Klokkenluider VUmc alsnog naar de rechter’, NRC 18 oktober 2012 5 Zo blijkt uit een onderzoek van de Universiteit van Cardiff dat 54% van de krantenartikelen positief bericht over klokkenluiders. In 5% van de gevallen werd negatief bericht over werknemers die een vermeende misstand aan de kaak stellen -­‐> Karl Wahl-­‐Jorgensen & Joanne Hunt 2012. p. 399-­‐416
  • 5. gedachtegang wordt door velen onderschreven, maar men verschilt van mening over de vraag hoever deze bescherming moet reiken.6 5 Voordat ik naar de opzet van deze scriptie ga, zal ik eerst aangeven wat een klokkenluider is, teneinde geen misverstanden te laten ontstaan. Daarbij beperk ik me tot klokkenluiders in het arbeidsrecht. Een klokkenluider is iemand met: -­‐ een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een misstand; -­‐ die raakt aan het maatschappelijk belang; en -­‐ die plaatsvindt bij het bedrijf of de organisatie waar hij/zij werkt of heeft gewerkt; of -­‐ die plaatsvindt bij een ander bedrijf of een andere organisatie, indien hij/zij door zijn werkzaamheden kennis heeft gekregen van een mogelijke misstand.7 Er is geen specifieke wetgeving van toepassing op klokkenluiders. Klokkenluiders (en ook werkgevers) zijn derhalve aangewezen op de rechten en verplichtingen die het Burgerlijk Wetboek (“BW”) hen biedt dan wel oplegt. Werknemers die in dienst treden bij een werkgever hebben een plicht tot discretie, loyaliteit en geheimhouding.8 Een misstand moet daarom intern worden gemeld. Die verplichting levert spanningen op zodra een werknemer een misstand aan de kaak wil stellen. Dit vormt de voedingsbodem voor de klokkenluidersproblematiek. Een werknemer kan intern geen gehoor vinden of zich genoodzaakt voelen elders zijn heil te zoeken, terwijl een werkgever er alle belang bij heeft om publicitaire schade te vermijden. Zodra een bedrijf wordt gelinkt aan misstanden en/of wantoestanden, ontstaat er immers zowel intern al extern onrust rondom een onderneming.9 Een werkgever zal zijn ondergeschikte(n) wijzen op de plicht tot geheimhouding en stellen dat sprake is van deloyaal gedrag aan de zijde van de werknemer. Het melden van een misstand door een werknemer mondt dan ook vaak uit in een arbeidsconflict met ontslag als gevolg. 6 Van Uden 2004, p. 17 7 Stb. 2011/427 8 Ex. Artikel 7:611 BW en 7: 678 BW 9 Verdam 2001, p. 15
  • 6. Naast het ontbreken van specifieke wetgeving Is ook de Nederlandse rechtspraak op het gebied van klokkenluiders beperkt .10 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) heeft duidelijke afwegingscriteria ontwikkeld voor de beoordeling van klokkenluiderszaken, namelijk (i) de wijze waarop de informatie is onthuld (ii) het algemeen belang dat met de onthulling is gediend (iii) het betrouwbaarheidsgehalte van de informatie (iv) het te goeder trouw-­‐criterium (v) het schadecriterium en (vi) de zwaarte van de sanctie die aan de werkgever is opgelegd.11 Het EHRM toetst de zaak aan de vrijheid van meningsuiting en stelt dat klokkenluiden een beschermde werknemersuiting is.12 Daarnaast oordeelt het EHRM dat dit grondrecht van toepassing is op de werkvloer in de relatie werkgever-­‐werknemer. In het Nederlands arbeidsrecht doen klokkenluiders niet of nauwelijks een beroep op artikel 10 EVRM, ondanks dat dit artikel rechtstreekse werking heeft.13 De Hoge Raad heeft zich in oktober 2012 voor het eerst uitgesproken over klokkenluiden, hetgeen één van de aanleidingen was om dit onderzoek op te starten.14 In deze zaak werd de hoofdregel geformuleerd dat een werknemer de misstand eerst intern dient te melden ex artikel 7:611 BW. De persoon in kwestie, Peter Quirijns, had dit niet gedaan en meende dat sprake was van financiële wanpraktijken binnen de bank. Hij maakte dit openbaar door een cliënt deelgenoot te maken van de ontslagbrief, die hij aan zijn werkgever stuurde. Zijn werkgever, Theodoor Gillissen Bankiers, meende dat Quirijns zijn loyaliteitsverplichting had geschonden. Quirijns beriep zich op interne regels en wetgeving, waaruit zou voortvloeien dat het belang van de klant diende te prevaleren boven dat van de bank. Bovendien had interne melding niet voor de hand gelegen, aangezien de misstand betrekking had op de superieuren van Quirijns en de interne melding om die reden waarschijnlijk geen effect zou hebben gehad. De werknemer is in het gelijk gesteld door de Hoge Raad. Deze rechtsinstantie heeft het 6 10 Briejer & Koevoets 2013, p. 107 11 EHRM 12 Februari 2008, NJ 2008/305; EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) 12 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282, r.o. 73 (Heinisch/Duitsland) 13 Artikel 93 en 94 GW 14 HR 26 oktober 2012 JAR 2012/313 (Quirijns/TGB)
  • 7. arrest gecasseerd en terugverwezen naar het Hof. De Hoge Raad heeft in deze zaak niet de ontwikkelde criteria van het EHRM betrokken. Een gemiste kans volgens sommige.15 7 Naast de verschijning van dit arrest heeft de politiek niet stilgezeten en medio 2012 is het initiatiefwetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders ingediend.16 Dit voorstel omvat een verbeteringen van de voorwaarden voor het melden van maatschappelijke misstanden. Voorts wordt beoogd om de rechtsbescherming voor klokkenluiders te verbeteren. Dit plan is uniek, omdat het Huis voor Klokkenluiders niet alleen de klokkenluiders zullen bijstaan en adviseren, maar ook de misstanden zelf gaat onderzoeken. De Tweede Kamer heeft op 17 december 2013 ingestemd met dit initiatiefwetsvoorstel. Daarmee lijkt de eerste Nederlandse klokkenluiderwet voor werknemers in aantocht. In het Verenigd Koninkrijk bestaat al veel langer een klokkenluiderswet, de Public Interest Disclosure Act (“PIDA”), die in 1999 van kracht werd17 . Deze wet wordt alom geprezen en gekwalificeerd als toonaangevend.18 Bovendien vertoont de wet paralellen met de later, door het EHRM, ontwikkelde afwegingscriteria. Het is de vraag of de rechtsbescherming van klokkenluiders daadwerkelijk zal worden verbeterd met het Huis voor Klokkenluiders. Om dat na te gaan staat in deze scriptie de volgende probleemstelling centraal: Is de bescherming voor klokkenluiders in het Nederlandse arbeidsrecht voldoende en in welke mate draagt het initiatiefwetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders daaraan bij? Teneinde deze probleemstelling te kunnen beantwoorden zullen eerst een aantal deelvragen aan de orde komen: 1. Hoe is het anno 2014 in Nederland gesteld met de rechtsbescherming voor klokkenluiders in het arbeidsrecht? 15 Van Uden 2013, p. 20 16 Kamerstukken II 33 258 17 De PIDA is expliciet van toepassing verklaard op werknemers 18 “The protection of ‘whistle-­‐blowers’”, Raad van Europa 14 december 2009, p. 23
  • 8. 2. Is het Huis voor Klokkenluiders geschikt om de positie van klokkenluiders in het 8 arbeidsrecht te versterken? 3. Wat kan het Huis voor Klokkenluiders leren van de Britse Public Interest Disclosure Act? Om te beginnen zal in hoofdstuk 2 en 3 de eerste deelvraag worden beantwoord door de rechtsbescherming van klokkenluiders in het arbeidsrecht te analyseren. Aan de hand van de arresten van het EHRM zal in hoofdstuk 2 nader invulling worden gegeven aan de eerder genoemde criteria. In het vervolg wordt in hoofdstuk 3 aan de hand van dezelfde afwegingscriteria de rechtsbescherming voor klokkenluiders in Nederland uiteengezet. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de Nederlandse jurisprudentie. In hoofdstuk 4 zal ingegaan worden op het Huis voor Klokkenluiders. In dat deel wordt met behulp van de literatuur uiteengezet of de positie voor klokkenluiders in het arbeidsrecht zal verbeteren naar aanleiding van het Huis voor Klokkenluiders, waarmee de tweede deelvraag kan worden beantwoord. Tenslotte zal in hoofdstuk 5 een rechtsvergelijking worden gemaakt waarbij de Britse klokkenluiderswet PIDA aan bod komt en antwoord gegeven kan worden op de derde deelvraag . Dit onderzoek worden afgesloten met een allesomvattende conclusie.
