SlideShare a Scribd company logo
1 of 50
Download to read offline
UITTREKSELS UIT :
Het verhoor van politiemensen: “business
as usual” of extra competenties vereist?
Een verkennende studie.
Faculteit: Recht en criminologie
Vakgroep: Criminologie
Studiejaar: 3de
bachelor criminologische wetenschappen (VP)
Academiejaar: 2012-2013
Student: Ronin COX
Inhoudsopgave
1 Inleiding ..........................................................Error! Bookmark not defined.
2 De probleemstelling......................................................................................... 4
3 Voorstelling van de dienst .......................................Error! Bookmark not defined.
3.1 Toezicht op de werking van de politie....................Error! Bookmark not defined.
3.2 Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en het OCADError! Bookmark not
defined.
3.2.1 De structuur van het Vast Comité P ...................Error! Bookmark not defined.
3.2.2 De opdrachten van het Vast Comité P.................Error! Bookmark not defined.
3.2.3 De onderzoeken van het Vast Comité P...............Error! Bookmark not defined.
3.3 De Dienst Enquêtes P .....................................Error! Bookmark not defined.
3.3.1 De structuur van de Dienst Enquêtes P................Error! Bookmark not defined.
3.3.2 De opdrachten van de Dienst Enquêtes P .............Error! Bookmark not defined.
3.3.3 De onderzoeken van de Dienst Enquêtes P ...........Error! Bookmark not defined.
4 De methodologie .................................................Error! Bookmark not defined.
4.1 Keuze voor kwalitatief onderzoek ........................Error! Bookmark not defined.
4.2 Het onderzoeksdesign .....................................Error! Bookmark not defined.
4.2.1 Literatuuronderzoek....................................Error! Bookmark not defined.
4.2.2 Focusgroep..............................................Error! Bookmark not defined.
5 Het onderzoek ....................................................Error! Bookmark not defined.
5.1 Het literatuuronderzoek ...................................Error! Bookmark not defined.
5.1.1 Aanpak van het literatuuronderzoek ..................Error! Bookmark not defined.
5.1.2 Het verhoor: een begripsomschrijving ........................................................... 5
5.1.3 De organisatie van het verhoor ................................................................... 7
5.1.4 Bevoegdheden, competenties en vaardigheden van de verhoorder ............................10
5.1.5 De gevolgen en omstandigheden van het verhoor ..............................................19
5.2 De focusgroepen...........................................Error! Bookmark not defined.
5.2.1 Ontwerp van de focusgroepen .........................Error! Bookmark not defined.
5.2.2 Uitvoering van de focusgroepen.......................Error! Bookmark not defined.
5.2.3 Korte evaluatie van het verloop van de focusgroepen Error! Bookmark not defined.
5.2.4 Verwerking van de ‘outcome’ van de focusgroepen..Error! Bookmark not defined.
5.2.5 Resultaat van de focusgroepen...................................................................23
6 Conclusies ........................................................Error! Bookmark not defined.
7 Nabeschouwingen en dankwoord ...............................Error! Bookmark not defined.
Bibliografie ......................................................................................................45
Bijlagen ..........................................................................................................50
(…)
1 De probleemstelling
De politiebeambte, meestal politieambtenaar met minstens een bevoegdheid van agent van
gerechtelijke politie, dient soms te worden verhoord in de hoedanigheid van getuige of
verdachte voor feiten die zich al dan niet hebben voorgedaan in de uitoefening van zijn
functie. De betrokkene beschikt dan minstens over een basisdiploma van het secundair
onderwijs, heeft een uitgebreide selectieprocedure en een basisopleiding van minstens 1 jaar
met daarin begrepen verschillende stageperiodes achter de rug en beschikt tenslotte zelf over
een bepaalde ervaring op het vlak van politioneel en gerechtelijk werk.
De betrokkenen zelf maken deel uit van de openbare macht met een quasi-monopolie op het
gebruik van geweld/dwang. Dit maakt dat zij mogelijks over bijkomende competenties
beschikken of mogelijks anders omgaan met een eigen verhoorsituatie als getuige of als
verdachte.
Mulcahy stelt dat er te weinig aandacht is voor de wijze waarop de politieorganisatie haar
controle uitoefent en dat er bijzonder weinig is gepubliceerd over de werking van het intern
toezicht1
. Personen, die het intern toezicht uitoefenen, lijken weinig benijdenswaardig. Een
goede en efficiënte taakuitoefening zal immers alleen maar vijandigheid van de betrokkene
politieambtenaar en zijn collega’s opwekken2
. Mulcahy verwijst hiervoor naar 4 relevante
factoren: 1) de solidariteit tussen ‘flikken’, 2) de mogelijke gevolgen van administratieve
onderzoeken, 3) de vrees om persoonlijke afrekeningen en 4) het idee dat dit type van
onderzoeken overijverig worden gevoerd. Dit leidt ertoe dat toezichters worden
gekarakteriseerd als ‘koppensnellers’ die hun trofeeën uitstallen3
. De betrokken politiemensen
hebben er zelf belang bij die perceptie te voeden, maar deze voorstelling behoort volgens
Mulcahy tot de folklore en niet tot de dagdagelijkse beleving van politieambtenaren4
.
De onderzoeksvraag luidt als volgt: Zijn er bijkomende competenties en/of een bijzondere
kennis vereist voor het verhoor van politiemensen?
1
A. MULCAHY, “‘Headhunter’ or ‘real cop’? Identity in the world of internal affairs officers”, Journal of
Contemporary Ethnography 1996, (99) 101.
2
Ibid., 102.
3
Ibid., 106-107.
4
Ibid., 124.
Het opzet is om vanuit een verkennende literatuurstudie en een aftoetsing met enkele
‘professionals’ in het beperkte werkveld middels een focusgroep te antwoorden op deelvragen
die gegroepeerd worden in 3 thema’s, namelijk de organisatie van het verhoor, de
competenties en vaardigheden van de verhoorder en de mogelijke specifieke gevolgen en
omstandigheden voor politiemensen.
(…)
1.1.1 Het verhoor: een begripsomschrijving
Het verhoor bekleedt een voorname plaats bij de dagelijkse taken van de politieambtenaar en
dat ook ten opzichte van de samenleving. In de jaren ’80 groeide ook de aandacht voor de
wijze waarop het verhoor plaatsvond en eventuele bekentenissen werden verkregen5
.
Van De Plas beschrijft het politieverhoor als een specifieke vorm van communicatie, nauw
aansluitend bij een dwangmaatregel 6
. Bockstaele haalt een aantal inhoudelijke en
etymologische verschillen aan tussen termen zoals verhoren, verklaren en ondervragen7
die
vaak door elkaar worden gebruikt zoals ook in het Wetboek van Strafvordering zelf8
. Bij
verhoren verwijst hij naar het Latijnse ‘exaudire’ of het aanhoren; verklaren en verklaring
komt vooral van het Latijn ‘declarare’ en dus te kennen geven. Anders dan bij een verhoor
zou er in dit geval geen sturing zijn door een bevoegd ambtenaar. Ondervragen zou dan iets
vragen zijn om zich te laten inlichten met verwijzing naar het Latijnse ‘interrogare’ en het
politioneel gebruik van interview tenslotte zou een oneigenlijke aanwending zijn van een
journalistiek te interpreteren term9
.
In zijn referentiewerk herneemt Bockstaele een definitie goedgekeurd door het college van
procureurs-generaal en in 2000 geïntroduceerd in de cursussen verhoortechnieken aan de
Belgische politiescholen: “Een politieel verhoor is een door middel van een proces-verbaal
geacteerd vraaggesprek tussen een ambtenaar met politiebevoegdheid en een persoon die
rechtstreeks of onrechtstreeks kan betrokken zijn bij gebeurtenissen die de gerechtelijke
5
J.P. LUCAS, “Verhoortechnieken: inleiding” in Politiepraktijk, Mechelen, Kluwer, losbl., 7.
6
M. VAN DE PLAS, Handboek politieverhoor. Basistechnieken, Brussel, Politeia, 2007, 11.
7
M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 19.
8
In art. 28quinquies § 2 en 47bis Sv.
9
M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 20-21.
overheden aanbelangen, teneinde alle relevante informatie te verzamelen, met als doel de
waarheidsvinding, en dit alles op de wijze en in de vorm bepaald door de wet”10
.
Onder druk van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en
het ‘Salduzarrest’ van 27 november 200811
met verwijzing naar de zeventienjarige Yusuf
Salduz die zonder bijstand van een advocaat bepaalde feiten bekende tijdens het eerste
politieverhoor12
kwam er ook in België een zogenaamde ‘Salduzwet’13
. Deze nieuwe wet
geeft de advocatuur toegang tot het verhoorlokaal om toe te zien hoe de politie een
ondervraagde behandelt tijdens de ondervraging en om controle uit te oefenen op eventuele
ongeoorloofde druk of dwang14
. De ‘Salduz-wet’ geeft zelf geen definitie van een verhoor
maar in een arrest van 20 september 2012 van het EHRM wordt het begrip
‘verdachtenverhoor’ verduidelijkt doordat het hof stelt dat elk gesprek tussen een
gearresteerde verdachte en de politie moet worden beschouwd als een ‘formeel contact’
waarvoor de wet consultatie- en bijstandsrecht (Salduz-wet) toepassing vindt15
.
In de concrete toepassing van de ‘Salduz-wet’ werden er 4 situaties geregeld met verwijzing
naar categorieën, namelijk de categorie I voor het verhoor van slachtoffers, benadeelden en
getuigen, de categorie II voor het verhoor van verdachten niet van hun vrijheid beroofd en
voor feiten van minder dan 1 jaar of feiten van verkeer, de categorie III voor het verhoor van
verdachten die niet van hun vrijheid beroofd zijn en voor feiten van meer of gelijk aan 1 jaar
(m.u.v. feiten van verkeer) en de categorie IV voor het verhoor van verdachten die wel van
hun vrijheid beroofd zijn ongeacht de strafmaat van de feiten 16
. Het zogenaamde
10
Ibid., 22.
11
EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02, Salduz/Turkije.
12
Hij werd verdacht van het bevestigen van een verboden spandoek aan een brug en deelname aan een verboden
betoging.
13
Wet 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990
betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt
benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden
bijgestaan, BS 5 september 2011.
14
F. T’JAMPENS, “Druk tijdens het verdachtenverhoor ? Verschillen in percepties” in M. BOCKSTAELE en P.
PONSAERS, (red.), Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, (13) 13.
15
M. COLETTE, “EHRM verduidelijkt definitie ‘verhoor’“, Legal World, 8 november 2012,
http://www.legalworld.be/legalworld/EHRM-verduidelijkt-definitie-verhoor.html?LangType=2067 (consultatie
21 maart 2013)
16
Omz. COL 10/2011 19 oktober 2011 addendum 1 aan de omzendbrief COL 8/2011 betreffende de organisatie
van de bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor binnen het kader van het Belgisch strafprocesrecht –
modellen, onuitg.
Valentijnsarrest van 14 februari 2013 heeft het evenwicht tussen noodwendigheden van het
strafrechtonderzoek en de rechten van de verdachte wat hersteld17 18
.
In het kader van deze stagevervangende opdracht heb ik het begrip verhoor ruimer opgevat
dan hiervoor toegelicht. Voor de operationalisering van het begrip in de focusgroepen werd er
geopteerd om de etymologisch verschillende begrippen in de ruime zin te beschouwen als
verhoor ongeacht of dit in een strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of enig ander
administratiefrechtelijke context doorgaat. In deze optiek, zou ik de voormelde definiëring
van het verhoor als volgt durven aanpassen: “(…)een geacteerd vraaggesprek tussen een
ambtenaar met een bepaalde bevoegdheid en een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks
kan betrokken zijn bij gebeurtenissen die de mandaterende overheden aanbelangen, teneinde
alle relevante informatie te verzamelen, met als doel de waarheidsvinding en dit alles op de
wijze en in de vorm bepaald door de wet en/of de vigerende regelgeving”.
1.1.2 De organisatie van het verhoor
Officieren van het intern toezicht en onderzoekers met een toezichts/controlefunctie bekleden
een weinig benijdenswaardige rol. Zij worden immers net als klokkenluiders19
vaak vijandig
bejegend of minstens met wantrouwen benaderd. Volgens Mulcahy leidt dat tot afstand ten
opzichte van de vroegere collega’s. Om hiermee om te gaan en hun optreden te
rechtvaardigen gebruiken zij technieken als het zien van de straf van de politieambtenaar of
het gevolg als nodig of gewenst20
of het dienen van een hoger doel21
of gaan ze hun stigma
neutraliseren door technieken als ‘aristocratization’22
(zichzelf zien als beter dan de anderen)
17
Het gaat dan vnl. over het verduidelijken aan de verdachte of hij aangehouden is, het vermijden van
veroordelingen op verhoren zonder recht op bijstand en het recht op bijstand voor verdachten van
verkeersmisdrijven met een gevangenisstraf van meer dan 1 jaar. Zie: S. Geukens, “Turtelboom: "Principes
Salduzwet blijven overeind"”, Het Laatste Nieuws, 15 februari 2013,
http://www.hln.be/hln/nl/957/Binnenland/article/detail/1580109/2013/02/15/Turtelboom-Principes-Salduzwet-
blijven-overeind.dhtml
18
Zie onder andere voor meer contextualisering en verwijzingen: X, “Salduz-wet: Valentijnsarrest schenkt klare
wijn “, Liga voor mensenrechten, 16 februari
2013, http://www.mensenrechten.be/index.php/site/nieuwsberichten/salduz_wet_valentijnsarrest_schenkt_klare_
wijn.
19
In het Engels spreekt men van ‘whistleblowers’. Zie: A. MULCAHY, “‘Headhunter’ or ‘real cop’? Identity in
the world of internal affairs officers”, Journal of Contemporary Ethnography 1996, (99) 122.
20
A. MULCAHY, “‘Headhunter’ or ‘real cop’? Identity in the world of internal affairs officers”, Journal of
Contemporary Ethnography 1996, (99) 111.
21
Ibid., 113.
22
Ibid., 115.
en ‘transcendence’23
(het leveren van buitengewone inspanningen om hun menselijkheid en
empathie te tonen om zo het stigma te overstijgen).
Het antwoord op de vraag of de politieambtenaar als gewone burger moet behandeld worden
en/of er bijzondere procedures moeten worden voorzien is niet eenduidig. In het werk van
Fiset lezen we bijvoorbeeld dat een belangrijke aanbeveling van rechter Salhany naar
aanleiding van een dood door politiekogel in Québec net was dat procedures niet zouden
worden aangepast met betrekking tot politiegetuigen24
. Anderzijds voorziet het artikel 262
van de Quebeciaanse politiewet wel een verschil door een loyaliteitsverplichting voor
politiegetuigen op te leggen25
. Deze bestaat in onze Belgische wetgeving eveneens in het
politionele tuchtrecht26
. Het beantwoorden van de vraag of er een verschil moet gemaakt
worden tussen het verhoor van de politieman voor handelingen die hij privé of in uitoefening
van zijn functie stelde is een studie op zich. Zo voorziet de tuchtwet de link tussen de
gedragingen die de politieman privé stelt en de waardigheid van het politieambt27
. Als het
gaat om het echte strafrechtelijk verhoor lijkt de vraag echter niet aan de orde.
De locatie van het verhoor, misschien irrelevant naar de definiëring van het verhoor28
, wordt
in het algemeen onderschat omwille van de afleidingsmogelijkheden29
. Er is op dat vlak
mogelijk een bijkomend bezwaar wat het verhoor van politieambtenaren betreft al dan niet op
hun werkplaats. Of het verhoor dan door één of twee verhoorders gebeurt is afhankelijk van
de situatie en vergt in het 2de
geval duidelijke afspraken. Het kan echter aangewezen zijn een
2de
verhoorder te betrekken uit overwegingen van onpartijdigheid, maar ook om te observeren
en te ondersteunen30
. Als het gaat om het verhoor van politieambtenaren gaat het meestal om
zogenaamde tweedelijnsverhoren 31
. De dienst Enquêtes P zit echter ook in een
permanentiesysteem, waarbij er in uitvoering van de Ministeriële richtlijn tot taakverdeling
23
Ibid., 117.
24
A. FISET, Qui doit policer la police ? Les enquêtes criminelles concernant un décès ou une blessure grave à
la suite d’une intervention policière, Cowansville (CA), Editions Yvon Blais, 2011, 95.
25
Ibid ., 96.
26
Art. 25 Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni
1999, 22.637.
27
Ibid., art. 3.
28
F. GOOSSENS, Politiebevoegdheden en mensenrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 416.
29
M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 276.
30
Ibid., 277.
31
Het betreft het voorbereide, gespecialiseerde verhoor op basis van vrij uitgebreid beschikbare informatie. Dit
gebeurt meestal niet onverwacht of dringend.
met de diensten van AIG 32 33
naar aanleiding van ernstige situaties mogelijk ook
eerstelijnsverhoren 34
gebeuren. Het gaat dan meestal om de zogenaamde politionele
schietincidenten. In dat verband stelt Hutsebaut in toepassing van de meermaals genoemde
recente ‘Salduz-wetgeving’ de vraag of de schietende politieambtenaar als getuige dan wel als
verdachte – al dan niet aangehouden –verhoord dient te worden en besluit dat een grondige
analyse nodig is met aandacht voor het onderzoek van het politieoptreden door ‘een dienst’
enerzijds en het aspect behandelende magistraat anderzijds om ‘Straatsburgbestendig’ te
zijn35
.
Het werk van onder andere de gespecialiseerde onderzoekers van de diensten intern toezicht,
AIG en/of dienst Enquêtes P houdt meestal de tweedelijnsverhoren in. Een goede
voorbereiding met aandacht voor een goed uitgewerkt verhoorplan of nog toepassing van
hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld het ‘5 x KEN-model’36
lijkt dan ook aan de orde in functie
van de aard van de feiten. Hierbij kan de onderzoeker geconfronteerd worden met bijkomende
drempels die vrij specifiek zijn voor de politieambtenaar zoals het beroepsgeheim37
of de
verplichting tot geheimhouding voor iedereen die beroepshalve zijn medewerking verleent
aan het onderzoek38
. Het is ook mogelijk dat de politiebeambte als klokkenluider ten opzichte
van zijn werkomgeving of ten opzichte van andere betrokkenen in het dossier vreest voor
represailles. Recente wetgeving voorziet de mogelijkheid van anonimiteit bij getuigen39
en de
recente zogenaamde BOM-wetgeving regelt de bijzondere hoedanigheden van infiltrant,
aangever en informant.40
32
Ministeriële richtlijn 23 september 2011 tot regeling van de taakverdeling inzake de opdrachten van
gerechtelijke politie betreffende misdrijven waarbij politieambtenaren betrokken zijn, onuitg.
33
In de richtlijn wordt er verwezen naar de misdrijven die een schending van de artikelen 2 en 3 EVRM
inhouden als prioritair te behandelen door de dienst Enquêtes P.
34
Het betreft het dringende ‘interventieverhoor’ gekenmerkt door principes zoals verantwoording afleggen,
probleemoplossend werken, partnerschap enz. Zie: M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen,
Maklu, 2008, 256-259.
35
F. HUTSEBAUT, “Het onderzoek naar politionele schietincidenten: is er nood aan een bijzondere
procedure?”, Vigiles 2012, (302) 308.
36
Het gaat om een voorbereiding waarbij maximaal informatie m.b.t. de plaats van het delict, de sporen, de zaak,
het feit en de verdachte moet gekend zijn. Zie: M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu,
2008, 266-274.
37
Art. 458 Sw.
38
Art. 28quinquies § 1 en art. 57 § 1 Sv.
39
Art. 86bis t/m 86quinquies Sv, ingevoegd bij de Wet van 8 april 2002 betreffende de anonimiteit van getuigen,
BS 31 mei 2002.
40
Wet 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, BS
12 mei 2003.
1.1.3 Bevoegdheden, competenties en vaardigheden van de verhoorder
1.1.3.1 Bevoegdheden en juridische aspecten
Wanneer we het hebben over de personele bevoegdheid om te verhoren stelt Goossens dat het
verhoor41
niet is voorbehouden aan de Onderzoeksrechter of de Procureur des Konings, maar
de bevoegdheid voor politiebeambten om tot een verdachtenverhoor over te gaan impliciet uit
enkele artikels uit het wetboek van strafvordering42
en de wet op het politieambt43
kan
afgeleid worden44
. Hij stelt daarbij dat men hetzij agent hetzij officier van gerechtelijke
politie moet zijn45
. Voor de leden van de diensten intern toezicht en de AIG worden deze
gerechtelijke bevoegdheden gepuurd uit hun rechtstreekse link met het statuut van
politieambtenaar.
De leden van de dienst Enquêtes P puren hun gerechtelijke bevoegdheden als officier van
gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en hun
toezichtsbevoegdheden rechtstreeks uit hun organieke wet46
.
In het administratief recht met betrekking tot de politiediensten zijn er nog bijkomende
bevoegdheden of bepalingen voorzien in diverse wetgevingen. Ik denk daarbij aan het
uitvoeringsbesluit van de tuchtwet van de politie die voorziet dat de voorafgaand onderzoeker
minstens dezelfde of een gelijkwaardige graad moet hebben als de persoon die er het
voorwerp van uitmaakt47
.
Buiten de vraagstelling met betrekking tot bevoegdheden is er natuurlijk ook de vraagstelling
met betrekking tot bepaalde principes in een democratische rechtsstaat zoals onpartijdigheid
en ‘fairness’. Deze principes kunnen niet altijd even concreet gevat worden 48
. In een
mensenrechtenstudie van Hopkins geeft zij het begrip onafhankelijkheid verschillende
dimensies. Zij stelt dat het onderzoek naar misdragingen en de schending van mensenrechten
41
In de enge strafrechtelijke benadering verwijst het begrip hier naar het verdachtenverhoor.
42
Art. 28quinquies § 2, eerste lid Sv. en art. 57, § 2, eerste lid Sv.
43
Art. 40 Wet 5 augustus 1992 op het politieambt, BS 22 december 1992, 27.124.
44
F. GOOSSENS, Politiebevoegdheden en mensenrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 418.
45
Ibid., 419.
46
Art. 21, 9 e.a. Organieke wet 18 juli 1991.
47
Art. 10 KB 26 november 2001 tot uitvoering van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de
personeelsleden van de politiediensten, BS 28 december 2001.
48
Ze worden soms mede bepaald om redenen van perceptie of opportuniteit.
door politie best kan gevoerd worden door een instelling die zowel institutioneel, praktisch,
cultureel en politiek onafhankelijk is van de politieorganisatie49
. Dit onderzoek moet haar
inziens ook leiden tot een effectieve individuele oplossing en een structurele oplossing om
gelijkaardige problemen in de toekomst te vermijden.50
In een openbaar verslag van de ‘Commission for public complaints against the Royal
Canadian Mounted Police’ worden in tegenstrijd tot Hopkins’ visie nochtans ook een aantal
mogelijke voordelen opgelijst van een meer afhankelijke onderzoeksinstelling, waaronder het
beschikken over de vereiste onderzoeksbekwaamheden en een beter begrip van de
politieorganisatie dat kan bijdragen tot haar legitimiteit in de ogen van de politieleden en
hierdoor kan resulteren in een verhoogde medewerking51
. In het verslag komt men echter tot
de conclusie dat deze voordelen niet opwegen tegen de gevaren en beveelt men dan ook aan
om het afhankelijke model om te vormen tot een onafhankelijk model waarvoor eerst aan een
aantal wettelijke, structurele en beleidsvoorwaarden zal moeten worden voldaan52
.
De discussie rond het probleem van onafhankelijkheid wordt periodiek ook nog gevoerd met
betrekking tot de dienst Enquêtes P53
.
1.1.3.2 Efficiënte bewijsgaring en faire bewijsvoering
In antwoord op de vraag over de toegelaten verhoormethoden stelt Goossens dat noch de
vroegere E.C.R.M., noch het E.H.R.M. zich hier echt mee bezig heeft gehouden, maar dat
Straatsburg, gedreven door de idee dat een bekentenis in volle vrijheid afgelegd dient te zijn,
zich wel heeft ingelaten met de vraag welke verhoormethoden onaanvaardbaar zijn 54
.
49
T. HOPKINS, An effective system for investigating complaints against police. A study of human rights
compliance in police complaint models in the US, Canada, UK, Northern Ireland and Australia, Victoria Law
Foundation, Australië, 2009, 6.
50
Ibid., 17.
51
COMMISSION FOR PUBLIC COMPLAINTS AGAINST THE ROYAL CANADIAN MOUNTED POLICE,
Police investigating police. Final public report, Canada, 2009, 76.
52
Ibid., 96.
53
Ik herinner de lezer aan het volgende: Wet 18 april 2010 tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling
van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, BS 17
juni 2010. Hiermee werd een detacheringsquorum van een minimum aantal gedetacheerden opgeheven omdat
verschillende internationale instanties die toezien op de eerbiediging van mensenrechten enkele bedenkingen
hadden over de onafhankelijkheid van het Comité P als extern controleorgaan inzake politie.
54
F. GOOSSENS, Politiebevoegdheden en mensenrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 480.
Samengevat komt het erop neer dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen het absoluut
verbod op foltering, onmenselijke of onterende behandeling 55
en de verboden
verhoortechnieken die desgevallend kunnen toegelaten worden in geval van oorlog of
noodtoestand, zoals bijvoorbeeld bij een poging tot staatsgreep56
.
Meestal stelt het probleem bij het verhoor zich echter op het niveau van het gebruik van