  • 9. 9 Hoofdstuk 2. Klokkenluiders en artikel 10 EVRM In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de arresten van het EHRM , aangezien door dit Europees Gerechtshof richtinggevende uitspraken zijn gedaan voor klokkenluiders. 2.1. Juridisch kader Voor een goed begrip van de hierna te bespreken jurisprudentie is het van belang om eerst het juridische kader te schetsen. Een klokkenluidende werknemer oefent zijn recht op vrije meningsuiting uit. Dit grondrecht is verankerd in artikel 10 EVRM.19 De bepalingen uit dit verdrag zijn in beginsel van toepassing op de relatie overheid-­‐burger, een verticale verhouding. In 2000 oordeelde het EHRM al dat art. 10 EVMR ook horizontale werking heeft.20 Dit houdt in dat artikel 10 EVRM dus ook tussen burgers onderling gelding heeft. Het EHRM stelde: “member States have a positive obligation to protect the right to freedom of expression even in the sphere of relations between individuals.” Werknemers kunnen mitsdien bescherming ontlenen aan artikel 10 EVRM.21 Deze bescherming is niet absoluut; er kunnen beperkingsmogelijkheden zijn ten aanzien van de uitoefening van de expressievrijheid.22 Het EHRM hanteert daarbij het gangbare beslissingsschema, waarbij inbreuk op de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting is toegestaan, mits deze: -­‐ is voorzien bij wet; -­‐ een legitiem doel dient (denk daarbij aan de bescherming van de reputatie of rechten van anderen of het voorkomen dat vertrouwelijke informatie onthuld wordt); en 19 Dit verdrag is geratificeerd door Nederland, Trb. 1954, 151 20 EHRM 29 februari 2000, NJ 2001/73 21 Van Uden 2013, p. 13 22 Artikel 10 lid 2 EVRM
  • 10. 10 -­‐ noodzakelijk is in een democratische samenleving.23 Ten aanzien van de normering van klokkenluiden op de werkvloer komt het veelal aan op de noodzakelijkheidstoets. Deze toetsing heeft oog voor het vraagstuk of het doel en middel in redelijke verhouding tot elkaar staan. In dit verband springen twee arresten in het oog, Guja/Moldavië24 en Heinisch/Duitsland.,25 In de zaak Guja/Moldavië sprak het Hof zich voor de eerste maal uit over het fenomeen klokkenluiden en onder welke voorwaarden het openbaren van vertrouwelijke informatie beschermd behoort te zijn. Het Hof gaf aan dat werknemers, net als ambtenaren, een potentiële klokkenluider kunnen zijn. De overwegingen die een werknemer ertoe brengen om als klokkenluider op te treden, gelden ongeacht de van toepassing zijnde rechtsverhouding.26 Voor beide categorieën, ambtenaren en werknemers, geldt dat zij in beginsel ten opzichte van hun werkgever een “duty of loyality, reserve and discretion” hebben. Werknemers mogen derhalve niet lichtvaardig opereren met het naar buiten brengen van vertrouwelijke bedrijfsgegevens. Het melden van misstanden aan de hand van interne informatie kan onder omstandigheden bescherming verdienen. Daarbij dienen de volgende afwegingscriteria in samenhang te worden bekeken: -­‐ De wijze waarop de informatie is onthuld; -­‐ Het algemeen belang dat met de onthulling is gediend; -­‐ Het waarheidsgehalte van de onthulde informatie; -­‐ Het motief van de klokkenluider; -­‐ De schade die de werkgever door de onthulling lijdt; en -­‐ De zwaarte van de opgelegde sanctie. Door middel van deze criteria kan de belangenafweging tussen de geheimhoudingsplicht en de vrijheid van meningsuiting worden getoetst. Een aantal jaar later, in de zaak Heinisch/Duitsland, paste het EHRM dezelfde criteria als bij Guja/Moldavie toe op een klokkenluidende werknemer. Hiermee wordt het uitgangspunt van het Hof benadrukt dat de ontwikkelde afwegingscriteria voor de 23 EHRM 26 april 1979, NJ 1980/146 (Sunday Times/Verenigd Koninkrijk) 24 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavië) 25 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) 26 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 70 -­‐71
  • 11. normering van klokkenluiderzaken ook van toepassing zijn bij werknemers. De algehele opinie in de literatuur is dat het Hof in Straatsburg met deze arresten duidelijkheid heeft gecreëerd, met als gevolg dat men positief gestemd is ten opzichte van klokkenluiden.27 De benadering van het EHRM is gestructureerd en biedt houvast. In de volgende paragrafen zal dieper worden ingegaan toetsingscriteria van het EHRM en de rechtsbescherming van (potentiële) klokkenluiders. 11 2.1.1. Interne melding In het licht van de loyaliteitsverplichting van de werknemer ten opzichte van de werkgever stelt het EHRM dat van belang is dat de misstand op de juiste wijze wordt aangekaart. Het uitgangspunt dat een misstand eerst intern gemeld moet worden geldt in alle uitspraken van het EHRM. Alleen wanneer dat “clearly impracticable” is mag worden afgeweken van dit beginsel. Daarbij is van belang of een interne klokkenluidersprocedures bestaat. Slechts ingeval het “clearly impracticable” is om intern te melden, en er geen alternatieve weg is om de misstand aan te kaarten, kan de werknemer zijn informatie gerechtvaardigd extern openbaren, maar deze wijze moet een ultimum remedium zijn. Openbaarmaking van informatie aan de media wordt daarbij gezien als “last resort”.28 Het arrest Sosinowska/Polen geeft een goede illustratie van een klokkenluider die zorgvuldig te werk is gegaan, door eerst de interne weg te kiezen. In deze zaak had Sosinowska, een longspecialiste, haar grieven over haar leidinggevende geuit bij de toezichthouder. Zij meende dat haar leidinggevende handelde in strijd met de professionele ethiek. Voorafgaand had zij haar beklag reeds gedaan bij de directe van het ziekenhuis.29 Het EHRM oordeelde dat de longspecialiste blijk had gegeven van naleving van de loyaliteitsverplichting. 27 Briejer & Koevoets 2013; Van Uden 2013 28 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 65 29 EHRM 18 oktober 2011, nr. 10247 (Sosinowska/Polen) r.o. 78
  • 12. Ten aanzien van het “clearly impracticable”-­‐ argument, heeft Alkema aangevoerd dat dit zowel kan worden vertaald als “onuitvoerbaarheid” en “onmogelijkheid”, hetgeen tot interpretatieverschillen kan leiden.30 De Franse vertaling “en cas d‘impossibilité manifeste” betekent onmogelijkheid en lijkt daarmee een stukje strikter. De vraag is dus hoe de omstandigheid, “clearly impracticable”, moet worden uitgelegd? De zaak Heinisch/Duitsland schept daarover meer duidelijkheid. In deze zaak gaf geriatrisch verpleegkundige en klokkenluider Heinisch aan dat zij zich genoodzaakt zag naar buiten te treden. Eerdere klachten over de overbelasting van personeel en tekortkomingen in de zorg waren al terzijde geschoven. Bovendien vreesde zij voor strafrechtelijke vervolging op grond van medeplichtigheid als zij geen melding zou doen van haar zorgen. In deze neemt het Hof aan dat Heinisch gerechtvaardigd extern melding heeft gedaan,31 omdat externe melding bescherming verdient als interne kanalen niet blijken te werken.32 Deze klokkenluider mocht aldus naar buiten treden, nadat eerdere meldingen geen soelaas hadden geboden. Van Uden leidt uit dit arrest af dat het aan werkgevers is om adequaat te reageren op een melding van een misstand door een werknemer. Daarbij doelt hij op het binnen redelijke termijn verhelpen of laten verhelpen van de misstand, bij gebreke waarvan werkgevers riskeren dat een werknemer zijn toevlucht zoekt tot externe wegen.33 Van Uden meent overigens dat één melding zou moeten volstaan om aan de interne meldingsplicht te voldoen. Dat het EHRM niet al te stringent vasthoudt aan haar uitgangspunt blijkt uit het arrest Guja/Moldavie, waarin de klokkenluider gerechtvaardigd mocht overgaan tot openbaarmaking aan de media. De klokkenluider, Iacob Guja, had brieven gestuurd aan de pers die het vermoeden deden rijzen dat het parlement van Moldavië officieren intimideerde en haar macht misbruikte. In strijd met de interne regels had hij niet eerst binnenskamers zijn beklag gedaan. Het EHRM stelde vast dat er geen bepaling was vastgelegd in de Moldavische wetgeving om onregelmatigheden te rapporteren. De enige optie die eventueel resteerde voor Guja was om bij zijn superieuren melding te maken van de misstand. De procureur-­‐generaal, en tevens superieur van Guja, bleek 12 30 Annotatie Alkema bij EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 punt 3 31 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 74 32 Resolutie 1729 (2010): Bescherming van klokkenluiders 33 Van Uden 2013, p. 18
  • 13. echter al zes maanden op de hoogte van de misstanden. Al die tijd had hij zelfs niet de intentie getoond om actie te ondernemen tegen de wantoestanden. De eventuele route voor Guja om de misstand bij zijn superieur te melden was dan ook geen effectief kanaal. De beslissing van Guja om naar de pers te stappen, werd daarmee als gerechtvaardigd beoordeeld.34 Van Uden vindt dit een opvallende uitspraak, aangezien zonder moeite wordt geaccepteerd dat de klokkenluider in kwestie direct naar de media stapt. Daarmee worden de grenzen voor situaties waarin het niet uitvoerbaar is om de misstand intern aan de kaak te stellen, zeer ruim getrokken, zeker nu de media de “last resort” zou moeten zijn. Van Uden noemt deze visie goed verdedigbaar, gezien de benarde visie waarin de klokkenluider zich begaf en de overige omstandigheden van het geval.35 Ten aanzien van het specifieke geval van Guja kan ik mij daar wel in vinden. Zijn leidinggevende was op de hoogte van de misstanden, en intern melden zou daarmee zinloos en/of niet uitvoerbaar zijn. De leidinggevende leek bovendien gezwicht voor de politieke druk. Er resteerde voor Guja daarom niets anders dan extern melding te maken van de misstanden.. 13 2.1.2. Het algemeen belang Het tweede afwegingscriterium bepaalt welke misstanden mogen worden aangekaart en welke voor bescherming in aanmerking komen. Het EHRM benadrukt hieromtrent dat een beperking van maatschappelijk relevante uitingen niet snel is toegestaan. Het algemeen belang dat met een melding van een misstand is gediend kan daarbij zelfs zo groot zijn dat een geheimhoudingsplicht daarvoor zou moeten wijken.36 In de zaak Guja bestond geen twijfel over de vraag of met de onthulling een maatschappelijk belang was gediend. De geopenbaarde informatie had namelijk betrekking op de scheiding der 34 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 80-­‐84 35 Van Uden 2013, p. 16 36 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 74
  • 14. machten en onbehoorlijk gedrag van politici. Dit zijn belangrijke onderdelen binnen een democratische samenleving.37 Het uitgangspunt, dat een beperking van maatschappelijk relevante uitingen niet snel is toegestaan, komt ook terug in andere uitspraken van het EHRM. Zo ontstond in de jaren ’90 een geschil tussen een werknemer van de Spaanse televisiezender TVE, Fuentes Bobo, en de televisiezender zelf. Dit conflict liep zo ver op dat Fuentes Bobo op een radiozender fel van leer trok tegen zijn directie; zo noemde hij het televisiejournaal een propagandamiddel van de zittende machthebbers. Fuentes Bobo werd daaropvolgend ontslagen. De oorsprong van de vete was de onvrede van Fuentes Bobo over het personeelsbeleid van TVE, de chaos en corruptie. Toen deze zaak bij het EHRM kwam, oordeelde het Hof dat hoewel de uitlatingen grof en beledigend waren, zij onderdeel vormden van een breed maatschappelijk debat, te weten het beheer van de publieke televisiezender.38 Het EHRM concludeerde dat artikel 10 EVRM was. Er bestond volgens het EHRM geen proportionaliteit tussen de aan Fuentes Bobo opgelegde sanctie en het te beschermen legitieme doel, te weten de bescherming van de reputatie van anderen. Deze twee aangehaalde voorbeelden hebben betrekking op ernstige misstanden, die belangrijk zijn in het kader van de democratie. Dat een algemeen belang ook kan zijn gediend met meer alledaagse misstanden laat Heinisch/Duitsland zien, waarbij het ging om wantoestanden in een verzorgingstehuis.39 Het EHRM stelde klip en klaar dat de melding het algemeen belang diende, aangezien steeds meer mensen afhankelijk zijn van gezondheidszorg door vergrijzing.40 Ook het melden van dergelijken misstanden geniet bescherming, waarmee het EHRM tot uitdrukking brengt dat zij het algemeen belang ruim interpreteert. Van Uden onderschrijft deze lijn.41 Hij wordt daarbij gesterkt in zijn gedachtegang door het arrest Palomo Sanchez/Spanje,42 Waarin het EHRM oordeelde dat een maatschappelijk belang zich kan beperken tot enkel het belang binnen een onderneming. 14 37 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 88 38 EHRM 20 februari 2000, NJ 2001/73 (Fuentes Bobo/Spanje) r.o. 48 39 Zo stelt ook Van Uden 2013, p. 14 40 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 71 41 Van Uden 2013, p. 18 42 EHRM 12 september 2011, NJ 2012/522
  • 15. 15 2.1.3. Het betrouwbaarheidscriterium Klokkenluiders moeten bij de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting ook verantwoordelijkheden dragen. Men dient immers zorgvuldig na te gaan of de informatie juist en betrouwbaar is alvorens naar buiten te treden, althans voor zover zij daar onder de gegeven omstandigheden toe in staat zijn.43 In Heinisch/Duitsland wordt dit onderdeel in het bijzonder betrokken. De raadsman van Heinisch had een strafklacht ingediend tegen Vivantes, een gespecialiseerd bedrijf in gezondheids-­‐ en ouderenzorg en tevens de werkgever van Heinisch. Het Openbaar Ministerie sloot uiteindelijk de vervolging af zonder strafvervolging, wegens een gebrek aan bewijs. Het EHRM merkt hierover op dat het niet aan klokkenluiders, in dit geval Heinisch, is om de waarheid aan te tonen. In casu is het de primaire taak van het Openbaar Ministerie om de beschuldigingen te verifiëren. Volgens het EHRM was niet gebleken dat Heinisch zonder feitelijke achtergrond of al te lichtvaardig onjuiste informatie aan justitie heeft verstrekt. Er was sprake van een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een misstand.44 Voor klokkenluiders geldt dus dat hun melding van een misstand dient te worden gestaafd met een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden; het is uitdrukkelijk geen vereiste om de misstand aan te tonen. 2.1.4. Het goede trouw-­‐criterium Bij de afweging of een klokkenluider bescherming toekomt, speelt ook het motief om naar buiten te treden, mee, en of hij er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de informatie waar was. Kortom: goede trouw van de werknemer. Het EHRM neemt aan dat sprake is van goede trouw indien er geen sprake is van persoonlijke grieven of persoonlijk gewin. 45 Het Hof geeft in deze zaak duidelijk aan geen enkele reden te hebben dat Iacob Guja uit is op persoonlijk gewin of wraak en dat Guja te goeder trouw 43 EHRM 20 mei 1999, NJ 2001/64 44 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 81 45 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 77
  • 16. handelde.46 Zo ook de redenatie bij Heinisch, waarbij het Hof stelde geen reden te hebben om te twijfelen aan de motieven van de klokkenluider. Het gegeven dat er ook persoonlijke omstandigheden aanwezig waren om de klok te luiden, namelijk de arbeidsomstandigheden, heeft er niet toe geleid dat het Hof twijfelt aan de beweegredenen van Heinisch. Het algemeen en persoonlijk belang kunnen immers met elkaar gepaard gaan. Van Uden concludeert dat goede trouw iets anders is dan volstrekte onbaatzuchtigheid.47 Voorts heeft Heinisch zich laten bijstaan door een advocaat en ging zij eerst naar het Openbaar Ministerie en zocht pas daarna haar toevlucht tot de pers om extra aandacht te genereren.48 Het arrest Marchenko/Oekraine vertoont hetzelfde patroon. In deze kwestie beschuldigde leraar Marchenko het schoolhoofd van het plegen van strafbare feiten, zoals het onrechtmatig toe-­‐eigenen van subsidiegeld. Bij de beoordeling van deze zaak hechtte het Hof er waarde aan dat hij verschillende brieven had gestuurd aan de onderwijsinspectie en het Openbaar Ministerie en dat Marchenko door het kiezen van deze weg om de misstand aan te kaarten te goeder trouw had gehandeld.49 16 Uit de wijze waarop het EHRM het te goeder trouw-­‐vereiste behandelt, kan worden afgeleid dat een klokkenluider die zorgvuldig te werk gaat, te goeder trouw handelt. 2.1.5. Het schade-­‐criterium Een volgend criterium is de vraag of de schade die de werkgever lijdt ten gevolge van de onthulling opweegt tegen het belang van openbaarmaking van de informatie.50 In dat kader houdt het EHRM rekening met het commercieel succes en de reputatie van de werkgever ex artikel 8 EVRM.51 In de zaak Heinisch benadrukte het EHRM dat er een belang aanwezig is om het commercieel succes en de continuïteit van bedrijven te 46 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 93-­‐94 47 Van Uden 2013, p. 20 48 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 82-­‐87 49 EHRM 19 februari 2009, nr. 4063/04 (Marchenko/Oekraine) r.o. 47 50 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 68 51 Durazzi-­‐Sijes 2012, p. 130
  • 17. waarborgen, hetgeen in het gedrang kan komen door de onthulling van een veronderstelde misstand.52 Aan de andere kant nam het Hof ook het publieke belang in acht om vermeende tekortkomingen in de zorg te kunnen melden en onderzoeken. Dit laatste woog zwaarder dan de reputatie van het beklaagde bedrijf Vivantes. Een gelijksoortige redenatie doet zich voor in Guja. In dat geschil is het EHRM van mening dat de onthullingen het publieke vertrouwen in het Openbaar Ministerie ernstig konden schaden. In casu wogen deze negatieve effecten echter niet op tegen het algemene belang om de misstanden aan de kaak te stellen. Daaraan voegde het Hof toe dat het belangrijk is dat (potentiële) klokkenluiders niet worden ontmoedigd om een misstand aan te kaarten door eventuele negatieve effecten voor een werkgever.53 Het belang van het verhelpen van de misstand en de onthulling daarvan, staan voorop. De schade voor de werkgever moet op de koop worden toegenomen, althans is een onvermijdbaar gevolg van de onthulling. In dat licht heeft dit criterium weinig zelfstandige betekenis. Bij het goede trouw criterium is immers al gekeken of een melding proportioneel is, dus of de werknemer met de onthulling de voor de werkgever minst schadelijke wijze heeft gekozen.54 17 2.1.6. Het evenredigheidscriterium Het Hof neemt in haar overwegingen ook mee de zwaarte van de sanctie die aan de werknemer is opgelegd en de gevolgen die dit voor hem heeft. Dit is een soort proportionaliteitstoets. In de zaak Fuentes Bobo/Spanje speelde de zwaarte van de sanctie een prominente rol in de belangenafweging. Na forse, openbare kritiek op de leiding werd een werknemer ontslagen zonder vergoeding. Het EHRM constateerde dat deze sanctie in het licht van de omstandigheden uitzonderlijk streng was. Hierbij nam het Hof in acht dat Fuentes Bobo 53 jaar oud was en een dienstverband had van meer dan 20 jaar. De gevolgen van de sanctie wogen volgens het Hof om die reden niet op tegen de bescherming van het legitieme doel, namelijk bescherming van de goede naam 52 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 89 53 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 90-­‐91 54 Van Uden 2013, p. 20
  • 18. of rechten van anderen,55 met als conclusie een schending van artikel 10 EVRM op grond van disproportionaliteit. Bij de zwaarte van de sanctie en de (eventuele) gevolgen kijkt het Hof ook naar het bredere perspectief. Zo kreeg Iacob Guja ontslag na het lekken naar de pers van informatie, waarmee een maatschappelijk belang was gediend.. Het EHRM concludeert dat het ontslag naast de negatieve impact voor de verdere carrière van Guja ook een “chilling” effect kan hebben op anderen. Dit betekent dat het andere werknemers kan ontmoedigen om in het vervolg wantoestanden aan te kaarten, indien daarvan sprake is.56 Later, in de zaak Heinisch, heeft het Hof dit nogmaals uitgelegd. Heinisch was werkzaam in de ouderenzorg; een sector waarin de patiënten veelal niet mondig genoeg zijn om hun zorgen te uiten en voor hun eigen rechten op te komen. Juist onder die omstandigheden moet ontmoediging onder werknemers om misstanden aan de kaak te stellen, worden voorkomen. Als argument voert het Hof hiervoor aan, dat werknemers in de ouderenzorg vaak als eerste tekortkomingen kunnen constateren.57 Als een klokkenluider zorgvuldig te werk gaat, kan een ontslag dan ook nauwelijks evenredig worden genoemd. 18 2.1.7. Functie van de klokkenluider Een factor die zijdelings wordt behandeld in het toonaangevende arrest Guja, is de hoedanigheid van de klokkenluider. Toch kan dit een relevant criterium zijn bij de vraag of sprake is van een inbreuk op artikel 10 EVRM. Het EHRM hanteert als uitgangspunt dat de aard van het beroep meeweegt bij het antwoord op de vraag of een beperking van de expressievrijheid tegemoetkomt aan een “pressing social need”.58 Achtergrond hiervan is dat werknemers in bepaalde beroepsgroepen te maken hebben met exclusieve rechten en privileges.59 Ook Van Uden constateerde dit al eerder naar 55 EHRM 20 februari 2000, NJ 2001/73 (Fuentes Bobo/Spanje) r.o. 49-­‐50 56 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 95. 57 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 91 58 EHRM 28 oktober 2003, NJ 2004/555 r.o. 38 59 Zie ook: EHRM 18 oktober 2011, nr. 10247 (Sosinowska/Polen) r.o. 80