bepaalde listen, waardoor de formaliteiten en regels van het Wetboek van Strafvordering niet
loyaal worden nageleefd. Goossens verwijst naar een verhoor dat gecamoufleerd werd door de
politie door het inzetten van een derde voor een vraaggesprek57
. Maar ook de toepassing van
complexe en stringente procedures stellen vaak een probleem zoals bij het verhoor in
toepassing van de letter en de geest van de ‘Salduz-wetgeving’ waarbij de voornoemde list
ook in dit nieuwe kader een specifiek probleem zou stellen of bij het verhoor in bepaalde
administratiefrechtelijke procedures58
. Zo diende in 2012 een strafrechtelijk veroordeeld
Nederlandstalig politieman heropgenomen te worden bij de federale politie omdat hij
voorafgaand aan zijn tuchtrechtelijk ontslag was verhoord door een Franstalig
politiecommissaris die niet over het vereiste taalbrevet beschikte59
. Bovendien blijkt uit
spraakmakende titels van sommige krantenartikels dat het ook bij controlediensten van de
politie soms over meer gaat dan het niet of verkeerd interpreteren van procedures of wat te
denken van het volgende voorbeeld uit een buurland: “La police des polices aurait falsifié des
preuves pour impliquer des fonctionnaires de police dont l’un haut responsable proche du
PS”.60
Men zou kunnen stellen dat aan onderzoekers in het algemeen en misschien nog meer aan
onderzoekers in controlediensten hoge eisen worden gesteld. Het gaat mijn inziens in 1ste
instantie dan om principes van efficiënte bewijsvergaring61
en faire bewijsvoering62
. Dat is op
zich al een grote uitdaging. Kassin en medeauteurs stellen immers dat het doel van een
55
Ibid., 481-482.
56
Ibid., 482-483.
57
Ibid., 494.
58
Zoals bij toepassing van de complexe politietuchtwet van 13 mei 1999.
59
X, “Un policier ripou flamand réintégré : il avait été interrogé par un francophone ‘non bilingue’ “, Sudinfo.be,
16 april 2012, http://www.sudinfo.be/391204/article/actualite/belgique/2012-04-16/un-policier-ripou-flamand-
reintegre-il-avait-ete-interroge-par-un-francophone-no (consultatie 17 maart 2013)
60
X, “La police des polices aurait falsifié des preuves pour impliquer des fonctionnaires de police dont l’un haut
responsable proche du PS “, Agoravox, 11 januari 2012, http://www.agoravox.fr/tribune-libre/article/la-police-
des-polices-aurait-107838.
61
UNITED NATIONS OFFICE ON DRUGS AND CRIME, Handbook on police accountability, oversight and
integrity, New York (USA), Criminal Justice Handbook Series, 2011, 35.
62
Ibid., 46.
verhoor in 1ste
instantie niet het ontdekken van de waarheid is aangezien de politie getraind
zou zijn om enkel die verdachten te verhoren wiens schuld zij ‘vaststellen’ op basis van
eerdere onderzoeksvaststellingen63
.
Dispositionele risicofactoren om te komen tot valse bekentenissen zou volgens dezelfde
auteurs met leeftijd en mentale zwakheden te maken hebben64
. Onderzoekers in controle –of
toezichtsdiensten zullen daar echter gezien de beroepsmatige voorselectie van hun potentiële
verdachten weinig mee te maken krijgen. Eigen aan de omgeving waarin deze onderzoekers
werken zou er om redenen van sympathie of partijdigheid eerder het gevaar bestaan dat de
verdediging van de verhoorde politieambtenaar mee gevormd wordt door de verhoorder65
.
Een interessante meer algemene stelling is ook dat onschuld op zich de bewijsvoering van
onschuld in de weg zou kunnen staan doordat de valselijk beschuldigde verdachte er
gemakkelijker van zou uitgaan dat het recht wel zal zegevieren en hierdoor minder gebruik
zou maken van zijn rechten als verdachte66
. Ook het gegeven dat na een bekentenis (al dan
niet vals) het onderzoek vaak (te) snel wordt afgerond kan een probleem zijn67
.
De vraag stelt zich dan ook in welke mate (theoretische) kennis, achtergrond en ervaring
enerzijds en bepaalde competenties anderzijds de efficiënte bewijsvergaring en faire
bewijsvoering (mede) door het verhoor bepalen. Kassin en medeauteurs verwijzen
bijvoorbeeld naar de risico’s die de vooringenomen confronterende wijze van het moderne
Amerikaanse politieverhoor68
inhouden69
. Het principe van zwijgrecht en verwijzingen naar
63
S.M. KASSIN, S.A. DRIZIN, T. GRISSO, G.H. GUDJONSSON, R.A. LEO en A.D. REDLICH, “Police-
induced confessions: risk factors and recommendations”, American Psychology-Law Society, 15 juli 2009,
http://web.williams.edu/Psychology/Faculty/Kassin/files/WP%20Commentary%20-%20LHB%20(2010).pdf
(consultatie 11 april 2013), 4.
64
Ibid., 17.
65
T. HOPKINS, An effective system for investigating complaints against police. A study of human rights
compliance in police complaint models in the US, Canada, UK, Northern Ireland and Australia, Victoria Law
Foundation, Australië, 2009, 59.
66
S.M. KASSIN, S.A. DRIZIN, T. GRISSO, G.H. GUDJONSSON, R.A. LEO en A.D. REDLICH, “Police-
induced confessions: risk factors and recommendations”, American Psychology-Law Society, 15 juli 2009,
http://web.williams.edu/Psychology/Faculty/Kassin/files/WP%20Commentary%20-%20LHB%20(2010).pdf
(consultatie 11 april 2013), 20.
67
Ibid., 21.
68
Het gaat hier over het zogenaamde Reid-model. Het geregistreerd handelsmerk van John E. Reid en partners
bestaat uit 3 verschillende componenten, nl. feitenanalyse, interviewen en het verhoor. Voor meer info: zie
http://www.reid.com/
69
S.M. KASSIN, S.A. DRIZIN, T. GRISSO, G.H. GUDJONSSON, R.A. LEO en A.D. REDLICH, “Police-
induced confessions: risk factors and recommendations”, American Psychology-Law Society, 15 juli 2009,
http://web.williams.edu/Psychology/Faculty/Kassin/files/WP%20Commentary%20-%20LHB%20(2010).pdf
(consultatie 11 april 2013), 25.
hiervoor aangehaalde principes van het E.H.R.M. worden aangevuld met termen zoals
‘immorele handelingen’ in artikel 62 van de deontologische politiecode zonder dit echter
nader te verklaren70
.
T’Jampens stelt dat een definitie van druk moeilijk op te sporen is in de literatuur maar vindt
een onderscheid tussen interne druk afkomstig van het schuldgevoel, externe druk in verband
met de gehanteerde verhoortechnieken en de perceptie van het bewijs71
. Zij verwijst daarbij
ook naar een studie van Irving in 1980 waar hij 165 verhoortechnieken onderscheidde en twee
derde ervan als overtuigend en manipulatief bestempelde72
. Bockstaele waarschuwt dat elke
verhoorde zich bewust moet zijn dat het opdrijven van druk niet alleen de
bekentenissenbereidheid verhoogt, maar ook kan resulteren in valse bekentenissen die hij
vervolgens opdeelt in de vrijwillige valse bekentenissen, de bekentenissen als gevolg van
angst, druk of dwang tijdens het verhoor en de bekentenis onder druk en suggestie van de
verhoorder73
.
1.1.3.3 De werkrelatie in een verhoor
Van De Plas omschrijft de noodzakelijke werkrelatie in een verhoor als een professionele
omgang met duidelijke rolbepaling met afwezigheid van familiariteit of vooringenomenheid
en ziet daarin 3 noodzakelijke voorwaarden, namelijk het toepassen van
basisluistervaardigheden, het trachten beheersbaar te houden van emoties en het stimuleren
van wederzijds respect74
. Dan volgt pas het echte gebruik van verhoortechnieken.
Het belang van die werkrelatie in een verhoor wordt in een ruimere context besproken in het
doctoraatsproefschrift van Vanderhallen75
. Op het domein van de psychotherapie bijvoorbeeld
zouden onderzoekers de werkalliantie met betrekking tot de uitkomst van de psychotherapie
70
FEDERALE POLITIE, Deontologische code van de politiediensten, http://www.polfed-
fedpol.be/org/org_codedeonto_nl.php (consultatie 10 maart 2013).
71
F. T’JAMPENS, F., “Druk tijdens het verdachtenverhoor ? Verschillen in percepties” in M. BOCKSTAELE
en P. PONSAERS, (red.), Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, (13) 14.
72
Ibid., 17.
73
M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 351-352.
74
M. VAN DE PLAS, Handboek politieverhoor. Basistechnieken, Brussel, Politeia, 2007, 37-53.
75
M. VANDERHALLEN, De werkalliantie in het politieverhoor, doctoraatsproefschrift Criminologische
wetenschappen KU Leuven, 2007, 505p.,
https://lirias.kuleuven.be/bitstream/1979/935/2/de+werkalliantie+in+het+politieverhoor.pdf
zelfs belangrijker vinden dan het type therapie76
. In dit domein is er naast de klassieke
cliëntkenmerken en therapeutkenmerken ook sprake van interactieve kenmerken tussen cliënt
en therapeut, zoals de ‘closeness of fit’ (gelijkenissen tussen cliënt en therapeut), ‘de
complementariteit’ (de mate waarin cliënt en therapeut elkaar aanvullen) en ‘de
medewerking’. Uit studies zou blijken dat vooral de eerste twee een goede werkalliantie
zouden faciliteren 77
. Een vergelijking met de opbouw van de werkalliantie tussen de
toezichter met een politionele achtergrond en de politieambtenaar die verhoord wordt lijkt in
deze wel pertinent. Zoals Van De Plas de afwezigheid van vooringenomenheid noodzakelijk
vindt, beschrijft Vanderhallen het als één van de mogelijke valkuilen die wellicht leiden tot
een beschuldigende verhoorstijl. Zij verwijst in dit verband ook naar de principes van
‘confirmation bias’ en ‘belief perseverance’, waarbij de 1ste
term wijst op de neiging om
informatie te verzamelen en te interpreteren in overeenstemming met de eigen
veronderstellingen en de 2de
term wijst op de neiging om geen informatie aan te nemen die de
oorspronkelijke veronderstellingen tegenspreken.78
Zij beschrijft bovendien de invloed van
bepaalde verhoorstijlen. Relevant hierbij is het feit dat een dominante verhoorstijl een
predictor zou zijn voor een minder goede werkalliantie79
.
Vanderhallen waarschuwt tevens met verwijzing naar Kassin op het risico van valse
bekentenissen80
. Het hanteren van een humanitaire verhoorstijl zou het risico op valse
bekentenissen verkleinen en leugendetectie vergemakkelijken81
. Veel heeft natuurlijk ook te
maken met de hoedanigheid van de te horen persoon82
.
Ook sym-/antipathie-aspecten zouden een grote rol kunnen spelen bij het verhoor, maar
volgens Bockstaele e.a. kunnen sympathie en empathie soms met elkaar verward worden83
.
De vraag is ook hoever je gaat in bepaalde technieken om empathie te tonen.
76
Ibid., 173.
77
Ibid., 185-186.
78
M. VANDERHALLEN, De werkalliantie in het politieverhoor, doctoraatsproefschrift Criminologische
wetenschappen KU Leuven, 2007, 505p.,
https://lirias.kuleuven.be/bitstream/1979/935/2/de+werkalliantie+in+het+politieverhoor.pdf , 93.
79
Ibid., 419.
80
Ibid., 94.
81
Ibid., 423.
82
Zo is het plausibel aan te nemen dat getuigen, slachtoffers en verdachten elk vanuit hun andere hoedanigheid
anders zullen reageren.
83
M. BOCKSTAELE, “De persoonlijkheidsafdruk als beïnvloedende factor tijdens het verhoor. Personality
profiling: bekend, maar nog niet onderzocht” in M. BOCKSTAELE, M. (Ed.), Politieverhoor en personality-
profiling, Brussel, Politeia, 2002, (23) 51.
Zo is volgens Leempoels ‘self-disclosure’84
een techniek die zowel bewust als onbewust
wordt gebruikt en die voor discussie vatbaar is. Het zou een bruikbaar instrument kunnen zijn
bij het politionele verhoor om bijvoorbeeld gelijkenissen tussen de verhoorde en de verhoorde
aan te halen, maar Leempoels stelt ook dat het voornamelijk afhangt van wie het gebruikt en
in hoe verre men er zelf mee kan omgaan.85
1.1.3.4 Verhoortechnieken en leugendetectie
Helderweirt bespreekt een hedendaagse verhoortechniek die populair is in politieopleidingen
en in het werkveld, namelijk het gebruik van de afweermechanismen ‘rationaliseren,
projecteren en minimaliseren’, afgekort en gekend als RPM86
. Zij bespreekt daarin onder
andere de invloed van persoonlijke kenmerken van de verdachte op de gebruikte
verhoortechniek 87
. In een beperkt empirisch onderzoek stelt zij vast dat 4 van de 10
politieondervragers RPM kennen88
, 8 van de 10 respondenten hiervan gebruik zouden maken
tijdens het verhoor, waarvan 5 eerder onbewust89
. In haar besluit meent Helderweirt dat een
verder doorgedreven opleiding omtrent verhoortechnieken toch noodzakelijk lijkt om de
kennis omtrent verhoortechnieken en dus ook omtrent RPM te verbeteren90
.
Dat gebrek aan kennis wordt in heel wat andere studies bevestigd. Eén van de basisfouten is
dat onderzoekers bijvoorbeeld getuigen onderbreken in hun vrij verhaal91
waardoor bepaalde
informatie niet meer spontaan wordt verteld92
. Een andere fout is dat verhoren vaak te lang
duren. Het gaat hier dan over de zogenaamde tweedelijnsverhoren zoals deze door
gespecialiseerde onderzoekers. In een bepaalde studie adviseert men een maximumduur van 3
à 4 uur omdat het risico anders te groot wordt dat de verhoorde beïnvloedbaar wordt en de
84
Ook zelfonthulling genoemd.
85
T. LEEMPOELS, “Zelfonthulling tijdens politieverhoren” in BOCKSTAELE, M. en PONSAERS, P. (red.),
Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, 149-166.
86
V. HELDERWEIRT, RPM bij verhoor: geoorloofde druk of niet? Divergentie of convergentie in percepties
van politie, advocaten en magistraten, masterproef Criminologische wetenschappen Universiteit Gent, 2011-12,
http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/864/RUG01-001891864_2012_0001_AC.pdf., 129p.
87
Ibid., 62
88
Ibid., 77.
89
Ibid., 97.
90
Ibid., 128.
91
S. DEMARCHI en J. PY, “L’entretien cognitif: son efficacité, son application et ses spécificités”, Revue
québécoise de psychologie 2006, (177) 178.
92
Ibid., 181.
geheugenwerking negatief beïnvloed wordt93
. Het praktijkoverzicht van Ponsaers en Mulkers
in 2001 over tal van moderne verhoortechnieken zoals het cognitief interview94
, analytic
interviewing95
, hypnose, neurolinguïstisch programmeren (NLP)96
, scientific content analysis
(SCAN97
) enz.98
lijkt dan in schril contrast te staan met de elementaire praktijk zelf als we zien
dat onderzoekers blijkbaar zelfs tegen de basisprincipes van het verhoor lijken te zondigen.
Er bestaat nochtans heel wat gespecialiseerd onderzoek rond bepaalde
ondervragingstechnieken, politieverhoor, leugens en hun detectie en zelfs personality-
profiling. Deze onderzoeken worden vaak in een psychologisch referentiekader gevoerd. Zo
werd in dergelijk onderzoek de belangrijke rol van de politieonderzoeker bevestigd. Bij een
fotoconfrontatie bleek immers 23% een dader te herkennen wanneer de onderzoeker
glimlachte, zich naar de getuige boog of in de ogen keek, terwijl dit bij een neutrale houding
van de onderzoeker slechts 5% was99
. Uit ander onderzoek blijkt ook dat uit ongewilde
gelaatsuitdrukkingen vaak kan afgeleid worden of iemand liegt100
. Het kunnen detecteren van
micro-expressies van emoties kan volgens Bockstaele en medeauteurs nuttig zijn voor het
plaatsen van geoorloofde druk door het stellen van gerichte vragen 101
. Ook verbale
leugendetectie kan volgens dezelfde auteurs een meerwaarde bieden met inbegrip van de
zogenaamde para-verbale aandachtspunten zoals de lengte van de boodschap, niet en wel
opgevulde pauzes, stemveranderingen, herhalingen en spraakverstoringen102
.
Het is duidelijk dat de goede onderzoeker zich niet kan beperken tot de
basisverhoortechnieken als hij successen wil boeken in het onderscheiden van leugenachtige
93
D. DAVIS en R.A. LEO, “Interrogation-related regulatory decline: ego depletion, failures of self-regulation,
and the decision to confess”, Psychology, Public, Policy and Law, 19 maart 2012, 21-25.
http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1931376
94
Men tracht het gebeuren te isoleren in het geheugen van de getuige.
95
Interdisciplinaire ondervraagtechniek met aandacht voor non-verbale als verbale gedragingen van de
ondervraagde persoon.
96
Techniek om het gedrag en denkwijze van de verhoor aan te passen aan dat van de verhoorde om de
communicatie te verbeteren.
97
De verhoorde wordt gevraagd zijn verhaal neer te schrijven waarna dit verhaal wordt geanalyseerd naar
structuur en inhoud.
98
P. PONSAERS en J. MULKERS, Politionele recherchetechnieken. Een praktijkoverzicht, Antwerpen, Maklu,
2001, 82-96.
99
J. PY en S. DEMARCHI “Quelle fiabilité accorder aux témoignages?”, Pour la science 2004, (26) 28.
100
C. BILAND, J. PY, J. ALLIONE, S. DEMARCHI en J.-C. ABRIC “The effect of lying on intentional versus
unintentional facial expressions”, Revue européenne de psychologie appliquée 2006, 72.
101
M. BOCKSTAELE, S. RAEYMAEKERS en E. ENHUS, Leugens en hun detectie, Antwerpen, Maklu, 2007,
49.
102
Ibid., 166.
verklaringen van eerlijke verklaringen103
. Meissner en Kassin omschrijven het als volgt:
“Although detecting deception is an inherently difficult task, it is considered a critical skill for
law enforcement professionals.” 104
De complexiteit van deze taak wordt bovendien
bemoeilijkt door zowel individuele als culturele verschillen105
. Het grootste struikelblok om
deze complexe taak tot een goed einde te brengen is echter vaak een manifest gebrek aan
kritisch denken van de onderzoeker106
. Bockstaele plaatst de competenties van de leugenaar
tegenover deze van de leugenontmaskeraar. In het eerste geval gaat het over personen die
zich onder andere goed voorbereiden, creatief zijn, extrovert en vaak welbespraakt107
.
Uit onderzoek blijkt dat er geen significant verschil was in de resultaten van het opsporen van
verbale en non-verbale misleiding tussen studenten, politieambtenaren in opleiding en ervaren
politieambtenaren 108
. Training kan deze vaardigheid tot 20% en meer aanscherpen.
Sporadisch komen volgens Bockstale in de liteatuur de volgende persoonlijkheidskenmerken
van een goede leugenontmaskeraar ter sprake: sociale vaardigheden, nauwgezetheid,
opmerkingsvermogen, oog voor de menselijke ingewikkeldheid, sociale bezorgdheid,
zelfcontrole, machiavellisme, zelfbewustzijn en emotionele intelligentie 109
. Andere
persoonlijkheidskenmerken die van belang zouden zijn in verhoorsituaties volgens dezelfde
auteur zijn onder andere: analytisch denken, een zekere autoriteit hebben, begrip kunnen
tonen, contactvaardigheid, empathie, feeling, flexibiliteit en geduld.110
Niet elke bijzondere verhoortechniek boekt echter onverdeeld successen. Zo is bijvoorbeeld
vastgesteld dat het gebruik van hypnose bij medewerkende getuigen een grotere foutmarge
heeft dan bij standaardverhoren. Hypnose zou immers het vertrouwen van de getuige in zijn
103
J. PY en M. GUYOT, Université de Toulouse (F), L’analyse des déclarations écrites, onuitg. Presentatie 5de
intern. Colloquium, Nicolet (CA), 2012.
104
C.A. MEISSNER en S.M. KASSIN “‘You’re guilty, so just confess!’ “ in G. DANIEL LASSITER, (eds.),
Interrogations, confessions and entrapment, New York (US), Kluwer Academic, 2004, 89.
105
B.S. COOPER, H. HERVE en J.C. YUILLE, “Evaluating truthfulness: detecting truths and lies in forensic
contexts” in R. BULL, T. VALENTINE en T. WILLIAMSON, Handbook of psychology of investigative
interviewing. Current developments and future directions, West Sussex (UK), Wiley-Blackwell, 2009, (301)
303.
106
Ibid., 309.
107
M. BOCKSTAELE, S. RAEYMAEKERS en E. ENHUS, Leugens en hun detectie, Antwerpen, Maklu, 2007,
350-352.
108
Ibid., 354.
109
Ibid., 356.
110
M. BOCKSTAELE, “De persoonlijkheidsafdruk als beïnvloedende factor tijdens het verhoor. Personality
profiling: bekend, maar nog niet onderzocht” in M. BOCKSTAELE, M. (Ed.), Politieverhoor en personality-
profiling, Brussel, Politeia, 2002, (23) 40-58.
verklaring verhogen zonder dat echter de kwaliteit ervan verhoogt111
. Ook het gebruik van de
polygraaf als technisch hulpmiddel is om meerdere redenen omstreden 112
dixit Van
Outrive113
. Collega Patiny stelt bovendien vast dat weinig politieambtenaren de werking van
de polygraaf kennen114
.
1.1.4 De gevolgen en omstandigheden van het verhoor
Over de problematiek van ‘auto-incriminatie’ of zelfbeschuldiging en ook het zwijgrecht is al
heel wat inkt gevloeid. Hoewel beiden allang bestonden als algemene rechtsprincipes in het
Belgische strafrecht, mede aangestuurd door het E.V.R.M., is het pas sinds de ‘Salduz-wet’
dat beide principes expliciet worden verwoord aan de verhoorde voorafgaand aan zijn
verhoor. Het 1ste
genoemde principe wordt altijd vermeld en dit in de volgende bewoordingen:
“hij/zij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen”. Het 2de
principe wordt enkel
expliciet vermeld voor de ernstigere feiten, dus vanaf een eerder genoemde ‘Salduz 3’ en dit
in de volgende bewoordingen: “ hij/zij de keuze heeft na bekendmaking van zijn identiteit om
een verklaring af te leggen, te antwoorden op de hem gestelde vragen of te zwijgen”. Men kan
dus stellen dat men in het Belgisch recht sindsdien is geëvolueerd naar een meer actieve
bescherming tegen zelfbeschuldiging.
In het Belgische administratief recht met betrekking tot de politie bestaan er wel
uitzonderingen en dan specifiek met betrekking tot de getuige in het tuchtrecht115
wat de
loyale medewerking betreft. Deze specifieke uitzondering geldt niet indien het antwoord op
de vragen nadelig kan zijn voor de getuige zelf en zoals bepaalde vakorganisaties hun leden
voorkauwen - voor zover hij/zij het zich herinnert116
. Een andere uitzondering is dat de leden
of gewezen leden van politiediensten, het OCAD117
en de ondersteunende diensten zijn
111
S. DEMARCHI en J. PY “L’entretien cognitif: son efficacité, son application et ses spécificités”, Revue
québécoise de psychologie 2006, (177) 189.
112
Zo worden o.a. de volgende bezwaren genoemd: gevaar op misleiding, geen bewijs, men kan leugens
ontdekken, maar het nis niet zeker, de resultaten kunnen verkeerd geïnterpreteerd worden, er zijn alternatieven…
113
L. VAN OUTRIVE, “De polygraaf: Het omstreden debat” in M. BOCKSTAELE (Ed.), De polygraaf,
Brussel, Politeia, 2000, 105-108.
114
P. PATINY, VAST COMITE P, L’audition des policiers : enjeux et écueils, onuitg. Presentatie 5de intern.
Colloquium, Nicolet (CA), 2012.
115
Art. 25 Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni
1999, 22.637.
116
http://www.vsoa-pol-ant.be/index.php?option=com_docman&task...%E2%80%8E
117
Het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, dienst bedoeld in de wet van 10 juli 2006 betreffende de
analyse van de dreiging.
gehouden gevolg te geven aan elke schriftelijke oproeping van de dienst Enquêtes P en het
Comité P in de uitoefening van hun toezichtsbevoegdheden118
.
Leden van de politiediensten hebben op administratief rechtsvlak echter het meest te vrezen
voor de bevoegdheden die hun statuut verleent aan hun korpschef en hun respectievelijke
tuchtoverheden. Zo voorziet hun tuchtwet straffen gaande van een eenvoudige waarschuwing
tot en met het ontslag en zelfs de afzetting met verlies van (ambtenaren)pensioenrechten119
.
Ook kunnen er door de korpschef maatregelen van interne orde worden opgelegd waaronder
interne mutaties120
of nog een voorlopige schorsing als ordemaatregel in tucht121
. Vaak wordt
in de onderbouw en motivatie van administratieve en tuchtrechtelijke beslissingen de
deontologische code van de politie122
gebruikt of misbruikt. De discussie of het nu gaat om
een echte code met administratiefrechtelijk afdwingbare gedragingen of een leidraad om de
werking van de politie te verbeteren of nog als een hefboom van cultuurverandering zoals het
parlementslid Herman De Croo liet uitschijnen in een toespraak123
, werd vooral gevoerd net
voor en na de publicatie van de deontologische code. In een van de voorafgaande studiedagen
werd gesteld dat de code niet alleen verplichtingen inhield, maar ook rechten124
.
Er werd al heel wat geschreven over de zogenaamde politiecultuur die uit heel wat
verschillende lagen bestaat en onderhevig is aan heel wat invloeden. Er bestaat ook niet zoiets
als dé politiecultuur. Ik ben het op basis van mijn persoonlijke ervaringen ook eens met Chan
die stelt dat: “(…) it would be quite wrong to see them all as identical cookies coming out of
the same cookie cutter.”125
Chan deed daarbij voorspellingen met betrekking tot politiecultuur
in de toekomst, namelijk dat ze zal veranderen en ook meer divers, flexibeler en innovatiever
zal worden 126
. Zoals Van den Broeck en Bourdoux het stellen is beleid rond
cultuurverandering niet enkel gebaat met een focus op bestaande medewerkers, maar is er ook
118
Art. 24 § 1 Organieke wet 18 juli 1991..
119
Art. 4 en 5 Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16
juni 1999, 22.637.
120
Art. 44 Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee
niveaus, BS 5 januari 1999, 132.
121
Art. 59 Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee
niveaus, BS 5 januari 1999, 132.
122
KB 10 mei 2006 houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten, BS 30 mei 2006.
123
H. DE CROO, “Préface”, in G.L. BOURDOUX, G. CUMPS (eds.), Policing, Ethics and Corruption, Brussel,
Politeia, 2002, (1) 16.
124
M. LEBLANC, “Les rapports entre déontologie et discipline ” in COBUT, E. en TANGE, C., La déontologie
policière : mode ou nécessité ?, Brussel, Politeia, 2004, (147) 147.
125
J. CHAN, “Studying Life on Mars: Police Culture into the Future” in A. COLLIER, E. DEVROE en E.
HENDRICKX (eds.), Politie en cultuur, Brussel, Politeia, 2008, (95) 99.
126
Ibid., 105-106.
aandacht nodig voor de selectie van nieuwe medewerkers127
. In dit kader beperk ik mij echter