  • 19. aanleiding van de kwestie Diego Nafria/Spanje.60, In deze zaak beschuldigde de hoge ambtenaar van de Banco de España, Diego Nafria, topfunctionarissen van diezelfde bank van fraude. Van Uden stelt vast dat het EHRM van mening is dat meer terughoudendheid mocht worden verwacht van Nafria; zijn hoge functie en de daaraan gekoppelde verantwoordelijkheden speelden mee in deze afweging, en bovendien kon hij zijn beschuldigingen niet hardmaken. 19 61 In Guja benoemt het EHRM eveneens de rol/hoedanigheid van de klokkenluider ( r.o. 72). Als een klokkenluider als enige of één van de weinige wetenschap heeft van een misstand, verdient hij bescherming. Hij verkeert dan bij uitstek in de positie om de werkgever te informeren.62 Dit laatste stuit op kritiek van Alkema. Hij noemt het een ongelukkige formulering, aangezien het voor buitenstaanders minstens zo riskant kan zijn om misstanden aan te kaarten als voor werknemers die dicht bij het vuur zitten.63 Alkema doelt hierbij op de risico’s van sancties na het aankaarten van een misstand. Ik kan mij wel vinden in de bewoordingen van het EHRM. Zoals ook uit Heinisch/Duitsland is gebleken, is het in sommige sectoren van belang dat werknemers misstanden aan de kaak (blijven) durven stellen. Juist in die gevallen moet terughoudendheid worden betracht ten aanzien van het beperken van de uitingsvrijheid. 2.2. Slotopmerkingen In de voorgaande paragrafen heb ik de toetsing van klokkenluiderszaken door het EHRM puntsgewijs besproken. Het EHRM toetst klokkenluiderszaken expliciet aan de vrijheid van meningsuiting ex artikel 10 EVRM.64 Dit artikel werkt ook door in de relatie werknemer-­‐werkgever. In haar overwegingen maakt het EHRM, en zeker in Guja/Moldavië en Heinisch/Duitsland, gebruik van vaste afwegingscriteria om de 60 Van Uden 2006, p. 15 61 EHRM 2002, JAR 2002/137 (Diego Nafria/Spanje) 62 Ook in: EHRM 19 februari 2009, nr. 4063/04 (Marchenko/Oekraine) r.o. 47 63 Annotatie Alkema bij EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) punt 2 64 Briejer & Koevoets 2013, p. 106
  • 20. 20 gedraging van de klokkenluidende werknemer te beoordelen. Met behulp van deze criteria komt het Hof tot de beantwoording van de vraag of een werknemer als klokkenluider bescherming kan ontlenen aan de vrijheid van meningsuiting. Keer op keer benadrukt het EHRM de hoofdregel dat een werknemer de misstand intern aan de kaak moet stellen, omdat een werknemer een geheimhoudings-­‐ en loyaliteitsverplichting heeft ten opzichte van zijn werkgever. Een werknemer dient zich discreet te gedragen en mag niet lichtvaardig omgaan met vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Slechts indien het melden van een misstand “clearly impracticable” is mag een werknemer de misstand, als ultimum remedium, extern aan de kaak stellen. Bij voorkeur dient een klokkenluider daarbij een toezichthouder als uitlaatklep te kiezen. De media gelden echt als “last resort”. Het EHRM laat in de arresten een toegeeflijke houding zien ten opzichte van klokkenluiders. Het uitgangspunt is dat een klokkenluidende werknemer beschermd moet worden,65.We zagen al dat het EHRM bij de vaststelling of een uiting het algemeen belang dient, de lat niet heel hoog legt.66 Ook alledaagse misstanden en wantoestanden, die zich alleen binnen een onderneming afspelen, kunnen het algemeen belang dienen. Dit ligt in lijn met de visie van het EHRM dat een beperking van maatschappelijk relevante uitingen niet snel is toegestaan. Al met al volgt het Hof een heldere en gestructureerde lijn in de behandeling van klokkenluiderzaken. In samenhang met de tegemoetkomende houding ten opzichte van klokkenluiders heeft het Hof houvast gecreëerd voor (potentiële) werknemers.67 Dit zorgt naar mijn mening voor rechtszekerheid. Voor werknemers is duidelijk, wanneer zij bescherming kunnen genieten en waaraan hun gedrag wordt getoetst. Aan de hand van de door het EHRM beschreven afwegingscriteria zal in het volgende hoofdstuk worden ingegaan op de Nederlandse rechtspraak. 65 Briejer & Koevoets 2013, p. 108 66 EHRM 12 september 2011, NJ 2012/522 67 Van Uden 2013, p. 16
  • 21. 21 Hoofdstuk 3. Klokkenluiders voor het Nederlandse hekje In dit hoofdstuk zal worden uiteengezet hoe de bescherming van klokkenluiders in Nederland is geregeld. De Nederlandse jurisprudentie zal aan bod komen en de uitkomsten zullen worden vergeleken met de jurisprudentie uit Straatsburg, waarbij onder meer een vergelijking zal worden gemaakt tussen de afwegingscriteria van het EHRM en de wijze waarop deze in Nederlandse zaken worden gebruikt. 3.1. Juridisch kader Op dit moment kennen wij in Nederland (nog) geen specifieke wetgeving op het gebied van klokkenluiders in het arbeidsrecht. Toch zijn er wel een aantal rechten en verplichtingen waarmee klokkenluiders te maken hebben. Deze rechten en plichten kunnen op gespannen voet met elkaar komen te staan. Iedere werknemer dient rekening te houden met de norm van het goed werknemerschap ex artikel 7:611 BW. Uit deze open norm vloeit voort dat de werknemer zich loyaal en discreet dient te gedragen jegens zijn werkgever.68 Deze laatste mag er vanuit gaan dat zijn ondergeschikte, de werknemer, hem geen schade zal toebrengen door het gebruik van interne gegevens.69 Dat een geheimhoudingsplicht wordt aangenomen op grond van het goed werkgeverschap is logisch, aangezien de vertrouwelijkheid tussen werknemer en werkgever de basis vormt van de arbeidsrelatie.70 Werkgever en werknemer kunnen er ook voor kiezen om een specifiek geheimhoudingsbeding te laten opnemen in de arbeidsovereenkomst. Voorts heeft een werknemer te maken met artikel 7:678 lid 2 sub i BW; daaruit volgt dat het bekendmaken van bijzonderheden aangaande de huishouding, een reden voor 68 De Wolff 2007, p. 164-­‐165 69 Verhulp 1997, p. 149 70 Annotatie Hakvoort bij HR 26 oktober 2012, JIN 2012/194 punt 3
  • 22. ontslag op staande voet kan zijn. Het moet dan gaan om gegevens die de werknemer behoorde geheim te houden. Deze bepaling wordt gekwalificeerd als een verplichting tot geheimhouding, die op de werknemer rust.71 Nu op de werknemer de plicht tot geheimhouding rust, doet zich de vraag voor welke invloed het grondrecht vrijheid van meningsuiting (art 7 Grondwet en 10 EVRM) daarop heeft. Alvorens die invloed te kunnen vaststellen, is het de vraag of dit grondrecht überhaupt van toepassing is op arbeidsrelaties. De vrijheid van meningsuiting is een klassiek recht waarmee wordt beoogd te bewerkstelligen dat burgers kunnen communiceren met anderen en het heeft een democratische functie.72 De grondwetgever had in 1983 al als uitgangspunt aanvaard dat grondrechten doorwerken in horizontale verhoudingen, maar in 1997 werden arbeidsovereenkomsten daaraan expliciet toegevoegd door de regering : “Ook in de relatie werkgever-­‐werknemer is de vrijheid van meningsuiting uitgangspunt. Voor werkgever en werknemer geldt dat zij zich daarbij als een goed werkgever en werknemer dienen te gedragen. (…) De rechter zal bij de beoordeling van de vraag of een beperking van de vrijheid van meningsuiting van de werknemer gerechtvaardigd is alle relevante feiten en omstandigheden afwegen. De belangen van de werkgever zullen daarbij van voldoende gewicht moeten zijn.”73 De Hoge Raad sprak zich in 1990 in het arrest Meijer/De Schelde uit over de vrijheid van meningsuiting van de werknemer. Dit is tot op de dag van vandaag het enige arrest van de Hoge Raad, waarin dit aspect specifiek aan de orde is gekomen.74 In dit arrest werd de vraag of een werknemer vertrouwelijke informatie naar buiten mocht brengen, in de sleutel geplaatst van de vrijheid van meningsuiting. De Hoge Raad stelde dat de vrijheid van meningsuiting niet enkel wordt beperkt door de geheimhoudingsplicht. Ook andere uitlatingen, waarbij niet expliciet een geheim wordt geopenbaard, kunnen wanprestatie opleveren. Door in dienst te treden heeft de werknemer zijn uitingsvrijheid 22 71 Verhulp 1997, p. 147 72 Verhulp 1999, p. 111 73 Kamerstukken II 1996/97, Aanhangsel van de handelingen, nr. 1429 74 HR 20 april 1990, NJ 1990/702
  • 23. ondergeschikt gemaakt aan zijn verplichting uit zijn arbeidsovereenkomst.75Annotator Stein gaf toen al aan dat men van de doorwerking van de expressievrijheid in arbeidsovereenkomst geen overspannen verwachtingen moet hebben. In zijn annotatie stelt hij dat het privaatrecht een eigen stel van rechten en plichten kent. Helaas werd in Meijer/De Schelde niet ingegaan op de vraag wat de betekenis is van een geheimhoudingsverplichting als er sprake is van een zwaarwegend belang bij het onthullen van informatie. Toch blijkt uit de literatuur en latere rechtspraak dat grondrechten niet alleen gelding hebben in de relatie overheid en burger. Er is wel degelijk een zekere mate van indirecte horizontale invloed op civielrechtelijke rechtsverhoudingen, zoals een arbeidsovereenkomst.76 Artikel 7:611 BW verzekert dit in combinatie met artikel 3:12 BW, de doorwerking van grondrechten in het arbeidsrecht. Uit artikel 3:12 BW vloeit namelijk voort dat bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen en met de in Nederland levende rechtsovertuigingen. De Hoge Raad heeft zich bovendien in 1994 uitgesproken over de doorwerking van grondrecht via artikel 3:12 BW.77 Grapperhaus meent dat deze doorwerking voordelig is voor werknemers en concludeert naar aanleiding van dat arrest dat de vrijheid van meningsuiting van klokkenluiders voldoende wordt gewaarborgd.78 Hij voegt daaraan toe dat wie vertrouwen heeft in de Nederlandse rechters, zich geen zorgen hoeft te maken. In de jaren na Meijer/De Schelde is door rechters hoofdzakelijk getoetst aan de geheimhoudingsplicht. Nu de aard van de informatie nauwelijks werd getoetst, was de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht aanzienlijk.79 Partijen doen bovendien zelden een beroep op de uitingsvrijheid,80 terwijl zij daar juist een beroep op kunnen doen, zelfs als zij een geheimhoudingsplicht met werkgever zijn overeengekomen. Instemming met de geheimhouding betekent immers niet dat werknemers volledig afstand doen van het recht op meningsuiting.81 23 75 Verdam 2001, p. 13 76 Verdam 2001, p. 12 77 HR 8 april 1994, NJ 1994/704 (Agfa-­‐arrest) 78 Grapperhaus 2000, p. 235. 79 Van Uden 2004, p. 16 80 Van Uden 2006, p. 12 81 Hof ’s-­‐Gravenhage 15 november 2011, JAR 2012/10 r.o. 4.5.