tot een korte verwijzing naar enkele concrete thema’s zoals solidariteit, misleiding en de
invloed van stress en trauma.
Als het gaat over solidariteit denken we aan het ‘wij tegenover zij-gevoel’ dat vaak in
groepsdenken wordt gecultiveerd. Crank verwijst in dat kader onder andere naar diverse
studies die het hebben over het op elkaar rekenen bij gevaar, onvoorwaardelijke steun en een
onbreekbare band128
. Een belangrijk deel van de solidariteit van de politieambtenaar gaat uit
naar de partner waar hij vaak mee samenwerkt. In de schaduwzijde van deze
partnersolidariteit zit vaak een vorm van loyaliteit die wetten breekt, misleidt of geheimen
deelt129
. Die donkere zijde wordt mede beïnvloed door negatieve groepsdruk, het afhangen
van elkaar in risicosituaties en het contact met bepaalde onderlagen in de maatschappij130
.
Een ander probleem dat wordt aangehaald in de literatuur is misleiding. Het gaat dan meestal
over het gebruik van bepaalde type leugens in bepaalde situaties. Crank verwijst in zijn werk
bijvoorbeeld naar leugens die nodig zijn om de job te kunnen uitoefenen, leugens die het
uitoefenen van de discretionaire bevoegdheid131
vergemakkelijken en leugens in verband met
het overtreden van procedures, wetten en regelgeving en die in bepaalde gevallen collega’s
beschermen die niet-legitieme doelen nastreven. Hij vermeldt daarbij een studie van Barker
waarin 83% van de politierespondenten dit liegen min of meer aanvaardbaar vindt in de eerst
genoemde gevallen en 58% leugens in verband met het overtreden van wetten en dergelijke
aanvaardbaar noemt indien ze verteld worden voor ‘legitieme’ doeleinden132
.
In dat kader komen we dicht in de richting van de zogenaamde ‘blue wall of silence’133
. Uit
een onderzoek van Chan kwam naar voren dat een politieman die zich bekloeg over het
gedrag van zijn collega’s gezien werd als gevaarlijk. Hoewel in dit onderzoek een aantal
127
T. VAN DEN BROECK en G.L. BOURDOUX, “Go for police? Rekruteren en selecteren voor een andere
politiecultuur” in A. COLLIER, E. DEVROE en E. HENDRICKX (eds.), Politie en cultuur, Brussel, Politeia,
2008, (127) 141.
128
J.P. CRANK, Understanding Police Culture, Cincinnati (US), Anderson publishing co, 1998, 187-188.
129
Ibid., 199.
130
Ibid., 201-202.
131
Het betreft een bepaalde ruimte om iets af te handelen naar best goeddunken. Zie ook: I. VERWEE, De
politierol bekeken door de bril van de burger. Een caleidoscoop van verwachtingen en betekenissen, Antwerpen,
Maklu, 2013, 64.
132
Ibid., 239.
133
Het gaat om de ongeschreven regel dat politieambtenaren elkaars wangedrag of fouten niet verraden en
verwijst naar een term die komt uit de V.S. en vaak in Amerikaanse politiefilms wordt gebruikt.
respondenten te kennen gaven dat zij hun job niet in gevaar zouden brengen om een collega in
te dekken134
wijst de volgende getuigenis op het feit dat veel politieambtenaren voor zichzelf
een lijn trekken en het verschil maken tussen ‘honest mistakes’ en ‘misconduct’: “I mean it
really depends. I’ll stand by somebody als long as they haven’t killed somebody for no
particular reason and what I think that they’ve done is wrong. I think it really depends on the
situation (…)”135
.
Gedrag van politiemensen in de schaduwzijde riskeert op ernstige wijze de legitimiteit van
haar optreden in gevaar te brengen en dat kan afstralen op de ganse organisatie. Met
verwijzing naar diverse studies wijst Verwee op het belang van die legitimiteit opdat burgers
de wet op vrijwillige basis zouden gehoorzamen en de invloed ervan op de meldings- en
aangiftebereidheid. 136
De verwachtingen van de burger en de betekenis die zij aan de
politierol geeft is velerlei. Verwee zegt zelf dat het bestuderen van de politierol een
caleidoscoop van verwachtingen en betekenissen genereert137
.
Het gegeven dat de samenleving steeds complexer wordt, alsook de diversiteit aan
verwachtingen van de burger en betekenissen van de politie 138
en de stressvolle en
levensbedreigende situaties waar politiemensen mee te maken (kunnen) hebben genereert
stress wat door heel wat politiemensen tot voor kort onderschat werd onder invloed van de
machocultuur en zoals De Soir en medeauteurs het verwoorden, het ‘John Wayne-syndroom’
– “You aren’t hurt until a bone is showing”.139
Het is een misvatting dat politieagenten
immuun zijn tegen stress, maar De Soir en medeauteurs bevestigen dat training en ervaring
hen vaak meer bestand maken tegen stressvolle gebeurtenissen. Dit kan ook nadelen met zich
meebrengen die een invloed kunnen hebben op hun verhoor wanneer hen gevraagd wordt
verantwoording af te leggen voor hun handelen. Ze hebben immers vaak geleerd controle over
hun gevoelens te behouden en ze in te slikken140
.
(…)
134
J. CHAN, Fair cop. Learning the art of policing, Toronto (CA), University of Toronto Press, 2003, 260.
135
Ibid., 261.
136
I. VERWEE, De politierol bekeken door de bril van de burger. Een caleidoscoop van verwachtingen en
betekenissen, Antwerpen, Maklu, 2013, 61-62.
137
Ibid., 238.
138
Ibid., 237.
139
E. DE SOIR, P. VAN DEN STEENE en F. DAUBECHIES, Stress en trauma bij de politie, Antwerpen,
Maklu, 2007, 22.
140
Ibid., 167.
1.1.5 Resultaat van de focusgroepen
Ondanks het gebruik van het eerder genoemde ‘boommodel’ zorgde de interactie in de
focusgroepen ervoor dat er ook andere topics ter sprake kwamen.
In de Nederlandstalige groep waren er 4 leden van de dienst Enquêtes P met een min of meer
gelijkaardig profiel die meestal ook wel akkoord gingen met elkaars uitspraken. Deze
uitspraken werden verder aangevuld door ervaringen met focus op intern toezicht van de
lokale politie, de invalshoek administratief recht en tucht en ervaringen vanuit niet-politionele
achtergrond.
In de Franstalige groep was er een duidelijk onderscheid tussen een meer operationele
pragmatische invalshoek ten opzichte van een juridische invalshoek en dit aangevuld met
ervaringen vanuit de meer gespecialiseerde audiovisuele verhoren en het gebruik van
verhoortechnieken en de visie vanuit het interne toezicht / dossierbeheer door de federale
politie.
Als ik verwijs in de analyse naar de Nederlandstalige focusgroep doe ik dat meestal door een
eenvoudig gebruik van de lettercombinatie NFG. In diezelfde redenering verwijst de
lettercombinatie FFG naar de Franstalige focusgroep.
1.1.5.1 De organisatie van het verhoor
Zowel leden van de NFG als van de FFG verwezen naar het onderscheid tussen getuige en
verdachte wat de keuze van de plaats van verhoor betreft. Om de werking van het politiekorps
zo weinig mogelijk te verstoren gebeurt dat soms op de werkplaats. Dit heeft ook het voordeel
dat je fysiek toegang krijgt tot bepaalde documenten. Als verdachte zou het echter beter zijn
om hem of haar op een min of meer neutrale plaats te bevragen. Er wordt alleszins over
nagedacht en een lid van de FFG stelt daarbij ook rekening te houden met de positie van het
personeelslid in de politieorganisatie. Hij zou daarvoor in een bepaald parket gebruik kunnen
maken van een lokaal voor bijv. het verhoor van een korpschef van de politie. Een lid van een
lokale dienst intern toezicht heeft het vaak moeilijker om de nodige discretie te kunnen
waarborgen. Soms gebeurt dat in een afzonderlijk gebouw stelde een lid in de Franstalige
groep. Een bijzonderheid in verband met de politiefunctie is dat leden van de dienst Enquêtes
P zich vrij gemakkelijk kunnen permitteren om iemand rechtstreeks op zijn werkplaats te gaan
verhoren, wat je bijv. zomaar niet zou doen bij iemand die bij AXA werkt of zo. Anderzijds
stelt een ander lid van de FFG dat sommige politiemensen eisen tijdens de diensturen
verhoord te worden of hun eigen timing opleggen met verwijzing naar hun politiefunctie.
Leden van de NFG stelden dat er niet 1 systeem bestaat om politiemensen te verhoren, maar
dat zij wel veel tijd steken in een voorafgaande fase van informatieverstrekking. Zij doen dit
ook om de betrokkene wat meer op zijn gemak te stellen, aangezien die “voor ene keer aan de
andere kant van het machien zit” Het verhoor verloopt volgens diezelfde leden ook wat
anders bij politiemensen dan bij burgers, omdat deze anders opgeleid zijn. Zij zouden
gemakkelijker aanvoelen wanneer er gepeild wordt naar het opzet van het misdrijf141
en
zouden het materiële feit op zich gemakkelijker toegeven, maar de beweegreden vaak afdoen
als toeval, een vergetelheid of een domheid. Ook in de FFG werd deze vaststelling gedaan en
vond een lid dat er meer gewerkt moest worden op het zedelijk bestanddeel. Anderzijds stelde
een lid van de NFG dat de verhoorde de vraag hierdoor soms verkeerd interpreteert en
hierdoor geremd gaat worden in wat hij eigenlijk wilde zeggen. Een lid stelde dat er een
verschil in de kwaliteit en in de duur van het verhoor was ten opzichte van vroeger.
Leden van de NFG stelden dat er een groot verschil was tussen het verhoor voor en na
‘Salduz’. Zo werd er in de groep gesteld dat politiemensen niet zomaar meer konden verhoord
worden als verdachte zonder voorafgaande uitnodiging142
, het verschil met de burger minder
groot is geworden omdat het verschil in kennis door de bijstand van een advocaat wordt
genivelleerd en de magistratuur minder belang hecht aan verhoren ten opzichte van de inhoud
van het dossier. Het voordeel van kennis zou bij politiemensen echter veel minder aanwezig
zijn bij het verhoor in tuchtzaken. Een lid van de NFG verwoordde het als volgt: “(…)
tuchtrechterlijk, ja daar zijn ze meestal niet in actief en jullie krijgen ze dus eigenlijk cleaner,
minder gevormd, ja minder bewust van”.
141
Een misdrijf zoals opgenomen in het strafwetboek bestaat om te kunnen worden bestraft/vervolgd meestal uit
een zogenaamd materieel bestanddeel en een zedelijk of moreel bestanddeel, namelijk wat was de
(beweeg)reden, de bedoeling, het (al dan niet bijzonder) opzet.
142
Het betreft de zogenaamde procedure ‘Salduz 3’, waarbij de betrokkene verdacht wordt van een bepaald
misdrijf met een minimum zwaarwichtigheid en niet gearresteerd wordt, maar uitgenodigd wordt voor verhoor.
Een ander Nederlandstalig lid stelde dat zij transparant zijn in hun aanpak in de lange
inleiding, maar dat de betrokkene beseft dat hij eigenlijk ‘Salduz’ en ‘Franchimont’ 143
144
afloopt en dat het daardoor zijn effect wat verliest.
Wanneer het over anonimiteit ging in de Nederlandstalige groep stelde men dat bij de
verdachte de volledige identiteit erop staat, maar dat men wel voorzichtig moet zijn met
klokkenluiders. Bij zeer zware criminaliteit zouden uitzonderlijk afspraken kunnen gemaakt
worden met de onderzoeksrechter om de identiteit en dus de veiligheid van de betrokken
politieambtenaren te vrijwaren. In politiekorpsen zou er de gewoonte zijn om dossiers waarin
collega’s betrokken zijn af te schermen, zodat niet iedereen dit kan lezen.
Er bestaat een taakverdeling tussen gespecialiseerde diensten wat de behandeling van dossiers
met betrokkenheid van politieambtenaren betreft. Deze is buiten de dienst Enquêtes P en de
AIG weinig gekend en is ook niet eenduidig, aangezien er ook een permanentiesysteem
bestaat bij de dienst Enquêtes P waarbij van alles binnenkomt en het protocol door de
hiërarchie en/of gerechtelijke instanties moet toegepast worden. In de NFG was er een lid dat
wees op de mogelijkheid voorzien in de tuchtwet145
voor lokale korpsen om in bepaalde
gevallen, zoals bijv. mogelijke partijdigheid, de AIG te vragen het tuchtonderzoek over te
nemen. Dit zou dan geval per geval worden afgewogen. In dat kader moest de
onderonderzoeker zich vooral op privévlak de vraag stellen of hij zich best zou wraken146
.
In de FFG was er een lid dat wees op het procedurele verschil tussen het verhoor in
tuchtzaken en in strafrechtzaken, aangezien deze in tuchtzaken de gelijktijdige bijstand van
een tuchtverdediger, een personeelslid en een advocaat toelaten. Op het vlak van de
voormelde gerechtelijke taakverdeling meenden de beide leden van de federale politie in de
FFG dat zij niet echt betrokken waren. Ze hadden de indruk dat er minder dossiers moesten
behandeld worden, maar meenden niet dat deze taakverdeling daar iets mee te maken had. Zij
hielden zich ook voornamelijk bezig met het verhoor in tuchtzaken dat verder zou gaan dan de
143
Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en
het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998, 10.027.
144
Hier bedoelt men het lezen en toelichten van de voorafgaande rechten bij het verhoor, zoals opgenomen in het
art. 28quinquies, § 2 Sv.
145
Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni 1999,
22.637.
146
Hiermee werd bedoeld dat de onderzoeker zou vragen aan zijn hiërarchie om het onderzoek toe te bedelen aan
een collega.
gewone waarheidsvinding, namelijk het koppelen van bepaalde gedragingen aan
deontologische en/of tuchtinbreuken.
Op het vlak van de organisatie van het verhoor werd er ook gesproken over het alleen
verhoren of niet, aangezien dit in politiediensten zelf vaak door 1 politieambtenaar alleen
gebeurt. In beide focusgroepen vond men de bijstand door een collega bij het verhoor vaak
een meerwaarde. In de FFG drukte men die meerwaarde uit als volgt: “quand on est quelque
part en double dans le cadre de cette audition là on on apprend aussi on dit tient oui c’est
vrai y a mille et une façon d’approcher une infraction“. Nochtans stelde een ander lid in
dezelfde groep dat het in bepaalde gevallen beter is om alleen te zijn om een goed contact te
leggen. In de Franstalige groep begon er dan een discussie tussen twee leden over de
noodzaak of het nut van de collega als getuige wanneer de verhoorde onterecht klacht zou
indienen tegen de onderzoeker. Het ene lid zag daar geen meerwaarde in, terwijl het andere
lid op basis van een negatieve ervaring in het verleden bij zijn standpunt bleef: “moi je suis
très précautionneux par rapport à ça et je n’irai jamais entendre un suspect seul c’est hors de
question jamais je ne le ferai”.
Een aspect dat ruim werd bediscussieerd in beide focusgroepen was het gebruik van het
beroepsgeheim van politieambtenaren bij hun verhoor. Een lid van de NFG meldde dat tijdens
een informatiemoment nogal scherp werd gesteld dat politieambtenaren gebonden waren aan
hun beroepsgeheim, behalve als een wet, zoals voorzien voor de toezichtswerking van het
Comité P, het anders stelde. In dezelfde focusgroep werden de problematieken BOM-
wetgeving 147
en informantenwerking aangehaald. Het risico zou bestaan dat de fysieke
integriteit van informanten in het gedrang komt wanneer politieambtenaren om zichzelf te
verdedigen informatie onthullen gedekt door dit bijzonder aspect van het beroepsgeheim. Nog
in deze groep verwonderde een lid zich erover dat hij het nog niet had meegemaakt dat
politieambtenaren zich bij hun verhoor probeerden te verschuilen achter het beroepsgeheim.
Op strafrechtelijk vlak zou het probleem zich niet echt stellen doordat processen-verbaal en
andere strafrechtelijke stukken rechtsgeldig in het onderzoeksdossier terecht zouden (kunnen)
komen (afhankelijk van de magistraat) of dat er zou verwezen kunnen worden naar opgestelde
processen-verbaal. Wanneer het echter ging over het gebruik van dergelijke stukken in
147
Wet 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, BS
12 mei 2003.
administratieve dossiers/verhoren wees een lid van de NFG vanuit haar specialisatie op het
volgende: “dat hij stukken uit een PV gebruikt à décharge in een administratief onderzoek
euhm dan denk ik dat hij zich op glad ijs begeeft en dat de onderzoeker die daar gebruik van
maakt zich ook op glad ijs begeeft, dus euh want hij hij doet een mededeling van iets waar dat
hij eigenlijk niets over mag meedelen..”.
In de FFG kwamen de leden tot dezelfde vaststellingen met betrekking tot het beroepsgeheim.
Bovendien vermeldde een lid dat de politieambtenaar als getuige zich door zijn
loyaliteitsverplichting in tucht en in toezicht niet zomaar kon verschuilen achter het
beroepsgeheim. Het gebruik van toezichtsbevoegdheden zou bij politiemensen ook
bijkomende mogelijkheden bieden: “(…)pour le policier effectivement même même en
contrôle on sait aller vérifier certaines choses qui permettent dans des dossiers de contrôle
d’avancer alors que sur un citoyen on n’aurait peut être pas pu avancer”.
In de Franstalige groep was er nog een hele discussie met betrekking tot het zelf opstellen van
een proces-verbaal door de betrokken politieambtenaar. Sommigen meenden dat dit mogelijk
was bij weerspannigheid, terwijl een groepslid wees op het bestaan van recente rechtspraak
die het zelf opstellen van een proces-verbaal in dit verband afwees gezien de politieambtenaar
als slachtoffer betrokken partij wordt. Er werd door andere leden ook gewezen op de
mogelijke psychologische impact van het incident en het zogenaamde ‘tunneleffect’ 148
.
Bovendien wees men ook op de mogelijke inzet van externe controlediensten en dat de
beslissing uiteindelijk op het niveau van de magistraat moest genomen worden. De meningen
bleven evenwel verdeeld.
In beide focusgroepen wees men op het belang van een goede voorbereiding van het dossier
afhankelijk van de ernst van de feiten. De politieomgeving als ‘microkosmos’ zou zich
daartoe lenen. Een ander lid van de FFG stelde zich de vraag of het wel de moeite waard was
als men van tevoren wist dat de zaak zonder gevolg zou worden geklasseerd. In de NFG
vonden leden dat de degelijke voorbereiding van het verhoor van een politieman door zijn
vooropleiding meer noodzakelijk was dan van een burger. Eigen ervaring en de tijd die je
kreeg voor de voorbereiding werden aangekaart als voordeel. In de Franstalige focusgroep
148
Men bedoelt hier dat één van de gevolgen van een mogelijke stresssituatie en het effect van de verhoogde
adrenaline is dat de betrokkene zich dermate focust op de situatie dat er heel wat zijdelingse informatie verloren
gaat en die betrokkene zich achteraf ook niet kan herinneren of relateren in zijn proces-verbaal of verhoor.
was men niet overtuigd van het belang van een betere voorbereiding voor het verhoor van
politieambtenaren. Vooral een lid met een ruime ervaring op het vlak van verhoren en zelf
ook gespecialiseerd lesgever in deze materie meende dat het erg gesteld was met de kwaliteit
van de verhoren in politiediensten en dit zelfs bij de gerechtelijke gespecialiseerde diensten.
Het belang van voorbereiding voor andere groepsleden bleek echter duidelijk uit de volgende
uitspraken in deze groep: “il n’y a de la place pour l’improvisation que si tu as fait une bonne
préparation” en “si tu improvises sans avoir préparer tu vas te casser la figure“ . Dit werd
nog verder benadrukt in de volgende beeldende bewoordingen: “C’est pour ça qu’on nous
appelle les bœufs carottes ! On prépare de manière très approfondie une audition d’un
policier. Ca ne s’improvise jamais sauf évidemment quand on fait une descente sur les lieux.
D’accord ? Donc c’est pour ça qu’on nous appelle les bœufs carottes, c’est parce que on on
gratte on tourne et on tourne et on tourne(…)“ . Dit lid bleef er ook bij dat je de politieman
niet kan vergelijken met een gewone burger. De politieman maakt immers zelf stukken op,
verhoort mensen en kent de procedures.
1.1.5.2 Bevoegdheden, competenties en vaardigheden van de verhoorder
1.1.5.2.1 Bevoegdheden en juridische aspecten
Wanneer het ging over bevoegdheden dan zijn het volgens een lid van de NFG leden van de
bijzondere inspectiediensten die zich wel eens afvragen of ‘zij’ (dus leden van de dienst
Enquêtes P) wel bevoegd zijn om hen te controleren. Voor het overige zijn er vooral in
tuchtzaken een aantal specifieke bevoegdheden voorzien. Een ander lid van de
Nederlandstalige groep had het op dat vlak over graad, het gemandateerd zijn door de
tuchtoverheid en afwijkingen die bestaan voor leden van de AIG. Op het vlak van
bevoegdheden zou er voor de onderzoeker in strafrecht geen verschil zijn tussen de politieman
en de burger als betrokkene.
De discussie over deontologische bezwaren werd vooral gevoerd in de Franstalige
focusgroep. Het ging dan onder meer over de problemen op het vlak van onpartijdigheid en
perceptie die zich zouden stellen als de onderzoeker de betrokkene zou kennen. Ook het
deelaspect van het al dan niet tutoyeren en gemoedelijk omgaan met betrokkene kwam aan
bod. De meningen hierover waren verdeeld. Een lid van de FFG stelt dat het eigen aan hun
job is om in aanraking te komen met mensen met wie ze in het verleden al hebben
samengewerkt en dat hij afhankelijk van het geval de reflex zou hebben om het probleem voor
te leggen aan de dienstchef. Een ander lid van deze groep zag echter weinig verschil met het
verhoor van de burger die je kent.
Er werd in deze groep ook gesproken over het statutaire probleem van de leden van de dienst
Enquêtes P veelal afgedeeld uit de politiediensten en daardoor deels statutair afhankelijk zijn.
De meningen waren verdeeld over de mogelijke inzet van de onderzoeker in een dienst of
korps waaruit men was afgedeeld, gezien het mogelijke probleem van partijdigheid en
perceptie. Hetzelfde probleem zou ook de werking van de leden van een lokale dienst intern
toezicht negatief kunnen beïnvloeden.
Een lid van dezelfde groep verwees tenslotte naar een contact met een korpschef die haar een
plaatsaanbod deed. Op zulk moment was zij blij statutair lid van de dienst Enquetes P te zijn:
“(…)alors c’est toujours très gai de pouvoir lui dire qu’on est statutaire qu’on a ce rôle d’in
d’indépendance“. Een ander lid van de Franstalige groep, zelf nog steeds afgedeelde in de
dienst Enquêtes P, vertelde zelf over contacten met een korpschef van de lokale politie en een
directeur van de federale politie en dat deze zich blijkbaar hadden ingelicht over zijn
achtergrond. Dit lid vertelde hierover: “ (…)ben il faut une, d’abord pas être déstabilisé face
à ça mais c’est quand même interpellant“.
Wanneer het ging over verhoorcompetenties bleek de discussie wat stroef op gang te komen.
De eerste reacties in beide groepen waren dat er geen verschil was, dat het om
waarheidsvinding ging en dat een goed verhoorder van een burger ook een goed verhoorder
van een politieman zou zijn. In tweede instantie zei men in de NFG dat er meer werd
nagedacht over het verhoor van politiemensen, dat de competenties voor het verhoor van
politiemannen wel hoger moesten zijn dan gemiddeld en dat je minstens op het zelfde
competentieniveau als de politieman moest kunnen instappen. Verder kwam er naar voren dat
veel politiemensen dit werk niet zouden willen doen en dat je dus over een zekere
persoonlijkheid moest beschikken die niet iedereen zomaar heeft. De 2 competenties die
vooral werden aangehaald bij de Nederlandstaligen was rechtvaardigheidsgevoel en moed.
Een lid van deze groep beschreef het als volgt: “(…)als ge daar staat met uw valieske voor
het korps en ge gaat binnen om een verhoor te doen en ge weet dat dat 2 keer 3 uur of 4 uur
gaat gaan duren.. zijt ge heel alleen hé, zijt ge ergens euh in West-Vlaanderen of in
Limburg.. ge staat daar met uw valieske zo.. allez pfwwt.. ik ga binnen, ik ga eraan beginnen..
dat vraagt moed “.
In de FFG meende men eveneens dat het competentieniveau hoger moest zijn dan gemiddeld
en dat niet elke gewone politieonderzoeker hiervoor geschikt zou zijn. Je moet het immers
kunnen en willen doen met de nodige afstand, onafhankelijkheid en toch over voldoende
inlevingsvermogen en feeling beschikken om met de situatie om te kunnen gaan.
Wanneer het over de invloed van kennis en achtergrond ging werd er in de NFG eerst over de
motivatie van politieambtenaren, de techniciteit van bepaalde dossiers (vooral in
toezichtsonderzoeken) en de mogelijke begripsverwarring in administratieve onderzoeken
gesproken. Er zou wel een groot verschil zijn in kennis en achtergrond van de politiemensen.
Ook als het gaat om een gespecialiseerd onderzoeker of een korpschef zou dat volgens een lid
van deze groep meespelen. Wat er verder zou meespelen is het feit waarover het gaat, de
materiële bewijzen en de informatie die ze al hebben over de politieman. Dat laatste is vaak
een groot verschil met de burger die ze niet kennen of waarover ze meestal minder informatie
hebben.
1.1.5.2.2 De driehoeksverhouding toezichter – politieambtenaar - burger
Een lid van de FFG zei dat de eigen kennis en ervaring onmiskenbaar een invloed op zijn
aanpak zou hebben, dat dit een logische reflex was. Een 2de
lid van de groep omschreef die
gemeenschappelijke kennis en ervaring als een noodzakelijke “langage commun”. Een ander
lid van de groep evenals een lid van de NFG meenden dat deze kennis en ervaring niet altijd
noodzakelijk zou zijn en in tegendeel misschien zelfs een negatieve invloed zou kunnen
hebben op de onpartijdigheid van de onderzoeker. Het lid van de FFG verwoordde het als
volgt: “parce qu’on pourrait tomber quelque part effectivement dans une communauté de
vision avec le gars“. Anderzijds was iedereen in de groep het wel eens dat het gemakkelijker
is als je weet waarover de persoon het heeft als hij bijvoorbeeld tal van afkortingen aanhaalt,
zoals dat gebruikelijk is in politiemiddens.
In de Franstalige groep was men vrij unaniem over het feit dat de kennis en achtergrond van
de te verhoren persoon in het algemeen invloed had op het verhoor. Er was echter een
meningsverschil over de hoedanigheid van de politieman op dat vlak. Een groepslid zag
weinig verschil tussen het verhoor van een burgemeester of een magistraat en een
gespecialiseerd of ‘voornaam’ politieman. Een ander lid van de groep, zelf ook lesgever in
verhoortechnieken en audiovisueel verhoor herhaalde dat hij in het algemeen niet onder de
indruk was van de professionele kennis en de expertise van politiemensen. Politieambtenaren
die gespecialiseerde opleidingen hadden gevolgd waren uitzonderingen.
Er werd opnieuw het probleem aangehaald dat politiemensen het in het algemeen moeilijk
hebben om zich aan de andere kant van de verhoortafel te bevinden, hierdoor gedestabiliseerd
worden en daardoor ook een deel van hun competenties leken te verliezen tijdens het verhoor.
Een lid van de groep omschreef die invloed zelfs als volgt: “on pourrait dire en face de toi
c’est plus un policier que tu as à ce moment là c’est un c’est vraiment un civil entre
guillemets désemparé “149
.
In de thematiek van competenties, vaardigheden en gebruikte tactieken werd de invloed van
o.a. de recente ‘Salduz’-wetgeving verder bediscussieerd. In beide focusgroepen herhaalde
men dat het verschil tussen politieman en burger genivelleerd was. Maar volgens een lid van
de NFG zou er toch meer tijd worden gestoken in de voorafgaande uitleg aan de politieman.
Deze zou hieraan door zijn kennis en vaardigheden mogelijk meer behoefte hebben, terwijl dit
anderzijds zou kunnen worden gezien als voorkeursbehandeling. In deze groep stelde men dat
het de bedoeling was om betrokkene te overtuigen een verklaring af te leggen. Een bijzonder
aspect dat in de groep werd aangehaald was dat de onderzoeken met betrekking tot
tenlasteleggingen van politiemensen afstralen op de ganse organisatie waar de onderzoekers
nog altijd deel van uitmaken of deel hebben van uitgemaakt en dat deze daarom diepgaander
worden onderzocht om uitsluitsel te kunnen geven. Een lid van de groep stelde dat het een
mes is dat aan twee kanten snijdt en dat tussenkomsten met betrekking tot politiemensen vaak
gestuurd worden onder druk van de publieke opinie. Het groepslid gespecialiseerd in tucht
bevestigde dat er soms heel veel onderzoek gestoken werd in ogenschijnlijk banale dingen en
anderzijds minder banale dingen soms nogal gemakkelijk gerelativeerd werden.
In de Franstalige groep ging men dieper in op de problematiek van de concrete toepassing van
de ‘Salduz’-wetgeving, dus de zogenaamde verhoren in ‘Salduz 3’ (op uitnodiging) en
‘Salduz 4’ (bij aanhouding). Uit de aangehaalde voorbeelden en de reacties bleek deze
149
Dus de politieman als – tussen haakjes – ontredderde burger.
problematiek nogal gevoelig te liggen. Zo had de onmiddellijke aanhouding voor verhoor van
politiemensen bij een schietincident gezorgd voor een grote polarisering die werd uitgesmeerd
in de pers150
. Een lid van de FFG vroeg zich af of een parketmagistraat eveneens onmiddellijk
zou aangehouden worden als hij uit hoofde van zijn functie genoodzaakt was geweest om
iemand te verwonden.
Een ander lid stelde dat dergelijke beslissingen afhangen van het gevoerde parketbeleid en de
tijdsgeest. Datzelfde lid benadrukte vanuit zijn juridische achtergrond ook het belang dat hij
hechtte aan het omstandig informeren van de betrokken politiemensen dat de toepassing van
de Salduz-wetgeving voor meer rechtszekerheid zorgt. Vroeger werd er van politiemensen
immers verwacht dat zij zonder enig recht op bijstand of overleg bezwarende verklaringen
zouden afleggen . Het lid verduidelijkte dat de Europese regelgeving net de bedoeling had om
te vermijden dat personen in een staat van verhoogde kwetsbaarheid belastende verklaringen
zouden afleggen. Persoonlijk vond hij het belangrijk dat de politieman niet anders zou
behandeld worden dan de burger op dat vlak. Het kon volgens hem ook niet de bedoeling zijn
dat een verhoor werd opgevat als een bokswedstrijd met de verhoorder als grote overwinnaar.
Een ander groepslid meende echter dat het altijd ging over waarheidsvinding en dat hij
evenveel, zo niet meer voldoening had als hij kon aantonen dat de politieman in kwestie het
slachtoffer was van leugenachtige verklaringen. In de NFG noemde een lid in dat verband een
verhouding van 10% potentiële daders ten opzicht van 90% getuigen, waarbij slechts 1 van
die 10 mogelijke daders ‘het’ gedaan zou hebben.
Een ander item dat besproken werd in de focusgroepen was de al dan niet ongedwongen
aanpak van de politieambtenaar bij verhoor (al dan niet) als tactiek. In de Franstalige groep
lag het idee van ‘selfdisclosure’ of zelfonthulling wat moeilijk. Een lid kende deze tactiek
vanuit de Angelsaksische literatuur en was er allerminst voorstander van. Hij meende dat er
grenzen waren aan het verkleinen van de afstand tussen de verhoorder en de verhoorde. Een
ander lid meende dat de intelligente verhoorde daar misbruik van zou kunnen maken. Nog
andere leden meenden dat dit geval per geval moest bekeken worden.
150
Het ging over een incident op 7 mei 2012 te Silly waarbij de politie naar aanleiding van een echtelijke twist
een man verwondde die hen aanviel met een kettingzaag. De betrokken politieambtenaren werden voor verhoor
aangehouden op last van de onderzoeksmagistraat ingevolge de Salduzwetgeving. Zie o.a.
http://www.rtl.be/info/belgique/faitsdivers/876260/differend-familial-a-silly-la-police-fait-feu-sur-un-homme-
arme-d-une-tronconneuse
De vraag aan de onderzoeker van welk politiekorps hij afkomstig was, kwam nog maar zelden
voor volgens een Nederlandstalig groepslid. In de FFG zei een lid dat hij dan antwoordde dat
dit te lang geleden was en hij het zich niet herinnerde. Een ander lid in deze groep zei dat hij
dan meestal de vraag omkeerde en vroeg waarom de betrokkene dit graag wilde weten. Het
was een techniek die hij regelmatig zou toepassen in verhoren en die als dusdanig wordt
gedoceerd in de opleidingen van verhoortechnieken.
In verband met het mogelijke probleem van verhoordersbias151
ten gevolge van subjectiviteit
en/of suggestiviteit benadrukte men in beide focusgroepen dat er veel aandacht aan
objectiviteit werd gehecht.
In de NFG werd er aangehaald dat je gewoon objectief je onderzoek moet doen zonder het
spannen van valstrikken zelfs al gaat het over moeilijke onderwerpen en dit met de bedoeling
om de volgende dag tijdens een gezamenlijke studiedag in de mate van het mogelijke aan
eenzelfde tafel te kunnen staan. Er werd gesteld dat er wel meer aspecten bijkomen dan bij de
burger, zoals bijvoorbeeld verwijzingen naar de wet op het politieambt.
Een lid van deze groep stelde dat je je verleden niet zomaar kan wegcijferen en dat dit vooral
in toezicht meespeelde waarin ze zelf hun conclusies moeten schrijven. Het lid zonder
politionele achtergrond in de groep zei dat dit bij hem niet meespeelde en dat hij geen verschil
maakte tussen het verhoor van een agent of de commissaris-generaal. Hierop begon een
discussie in welke mate die politionele achtergrond misschien toch wel een invloed had op het
verhoor en hoe en wanneer je meer afstand moet nemen. Anderzijds stelde een lid dat zij
voldoende gecontroleerd worden, dat er zoveel instellingen zijn die lezen wat zij schrijven en
dat ze zich wanneer nodig bijsturen.
In de FFG werd er gesteld dat begrip voor de moeilijke omstandigheden waarin politiemensen
dagdagelijks werken en inlevingsvermogen niet mogen verzeilen in sympathie. Terwijl een lid
van de Franstalige groep het belang van die gemeenschappelijke taal en gezamenlijke
vooropleiding opnieuw benadrukte, meende een ander lid dat dit zowel positief als negatief
kon zijn en hetzelfde fenomeen ook bestaat in andere beroepsgroepen bij intern onderzoek. In
151
Dit bedoelt de vervorming of vertekening van het verhoor vaak gekoppeld aan vooringenomenheid,
vooroordelen of het sturen in een bepaalde richting.
beide groepen kwam naar voren dat het nodig was om op het gepaste moment afstand te
nemen.
Een belangrijke topic in het 2de
thema was het al dan niet gebruik van specifieke technieken of
strategieën voor het verhoor van politiemensen.
In de NFG werd opgemerkt dat zij burgers zelden verhoorden in de hoedanigheid van
verdachte. De rode lijn zou steeds waarheidsvinding blijven zonder het gebruik van ‘truken’.
Een groepslid stelde dat wanneer zelfs het meest evidente in twijfel werd getrokken hij een
techniek gebruikte om vanuit een eenvoudig beeldend voorbeeld te vertrekken om vragen te
stellen152
. Deze techniek zou zowel voor politiemensen als burgers gebruikt worden.
Naar aanleiding van deze topic werd in de Nederlandstalige groep de problematiek van
verkeersovertredingen door politieambtenaren besproken. Hierbij viel op dat enkele
groepsleden de mening waren toegedaan dat de korpschef van het betrokken personeelslid
rechtstreeks contact zou moeten kunnen opnemen met het parket om de nodige bijkomende
informatie te verstrekken met betrekking tot de situatie. De bevolking verwacht immers ook
dat politie snel ter plaatse komt en de afhandeling zou ook afhangen van parket tot parket.
Alvorens tot een verhoor over te gaan zou er dan eerst voldoende materiële informatie
ingewonnen worden.
In de Franstalige groep wees men op het belang om burgers en politiemensen op dezelfde
wijze te behandelen. Een lid van deze groep vond het belangrijk verklaringen letterlijk te
kunnen weergeven zoals bij een audiovisueel verhoor omdat er heel wat informatie verloren
zou gaan bij het samenvattend verhoor zoals dat gebruikelijk is in politiediensten. Enkele
leden wezen ook op het belang van het voorzien van de nodige pauzes om te eten of te roken
en dit ook op te nemen in het verhoor. Het verhoor zou ook niet te lang mogen zijn. De
voordelen van de audiovisuele opname werden meermaals benadrukt door 2 leden van deze
groep. In de NFG werd kort vermeld dat de dienst Enquêtes een viertal jaren geleden hierover
een bijkomende opleiding had gehad.
152
Dit groepslid wees dan bijvoorbeeld naar een fles en vroeg aan de respondent wat dit voorwerp volgens hem
was.
1.1.5.2.3 Het gebruik van bijzondere technieken en opleidingen
Omdat er in de gespecialiseerde literatuur ruim aandacht wordt besteed aan leugendetectie en
het gebruik van de polygraaf hebben we deze topics ook besproken in de focusgroepen. De
reacties hierop bleven evenwel beperkt. Leugendetectie werd niet systematisch als techniek
toegepast. Er was in de NFG wel aandacht voor een aantal non-verbale gedragingen zoals het
schuiven op een stoel, het ‘pruillipke’ of tranen in de ogen. Er bleek slechts 1 lid van de FFG
een ervaring gehad te hebben in het gebruik van de polygraaf. Hij benadrukte dat het ging om
een ultiem middel dat slechts zelden werd gebruikt en niet als sluitend wordt erkend door de
Belgische justitie. Hij had bovendien de kans gehad wat onderzoek uit te voeren bij Belgische
gebruikers van de polygraaf. Hieruit bleek dat de goede werking van de polygraaf niet beter
kon omzeild worden door politiemensen dan door om het even welke burger die zich wat had
ingelicht via het internet. Er moesten voor politiemensen geen bijzondere maatregelen
genomen worden in het gebruik van de polygraaf.
Wanneer er in de focusgroepen verder werd gesproken over opleidingen, ‘good practices’ en
het ‘coachen’ van verhoorders had men het in de NFG over het belang van de basiscursus
verhoortechnieken en in de FFG benadrukte men nogmaals het nut van de opleiding
audiovisueel verhoor.
In beide groepen erkende men het belang van het ‘coachen’ van verhoorders. Dit zou in
tegenstelling tot vroeger in de dienst Enquêtes P veelal op informele wijze gebeuren door
elkaar voorbereidingen en casussen voor te leggen en vragen te stellen, al dan niet op weg van
of naar een verhoor.
In de NFG stelde het lid van de AIG dat zij haar collega’s regelmatig ondersteunde en coachte
wanneer zij bijvoorbeeld een voorafgaand onderzoek in tucht moesten voeren, gezien zij
meestal meer ervaring hadden in gerechtelijke onderzoeken. Zij stelde eveneens dat zij dit
enkel deed bij de collega’s die daar open voor stonden. In de FFG kwam men tot gelijkaardige
vaststellingen in dat verband. Een lid van deze groep zei dat hij voorbereidingen van verhoren
systematisch voorlegde aan collega’s. Er werd ook gewezen op de meerwaarde van het
coachen door collega’s die bijkomende opleidingen in verhoortechnieken hadden genoten.
Een ander lid van de groep betreurde dat aanwezige competenties van bepaalde collega’s
onvoldoende werden gebruikt op dat vlak. Er werd ook gesteld dat leden van de dienst
Enquêtes voldoende tijd kregen om kwaliteitsvol werk af te leveren en dat het heel belangrijk
was om zichzelf constant in vraag te stellen.
1.1.5.3 Mogelijke specifieke gevolgen/omstandigheden verhoor politiemensen
In de NFG stelde men vast dat er voor de politieman (in tegenstelling tot de burger) ook nog
een deontologisch en/of tuchtrechtelijk luik aan te pas kwam met mogelijke bijkomende
gevolgen. De vraag werd echter gesteld in welke mate daar rekening mee moest worden
gehouden. Een lid stelde dat dit eigenlijk zijn probleem niet was en dat hij gewoon zo
objectief mogelijk zijn werk probeerde te doen. De leden van de dienst Enquêtes P hebben
immers geen tuchtrechtelijke bevoegdheid.
Er werd in deze groep ook eerder afwijzend gereageerd op de vraag of er moet geantwoord
worden op vragen van politiemensen betreffende mogelijke tuchtrechtelijke gevolgen. Een
Franstalig lid zei dat hij dan opnieuw dezelfde techniek gebruikte om de vraag terug te
kaatsen aan betrokkene en te vragen wat hijzelf dacht dat de gevolgen zouden zijn. Als het
zou gaan over mogelijke strafrechtelijke gevolgen vond een groepslid dat het best was de
politieman over de procedure en de mogelijkheden in te lichten, terwijl een ander lid de
mening was toegedaan dat dit te sterk afhankelijk was van parket tot parket. De meningen
hierover waren in beide focusgroepen gelijklopend. In de FFG werd wel het feit aangehaald
dat na het afsluiten van een onderzoek door het Comité P vaak werd gevraagd aan het korps
of de dienst om het betrokken personeelslid in te lichten over hun conclusies. Een groepslid
van de dienst Enquêtes P betreurde dat het Comité P zelf geen gepersonaliseerde brief stuurde
naar het betrokken personeelslid.
In de FFG was er discussie over het feit of verhoren afgelegd in strafrecht al dan niet gebruikt
konden worden voor administratieve doeleinden zoals tucht. Een lid van de federale dienst
intern toezicht meende dat hierop zelfs kon geanticipeerd worden door de wijze waarop het
gerechtelijk verhoor zou worden gevoerd, dus met aandacht voor gedragingen die later als
tuchtinbreuken zouden kunnen worden gekwalificeerd. Het lid van de FFG met een juridische
achtergrond was het daar echter helemaal niet mee eens. Hij meende dat de finaliteit van het
gerechtelijk verhoor niet dezelfde was en dat de waarde van dit verhoor hierdoor
onherroepelijk aangetast zou worden.
Een ander aspect dat besproken werd in de Franstalige groep was dat de mogelijke gevolgen
voor de politieman kon zorgen voor blokkades in het verhoor en dat het verhoortechnisch
belangrijk was om deze psychologische blokkades te detecteren, omstandig te bespreken en
proberen weg te nemen alvorens het verhoor verder te zetten. Bepaalde gevolgen zoals een
mogelijke aanhouding zouden heel zwaar zijn om dragen voor een politieman. Een lid van
deze groep zei hierover het volgende: “ s’il n’a rien à se reprocher il va flipper”. Bepaalde
leden zouden hiervoor dan ook meer aandacht hebben dan voor een gewone burger, terwijl
een ander lid meende dat dit verschil niet terecht was.
Wanneer het in deze thematiek opnieuw ging over de loyaliteit van de politieambtenaar bij het
verhoor waren er zowel in de NFG als in de FFG twee visies te onderscheiden. De ene visie
was dat er in tegenstelling tot de gewone burger een zekere loyaliteit mocht verwacht worden
van de politieambtenaar als getuige. De andere visie was dat de politieambtenaar dezelfde
rechten had als een burger en er daar geen verschil moest gemaakt worden.
In de NFG was er een lid dat het niet loyale optreden van politieambtenaren als getuigen
omschreef als een ‘ongepaste omerta’ en hij gaf ook toe dat dit voor hem een heel gevoelig
punt was, waarbij hij verwees naar een incident in een politiecel met een overlijden tot
gevolg153
. De reactie van een ander lid van de groep was dat de politieambtenaren die zelf
geen slagen hadden toegediend, maar getuige waren misschien zwegen omdat ze mogelijk als
verdachte konden beschouwd worden van schuldig verzuim.
In de Franstalige groep gaf een lid eveneens toe dat hij een zekere loyaliteit verwachtte van
politieambtenaren in een onderzoek, maar dat hij wel besefte dat zij over dezelfde rechten als
burgers moesten beschikken en dat dit dus wat hem betreft een ambivalente situatie was. Een
ander lid verwachtte vooral een zekere vorm van respect en eerlijkheid van de
politieambtenaar aangezien deze in tegenstelling tot een gewone burger in zijn
dienstuitvoering over een aanzienlijke macht beschikt.
Het lid van de FFG met een juridische achtergrond herhaalde ook in deze thematiek dat hij
problemen had met het conflict tussen 2 normen, namelijk het verantwoording afleggen aan
153
Hier werd verwezen naar het verdachte overlijden van de geesteszieke Jonathan Jacobs in een politiecel te
Mortsel op 6 januari 2010. In het webkrantenartikel op de volgende website noemde men het een gevolg van de
buitensporige actie van 6 agenten:
http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20130221_00479212
de hiërarchie enerzijds en de rechtsbescherming die de politieambtenaar overeenkomstig de
Europese regelgeving geniet anderzijds. Het is die 2de
norm die volgens hem overduidelijk de
belangrijkste is. Hij vond het dan ook belangrijk dat de geestesgesteldheid evolueerde in die
richting en afstapte van het militaire idee van de politieman die zich in ‘geef acht’ moest
plaatsen om verantwoording af te leggen aan zijn hiërarchie.
Op mijn aangeven beaamden enkele leden onmiddellijk dat de mogelijke gevolgen voor
politieambtenaren zeker wel als zwaard van Damocles mochten worden beschouwd. Een lid
meende ook dat politieambtenaren op dat vlak zwaarder werden bestraft dan gewone burgers.
Het lid van de Nederlandstalige groep met specialisatie in tuchtrecht was het daar niet mee
eens omdat de politieman in tegenstelling tot de gewone burger zou kunnen rekenen op de
Raad van State en moeilijke procedures als vangnet. Zij had er ook persoonlijk problemen
mee dat men in een specifieke casus terughoudend had gereageerd om een persoon ‘buiten te
smijten’ wegens pedofiliefeiten, omdat deze nergens anders nog werk zou vinden en
reageerde daarop als volgt: “kan een politieorganisatie zich nog au sérieux nemen als zij
mensen tewerk stellen die nergens nie meer terecht kunnen”.
Een Nederlandstalig groepslid haalde aan dat er soms feiten in ‘tuchtrecht’ werden gestoken
die eigenlijk in ‘strafrecht’ moesten worden behandeld en dat er op dat vlak toch wel een
verschil werd gemaakt met de burger.
In de FFG vond men eveneens dat er een zekere toegeeflijkheid was van de magistratuur ten
opzichte van politieambtenaren die strafbare feiten hadden gepleegd en dat er ook magistraten
waren die moeite hadden met het feit dat die mensen soms op verschillende niveaus154
voor
hetzelfde werden gestraft. Dus niet enkel strafrechtelijk, maar dan ook nog tuchtrechtelijk enz.
Een groepslid stelde vast dat er ook een verschil was met de gewone burger die in een fabriek
werkt en tegen wie geen proces-verbaal wordt opgesteld door zijn bedrijfsleiding. Het
gegeven van de afhandeling in het korps en de mogelijke bestraffing zou wel degelijk invloed
hebben op de beslissing van de magistratuur en sneller leiden tot een klassering zonder
gevolg.
154
Dit bedoelt zowel strafrechtelijk als tuchtrechtelijk enz.
Een topic dat kan gezien worden als uitvloeisel van het niet-loyaal handelen van de
politieambtenaar is de zogenaamde ‘blue wall of silence’ en dus het elkaar indekken of het
niet verraden van elkaars wangedrag als resultante van een bepaalde politiecultuur. Een lid
van de NFG merkte op dat hij in toepassing van de recente ‘Salduz’-wetgeving had
meegemaakt dat elke politieambtenaar die verhoord werd als getuige verwees naar een
vooropgestelde verklaring die echter geen antwoorden bood op de vragen die zij stelden. Deze
rigide houding van de politieambtenaren was ingefluisterd door hun advocaat en zorgde er
uiteindelijk voor dat het veel langer had geduurd om hun onschuld aan te tonen in deze zaak.
In de Nederlandstalige groep haalde men zowel positieve als negatieve ervaringen aan wat het
al dan niet indekken van collega’s betreft. De volgende uitspraak van een groepslid geeft
goed het idee weer dat men hierover had in deze groep: “ma ik denk.. allez, een
politieambtenaar die staat daar toch voor, hé zoals Johan zegt.. rechtvaardigheid..hij wil
waarheidsvinding. Als ge integer zijt en voor uw beroep staat dan denk ik wel dat dat heu in
de meeste gevallen dat je een goeie waarheidsvinding kunt kunt bekomen.. ma goed als zij
rechtstreeks betrokken partij zijn.. ligt wel wa moeilijker.. het hangt er van af, welke rol
spelen die mensen in dat dossier?”.
In de FFG wees een lid erop dat het voor veel politieambtenaren moeilijk is om verklaringen
af te leggen met betrekking tot hun collega’s en dat het daarom ook belangrijk is te
benadrukken dat het de bedoeling is om de waarheid te achterhalen en helemaal niet om de
scalp van de ene of gene collega te verkrijgen. Daarom zou er ook veel aandacht moeten
besteed worden in de voorbereidende fase van het verhoor met inbegrip van eventuele
voorafgaande telefonische contacten die al kunnen dienen om het vertrouwen te winnen. Een
groepslid stelde dat het extern afleggen van verantwoording nog altijd botst met de huidige
politiecultuur en dit ondanks het feit dat het gaat over een van de pijlers van de
gemeenschapsgerichte politiezorg155
.
Wanneer het dan ging om het hebben van begrip voor het plegen van bepaalde strafbare feiten
door politieambtenaren verwees een lid opnieuw naar de reactie van sommige parketten om
regelmatig dossiers door te verwijzen naar de tuchtoverheid voor afhandeling en dat daardoor
155
Omz. CP1 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de Belgische interpretatie van
toepassing op de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 9 juli 2003.
een verschil werd gemaakt met de burger. Wanneer het ging om begrip op niveau van de
onderzoeker herhaalde een lid in de FFG dat het belangrijk was om de betrokkene op het
gemak te stellen en gewag te maken van dezelfde achtergrond en het besef dat politiemensen
moeten werken in moeilijke omstandigheden. In dezelfde discussie meenden enkele leden dat
er wel degelijk een vorm van empathie moest voorkomen bij het verhoor voor zover mogelijk,
maar dat dit niet mocht verzeilen in sympathie of subjectiviteit.
Een groepslid waarschuwde ook opnieuw voor het gevaar te vervallen in corporatistische
reflexen zoals dat ook in andere beroepsgroepen kan gebeuren. De volgende uitspraak
illustreert deze waarschuwing: “la plainte d’un médecin analysée par un autre médecin
pourrait avoir une autre conclusion qu’une plainte contre un médecin traitée par quelqu’un
d’un autre circuit”.
Uiteindelijk hebben we het in de focusgroepen nog gehad over andere elementen eigen aan de
politiecultuur die een mogelijke invloed zouden kunnen hebben op het verhoor.
Op dat vlak haalde men in de NFG de negatieve reacties van politiemensen op
controlediensten aan. Deze diensten zouden heel bedreigend overkomen en gezien worden
alsof ze er zijn om ‘mensen erbij te lappen’. De controlediensten beschikken ook niet altijd
over de spreekwoordelijke ‘stok achter de deur’ om politiemensen te verplichten in te gaan op
een uitnodiging tot verhoor. Wanneer het verhoor dan toch plaatsvindt zou er volgens een
Nederlandstalig groepslid een zekere subcultuur bestaan die hij omschrijft als een
machocultuur waarbij een gewoon vraaggesprek aan de collega’s wordt beschreven als “die
mannen van het Comité P, ze hebben mij nogal op de rooster gelegd hé..”. Als ze dan in
hetzelfde korps een 2de
of een 3de
politielid moeten verhoren zouden ze vaak reacties krijgen
van : “khad er mij toch iets anders van voorgesteld, want mijn collega’s hebben gezegd.. pas
op en dit en dat.. ma het is eigenlijk geen waar”.
Politiemensen zouden zichzelf ook heel moeilijk in vraag stellen. Een groepslid haalde aan
dat je dat probleem ook vaststelde in selectiegesprekken bij promotie-examens.
Tenslotte haalde men in de NFG ook nog het beroepsgevoel als cultuurelement aan dat een
invloed zou kunnen hebben op het verhoor.
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO

More Related Content

Featured

2024 State of Marketing Report – by Hubspot
2024 State of Marketing Report – by Hubspot2024 State of Marketing Report – by Hubspot
2024 State of Marketing Report – by HubspotMarius Sescu
 
Everything You Need To Know About ChatGPT
Everything You Need To Know About ChatGPTEverything You Need To Know About ChatGPT
Everything You Need To Know About ChatGPTExpeed Software
 
Product Design Trends in 2024 | Teenage Engineerings
Product Design Trends in 2024 | Teenage EngineeringsProduct Design Trends in 2024 | Teenage Engineerings
Product Design Trends in 2024 | Teenage EngineeringsPixeldarts
 
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental Health
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental HealthHow Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental Health
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental HealthThinkNow
 
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdf
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdfAI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdf
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdfmarketingartwork
 
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024Neil Kimberley
 
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)contently
 
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024How to Prepare For a Successful Job Search for 2024
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024Albert Qian
 
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie Insights
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie InsightsSocial Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie Insights
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie InsightsKurio // The Social Media Age(ncy)
 
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024Search Engine Journal
 
5 Public speaking tips from TED - Visualized summary
5 Public speaking tips from TED - Visualized summary5 Public speaking tips from TED - Visualized summary
5 Public speaking tips from TED - Visualized summarySpeakerHub
 