  • 24. 24 3.1.1. Interne melding De hoofdregel van het EHRM is dat een melding van een (vermeende) misstand in beginsel intern dient te geschieden en dat extern melden de uitzondering op die regel vormt. Ook in Nederlandse rechtspraak komt dit uitgangspunt terug. Daarbij wordt de nadruk gelegd op de norm goed werknemerschap.82 Een werknemer dient zich loyaal en discreet jegens zijn werkgever te gedragen. Veelal is dit ook de maatstaf voor de beoordeling van klokkenluiderszaken. In de Pettense klokkenluiderszaak schreef de Kantonrechter voor dat een werknemer om bescherming te krijgen juist handelt als hij eerst intern melding maakt en dan zo nodig bij de bevoegde autoriteit aanklopt. Openbaarmaking via de media of actiegroep geldt als ultimum remedium.83 Klokkenluider Harry Stiekema, die zich zorgen maakte over de gezondheidsrisico’s van patiënten, deed eerst intern zijn beklag en stapte pas daarna naar de toezichthouder. De patiënten zouden worden blootgesteld aan een nieuw geneesmiddel voor het hart. Stiekema handelde volgens de rechtbank juist door zijn standpunt intern ter discussie te stellen. Op het moment dat hij er gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat zijn bezwaren onvoldoende serieus werden genomen, stuurde hij een vertrouwelijke brief aan verschillende medisch-­‐ethische commissies, waarin hij zijn zorgen aankaartte. Stiekema handelde hiermee proportioneel, ook vanwege het vertrouwelijk in kennis stellen van die commissies.84 Men is het er over eens dat de eis om een misstand eerst intern te melden, een goede is. Op die wijze krijgt een onderneming de gelegenheid om een misstand te corrigeren.85 Die eis geldt niet indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die meebrengen dat interne melding onmogelijk wordt gemaakt of een interne melding niet van de werknemer kan worden gevergd. 82 Artikel 7:611 BW. 83 Ktr. Alkmaar 1 juli 2002, JAR 2002/157 r.o. 4.4. 84 Rb. Amsterdam 9 juli 2003, JAR 2003/191 (Stiekema) r.o. 13-­‐15 85 Verdam 2001, p. 16
  • 25. De consequentie van het niet volgen van de interne kanalen komt tot uitdrukking in de zaak Rijnders, uit 1999. Beveiligingsbeambte Rijnders meende dat hij en zijn collega’s teveel overuren maakten, hetgeen in strijd was met de geldende regels. Rijnders koos er voor om een gedetailleerde opgave van gemaakte overuren over te dragen aan de Arbeidsinspectie. De rechter rekende het Rijnders zwaar aan dat hij zijn beklag niet eerst met de Ondernemingsraad had besproken en toen zijn beklag bij de directie had gedaan. Rijnders behoorde immers te vermoeden dat deze informatie geheim diende te blijven. Zelfs al had hij waarschijnlijk positieve bedoelingen en was de informatie waarheidsgetrouw, dan nog had hij door deze handelswijze het vertrouwen van zijn werkgever geschonden. Om die reden werd zijn arbeidsovereenkomst ontbonden zonder vergoeding.86 Een soortgelijke overweging maakte de rechtbank recentelijk ten aanzien van een conflict tussen longarts Pieter Postmus en het VU medisch centrum. Deze longarts meende dat de gezondheid van patiënten binnen het ziekenhuis, met name op de afdeling longchirurgie, ernstig in het geding was. Alvorens hij bij de raad van toezicht de vermeende misstand meldde, had hij reeds zijn beklag gedaan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Met diezelfde inspectie had hij afgesproken dat patiënten zouden worden doorverwezen naar een ander ziekenhuis. De Voorzieningenrechter stelde dat Postmus onjuist had gehandeld door niet eerst intern zijn zorgen te uiten. Als de zorgen van de longarts juist waren geweest, had hij deze bij uitstek op managementniveau moeten uiten. Hieraan voegt de rechter toe, dat ofschoon Postmus een eigen verantwoordelijkheid had ten opzichte van zijn patiënten, hij toch zijn zorgen eerst intern had moeten bekendmaken.87 De klokkenluiders in deze zaken hebben er voor gekozen om direct naar de toezichthouder te stappen, hetgeen een minder schadelijke weg is dan de openbaarheid via de media of een andere externe partij. Beide werknemers was hetzelfde lot beschoren en zij trokken aan het kortste eind. Uit deze benadering volgt als hoofdregel dat nagenoeg elke externe melding in strijd is met de geheimhoudingsplicht, met het risico van ontslag op staande voet.88 25 86 Ktr. Tiel 10 februari 1999, JAR 1999/223 (Rijnders) 87 Rb. Amsterdam 13 november 2012, LJN BY2965 r.o. 4.7.-­‐4.10 (Pieter Postmus) 88 Van Uden 2004, p. 16
  • 26. Dit roept een vraag op. Is de eis van voorafgaande interne melding wel realistisch als een werkgever op de hoogte is van de (veronderstelde) kwalijke praktijken? Bij teveel gemaakte overuren van Rijnders ligt dit voor de hand ligt; bij Postmus echter, lijkt de keuze meer ingegeven door een gebrek aan vertrouwen in de interne kanalen of onduidelijkheid.89 Deze twee voorbeelden laten zien dat interne melding niet altijd van de werknemer kan worden gevergd. Het EHRM schept meer ruimte voor dergelijke gevallen door te stellen dat van interne melding mag worden afgezien, indien dit “clearly impracticable” is. Een zienswijze die ook vanuit de Nederlandse literatuur wordt gedeeld. Verdam vat dit kernachtig samen door drie uitzonderingen te benoemen wanneer van interne melding mag worden afgezien, namelijk: 26 1. Wanneer interne melding zinloos zou zijn, bijvoorbeeld in het geval dat de werknemer redelijkerwijs van oordeel mocht zijn dat de misstanden bij zijn superieuren bekend waren, zonder dat actie was ondernomen; of 2. Als bij de afwezigheid van een interne meldingsprocedure de werknemer redelijkerwijs mocht vrezen dat represaillemaatregelen tegen hem zouden worden genomen; of 3. Als de werknemer er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat interne melding zou leiden tot het zoekmaken van bewijsmateriaal.90 Dit lijken mij heldere voorschriften Waarmee meer ruimte wordt gecreëerd voor (potentiele) klokkenluiders om gerechtvaardigd naar buiten te treden, indien zij de noodzaak daarvoor voelen. Eind 2012 heeft zich in dat licht een noviteit voorgedaan in de jurisprudentie. Op 26 oktober 2012 geeft de Hoge Raad haar oordeel in de zaak Quirijns/TGB.91 Deze zaak 89 Rb. Amsterdam 13 november 2012, LJN BY2965 r.o. 4.7-­‐4.8 (Pieter Postmus) 90 Verdam 2001, p. 17 91 HR 26 oktober 2012, JAR 2012/313 (Quirijns/TGB)
  • 27. draaide om een private banker advisory, Quirijns, en de financiële dienstverlener Theodoor Gilissen Bankiers (TGB).92 Quirijns stelde dat de bank verschillende regels had overtreden jegens cliënt Dhir. Daarop stuurde hij een ontslagbrief, waarin hij aangaf dat hij om “morele en ethische gronden” niet meer voor de bank kon werken. Via een zogeheten blind carbon copy (BCC) stuurde hij de brief tegelijkertijd aan de gemachtigde van Dhir. Later meldt Quirijns de misstanden bij de aandeelhouder van TGB, KBL European Private Bankers S.A., en de Autoriteit Financiële Markten. TGB stelde dat Quirijns hiermee zijn geheimhoudingsplicht heeft overtreden. Ook in deze zaak begint de Hoge Raad met het benoemen van de hoofdregel uit artikel 7:611 BW, dat een werknemer gehouden is de misstand eerst intern aan de kaak te stellen. 27 93 Deze regel geldt ook indien de werknemer meent dat sprake is van een misstand die in het algemeen dient te worden bestreden. Quirijns had dit niet gedaan. De misstand had volgens de door Quirijns gestelde omstandigheden betrekking op een hoge functionaris binnen de bank, waardoor van melding weinig nuttigs viel te verwachten. Het Hof heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in die situatie van Quirijns wel kon worden gevergd dat hij de interne procedure zou doorlopen.94 Het Hof vond dat Quirijns melding had moeten doen bij zijn leidinggevende of andere competente functionaris dan wel bij de aandeelhouders van TGB. Pas daarna zou hij de loyaliteit en discretie ten opzichte van de bank mogen laten varen.95 In zijn overweging neemt de Hoge Raad mee dat Quirijns een beroep deed op de interne compliance-­‐regels van TGB, waarin was opgenomen dat in geval van overtreding van wet-­‐ en regelgeving, melding moet worden gemaakt bij de autoriteiten en/of toezichthouders. Bovendien diende het belang van de klant voorop te staan. De eis om een misstand eerst intern te melden is aldus niet absoluut. De Hoge Raad heeft hiermee een uitzondering geformuleerd op het doorlopen van de interne meldingsprocedure. Het vasthouden aan de eis van interne melding zou getuigen van een starre en formalistisch houding, nu duidelijk is dat interne melding geen effect zou hebben.96 Hiermee handelt de Hoge Raad in lijn met de jurisprudentie van het EHRM.97 92 Private bank die zich richt op vermogensbeheer 93 HR 26 oktober 2012, JAR 2012/313 (Quirijns/TGB) r.o. 3.5.1 94 HR 26 oktober 2012, JAR 2012/313 (Quirijns/TGB) r.o. 3.5.4 95 Hof 14 juni 2011, JAR 2011/221 (Quirijns/TGB) r.o. 3.7.4 96 Helstone 2013, p. 85 97 Helstone 2013, p. 77
  • 28. Voor werknemers lijkt de uitspraak van de Hoge Raad een positieve ontwikkeling. Werknemers die zich in een benarde positie bevinden, omdat zij over voor de werkgever schadelijke informatie beschikken waarvoor zij binnen organisatie geen gehoor vinden, kunnen de misstand extern aankaarten. Volgens Stamhuis zijn de spelregels, aangaande de vraag wanneer interne melding niet van de werknemer kan worden gevergd, hiermee verduidelijkt. 28 98 Ten aanzien van de door de Hoge Raad geformuleerde uitzondering, dat de directie op de hoogte is van de misstand, meent Verhulp dat ook als van interne melding niets (meer) te verwachten valt, uit de verplichting van het goed werknemerschap voortvloeit dat de melding proportioneel dient te geschieden. Hij doelt daarbij op het wegnemen van de misstand op de voor werkgever minst schadelijke weg, waarbij de werknemer een ruime beoordelingsmarge toekomt. Van hem kan immers niet worden gevergd dat hij alle gevolgen overziet.99 Van Uden stelde al naar aanleiding van de jurisprudentie van het EHRM dat één enkele melding bij de leidinggevende zou moeten volstaan en dat daarna de werkgever het risico loopt dat een werknemer extern zijn beklag doet, aangezien verdere interne melding zinloos is.100 Van een werknemer kan dan niet meer worden verlangd dat hij interne wegen bewandelt. Vervolgens is de vraag voor welk extern kanaal kan de werknemer gerechtvaardigd kiezen? Goede voorbeelden noemt Verhulp de zaken Stiekema/Organon en Heinisch/Duitsland, waarbij de misstand bij een toezichthouder werd gemeld. Ik ben het met Verhulp eens, zoals al aangegeven kan één beschuldiging van immoreel gedrag flinke schade berokkenen aan de werkgever. In lijn met wat ook Helstone stelt, voldoet één enkele melding niet aan het ultimum remedium criterium; het is beter om melding te doen aan een toezichthouder of andere bevoegde autoriteit, dan de melding aan de “grootste klok” te hangen.101 Achteraf kan immers blijken dat de beschuldiging niet waar is, waarna het leed al is geschied. 98 Annotatie Stamhuis bij HR 26 oktober 2012, TRA 2013/7 99 Annotatie Verhulp bij HR 26 oktober 2012, NJ 2013/220 punt 3; ook Helstone 2013, p. 85 100 Van Uden 2013, p. 18 101 Helstone 2013, p. 78
  • 29. Gegeven het feit dat artikel 7:611 BW een primaire rol speelt bij klokkenluiderszaken, ligt het ook voor de hand dat van de werkgever “iets” mag worden verwacht. Immers, het artikel geeft de norm van goed werknemerschap én goed werkgeverschap. Verhulp schrijft hierover ook in zijn noot bij het arrest Quirijns/TGB.102 Namelijk dat het primaire doel van goed werkgeverschap is om de misstand weg te nemen en niet om de samenleving te laten kennisnemen van de misstanden. Dit komt ook duidelijk naar voren in de Pettense klokkenluiderszaak. In die zaak koos Paul Schaap, werkzaam als bedrijfstechnicus, ervoor zijn zorgen over de kernreactor in Petten te uiten bij de Kernfysische Dienst, de toezichthouder van kerncentrales. Zijn werkgever, NRG, had echter interne formele regels en procedures opgesteld omtrent het uiten van klachten. Uit het vonnis blijkt dat het niet aannemelijk is geworden dat het voor de klokkenluider onmogelijk was om zich te wenden tot de daartoe aangewezen kanalen. De Kantonrechter neemt in zijn overweging mee dat er binnen NRG een gebrekkige communicatiecultuur bestond, waarin geen sfeer was waar “vrij en onbevangen”, ook op informele wijze, kon worden gecommuniceerd op directieniveau. Hiermee riep werkgever NRG het risico in het leven dat werknemers als Paul Schaap hun zorgen extern gingen uiten. Goed werkgeverschap vraagt volgens de rechter dat werkgevers beleid ontwikkelen om dit laatste zoveel mogelijk te beperken.103 Hiermee geeft de Kantonrechter nadere invulling aan het begrip goed werkgeverschap en formuleert een omstandigheid waarbij externe melding de werknemer niet te zwaar kan worden aangerekend. Op werkgever rust de verplichting om ervoor zorg te dragen dat hij een cultuur creëert, waarbinnen de werknemer een juiste uitlaatklep kiest om de misstand aan te kaarten.104 Zo wordt uiteindelijk een impuls gegeven aan de organisatie, die bevordert dat misstanden worden aangekaart.105 29 3.1.2. Het algemeen belang Het EHRM oordeelde dat beperkingen van maatschappelijk relevante uitingen niet snel zijn toegestaan. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt ook dat de drempel laag ligt. 102 Annotatie Verhulp bij HR 26 oktober 2012, NJ 2013/220 punt 1 103 Ktr. Alkmaar 1 juli 2002, JAR 2002/157 r.o. 4.7.-­‐4.8(Schaap/NRG) 104 Briejer & Koevoets 2013, p. 108 105 Willems 2003, p. 7
  • 30. 30 Een misstand dient al relatief snel het algemeen belang en kan zich zelfs beperken tot een belang binnen een onderneming.106 In de kwestie Schaap/NRG is onderwerp van geschil of de melding een maatschappelijk respectievelijk zwaarwegend belang dient. Paul Schaap maakte melding van gebrekkige naleving van veiligheidsvoorschriften bij een kernreactor. Zowel de voorzieningenrechter als de Kantonrechter geven in hun vonnissen nadere invulling aan het begrip algemeen belang. De voorzieningenrechter stelt dat er sprake moet zijn van “het bewust verzwijgen van grove schendingen van wet of beleid, waardoor tevens gevaar is voor volksgezondheid, veiligheid en/of milieu.”107 De Kantonrechter hanteert een gelijksoortig afwegingscriterium: ten aanzien van het algemeen belang moet er zich “een grove schending van wet-­‐ of regelgeving met een systematisch of terugkerend karakter dan wel een schending met ernstige gevolgen” voordoen.108 Hierbij valt direct op dat de rechters in deze zaak de lat hoger leggen dan het EHRM door het gebruik van termen als “grove”, “systematisch” en “ernstige”. Bovendien legt de voorzieningenrechter een beperking aan. Er moet sprake zijn van gevaar voor volksgezondheid, veiligheid en/of milieu.. In andere klokkenluiderszaken speelt de vraag of met de melding een algemeen belang dient, nauwelijks een rol. In de zaak Quirijns/TGB kwamen de Kantonrechter en het Hof tot de conclusie dat Quirijns slechts in het belang van de klant handelde met als gevolg dat hem niet de bescherming van een klokkenluider toekwam. Het Hof voegde daaraan toe dat als Quirijns wel eerst melding had gedaan bij de aandeelhouders en indien nodig de AFM, wel het algemeen belang (de bescherming van beleggers en het vertrouwen in financiële markten en financiële instellingen) was gediend.109 De Hoge Raad spreekt zich echter niet uit over dit punt, omdat Quirijns zich beroept op wettelijke en interne regels, en daarmee is het algemeen belang gegeven.110 Van Uden stelt dat als het verhaal van Quirijns klopt, er sprake is van een algemeen belang en begrijpt de conclusie van de feitenrechters niet, dat Quirijns enkel het particulier belang van de klant diende. Hij 106 Van Uden 2013, p. 18 107 Rb. Alkmaar (vzr.) 28 februari 2002, JAR 2002/61 r.o. 3.3 108 Ktr. Alkmaar 1 juli 2002, JAR 2002/157 r.o. 4.4 109 Hof Amsterdam 14 juni 2011, JAR 2011/221 r.o. 3.7.5. 110 Annotatie Verhulp bij HR 26 oktober 2012, NJ 2013/220 punt 4.
  • 31. trekt daarbij de parallel met de bekende klokkenluider Fred Spijkers, die opdracht kreeg van defensie om aan een weduwe een leugen te vertellen over de dood van haar man. Van Uden probeert daarmee aan te geven dat niemand zou willen verdedigen dat het melden van deze misstand enkel een particulier belang dient. Hij stelt daarom dat, in lijn met het EHRM, een “gewoon” algemeen belang zou moeten volstaan..111 Dit raakt in mijn visie ook de essentie van klokkenluiden. Zou een werknemer die een potentiële misstand vaststelt moeten zwijgen vanwege zijn geheimhoudingsplicht, dan gaat het maatschappelijk belang dat misstanden worden gemeld, verloren.112 31 3.1.3. Betrouwbaarheidscriterium Het EHRM geeft invulling aan het betrouwbaarheidscriterium door te stellen dat van klokkenluiders wordt verwacht dat zij zorgvuldig nagaan of de te onthullen informatie juist en betrouwbaar is. Zo overwoog het EHRM in Heinisch/Duitsland dat het niet aan de klokkenluider is om de misstand aan te tonen, maar voldoende is niet lichtvaardig of zonder feitelijke achtergrond is overgegaan tot het melden van de misstand. In Nederland wordt dit aspect in klokkenluiderszaken in de meeste gevallen niet expliciet behandeld. Van Uden meent dat de feitenrechters dit in Quirijns/TGB wel mee hadden mogen nemen in hun beoordeling.113 In een uitspraak van de Kantonrechter te Bergen op Zoom vormt het waarheidsgehalte van de informatie wel onderdeel van de beraadslaging.114 Een medewerker van de technische dienst beschuldigde zijn leidinggevende van frauduleuze praktijken bij de directie. Vervolgens bracht hij dit in de openbaarheid. De betreffende werknemer was er niet in geslaagd om zijn stelling aannemelijk dan wel hard te maken. De werkgever en de klokkenluider waren vervolgens van mening dat hierdoor sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie en verzochten om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De rechter oordeelde vervolgens dat de werknemer de “verkeerde klok” heeft geluid, dat de werknemer risico heeft genomen en heeft verloren. Het is duidelijk dat het rommelde 111 Van Uden 2013, p. 18. 112 Annotatie Vegter bij Rb. Amsterdam 9 juli 2003, JAR 2003/191 113 Van Uden 2013, p. 19 114 Ktr. Bergen op Zoom 14 april 2009, PRG 2009/84
  • 32. “aan de top”, maar er is geen bewijs voor de vermeende malversaties. Toch wilde de Kantonrechter ook weer niet zo ver gaan om alle schuld op de werknemer af te wenden. Aan de zijde van de werkgever kan namelijk worden verweten dat hij geen zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de beweringen. Bovendien is de werknemer ten tijde van de uitspraak “plotseling” vertrokken. Om die reden kreeg de werknemer toch een kleine vergoeding mee. Uiteraard is dit een zaak die op zichzelf staat, maar zij is niet geheel in lijn met uitspraken van het EHRM. Van een werknemer kan immers niet verlangd worden dat hij de misstand daadwerkelijk bewijst. Daar zijn andere instanties voor. Het EHRM wees er al op dat dit een afschrikwekkend effect kan hebben op andere potentiële klokkenluiders, al kan het in dit geval de werknemer wellicht worden verweten dat hij te overhaast de openbaarheid heeft gezocht. 32 In latere overwegingen valt op dat de rechter de beschuldigingen van werknemer als een belangrijke oorzaak ziet voor het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie.115 Hetgeen nadelig heeft uitgepakt voor de werknemer in de vorm van een lage ontslagvergoeding. 3.1.4. Het goede trouw-­‐criterium De analyse van de arresten van het EHRM leert dat het Hof verlangt dat een klokkenluider ervan overtuigd is dat de geopenbaarde informatie correct is. Voorts moet hij ervan overtuigd zijn dat het algemeen belang de onthulling rechtvaardigt en dat er geen minder bezwaarlijke middelen zijn om de misstand te melden. Een melding die enkel is gebaseerd op persoonlijk gewin, komt niet voor bescherming in aanmerking. Deze overwegingen gebruikt het Hof om na te gaan of een klokkenluider te goeder trouw handelt. Het EHRM geeft daarbij wel aan dat het algemeen en persoonlijk belang soms hand in hand kunnen gaan.116 115 Ktr. Bergen op Zoom 14 april 2009, PRG 2009/84 r.o. 3.6 116 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 82-­‐87