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd Clark Boyd
 
Getting into the tech field. what next
Getting into the tech field. what next Getting into the tech field. what next
Getting into the tech field. what next Tessa Mero
 
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search Intent
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search IntentGoogle's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search Intent
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search IntentLily Ray
 
Time Management & Productivity - Best Practices
Time Management & Productivity -  Best PracticesTime Management & Productivity -  Best Practices
Time Management & Productivity - Best PracticesVit Horky
 
The six step guide to practical project management
The six step guide to practical project managementThe six step guide to practical project management
The six step guide to practical project managementMindGenius
 
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...RachelPearson36
 

Featured (20)

2024 State of Marketing Report – by Hubspot
2024 State of Marketing Report – by Hubspot2024 State of Marketing Report – by Hubspot
2024 State of Marketing Report – by Hubspot
 
Everything You Need To Know About ChatGPT
Everything You Need To Know About ChatGPTEverything You Need To Know About ChatGPT
Everything You Need To Know About ChatGPT
 
Product Design Trends in 2024 | Teenage Engineerings
Product Design Trends in 2024 | Teenage EngineeringsProduct Design Trends in 2024 | Teenage Engineerings
Product Design Trends in 2024 | Teenage Engineerings
 
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental Health
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental HealthHow Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental Health
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental Health
 
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdf
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdfAI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdf
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdf
 
Skeleton Culture Code
Skeleton Culture CodeSkeleton Culture Code
Skeleton Culture Code
 
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024
 
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)
 
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024How to Prepare For a Successful Job Search for 2024
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024
 
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie Insights
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie InsightsSocial Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie Insights
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie Insights
 
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024
 
5 Public speaking tips from TED - Visualized summary
5 Public speaking tips from TED - Visualized summary5 Public speaking tips from TED - Visualized summary
5 Public speaking tips from TED - Visualized summary
 
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd
 
Getting into the tech field. what next
Getting into the tech field. what next Getting into the tech field. what next
Getting into the tech field. what next
 
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search Intent
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search IntentGoogle's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search Intent
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search Intent
 
How to have difficult conversations
How to have difficult conversations How to have difficult conversations
How to have difficult conversations
 
Introduction to Data Science
Introduction to Data ScienceIntroduction to Data Science
Introduction to Data Science
 
Time Management & Productivity - Best Practices
Time Management & Productivity -  Best PracticesTime Management & Productivity -  Best Practices
Time Management & Productivity - Best Practices
 
The six step guide to practical project management
The six step guide to practical project managementThe six step guide to practical project management
The six step guide to practical project management
 