  • 33. In tegenstelling tot het EHRM lijken de Nederlandse rechters stringent vast te houden aan de voorwaarde dat een klokkenluider puur moet handelen vanuit het algemeen belang. Een klokkenluider die een misstand meldt die betrekking heeft op persoonlijke bejegening, kan in Nederland niet rekenen op bescherming.117 Paul Schaap had te lijden onder de slechte werkomstandigheden bij de kernreactor, hetgeen hem bewoog om melding te maken. Dit is een persoonlijk belang, dat ook voor hem nadelig uitpakte.118 In Quirijns/TGB komt de Hoge Raad niet toe aan dit vraagstuk. Verhulp gaat er in zijn noot bij dit arrest nog kort op in en meent dat het verschil uitmaakt voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van de melding als de klokkenluider meent dat er sprake is van onrecht of dat hij een vergoeding heeft bedongen van de cliënt.119 Verhulp geeft aan dat moet worden voorkomen dat werknemers als een soort premiejagers bij bedrijven in dienst treden om misstanden aan de kaak te stellen.120 Ik deel de mening van Verhulp op dat punt, van klokkenluiders mag worden verlangd dat zij niet vanuit financiële motieven mogen handelen. In algemene zin sluit ik me echter aan bij Van Uden en het EHRM: het persoonlijk belang en algemeen belang lopen soms parallel. Bij misstanden die bijvoorbeeld invloed hebben op de werksituatie, kan niet worden ontkomen aan het feit dat een eigen belang is gekoppeld aan de melding. Wel is daarbij van belang dat een klokkenluider de minst bezwaarlijke weg moet kiezen om de misstand te onthullen. Deze procedurele stap is niet alleen van belang voor de rechtsbescherming van de werknemer, maar ook voor het verdere vervolg van de procedure.121 Het zou namelijk goed kunnen dat een onderzoek ten gunste van de klokkenluider uitvalt, waardoor hij een ontslag niet hoeft te vrezen. 33 117 Ktr. Amsterdam 18 januari 2012, LJN BV1437 118 Rb. Alkmaar 28 februari, JAR 2002/61 en Ktr. Alkmaar 1 juli 2002, JAR 2002/157 119 Annotatie Verhulp bij HR 26 oktober 2012, NJ 2013/220 punt 4 120 “De schijnveiligheid van het Huis voor Klokkenluiders”, Argos/VPRO 28 september 2013 121 Helstone 2013, p. 80
  • 34. 34 3.1.5. Schade-­‐criterium De schade die een werkgever lijdt, moet opwegen tegen het belang dat wordt gediend bij onthulling van de informatie. Dit is de lijn die het EHRM volgt. Een onthulling van een klokkenluider kan leiden tot negatieve publiciteit voor de werkgever, los van de vraag of de melding juist is of niet. Eén beschuldiging dat de werkgever zich schuldig maakt aan illegaal gedrag kan de positie van een bedrijf behoorlijk schaden, zelfs indien dit achteraf niet blijkt te kloppen. De Advocaat-­‐Generaal in Meijer/De Schelde stelde: “Whistleblowing kan ook wel een self-­‐fulfilling effect hebben en op zichzelf de continuïteit van de onderneming bedreigen”.122 Dat rechters deze omstandigheid betrekken bij hun oordeel blijkt in beperkte mate uit de rechtspraak. Een treffend voorbeeld is een zaak waarbij ABN Amro betrokken was. Aangezien een bankmedewerker meende dat de bank onjuiste informatie had verstrekt in het kader van een derdenbeslag. Dat bracht hem ertoe om vertrouwelijke bankgegevens aan derden te verstrekken. Hij vond dat de waarheid boven water moest komen, met als gevolg negatieve publiciteit voor ABN Amro.123 De rechter rekent het de werknemer zwaar aan dat hij niet eerst de interne klokkenluidersprocedure heeft doorlopen, zich niet juridisch heeft laten voorlichten en onder valse voorwendselen aan de informatie is gekomen. Of ABN Amro inderdaad foutieve informatie heeft verstrekt, doet hier niet ter zake. De rechtbank stelt dat werknemer een ernstig verwijt kan worden gemaakt, nu het handelen van de bankmedewerker heeft geleid tot schadelijke publiciteit en een klant van ABN Amro een gerechtelijke procedure heeft aangespannen tegen de bank.124 Uit deze uitspraak blijkt dus dat (potentiële) klokkenluiders ook te maken hebben met de gevolgen van hun handelen voor werkgevers. Dit is van belang op het moment dat er, zoals in dit geschil, wat valt aan te merken op de wijze waarop de werknemer heeft geopereerd bij het aan de kaak stellen van een misstand. Indien een misstand proportioneel en zorgvuldig is gemeld is de schade voor de werkgever al 122 Conclusie A-­‐G bij HR 20 april 1990, NJ 1990/702 punt 2.1.2 123 Zie bijv. “ABN Amro loog over tegoeden Ecopetrol”, Telegraaf 10 november 2009 124 Rb. Amsterdam 21 januari 2010, JAR 2010/66 r.o. 4.2-­‐4.5
  • 35. zoveel mogelijk beperkt.125 Een zorgvuldig handelende klokkenluider hoeft bovendien niet te vrezen voor aansprakelijkheidsstelling door de werkgever; immers, artikel 7:661 BW biedt daarvoor voldoende waarborgen.126 35 3.1.6. Het evenredigheidscriterium Veelal leidt het luiden van de klok tot een arbeidsconflict, met uiteindelijk een onwerkbare situatie tot gevolg. De vraag of dat daadwerkelijk zo is en of een eventueel ontslag op staande voet van een klokkenluider gerechtvaardigd is, is een factor die rechters laten meewegen bij klokkenluiderszaken. Een journalist van Omroep Amersfoort had een open brief geschreven aan de gemeenteraad en het college van B&W van Amersfoort. In de brief werd kritiek geuit op het omroepbeleid en het management. Dit gebeurde op het moment dat de gemeente diende te bepalen of de omroep in aanmerking kwam voor een zendmachtiging. De rechtbank stelt dat deze werknemer de vrijheid heeft zijn mening te uiten en om maatschappelijke misstanden intern aan te kaarten, maar dat geen sprake was van moedwillig schade toebrengen door de werknemer. De rechtbank overweegt zelfs dat als de werknemer niet eerst intern zijn kritiek uit, het ontslag in deze situatie een te zware sanctie is. Van schade aan de kant van de omroep is immers niet gebleken en het handelen van de journalist staat niet in verhouding tot de gevolgen van een ontslag.127 Zodra een werknemer een misstand zorgvuldig (conform daarvoor gegeven criteria) heeft gemeld, dan is een sanctie sowieso niet op zijn plaats. In dat licht is het zelfs niet van belang hoe zwaar de maatregel is.128 Van Uden stelt zelfs dat zodra een misstand niet volgens de regels is gemeld, het maar de vraag is of een ontslag op staande voet proportioneel is.129 In lijn met het EHRM dient 125 Van Uden 2013, p. 20; Zie ook: Annotatie Vegter bij Rb. Amsterdam 9 juli 2003, JAR 2003/191 126 Van Coevorden 2002 127 Rb. Amersfoort 27 december, JAR 2007/74 r.o. 4 128 Van Uden 2013, p. 20 129 Ktr. Tiel 10 februari 1999, JAR 1999/223
  • 36. immers gewaakt te worden voor het zogeheten “chilling effect”, namelijk dat ervoor moet worden gewaakt dat werknemers geen misstand meer aan de kaak durven stellen gezien de eventuele gevolgen. 3.1.7. Functie De aard van het beroep van de werknemer is van belang bij de vraag of een beperking van de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd is. Hakvoort onderschrijft het belang hiervan en noemt het voorbeeld van een Interpol-­‐medewerker, die zich in het kader van het algemeen belang in het bijzonder dient te houden aan zijn geheimhoudingsverplichting.130 In de klokkenluiderszaak Stiekema/Organon komt de functie van de klokkenluider aan de orde: internist Stiekema gaf aan dat hij in een conflict van plichten verkeerde: enerzijds moest hij zich als goed werknemer gedragen en anderzijds had hij als arts en “clinical expert” de plicht om patiënten te beschermen tegen onnodige risico’s bij deelname aan experimenteel onderzoek. Door de zorgvuldig, wetenschappelijk onderbouwde mening van Stiekema staat zijn belangenafweging niet ter discussie. De internist maakte een verantwoorde afweging.131 Het EHRM en de Nederlandse rechters trekken voor wat betreft de rechten en privileges van werknemers dus dezelfde lijn. 3.2. Slotopmerkingen Op basis van de gepubliceerde jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat het grondrecht vrijheid van meningsuiting slechts indirect doorwerkt. De uitingsvrijheid is een onderdeel van de belangenafweging en heeft bij de beoordeling van klokkenluiderszaken een marginale rol.132 Zodra een klokkenluiderszaak bij de rechter belandt, focussen de Nederlandse rechters zich op de geheimhoudingsplicht die rust op de werknemer. Daaruit vloeit voort dat de ondergeschikte gehouden is tot loyaliteit en discretie jegens zijn werkgever. Hierin schuilt een discrepantie met het EHRM, die het klokkenluidersvraagstuk juist vanuit de vrijheid van meningsuiting benadert. 36 130 Annotatie Hakvoort bij HR 26 oktober 2012, JIN 2012/194 punt 3 131 Rb. Amsterdam 9 juli 2003, JAR 2003/191 r.o. 10-­‐12. Zie ook: Ktr. 15 oktober 2004, JAR 2005/35 132 Annotatie Van Uden bij Hof ’s-­‐Gravenhage 15 november 2011, JAR 2012/11