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
 

UITTREKSELS UIT SVO

  • 1. UITTREKSELS UIT : Het verhoor van politiemensen: “business as usual” of extra competenties vereist? Een verkennende studie. Faculteit: Recht en criminologie Vakgroep: Criminologie Studiejaar: 3de bachelor criminologische wetenschappen (VP) Academiejaar: 2012-2013 Student: Ronin COX
  • 2. Inhoudsopgave 1 Inleiding ..........................................................Error! Bookmark not defined. 2 De probleemstelling......................................................................................... 4 3 Voorstelling van de dienst .......................................Error! Bookmark not defined. 3.1 Toezicht op de werking van de politie....................Error! Bookmark not defined. 3.2 Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en het OCADError! Bookmark not defined. 3.2.1 De structuur van het Vast Comité P ...................Error! Bookmark not defined. 3.2.2 De opdrachten van het Vast Comité P.................Error! Bookmark not defined. 3.2.3 De onderzoeken van het Vast Comité P...............Error! Bookmark not defined. 3.3 De Dienst Enquêtes P .....................................Error! Bookmark not defined. 3.3.1 De structuur van de Dienst Enquêtes P................Error! Bookmark not defined. 3.3.2 De opdrachten van de Dienst Enquêtes P .............Error! Bookmark not defined. 3.3.3 De onderzoeken van de Dienst Enquêtes P ...........Error! Bookmark not defined. 4 De methodologie .................................................Error! Bookmark not defined. 4.1 Keuze voor kwalitatief onderzoek ........................Error! Bookmark not defined. 4.2 Het onderzoeksdesign .....................................Error! Bookmark not defined. 4.2.1 Literatuuronderzoek....................................Error! Bookmark not defined. 4.2.2 Focusgroep..............................................Error! Bookmark not defined. 5 Het onderzoek ....................................................Error! Bookmark not defined. 5.1 Het literatuuronderzoek ...................................Error! Bookmark not defined. 5.1.1 Aanpak van het literatuuronderzoek ..................Error! Bookmark not defined. 5.1.2 Het verhoor: een begripsomschrijving ........................................................... 5 5.1.3 De organisatie van het verhoor ................................................................... 7 5.1.4 Bevoegdheden, competenties en vaardigheden van de verhoorder ............................10 5.1.5 De gevolgen en omstandigheden van het verhoor ..............................................19 5.2 De focusgroepen...........................................Error! Bookmark not defined.
  • 3. 5.2.1 Ontwerp van de focusgroepen .........................Error! Bookmark not defined. 5.2.2 Uitvoering van de focusgroepen.......................Error! Bookmark not defined. 5.2.3 Korte evaluatie van het verloop van de focusgroepen Error! Bookmark not defined. 5.2.4 Verwerking van de ‘outcome’ van de focusgroepen..Error! Bookmark not defined. 5.2.5 Resultaat van de focusgroepen...................................................................23 6 Conclusies ........................................................Error! Bookmark not defined. 7 Nabeschouwingen en dankwoord ...............................Error! Bookmark not defined. Bibliografie ......................................................................................................45 Bijlagen ..........................................................................................................50 (…)
  • 4. 1 De probleemstelling De politiebeambte, meestal politieambtenaar met minstens een bevoegdheid van agent van gerechtelijke politie, dient soms te worden verhoord in de hoedanigheid van getuige of verdachte voor feiten die zich al dan niet hebben voorgedaan in de uitoefening van zijn functie. De betrokkene beschikt dan minstens over een basisdiploma van het secundair onderwijs, heeft een uitgebreide selectieprocedure en een basisopleiding van minstens 1 jaar met daarin begrepen verschillende stageperiodes achter de rug en beschikt tenslotte zelf over een bepaalde ervaring op het vlak van politioneel en gerechtelijk werk. De betrokkenen zelf maken deel uit van de openbare macht met een quasi-monopolie op het gebruik van geweld/dwang. Dit maakt dat zij mogelijks over bijkomende competenties beschikken of mogelijks anders omgaan met een eigen verhoorsituatie als getuige of als verdachte. Mulcahy stelt dat er te weinig aandacht is voor de wijze waarop de politieorganisatie haar controle uitoefent en dat er bijzonder weinig is gepubliceerd over de werking van het intern toezicht1 . Personen, die het intern toezicht uitoefenen, lijken weinig benijdenswaardig. Een goede en efficiënte taakuitoefening zal immers alleen maar vijandigheid van de betrokkene politieambtenaar en zijn collega’s opwekken2 . Mulcahy verwijst hiervoor naar 4 relevante factoren: 1) de solidariteit tussen ‘flikken’, 2) de mogelijke gevolgen van administratieve onderzoeken, 3) de vrees om persoonlijke afrekeningen en 4) het idee dat dit type van onderzoeken overijverig worden gevoerd. Dit leidt ertoe dat toezichters worden gekarakteriseerd als ‘koppensnellers’ die hun trofeeën uitstallen3 . De betrokken politiemensen hebben er zelf belang bij die perceptie te voeden, maar deze voorstelling behoort volgens Mulcahy tot de folklore en niet tot de dagdagelijkse beleving van politieambtenaren4 . De onderzoeksvraag luidt als volgt: Zijn er bijkomende competenties en/of een bijzondere kennis vereist voor het verhoor van politiemensen? 1 A. MULCAHY, “‘Headhunter’ or ‘real cop’? Identity in the world of internal affairs officers”, Journal of Contemporary Ethnography 1996, (99) 101. 2 Ibid., 102. 3 Ibid., 106-107. 4 Ibid., 124.
  • 5. Het opzet is om vanuit een verkennende literatuurstudie en een aftoetsing met enkele ‘professionals’ in het beperkte werkveld middels een focusgroep te antwoorden op deelvragen die gegroepeerd worden in 3 thema’s, namelijk de organisatie van het verhoor, de competenties en vaardigheden van de verhoorder en de mogelijke specifieke gevolgen en omstandigheden voor politiemensen. (…) 1.1.1 Het verhoor: een begripsomschrijving Het verhoor bekleedt een voorname plaats bij de dagelijkse taken van de politieambtenaar en dat ook ten opzichte van de samenleving. In de jaren ’80 groeide ook de aandacht voor de wijze waarop het verhoor plaatsvond en eventuele bekentenissen werden verkregen5 . Van De Plas beschrijft het politieverhoor als een specifieke vorm van communicatie, nauw aansluitend bij een dwangmaatregel 6 . Bockstaele haalt een aantal inhoudelijke en etymologische verschillen aan tussen termen zoals verhoren, verklaren en ondervragen7 die vaak door elkaar worden gebruikt zoals ook in het Wetboek van Strafvordering zelf8 . Bij verhoren verwijst hij naar het Latijnse ‘exaudire’ of het aanhoren; verklaren en verklaring komt vooral van het Latijn ‘declarare’ en dus te kennen geven. Anders dan bij een verhoor zou er in dit geval geen sturing zijn door een bevoegd ambtenaar. Ondervragen zou dan iets vragen zijn om zich te laten inlichten met verwijzing naar het Latijnse ‘interrogare’ en het politioneel gebruik van interview tenslotte zou een oneigenlijke aanwending zijn van een journalistiek te interpreteren term9 . In zijn referentiewerk herneemt Bockstaele een definitie goedgekeurd door het college van procureurs-generaal en in 2000 geïntroduceerd in de cursussen verhoortechnieken aan de Belgische politiescholen: “Een politieel verhoor is een door middel van een proces-verbaal geacteerd vraaggesprek tussen een ambtenaar met politiebevoegdheid en een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks kan betrokken zijn bij gebeurtenissen die de gerechtelijke 5 J.P. LUCAS, “Verhoortechnieken: inleiding” in Politiepraktijk, Mechelen, Kluwer, losbl., 7. 6 M. VAN DE PLAS, Handboek politieverhoor. Basistechnieken, Brussel, Politeia, 2007, 11. 7 M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 19. 8 In art. 28quinquies § 2 en 47bis Sv. 9 M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 20-21.
  • 6. overheden aanbelangen, teneinde alle relevante informatie te verzamelen, met als doel de waarheidsvinding, en dit alles op de wijze en in de vorm bepaald door de wet”10 . Onder druk van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het ‘Salduzarrest’ van 27 november 200811 met verwijzing naar de zeventienjarige Yusuf Salduz die zonder bijstand van een advocaat bepaalde feiten bekende tijdens het eerste politieverhoor12 kwam er ook in België een zogenaamde ‘Salduzwet’13 . Deze nieuwe wet geeft de advocatuur toegang tot het verhoorlokaal om toe te zien hoe de politie een ondervraagde behandelt tijdens de ondervraging en om controle uit te oefenen op eventuele ongeoorloofde druk of dwang14 . De ‘Salduz-wet’ geeft zelf geen definitie van een verhoor maar in een arrest van 20 september 2012 van het EHRM wordt het begrip ‘verdachtenverhoor’ verduidelijkt doordat het hof stelt dat elk gesprek tussen een gearresteerde verdachte en de politie moet worden beschouwd als een ‘formeel contact’ waarvoor de wet consultatie- en bijstandsrecht (Salduz-wet) toepassing vindt15 . In de concrete toepassing van de ‘Salduz-wet’ werden er 4 situaties geregeld met verwijzing naar categorieën, namelijk de categorie I voor het verhoor van slachtoffers, benadeelden en getuigen, de categorie II voor het verhoor van verdachten niet van hun vrijheid beroofd en voor feiten van minder dan 1 jaar of feiten van verkeer, de categorie III voor het verhoor van verdachten die niet van hun vrijheid beroofd zijn en voor feiten van meer of gelijk aan 1 jaar (m.u.v. feiten van verkeer) en de categorie IV voor het verhoor van verdachten die wel van hun vrijheid beroofd zijn ongeacht de strafmaat van de feiten 16 . Het zogenaamde 10 Ibid., 22. 11 EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02, Salduz/Turkije. 12 Hij werd verdacht van het bevestigen van een verboden spandoek aan een brug en deelname aan een verboden betoging. 13 Wet 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, BS 5 september 2011. 14 F. T’JAMPENS, “Druk tijdens het verdachtenverhoor ? Verschillen in percepties” in M. BOCKSTAELE en P. PONSAERS, (red.), Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, (13) 13. 15 M. COLETTE, “EHRM verduidelijkt definitie ‘verhoor’“, Legal World, 8 november 2012, http://www.legalworld.be/legalworld/EHRM-verduidelijkt-definitie-verhoor.html?LangType=2067 (consultatie 21 maart 2013) 16 Omz. COL 10/2011 19 oktober 2011 addendum 1 aan de omzendbrief COL 8/2011 betreffende de organisatie van de bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor binnen het kader van het Belgisch strafprocesrecht – modellen, onuitg.
  • 7. Valentijnsarrest van 14 februari 2013 heeft het evenwicht tussen noodwendigheden van het strafrechtonderzoek en de rechten van de verdachte wat hersteld17 18 . In het kader van deze stagevervangende opdracht heb ik het begrip verhoor ruimer opgevat dan hiervoor toegelicht. Voor de operationalisering van het begrip in de focusgroepen werd er geopteerd om de etymologisch verschillende begrippen in de ruime zin te beschouwen als verhoor ongeacht of dit in een strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of enig ander administratiefrechtelijke context doorgaat. In deze optiek, zou ik de voormelde definiëring van het verhoor als volgt durven aanpassen: “(…)een geacteerd vraaggesprek tussen een ambtenaar met een bepaalde bevoegdheid en een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks kan betrokken zijn bij gebeurtenissen die de mandaterende overheden aanbelangen, teneinde alle relevante informatie te verzamelen, met als doel de waarheidsvinding en dit alles op de wijze en in de vorm bepaald door de wet en/of de vigerende regelgeving”. 1.1.2 De organisatie van het verhoor Officieren van het intern toezicht en onderzoekers met een toezichts/controlefunctie bekleden een weinig benijdenswaardige rol. Zij worden immers net als klokkenluiders19 vaak vijandig bejegend of minstens met wantrouwen benaderd. Volgens Mulcahy leidt dat tot afstand ten opzichte van de vroegere collega’s. Om hiermee om te gaan en hun optreden te rechtvaardigen gebruiken zij technieken als het zien van de straf van de politieambtenaar of het gevolg als nodig of gewenst20 of het dienen van een hoger doel21 of gaan ze hun stigma neutraliseren door technieken als ‘aristocratization’22 (zichzelf zien als beter dan de anderen) 17 Het gaat dan vnl. over het verduidelijken aan de verdachte of hij aangehouden is, het vermijden van veroordelingen op verhoren zonder recht op bijstand en het recht op bijstand voor verdachten van verkeersmisdrijven met een gevangenisstraf van meer dan 1 jaar. Zie: S. Geukens, “Turtelboom: "Principes Salduzwet blijven overeind"”, Het Laatste Nieuws, 15 februari 2013, http://www.hln.be/hln/nl/957/Binnenland/article/detail/1580109/2013/02/15/Turtelboom-Principes-Salduzwet- blijven-overeind.dhtml 18 Zie onder andere voor meer contextualisering en verwijzingen: X, “Salduz-wet: Valentijnsarrest schenkt klare wijn “, Liga voor mensenrechten, 16 februari 2013, http://www.mensenrechten.be/index.php/site/nieuwsberichten/salduz_wet_valentijnsarrest_schenkt_klare_ wijn. 19 In het Engels spreekt men van ‘whistleblowers’. Zie: A. MULCAHY, “‘Headhunter’ or ‘real cop’? Identity in the world of internal affairs officers”, Journal of Contemporary Ethnography 1996, (99) 122. 20 A. MULCAHY, “‘Headhunter’ or ‘real cop’? Identity in the world of internal affairs officers”, Journal of Contemporary Ethnography 1996, (99) 111. 21 Ibid., 113. 22 Ibid., 115.
  • 8. en ‘transcendence’23 (het leveren van buitengewone inspanningen om hun menselijkheid en empathie te tonen om zo het stigma te overstijgen). Het antwoord op de vraag of de politieambtenaar als gewone burger moet behandeld worden en/of er bijzondere procedures moeten worden voorzien is niet eenduidig. In het werk van Fiset lezen we bijvoorbeeld dat een belangrijke aanbeveling van rechter Salhany naar aanleiding van een dood door politiekogel in Québec net was dat procedures niet zouden worden aangepast met betrekking tot politiegetuigen24 . Anderzijds voorziet het artikel 262 van de Quebeciaanse politiewet wel een verschil door een loyaliteitsverplichting voor politiegetuigen op te leggen25 . Deze bestaat in onze Belgische wetgeving eveneens in het politionele tuchtrecht26 . Het beantwoorden van de vraag of er een verschil moet gemaakt worden tussen het verhoor van de politieman voor handelingen die hij privé of in uitoefening van zijn functie stelde is een studie op zich. Zo voorziet de tuchtwet de link tussen de gedragingen die de politieman privé stelt en de waardigheid van het politieambt27 . Als het gaat om het echte strafrechtelijk verhoor lijkt de vraag echter niet aan de orde. De locatie van het verhoor, misschien irrelevant naar de definiëring van het verhoor28 , wordt in het algemeen onderschat omwille van de afleidingsmogelijkheden29 . Er is op dat vlak mogelijk een bijkomend bezwaar wat het verhoor van politieambtenaren betreft al dan niet op hun werkplaats. Of het verhoor dan door één of twee verhoorders gebeurt is afhankelijk van de situatie en vergt in het 2de geval duidelijke afspraken. Het kan echter aangewezen zijn een 2de verhoorder te betrekken uit overwegingen van onpartijdigheid, maar ook om te observeren en te ondersteunen30 . Als het gaat om het verhoor van politieambtenaren gaat het meestal om zogenaamde tweedelijnsverhoren 31 . De dienst Enquêtes P zit echter ook in een permanentiesysteem, waarbij er in uitvoering van de Ministeriële richtlijn tot taakverdeling 23 Ibid., 117. 24 A. FISET, Qui doit policer la police ? Les enquêtes criminelles concernant un décès ou une blessure grave à la suite d’une intervention policière, Cowansville (CA), Editions Yvon Blais, 2011, 95. 25 Ibid ., 96. 26 Art. 25 Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni 1999, 22.637. 27 Ibid., art. 3. 28 F. GOOSSENS, Politiebevoegdheden en mensenrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 416. 29 M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 276. 30 Ibid., 277. 31 Het betreft het voorbereide, gespecialiseerde verhoor op basis van vrij uitgebreid beschikbare informatie. Dit gebeurt meestal niet onverwacht of dringend.
  • 9. met de diensten van AIG 32 33 naar aanleiding van ernstige situaties mogelijk ook eerstelijnsverhoren 34 gebeuren. Het gaat dan meestal om de zogenaamde politionele schietincidenten. In dat verband stelt Hutsebaut in toepassing van de meermaals genoemde recente ‘Salduz-wetgeving’ de vraag of de schietende politieambtenaar als getuige dan wel als verdachte – al dan niet aangehouden –verhoord dient te worden en besluit dat een grondige analyse nodig is met aandacht voor het onderzoek van het politieoptreden door ‘een dienst’ enerzijds en het aspect behandelende magistraat anderzijds om ‘Straatsburgbestendig’ te zijn35 . Het werk van onder andere de gespecialiseerde onderzoekers van de diensten intern toezicht, AIG en/of dienst Enquêtes P houdt meestal de tweedelijnsverhoren in. Een goede voorbereiding met aandacht voor een goed uitgewerkt verhoorplan of nog toepassing van hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld het ‘5 x KEN-model’36 lijkt dan ook aan de orde in functie van de aard van de feiten. Hierbij kan de onderzoeker geconfronteerd worden met bijkomende drempels die vrij specifiek zijn voor de politieambtenaar zoals het beroepsgeheim37 of de verplichting tot geheimhouding voor iedereen die beroepshalve zijn medewerking verleent aan het onderzoek38 . Het is ook mogelijk dat de politiebeambte als klokkenluider ten opzichte van zijn werkomgeving of ten opzichte van andere betrokkenen in het dossier vreest voor represailles. Recente wetgeving voorziet de mogelijkheid van anonimiteit bij getuigen39 en de recente zogenaamde BOM-wetgeving regelt de bijzondere hoedanigheden van infiltrant, aangever en informant.40 32 Ministeriële richtlijn 23 september 2011 tot regeling van de taakverdeling inzake de opdrachten van gerechtelijke politie betreffende misdrijven waarbij politieambtenaren betrokken zijn, onuitg. 33 In de richtlijn wordt er verwezen naar de misdrijven die een schending van de artikelen 2 en 3 EVRM inhouden als prioritair te behandelen door de dienst Enquêtes P. 34 Het betreft het dringende ‘interventieverhoor’ gekenmerkt door principes zoals verantwoording afleggen, probleemoplossend werken, partnerschap enz. Zie: M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 256-259. 35 F. HUTSEBAUT, “Het onderzoek naar politionele schietincidenten: is er nood aan een bijzondere procedure?”, Vigiles 2012, (302) 308. 36 Het gaat om een voorbereiding waarbij maximaal informatie m.b.t. de plaats van het delict, de sporen, de zaak, het feit en de verdachte moet gekend zijn. Zie: M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 266-274. 37 Art. 458 Sw. 38 Art. 28quinquies § 1 en art. 57 § 1 Sv. 39 Art. 86bis t/m 86quinquies Sv, ingevoegd bij de Wet van 8 april 2002 betreffende de anonimiteit van getuigen, BS 31 mei 2002. 40 Wet 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, BS 12 mei 2003.
  • 10. 1.1.3 Bevoegdheden, competenties en vaardigheden van de verhoorder 1.1.3.1 Bevoegdheden en juridische aspecten Wanneer we het hebben over de personele bevoegdheid om te verhoren stelt Goossens dat het verhoor41 niet is voorbehouden aan de Onderzoeksrechter of de Procureur des Konings, maar de bevoegdheid voor politiebeambten om tot een verdachtenverhoor over te gaan impliciet uit enkele artikels uit het wetboek van strafvordering42 en de wet op het politieambt43 kan afgeleid worden44 . Hij stelt daarbij dat men hetzij agent hetzij officier van gerechtelijke politie moet zijn45 . Voor de leden van de diensten intern toezicht en de AIG worden deze gerechtelijke bevoegdheden gepuurd uit hun rechtstreekse link met het statuut van politieambtenaar. De leden van de dienst Enquêtes P puren hun gerechtelijke bevoegdheden als officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en hun toezichtsbevoegdheden rechtstreeks uit hun organieke wet46 . In het administratief recht met betrekking tot de politiediensten zijn er nog bijkomende bevoegdheden of bepalingen voorzien in diverse wetgevingen. Ik denk daarbij aan het uitvoeringsbesluit van de tuchtwet van de politie die voorziet dat de voorafgaand onderzoeker minstens dezelfde of een gelijkwaardige graad moet hebben als de persoon die er het voorwerp van uitmaakt47 . Buiten de vraagstelling met betrekking tot bevoegdheden is er natuurlijk ook de vraagstelling met betrekking tot bepaalde principes in een democratische rechtsstaat zoals onpartijdigheid en ‘fairness’. Deze principes kunnen niet altijd even concreet gevat worden 48 . In een mensenrechtenstudie van Hopkins geeft zij het begrip onafhankelijkheid verschillende dimensies. Zij stelt dat het onderzoek naar misdragingen en de schending van mensenrechten 41 In de enge strafrechtelijke benadering verwijst het begrip hier naar het verdachtenverhoor. 42 Art. 28quinquies § 2, eerste lid Sv. en art. 57, § 2, eerste lid Sv. 43 Art. 40 Wet 5 augustus 1992 op het politieambt, BS 22 december 1992, 27.124. 44 F. GOOSSENS, Politiebevoegdheden en mensenrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 418. 45 Ibid., 419. 46 Art. 21, 9 e.a. Organieke wet 18 juli 1991. 47 Art. 10 KB 26 november 2001 tot uitvoering van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 28 december 2001. 48 Ze worden soms mede bepaald om redenen van perceptie of opportuniteit.
  • 11. door politie best kan gevoerd worden door een instelling die zowel institutioneel, praktisch, cultureel en politiek onafhankelijk is van de politieorganisatie49 . Dit onderzoek moet haar inziens ook leiden tot een effectieve individuele oplossing en een structurele oplossing om gelijkaardige problemen in de toekomst te vermijden.50 In een openbaar verslag van de ‘Commission for public complaints against the Royal Canadian Mounted Police’ worden in tegenstrijd tot Hopkins’ visie nochtans ook een aantal mogelijke voordelen opgelijst van een meer afhankelijke onderzoeksinstelling, waaronder het beschikken over de vereiste onderzoeksbekwaamheden en een beter begrip van de politieorganisatie dat kan bijdragen tot haar legitimiteit in de ogen van de politieleden en hierdoor kan resulteren in een verhoogde medewerking51 . In het verslag komt men echter tot de conclusie dat deze voordelen niet opwegen tegen de gevaren en beveelt men dan ook aan om het afhankelijke model om te vormen tot een onafhankelijk model waarvoor eerst aan een aantal wettelijke, structurele en beleidsvoorwaarden zal moeten worden voldaan52 . De discussie rond het probleem van onafhankelijkheid wordt periodiek ook nog gevoerd met betrekking tot de dienst Enquêtes P53 . 1.1.3.2 Efficiënte bewijsgaring en faire bewijsvoering In antwoord op de vraag over de toegelaten verhoormethoden stelt Goossens dat noch de vroegere E.C.R.M., noch het E.H.R.M. zich hier echt mee bezig heeft gehouden, maar dat Straatsburg, gedreven door de idee dat een bekentenis in volle vrijheid afgelegd dient te zijn, zich wel heeft ingelaten met de vraag welke verhoormethoden onaanvaardbaar zijn 54 . 49 T. HOPKINS, An effective system for investigating complaints against police. A study of human rights compliance in police complaint models in the US, Canada, UK, Northern Ireland and Australia, Victoria Law Foundation, Australië, 2009, 6. 50 Ibid., 17. 51 COMMISSION FOR PUBLIC COMPLAINTS AGAINST THE ROYAL CANADIAN MOUNTED POLICE, Police investigating police. Final public report, Canada, 2009, 76. 52 Ibid., 96. 53 Ik herinner de lezer aan het volgende: Wet 18 april 2010 tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, BS 17 juni 2010. Hiermee werd een detacheringsquorum van een minimum aantal gedetacheerden opgeheven omdat verschillende internationale instanties die toezien op de eerbiediging van mensenrechten enkele bedenkingen hadden over de onafhankelijkheid van het Comité P als extern controleorgaan inzake politie. 54 F. GOOSSENS, Politiebevoegdheden en mensenrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 480.
  • 12. Samengevat komt het erop neer dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen het absoluut verbod op foltering, onmenselijke of onterende behandeling 55 en de verboden verhoortechnieken die desgevallend kunnen toegelaten worden in geval van oorlog of noodtoestand, zoals bijvoorbeeld bij een poging tot staatsgreep56 . Meestal stelt het probleem bij het verhoor zich echter op het niveau van het gebruik van bepaalde listen, waardoor de formaliteiten en regels van het Wetboek van Strafvordering niet loyaal worden nageleefd. Goossens verwijst naar een verhoor dat gecamoufleerd werd door de politie door het inzetten van een derde voor een vraaggesprek57 . Maar ook de toepassing van complexe en stringente procedures stellen vaak een probleem zoals bij het verhoor in toepassing van de letter en de geest van de ‘Salduz-wetgeving’ waarbij de voornoemde list ook in dit nieuwe kader een specifiek probleem zou stellen of bij het verhoor in bepaalde administratiefrechtelijke procedures58 . Zo diende in 2012 een strafrechtelijk veroordeeld Nederlandstalig politieman heropgenomen te worden bij de federale politie omdat hij voorafgaand aan zijn tuchtrechtelijk ontslag was verhoord door een Franstalig politiecommissaris die niet over het vereiste taalbrevet beschikte59 . Bovendien blijkt uit spraakmakende titels van sommige krantenartikels dat het ook bij controlediensten van de politie soms over meer gaat dan het niet of verkeerd interpreteren van procedures of wat te denken van het volgende voorbeeld uit een buurland: “La police des polices aurait falsifié des preuves pour impliquer des fonctionnaires de police dont l’un haut responsable proche du PS”.60 Men zou kunnen stellen dat aan onderzoekers in het algemeen en misschien nog meer aan onderzoekers in controlediensten hoge eisen worden gesteld. Het gaat mijn inziens in 1ste instantie dan om principes van efficiënte bewijsvergaring61 en faire bewijsvoering62 . Dat is op zich al een grote uitdaging. Kassin en medeauteurs stellen immers dat het doel van een 55 Ibid., 481-482. 56 Ibid., 482-483. 57 Ibid., 494. 58 Zoals bij toepassing van de complexe politietuchtwet van 13 mei 1999. 59 X, “Un policier ripou flamand réintégré : il avait été interrogé par un francophone ‘non bilingue’ “, Sudinfo.be, 16 april 2012, http://www.sudinfo.be/391204/article/actualite/belgique/2012-04-16/un-policier-ripou-flamand- reintegre-il-avait-ete-interroge-par-un-francophone-no (consultatie 17 maart 2013) 60 X, “La police des polices aurait falsifié des preuves pour impliquer des fonctionnaires de police dont l’un haut responsable proche du PS “, Agoravox, 11 januari 2012, http://www.agoravox.fr/tribune-libre/article/la-police- des-polices-aurait-107838. 61 UNITED NATIONS OFFICE ON DRUGS AND CRIME, Handbook on police accountability, oversight and integrity, New York (USA), Criminal Justice Handbook Series, 2011, 35. 62 Ibid., 46.
  • 13. verhoor in 1ste instantie niet het ontdekken van de waarheid is aangezien de politie getraind zou zijn om enkel die verdachten te verhoren wiens schuld zij ‘vaststellen’ op basis van eerdere onderzoeksvaststellingen63 . Dispositionele risicofactoren om te komen tot valse bekentenissen zou volgens dezelfde auteurs met leeftijd en mentale zwakheden te maken hebben64 . Onderzoekers in controle –of toezichtsdiensten zullen daar echter gezien de beroepsmatige voorselectie van hun potentiële verdachten weinig mee te maken krijgen. Eigen aan de omgeving waarin deze onderzoekers werken zou er om redenen van sympathie of partijdigheid eerder het gevaar bestaan dat de verdediging van de verhoorde politieambtenaar mee gevormd wordt door de verhoorder65 . Een interessante meer algemene stelling is ook dat onschuld op zich de bewijsvoering van onschuld in de weg zou kunnen staan doordat de valselijk beschuldigde verdachte er gemakkelijker van zou uitgaan dat het recht wel zal zegevieren en hierdoor minder gebruik zou maken van zijn rechten als verdachte66 . Ook het gegeven dat na een bekentenis (al dan niet vals) het onderzoek vaak (te) snel wordt afgerond kan een probleem zijn67 . De vraag stelt zich dan ook in welke mate (theoretische) kennis, achtergrond en ervaring enerzijds en bepaalde competenties anderzijds de efficiënte bewijsvergaring en faire bewijsvoering (mede) door het verhoor bepalen. Kassin en medeauteurs verwijzen bijvoorbeeld naar de risico’s die de vooringenomen confronterende wijze van het moderne Amerikaanse politieverhoor68 inhouden69 . Het principe van zwijgrecht en verwijzingen naar 63 S.M. KASSIN, S.A. DRIZIN, T. GRISSO, G.H. GUDJONSSON, R.A. LEO en A.D. REDLICH, “Police- induced confessions: risk factors and recommendations”, American Psychology-Law Society, 15 juli 2009, http://web.williams.edu/Psychology/Faculty/Kassin/files/WP%20Commentary%20-%20LHB%20(2010).pdf (consultatie 11 april 2013), 4. 64 Ibid., 17. 65 T. HOPKINS, An effective system for investigating complaints against police. A study of human rights compliance in police complaint models in the US, Canada, UK, Northern Ireland and Australia, Victoria Law Foundation, Australië, 2009, 59. 66 S.M. KASSIN, S.A. DRIZIN, T. GRISSO, G.H. GUDJONSSON, R.A. LEO en A.D. REDLICH, “Police- induced confessions: risk factors and recommendations”, American Psychology-Law Society, 15 juli 2009, http://web.williams.edu/Psychology/Faculty/Kassin/files/WP%20Commentary%20-%20LHB%20(2010).pdf (consultatie 11 april 2013), 20. 67 Ibid., 21. 68 Het gaat hier over het zogenaamde Reid-model. Het geregistreerd handelsmerk van John E. Reid en partners bestaat uit 3 verschillende componenten, nl. feitenanalyse, interviewen en het verhoor. Voor meer info: zie http://www.reid.com/ 69 S.M. KASSIN, S.A. DRIZIN, T. GRISSO, G.H. GUDJONSSON, R.A. LEO en A.D. REDLICH, “Police- induced confessions: risk factors and recommendations”, American Psychology-Law Society, 15 juli 2009, http://web.williams.edu/Psychology/Faculty/Kassin/files/WP%20Commentary%20-%20LHB%20(2010).pdf (consultatie 11 april 2013), 25.