  • 37. De vraag is of klokkenluiders hierdoor in Nederland slechter af zijn. Uit het feit dat Nederlandse rechters dit vraagstuk vanuit een ander gezichtspunt benaderen, kan dit niet direct worden afgeleid. Waar het EHRM altijd begint met het beginsel dat een werknemer jegens zijn werkgever “a duty of loyality, reserve and discretion” heeft, hameren de Nederlandse rechters op hetzelfde beginsel.133Een werknemer dient zich in beginsel te conformeren aan zijn geheimhoudingsplicht, maar het EHRM gaat uit van bescherming van de klokkenluidende werknemer. Uit de Nederlandse jurisprudentie blijkt dat sprake moet zijn van zwaarwegende omstandigheden, om onder de geheimhoudingsplicht uit te komen. 37 Deze laatste invalshoek blijkt ook uit het type misstand dat in aanmerking komt voor bescherming. Het Europees gerechtshof meent dat ook alledaagse misstanden moeten kunnen worden aangekaart, zelfs binnen een onderneming. De Nederlandse rechters leggen de lat in dat opzicht hoger dan het EHRM. Zo werd in de Pettense klokkenluiderszaak de kring van misstanden beperkt tot een aantal categorieën. Of in Nederland een klokkenluider bescherming geniet, hangt af van de wijze waarop hij heeft geopereerd en welke misstand hij aankaart. Zo moet de onthulling een maatschappelijk, dan wel algemeen belang dienen. Bij de wijze waarop de klokkenluider de informatie onthult, dient hij te kiezen voor de voor zijn werkgever minst schadelijke wijze. Ook dit is in overeenstemming met hetgeen het EHRM van een klokkenluider verwacht. Analyse van de rechtspraak schetst het beeld dat rechters ten faveure van de klokkenluiders beslissen, indien deze zorgvuldig heeft gehandeld.134 De problemen voor werknemers doemen bijna altijd op zodra een werknemer afwijkt van het beginsel om een misstand intern te melden, bijvoorbeeld als hij zijn zorgen aan de orde stelt bij een toezichthouder, omdat hij geen heil ziet in de interne kanalen. Dergelijke meldingen zijn voor een werkgever veelal niet de minst schadelijke weg. Het is echter niet helder wat van de werkgever mag worden verwacht, ter zake het creëren van een bedrijfscultuur waarin misstanden openlijk kunnen worden aangekaart. 133 Briejer & Koevoets 2013, p. 108 134 Verhulp 2013, p. 84
  • 38. Voorts leidt het melden van een misstand veelal tot een verstoorde arbeidsrelatie, met als gevolg ontbinding van de arbeidsovereenkomst met (beperkte) of zonder vergoeding, afhankelijk van de zorgvuldigheid waarmee de werknemer heeft gehandeld. Bovendien kan klokkenluiden zelfs los van het inhoudelijke oordeel tot ontbinding leiden omdat sprake is van vertroebeling van de arbeidsverhouding.135 Ook het goede trouw-­‐vereiste levert problemen op. Het is bijna onontkoombaar dat het algemeen en persoonlijk belang parallel aan elkaar lopen. Waar het EHRM dit onderschrijft, is dit in Nederland niet het geval. Hetgeen voor klokkenluidende werknemers negatief kan uitpakken. De rechtspraak in Nederland is tamelijk casuïstisch in vergelijking tot de wijze waarop het EHRM de klokkenluiderszaken behandelt. Dit geeft (potentiële) klokkenluiders minder houvast dan het EHRM terwijl duidelijkheid nou juist iets is waar werknemers op dit punt bij gebaat zijn.136 Gebrek daaraan kan eveneens een afschrikwekkend hebben op potentiële klokkenluiders, die zich wel twee keer zullen bedenken alvorens zij iets aan de kaak stellen.137 Kortom, het ontbreekt in Nederland aan duidelijke toetsingscriteria. In het verleden is al geregeld de vraag gesteld of het huidige arbeidsrecht voldoende waarborgen biedt voor correct handelende klokkenluiders of dat specifieke wetgeving noodzakelijk is.138 Hoewel Van Uden het, op basis van de gepubliceerde uitspraken, een mythe noemt dat klokkenluiders het onderspit delven, komt er nu wetgeving voor klokkenluiders.139 Dit kan de rechtszekerheid voor potentiële klokkenluidende werknemers ten goede komen. 38 135 Ktr. Wageningen 31 januari 2012, LJN BV8167 136 Van Steenvoorden 2011, p. 265 137 Van Uden 2013, p. 20 138 Willems 2003, p. 2. 139 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders, Kamerstukken II 33 258.
  • 39. 39 Hoofdstuk 4 Huis voor Klokkenluiders “Tussen loyaliteit en klokkenluiden staan wetten in de weg en praktische bezwaren”.140 Het initiatiefwetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders, op 17 december 2013 aangenomen in de Tweede Kamer,141 is het paradepaardje van SP-­‐kamerlid Ronald van Raak.142 Hij wordt daarbij gesteund door de partijen aan de linkerkant van het politieke spectrum, PvdA, D66, Groenlinks en de Partij voor de Dieren. Deze politieke partijen zijn geïnspireerd geraakt door klokkenluiders als Ad Bos, Paul Schaap en Fred Spijkers.143 Doel van dit wetsvoorstel is dat er een cultuur ontstaat waarbinnen mensen zonder angst maatschappelijke misstanden durven te melden. Bestaande regelingen gaan uit van de relatie werknemer-­‐werkgever waardoor melding maken van een misstand daardoor vooral wordt gezien als een arbeidsconflict. In de Memorie van Toelichting wordt uitgelegd dat klokkenluiders geen conflict hebben met hun werkgever, maar melding maken van een misstand. Het arbeidsconflict is juist het gevolg van de melding. 4.1. Een toelichting Kern van het plan is dat de voorwaarden voor het melden van maatschappelijke misstanden worden verbeterd. Enerzijds door onderzoek naar de wantoestanden mogelijk te maken, anderzijds door de melders beter te beschermen. Om dit te bewerkstelligen zal een Huis voor Klokkenluiders, als onafhankelijk instituut, worden opgericht. Dit Huis zal onderdeel worden van de Nationale ombudsman. Het instituut zal zowel openstaan voor meldingen uit de publieke als private sector. Tot het takenpakket van het Huis voor Klokkenluiders behoren de advisering en ondersteuning van melders, de beoordeling van meldingen en het doen van onderzoek van maatschappelijke misstanden.144 140 Helstone 2013, p. 62 (vrij naar Elsschot) 141 “Kamer steunt Huis voor Klokkenluiders”, Volkskrant 17 december 2013 142 Kamerstukken II, 33 258 143 Kamerstukken II, 33 258, nr. 3 144 Een melder in de zin van de Wet Huis voor Klokkenluiders is een werknemer die een vermoeden van een misstand meldt bij het Huis. Artikel 1 sub c Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders
  • 40. Alvorens het wetsvoorstel te analyseren is het van belang te schetsen hoe het Huis voor Klokkenluiders zal gaan opereren. Een werknemer die het vermoeden heeft van een maatschappelijke misstand kan zich – onder bepaalde voorwaarden – melden bij het Huis. Zo zal de werknemer zijn naam moeten bekendmaken aan het Huis, een concrete omschrijving geven van de veronderstelde misstanden en de grond waarop hij zijn vermoeden baseert.145 Het Huis voor Klokkenluiders is in beginsel verplicht de melding een gevolg te geven146 Maar er zijn wel enkele uitzonderingen. Het Huis heeft geen verplichting een onderzoek in te stellen of voort te zetten als: 40 147 -­‐ Er aangaande de melding al een strafrechtelijke procedure aanhangig is148; -­‐ Het verzoek niet voldoet aan de formele eisen (bekendheid van naam van de werknemer, omschrijving misstand en de onderbouwing); -­‐ De ernst van misstand of het maatschappelijk belang kennelijk onvoldoende zijn; -­‐ Het Huis dezelfde misstand al onderzoekt of onderzocht heeft en geen sprake is van nieuwe informatie die tot een andersluidend onderdeel kunnen leiden; -­‐ Door rechters al over de misstand is geoordeeld en dit oordeel onherroepelijk is; of -­‐ De werknemer onvoldoende meewerkt aan het verloop van het onderzoek.149 Zodra het Huis geen onderzoek instelt, deelt zij dit onder vermelding van de reden mee aan werkgever en werknemer.150 Indien aan de voorwaarden is voldaan en er geen sprake is van één of meer uitzonderingsgrond(en), zal het instituut, als reactie op de melding, een vooronderzoek opstarten. Daarbij heeft het Huis zich tot doel gesteld om deze fase binnen zes maanden af te ronden. Gedurende deze periode zal worden onderzocht of de melder voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een maatschappelijke misstand. Het Huis heeft de mogelijkheid om tijdens het vooronderzoek gebruik te maken van externe deskundigen. Als na het vooronderzoek blijkt dat het verzoek van de melder voldoende is onderbouwd, stelt het Huis een 145 Artikel 7 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 146 Artikel 9 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 147 Kamerstukken II 33 258, nr. 3 148 Artikel 9 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 149 Artikel 12 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 150 Artikel 13 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders
  • 41. (vervolg)onderzoek in.151 Gestreefd wordt om dit gedeelte binnen een jaar na de afronding van het vooronderzoek af te ronden. Ook tijdens deze fase kan het instituut besluiten het onderzoek te stoppen als zich situaties voordoen als genoemd in artikel 12 van het wetsvoorstel. In dit stadium van het onderzoek gaat het Huis na of aannemelijk is geworden dat sprake is van een misstand en of de werkgever zich jegens de betreffende werknemer behoorlijk heeft gedragen. Het Huis kan partijen oproepen om te verschijnen, inlichtingen te verstrekken, experts inschakelen en ter plaatse onderzoek verrichten.152 Zodra partijen hebben gereageerd op de bevindingen van het Huis zal het onderzoek openbaar worden gemaakt in de vorm van een rapport.153 Dit rapport bevat aanbevelingen en nadrukkelijk geen vaststelling van civiele en/of strafrechtelijke aansprakelijkheid.154 4.1.1. Noodzaak interne melding Vanwege de loyaliteitsverplichting van werknemer jegens werkgever hechten rechters (en ook werkgevers) er veel waarde aan, als een misstand eerst intern wordt gemeld. De indieners van het wetsvoorstel hadden aanvankelijk niet voortgeborduurd op gewezen rechtspraak, maar hadden als uitgangspunt dat klokkenluiders direct het Huis mochten inschakelen. Hiermee werd echter het uitgangpunt om een misstand eerst intern te melden, doorkruist.155 Het motief hiervoor was dat uit onderzoek was gebleken dat in Nederland geen cultuur bestaat waarin mensen zonder angst maatschappelijke misstanden durven aan te kaarten.156In dat licht vonden de initiatiefnemers het van belang dat de werknemer ook direct extern hun heil kunnen zoeken, zonder eerst intern melding te hebben gedaan. Op deze zienswijze is kritiek gekomen. In haar advies heeft de Raad van State gereageerd op het initiatiefwetsvoorstel door te stellen dat een werkgever zelf verantwoordelijk is voor de eigen organisatie. Om die reden zal het Huis eerst moeten 41 151 Artikel 15 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 152 Artikel 16 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 153 Artikel 17 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 154 Artikel 15 lid 2 en 3 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 155 Kamerstukken II 33 258, nr. 7 156 Verwijzend naar: Evaluatie klokkenluidersregelingen publieke sector (2008)