  • 14. hiervoor aangehaalde principes van het E.H.R.M. worden aangevuld met termen zoals ‘immorele handelingen’ in artikel 62 van de deontologische politiecode zonder dit echter nader te verklaren70 . T’Jampens stelt dat een definitie van druk moeilijk op te sporen is in de literatuur maar vindt een onderscheid tussen interne druk afkomstig van het schuldgevoel, externe druk in verband met de gehanteerde verhoortechnieken en de perceptie van het bewijs71 . Zij verwijst daarbij ook naar een studie van Irving in 1980 waar hij 165 verhoortechnieken onderscheidde en twee derde ervan als overtuigend en manipulatief bestempelde72 . Bockstaele waarschuwt dat elke verhoorde zich bewust moet zijn dat het opdrijven van druk niet alleen de bekentenissenbereidheid verhoogt, maar ook kan resulteren in valse bekentenissen die hij vervolgens opdeelt in de vrijwillige valse bekentenissen, de bekentenissen als gevolg van angst, druk of dwang tijdens het verhoor en de bekentenis onder druk en suggestie van de verhoorder73 . 1.1.3.3 De werkrelatie in een verhoor Van De Plas omschrijft de noodzakelijke werkrelatie in een verhoor als een professionele omgang met duidelijke rolbepaling met afwezigheid van familiariteit of vooringenomenheid en ziet daarin 3 noodzakelijke voorwaarden, namelijk het toepassen van basisluistervaardigheden, het trachten beheersbaar te houden van emoties en het stimuleren van wederzijds respect74 . Dan volgt pas het echte gebruik van verhoortechnieken. Het belang van die werkrelatie in een verhoor wordt in een ruimere context besproken in het doctoraatsproefschrift van Vanderhallen75 . Op het domein van de psychotherapie bijvoorbeeld zouden onderzoekers de werkalliantie met betrekking tot de uitkomst van de psychotherapie 70 FEDERALE POLITIE, Deontologische code van de politiediensten, http://www.polfed- fedpol.be/org/org_codedeonto_nl.php (consultatie 10 maart 2013). 71 F. T’JAMPENS, F., “Druk tijdens het verdachtenverhoor ? Verschillen in percepties” in M. BOCKSTAELE en P. PONSAERS, (red.), Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, (13) 14. 72 Ibid., 17. 73 M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 351-352. 74 M. VAN DE PLAS, Handboek politieverhoor. Basistechnieken, Brussel, Politeia, 2007, 37-53. 75 M. VANDERHALLEN, De werkalliantie in het politieverhoor, doctoraatsproefschrift Criminologische wetenschappen KU Leuven, 2007, 505p., https://lirias.kuleuven.be/bitstream/1979/935/2/de+werkalliantie+in+het+politieverhoor.pdf
  • 15. zelfs belangrijker vinden dan het type therapie76 . In dit domein is er naast de klassieke cliëntkenmerken en therapeutkenmerken ook sprake van interactieve kenmerken tussen cliënt en therapeut, zoals de ‘closeness of fit’ (gelijkenissen tussen cliënt en therapeut), ‘de complementariteit’ (de mate waarin cliënt en therapeut elkaar aanvullen) en ‘de medewerking’. Uit studies zou blijken dat vooral de eerste twee een goede werkalliantie zouden faciliteren 77 . Een vergelijking met de opbouw van de werkalliantie tussen de toezichter met een politionele achtergrond en de politieambtenaar die verhoord wordt lijkt in deze wel pertinent. Zoals Van De Plas de afwezigheid van vooringenomenheid noodzakelijk vindt, beschrijft Vanderhallen het als één van de mogelijke valkuilen die wellicht leiden tot een beschuldigende verhoorstijl. Zij verwijst in dit verband ook naar de principes van ‘confirmation bias’ en ‘belief perseverance’, waarbij de 1ste term wijst op de neiging om informatie te verzamelen en te interpreteren in overeenstemming met de eigen veronderstellingen en de 2de term wijst op de neiging om geen informatie aan te nemen die de oorspronkelijke veronderstellingen tegenspreken.78 Zij beschrijft bovendien de invloed van bepaalde verhoorstijlen. Relevant hierbij is het feit dat een dominante verhoorstijl een predictor zou zijn voor een minder goede werkalliantie79 . Vanderhallen waarschuwt tevens met verwijzing naar Kassin op het risico van valse bekentenissen80 . Het hanteren van een humanitaire verhoorstijl zou het risico op valse bekentenissen verkleinen en leugendetectie vergemakkelijken81 . Veel heeft natuurlijk ook te maken met de hoedanigheid van de te horen persoon82 . Ook sym-/antipathie-aspecten zouden een grote rol kunnen spelen bij het verhoor, maar volgens Bockstaele e.a. kunnen sympathie en empathie soms met elkaar verward worden83 . De vraag is ook hoever je gaat in bepaalde technieken om empathie te tonen. 76 Ibid., 173. 77 Ibid., 185-186. 78 M. VANDERHALLEN, De werkalliantie in het politieverhoor, doctoraatsproefschrift Criminologische wetenschappen KU Leuven, 2007, 505p., https://lirias.kuleuven.be/bitstream/1979/935/2/de+werkalliantie+in+het+politieverhoor.pdf , 93. 79 Ibid., 419. 80 Ibid., 94. 81 Ibid., 423. 82 Zo is het plausibel aan te nemen dat getuigen, slachtoffers en verdachten elk vanuit hun andere hoedanigheid anders zullen reageren. 83 M. BOCKSTAELE, “De persoonlijkheidsafdruk als beïnvloedende factor tijdens het verhoor. Personality profiling: bekend, maar nog niet onderzocht” in M. BOCKSTAELE, M. (Ed.), Politieverhoor en personality- profiling, Brussel, Politeia, 2002, (23) 51.
  • 16. Zo is volgens Leempoels ‘self-disclosure’84 een techniek die zowel bewust als onbewust wordt gebruikt en die voor discussie vatbaar is. Het zou een bruikbaar instrument kunnen zijn bij het politionele verhoor om bijvoorbeeld gelijkenissen tussen de verhoorde en de verhoorde aan te halen, maar Leempoels stelt ook dat het voornamelijk afhangt van wie het gebruikt en in hoe verre men er zelf mee kan omgaan.85 1.1.3.4 Verhoortechnieken en leugendetectie Helderweirt bespreekt een hedendaagse verhoortechniek die populair is in politieopleidingen en in het werkveld, namelijk het gebruik van de afweermechanismen ‘rationaliseren, projecteren en minimaliseren’, afgekort en gekend als RPM86 . Zij bespreekt daarin onder andere de invloed van persoonlijke kenmerken van de verdachte op de gebruikte verhoortechniek 87 . In een beperkt empirisch onderzoek stelt zij vast dat 4 van de 10 politieondervragers RPM kennen88 , 8 van de 10 respondenten hiervan gebruik zouden maken tijdens het verhoor, waarvan 5 eerder onbewust89 . In haar besluit meent Helderweirt dat een verder doorgedreven opleiding omtrent verhoortechnieken toch noodzakelijk lijkt om de kennis omtrent verhoortechnieken en dus ook omtrent RPM te verbeteren90 . Dat gebrek aan kennis wordt in heel wat andere studies bevestigd. Eén van de basisfouten is dat onderzoekers bijvoorbeeld getuigen onderbreken in hun vrij verhaal91 waardoor bepaalde informatie niet meer spontaan wordt verteld92 . Een andere fout is dat verhoren vaak te lang duren. Het gaat hier dan over de zogenaamde tweedelijnsverhoren zoals deze door gespecialiseerde onderzoekers. In een bepaalde studie adviseert men een maximumduur van 3 à 4 uur omdat het risico anders te groot wordt dat de verhoorde beïnvloedbaar wordt en de 84 Ook zelfonthulling genoemd. 85 T. LEEMPOELS, “Zelfonthulling tijdens politieverhoren” in BOCKSTAELE, M. en PONSAERS, P. (red.), Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, 149-166. 86 V. HELDERWEIRT, RPM bij verhoor: geoorloofde druk of niet? Divergentie of convergentie in percepties van politie, advocaten en magistraten, masterproef Criminologische wetenschappen Universiteit Gent, 2011-12, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/864/RUG01-001891864_2012_0001_AC.pdf., 129p. 87 Ibid., 62 88 Ibid., 77. 89 Ibid., 97. 90 Ibid., 128. 91 S. DEMARCHI en J. PY, “L’entretien cognitif: son efficacité, son application et ses spécificités”, Revue québécoise de psychologie 2006, (177) 178. 92 Ibid., 181.
  • 17. geheugenwerking negatief beïnvloed wordt93 . Het praktijkoverzicht van Ponsaers en Mulkers in 2001 over tal van moderne verhoortechnieken zoals het cognitief interview94 , analytic interviewing95 , hypnose, neurolinguïstisch programmeren (NLP)96 , scientific content analysis (SCAN97 ) enz.98 lijkt dan in schril contrast te staan met de elementaire praktijk zelf als we zien dat onderzoekers blijkbaar zelfs tegen de basisprincipes van het verhoor lijken te zondigen. Er bestaat nochtans heel wat gespecialiseerd onderzoek rond bepaalde ondervragingstechnieken, politieverhoor, leugens en hun detectie en zelfs personality- profiling. Deze onderzoeken worden vaak in een psychologisch referentiekader gevoerd. Zo werd in dergelijk onderzoek de belangrijke rol van de politieonderzoeker bevestigd. Bij een fotoconfrontatie bleek immers 23% een dader te herkennen wanneer de onderzoeker glimlachte, zich naar de getuige boog of in de ogen keek, terwijl dit bij een neutrale houding van de onderzoeker slechts 5% was99 . Uit ander onderzoek blijkt ook dat uit ongewilde gelaatsuitdrukkingen vaak kan afgeleid worden of iemand liegt100 . Het kunnen detecteren van micro-expressies van emoties kan volgens Bockstaele en medeauteurs nuttig zijn voor het plaatsen van geoorloofde druk door het stellen van gerichte vragen 101 . Ook verbale leugendetectie kan volgens dezelfde auteurs een meerwaarde bieden met inbegrip van de zogenaamde para-verbale aandachtspunten zoals de lengte van de boodschap, niet en wel opgevulde pauzes, stemveranderingen, herhalingen en spraakverstoringen102 . Het is duidelijk dat de goede onderzoeker zich niet kan beperken tot de basisverhoortechnieken als hij successen wil boeken in het onderscheiden van leugenachtige 93 D. DAVIS en R.A. LEO, “Interrogation-related regulatory decline: ego depletion, failures of self-regulation, and the decision to confess”, Psychology, Public, Policy and Law, 19 maart 2012, 21-25. http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1931376 94 Men tracht het gebeuren te isoleren in het geheugen van de getuige. 95 Interdisciplinaire ondervraagtechniek met aandacht voor non-verbale als verbale gedragingen van de ondervraagde persoon. 96 Techniek om het gedrag en denkwijze van de verhoor aan te passen aan dat van de verhoorde om de communicatie te verbeteren. 97 De verhoorde wordt gevraagd zijn verhaal neer te schrijven waarna dit verhaal wordt geanalyseerd naar structuur en inhoud. 98 P. PONSAERS en J. MULKERS, Politionele recherchetechnieken. Een praktijkoverzicht, Antwerpen, Maklu, 2001, 82-96. 99 J. PY en S. DEMARCHI “Quelle fiabilité accorder aux témoignages?”, Pour la science 2004, (26) 28. 100 C. BILAND, J. PY, J. ALLIONE, S. DEMARCHI en J.-C. ABRIC “The effect of lying on intentional versus unintentional facial expressions”, Revue européenne de psychologie appliquée 2006, 72. 101 M. BOCKSTAELE, S. RAEYMAEKERS en E. ENHUS, Leugens en hun detectie, Antwerpen, Maklu, 2007, 49. 102 Ibid., 166.
  • 18. verklaringen van eerlijke verklaringen103 . Meissner en Kassin omschrijven het als volgt: “Although detecting deception is an inherently difficult task, it is considered a critical skill for law enforcement professionals.” 104 De complexiteit van deze taak wordt bovendien bemoeilijkt door zowel individuele als culturele verschillen105 . Het grootste struikelblok om deze complexe taak tot een goed einde te brengen is echter vaak een manifest gebrek aan kritisch denken van de onderzoeker106 . Bockstaele plaatst de competenties van de leugenaar tegenover deze van de leugenontmaskeraar. In het eerste geval gaat het over personen die zich onder andere goed voorbereiden, creatief zijn, extrovert en vaak welbespraakt107 . Uit onderzoek blijkt dat er geen significant verschil was in de resultaten van het opsporen van verbale en non-verbale misleiding tussen studenten, politieambtenaren in opleiding en ervaren politieambtenaren 108 . Training kan deze vaardigheid tot 20% en meer aanscherpen. Sporadisch komen volgens Bockstale in de liteatuur de volgende persoonlijkheidskenmerken van een goede leugenontmaskeraar ter sprake: sociale vaardigheden, nauwgezetheid, opmerkingsvermogen, oog voor de menselijke ingewikkeldheid, sociale bezorgdheid, zelfcontrole, machiavellisme, zelfbewustzijn en emotionele intelligentie 109 . Andere persoonlijkheidskenmerken die van belang zouden zijn in verhoorsituaties volgens dezelfde auteur zijn onder andere: analytisch denken, een zekere autoriteit hebben, begrip kunnen tonen, contactvaardigheid, empathie, feeling, flexibiliteit en geduld.110 Niet elke bijzondere verhoortechniek boekt echter onverdeeld successen. Zo is bijvoorbeeld vastgesteld dat het gebruik van hypnose bij medewerkende getuigen een grotere foutmarge heeft dan bij standaardverhoren. Hypnose zou immers het vertrouwen van de getuige in zijn 103 J. PY en M. GUYOT, Université de Toulouse (F), L’analyse des déclarations écrites, onuitg. Presentatie 5de intern. Colloquium, Nicolet (CA), 2012. 104 C.A. MEISSNER en S.M. KASSIN “‘You’re guilty, so just confess!’ “ in G. DANIEL LASSITER, (eds.), Interrogations, confessions and entrapment, New York (US), Kluwer Academic, 2004, 89. 105 B.S. COOPER, H. HERVE en J.C. YUILLE, “Evaluating truthfulness: detecting truths and lies in forensic contexts” in R. BULL, T. VALENTINE en T. WILLIAMSON, Handbook of psychology of investigative interviewing. Current developments and future directions, West Sussex (UK), Wiley-Blackwell, 2009, (301) 303. 106 Ibid., 309. 107 M. BOCKSTAELE, S. RAEYMAEKERS en E. ENHUS, Leugens en hun detectie, Antwerpen, Maklu, 2007, 350-352. 108 Ibid., 354. 109 Ibid., 356. 110 M. BOCKSTAELE, “De persoonlijkheidsafdruk als beïnvloedende factor tijdens het verhoor. Personality profiling: bekend, maar nog niet onderzocht” in M. BOCKSTAELE, M. (Ed.), Politieverhoor en personality- profiling, Brussel, Politeia, 2002, (23) 40-58.
  • 19. verklaring verhogen zonder dat echter de kwaliteit ervan verhoogt111 . Ook het gebruik van de polygraaf als technisch hulpmiddel is om meerdere redenen omstreden 112 dixit Van Outrive113 . Collega Patiny stelt bovendien vast dat weinig politieambtenaren de werking van de polygraaf kennen114 . 1.1.4 De gevolgen en omstandigheden van het verhoor Over de problematiek van ‘auto-incriminatie’ of zelfbeschuldiging en ook het zwijgrecht is al heel wat inkt gevloeid. Hoewel beiden allang bestonden als algemene rechtsprincipes in het Belgische strafrecht, mede aangestuurd door het E.V.R.M., is het pas sinds de ‘Salduz-wet’ dat beide principes expliciet worden verwoord aan de verhoorde voorafgaand aan zijn verhoor. Het 1ste genoemde principe wordt altijd vermeld en dit in de volgende bewoordingen: “hij/zij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen”. Het 2de principe wordt enkel expliciet vermeld voor de ernstigere feiten, dus vanaf een eerder genoemde ‘Salduz 3’ en dit in de volgende bewoordingen: “ hij/zij de keuze heeft na bekendmaking van zijn identiteit om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de hem gestelde vragen of te zwijgen”. Men kan dus stellen dat men in het Belgisch recht sindsdien is geëvolueerd naar een meer actieve bescherming tegen zelfbeschuldiging. In het Belgische administratief recht met betrekking tot de politie bestaan er wel uitzonderingen en dan specifiek met betrekking tot de getuige in het tuchtrecht115 wat de loyale medewerking betreft. Deze specifieke uitzondering geldt niet indien het antwoord op de vragen nadelig kan zijn voor de getuige zelf en zoals bepaalde vakorganisaties hun leden voorkauwen - voor zover hij/zij het zich herinnert116 . Een andere uitzondering is dat de leden of gewezen leden van politiediensten, het OCAD117 en de ondersteunende diensten zijn 111 S. DEMARCHI en J. PY “L’entretien cognitif: son efficacité, son application et ses spécificités”, Revue québécoise de psychologie 2006, (177) 189. 112 Zo worden o.a. de volgende bezwaren genoemd: gevaar op misleiding, geen bewijs, men kan leugens ontdekken, maar het nis niet zeker, de resultaten kunnen verkeerd geïnterpreteerd worden, er zijn alternatieven… 113 L. VAN OUTRIVE, “De polygraaf: Het omstreden debat” in M. BOCKSTAELE (Ed.), De polygraaf, Brussel, Politeia, 2000, 105-108. 114 P. PATINY, VAST COMITE P, L’audition des policiers : enjeux et écueils, onuitg. Presentatie 5de intern. Colloquium, Nicolet (CA), 2012. 115 Art. 25 Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni 1999, 22.637. 116 http://www.vsoa-pol-ant.be/index.php?option=com_docman&task...%E2%80%8E 117 Het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, dienst bedoeld in de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging.
  • 20. gehouden gevolg te geven aan elke schriftelijke oproeping van de dienst Enquêtes P en het Comité P in de uitoefening van hun toezichtsbevoegdheden118 . Leden van de politiediensten hebben op administratief rechtsvlak echter het meest te vrezen voor de bevoegdheden die hun statuut verleent aan hun korpschef en hun respectievelijke tuchtoverheden. Zo voorziet hun tuchtwet straffen gaande van een eenvoudige waarschuwing tot en met het ontslag en zelfs de afzetting met verlies van (ambtenaren)pensioenrechten119 . Ook kunnen er door de korpschef maatregelen van interne orde worden opgelegd waaronder interne mutaties120 of nog een voorlopige schorsing als ordemaatregel in tucht121 . Vaak wordt in de onderbouw en motivatie van administratieve en tuchtrechtelijke beslissingen de deontologische code van de politie122 gebruikt of misbruikt. De discussie of het nu gaat om een echte code met administratiefrechtelijk afdwingbare gedragingen of een leidraad om de werking van de politie te verbeteren of nog als een hefboom van cultuurverandering zoals het parlementslid Herman De Croo liet uitschijnen in een toespraak123 , werd vooral gevoerd net voor en na de publicatie van de deontologische code. In een van de voorafgaande studiedagen werd gesteld dat de code niet alleen verplichtingen inhield, maar ook rechten124 . Er werd al heel wat geschreven over de zogenaamde politiecultuur die uit heel wat verschillende lagen bestaat en onderhevig is aan heel wat invloeden. Er bestaat ook niet zoiets als dé politiecultuur. Ik ben het op basis van mijn persoonlijke ervaringen ook eens met Chan die stelt dat: “(…) it would be quite wrong to see them all as identical cookies coming out of the same cookie cutter.”125 Chan deed daarbij voorspellingen met betrekking tot politiecultuur in de toekomst, namelijk dat ze zal veranderen en ook meer divers, flexibeler en innovatiever zal worden 126 . Zoals Van den Broeck en Bourdoux het stellen is beleid rond cultuurverandering niet enkel gebaat met een focus op bestaande medewerkers, maar is er ook 118 Art. 24 § 1 Organieke wet 18 juli 1991.. 119 Art. 4 en 5 Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni 1999, 22.637. 120 Art. 44 Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 5 januari 1999, 132. 121 Art. 59 Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 5 januari 1999, 132. 122 KB 10 mei 2006 houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten, BS 30 mei 2006. 123 H. DE CROO, “Préface”, in G.L. BOURDOUX, G. CUMPS (eds.), Policing, Ethics and Corruption, Brussel, Politeia, 2002, (1) 16. 124 M. LEBLANC, “Les rapports entre déontologie et discipline ” in COBUT, E. en TANGE, C., La déontologie policière : mode ou nécessité ?, Brussel, Politeia, 2004, (147) 147. 125 J. CHAN, “Studying Life on Mars: Police Culture into the Future” in A. COLLIER, E. DEVROE en E. HENDRICKX (eds.), Politie en cultuur, Brussel, Politeia, 2008, (95) 99. 126 Ibid., 105-106.
  • 21. aandacht nodig voor de selectie van nieuwe medewerkers127 . In dit kader beperk ik mij echter tot een korte verwijzing naar enkele concrete thema’s zoals solidariteit, misleiding en de invloed van stress en trauma. Als het gaat over solidariteit denken we aan het ‘wij tegenover zij-gevoel’ dat vaak in groepsdenken wordt gecultiveerd. Crank verwijst in dat kader onder andere naar diverse studies die het hebben over het op elkaar rekenen bij gevaar, onvoorwaardelijke steun en een onbreekbare band128 . Een belangrijk deel van de solidariteit van de politieambtenaar gaat uit naar de partner waar hij vaak mee samenwerkt. In de schaduwzijde van deze partnersolidariteit zit vaak een vorm van loyaliteit die wetten breekt, misleidt of geheimen deelt129 . Die donkere zijde wordt mede beïnvloed door negatieve groepsdruk, het afhangen van elkaar in risicosituaties en het contact met bepaalde onderlagen in de maatschappij130 . Een ander probleem dat wordt aangehaald in de literatuur is misleiding. Het gaat dan meestal over het gebruik van bepaalde type leugens in bepaalde situaties. Crank verwijst in zijn werk bijvoorbeeld naar leugens die nodig zijn om de job te kunnen uitoefenen, leugens die het uitoefenen van de discretionaire bevoegdheid131 vergemakkelijken en leugens in verband met het overtreden van procedures, wetten en regelgeving en die in bepaalde gevallen collega’s beschermen die niet-legitieme doelen nastreven. Hij vermeldt daarbij een studie van Barker waarin 83% van de politierespondenten dit liegen min of meer aanvaardbaar vindt in de eerst genoemde gevallen en 58% leugens in verband met het overtreden van wetten en dergelijke aanvaardbaar noemt indien ze verteld worden voor ‘legitieme’ doeleinden132 . In dat kader komen we dicht in de richting van de zogenaamde ‘blue wall of silence’133 . Uit een onderzoek van Chan kwam naar voren dat een politieman die zich bekloeg over het gedrag van zijn collega’s gezien werd als gevaarlijk. Hoewel in dit onderzoek een aantal 127 T. VAN DEN BROECK en G.L. BOURDOUX, “Go for police? Rekruteren en selecteren voor een andere politiecultuur” in A. COLLIER, E. DEVROE en E. HENDRICKX (eds.), Politie en cultuur, Brussel, Politeia, 2008, (127) 141. 128 J.P. CRANK, Understanding Police Culture, Cincinnati (US), Anderson publishing co, 1998, 187-188. 129 Ibid., 199. 130 Ibid., 201-202. 131 Het betreft een bepaalde ruimte om iets af te handelen naar best goeddunken. Zie ook: I. VERWEE, De politierol bekeken door de bril van de burger. Een caleidoscoop van verwachtingen en betekenissen, Antwerpen, Maklu, 2013, 64. 132 Ibid., 239. 133 Het gaat om de ongeschreven regel dat politieambtenaren elkaars wangedrag of fouten niet verraden en verwijst naar een term die komt uit de V.S. en vaak in Amerikaanse politiefilms wordt gebruikt.
  • 22. respondenten te kennen gaven dat zij hun job niet in gevaar zouden brengen om een collega in te dekken134 wijst de volgende getuigenis op het feit dat veel politieambtenaren voor zichzelf een lijn trekken en het verschil maken tussen ‘honest mistakes’ en ‘misconduct’: “I mean it really depends. I’ll stand by somebody als long as they haven’t killed somebody for no particular reason and what I think that they’ve done is wrong. I think it really depends on the situation (…)”135 . Gedrag van politiemensen in de schaduwzijde riskeert op ernstige wijze de legitimiteit van haar optreden in gevaar te brengen en dat kan afstralen op de ganse organisatie. Met verwijzing naar diverse studies wijst Verwee op het belang van die legitimiteit opdat burgers de wet op vrijwillige basis zouden gehoorzamen en de invloed ervan op de meldings- en aangiftebereidheid. 136 De verwachtingen van de burger en de betekenis die zij aan de politierol geeft is velerlei. Verwee zegt zelf dat het bestuderen van de politierol een caleidoscoop van verwachtingen en betekenissen genereert137 . Het gegeven dat de samenleving steeds complexer wordt, alsook de diversiteit aan verwachtingen van de burger en betekenissen van de politie 138 en de stressvolle en levensbedreigende situaties waar politiemensen mee te maken (kunnen) hebben genereert stress wat door heel wat politiemensen tot voor kort onderschat werd onder invloed van de machocultuur en zoals De Soir en medeauteurs het verwoorden, het ‘John Wayne-syndroom’ – “You aren’t hurt until a bone is showing”.139 Het is een misvatting dat politieagenten immuun zijn tegen stress, maar De Soir en medeauteurs bevestigen dat training en ervaring hen vaak meer bestand maken tegen stressvolle gebeurtenissen. Dit kan ook nadelen met zich meebrengen die een invloed kunnen hebben op hun verhoor wanneer hen gevraagd wordt verantwoording af te leggen voor hun handelen. Ze hebben immers vaak geleerd controle over hun gevoelens te behouden en ze in te slikken140 . (…) 134 J. CHAN, Fair cop. Learning the art of policing, Toronto (CA), University of Toronto Press, 2003, 260. 135 Ibid., 261. 136 I. VERWEE, De politierol bekeken door de bril van de burger. Een caleidoscoop van verwachtingen en betekenissen, Antwerpen, Maklu, 2013, 61-62. 137 Ibid., 238. 138 Ibid., 237. 139 E. DE SOIR, P. VAN DEN STEENE en F. DAUBECHIES, Stress en trauma bij de politie, Antwerpen, Maklu, 2007, 22. 140 Ibid., 167.
  • 23. 1.1.5 Resultaat van de focusgroepen Ondanks het gebruik van het eerder genoemde ‘boommodel’ zorgde de interactie in de focusgroepen ervoor dat er ook andere topics ter sprake kwamen. In de Nederlandstalige groep waren er 4 leden van de dienst Enquêtes P met een min of meer gelijkaardig profiel die meestal ook wel akkoord gingen met elkaars uitspraken. Deze uitspraken werden verder aangevuld door ervaringen met focus op intern toezicht van de lokale politie, de invalshoek administratief recht en tucht en ervaringen vanuit niet-politionele achtergrond. In de Franstalige groep was er een duidelijk onderscheid tussen een meer operationele pragmatische invalshoek ten opzichte van een juridische invalshoek en dit aangevuld met ervaringen vanuit de meer gespecialiseerde audiovisuele verhoren en het gebruik van verhoortechnieken en de visie vanuit het interne toezicht / dossierbeheer door de federale politie. Als ik verwijs in de analyse naar de Nederlandstalige focusgroep doe ik dat meestal door een eenvoudig gebruik van de lettercombinatie NFG. In diezelfde redenering verwijst de lettercombinatie FFG naar de Franstalige focusgroep. 1.1.5.1 De organisatie van het verhoor Zowel leden van de NFG als van de FFG verwezen naar het onderscheid tussen getuige en verdachte wat de keuze van de plaats van verhoor betreft. Om de werking van het politiekorps zo weinig mogelijk te verstoren gebeurt dat soms op de werkplaats. Dit heeft ook het voordeel dat je fysiek toegang krijgt tot bepaalde documenten. Als verdachte zou het echter beter zijn om hem of haar op een min of meer neutrale plaats te bevragen. Er wordt alleszins over nagedacht en een lid van de FFG stelt daarbij ook rekening te houden met de positie van het personeelslid in de politieorganisatie. Hij zou daarvoor in een bepaald parket gebruik kunnen maken van een lokaal voor bijv. het verhoor van een korpschef van de politie. Een lid van een lokale dienst intern toezicht heeft het vaak moeilijker om de nodige discretie te kunnen
  • 24. waarborgen. Soms gebeurt dat in een afzonderlijk gebouw stelde een lid in de Franstalige groep. Een bijzonderheid in verband met de politiefunctie is dat leden van de dienst Enquêtes P zich vrij gemakkelijk kunnen permitteren om iemand rechtstreeks op zijn werkplaats te gaan verhoren, wat je bijv. zomaar niet zou doen bij iemand die bij AXA werkt of zo. Anderzijds stelt een ander lid van de FFG dat sommige politiemensen eisen tijdens de diensturen verhoord te worden of hun eigen timing opleggen met verwijzing naar hun politiefunctie. Leden van de NFG stelden dat er niet 1 systeem bestaat om politiemensen te verhoren, maar dat zij wel veel tijd steken in een voorafgaande fase van informatieverstrekking. Zij doen dit ook om de betrokkene wat meer op zijn gemak te stellen, aangezien die “voor ene keer aan de andere kant van het machien zit” Het verhoor verloopt volgens diezelfde leden ook wat anders bij politiemensen dan bij burgers, omdat deze anders opgeleid zijn. Zij zouden gemakkelijker aanvoelen wanneer er gepeild wordt naar het opzet van het misdrijf141 en zouden het materiële feit op zich gemakkelijker toegeven, maar de beweegreden vaak afdoen als toeval, een vergetelheid of een domheid. Ook in de FFG werd deze vaststelling gedaan en vond een lid dat er meer gewerkt moest worden op het zedelijk bestanddeel. Anderzijds stelde een lid van de NFG dat de verhoorde de vraag hierdoor soms verkeerd interpreteert en hierdoor geremd gaat worden in wat hij eigenlijk wilde zeggen. Een lid stelde dat er een verschil in de kwaliteit en in de duur van het verhoor was ten opzichte van vroeger. Leden van de NFG stelden dat er een groot verschil was tussen het verhoor voor en na ‘Salduz’. Zo werd er in de groep gesteld dat politiemensen niet zomaar meer konden verhoord worden als verdachte zonder voorafgaande uitnodiging142 , het verschil met de burger minder groot is geworden omdat het verschil in kennis door de bijstand van een advocaat wordt genivelleerd en de magistratuur minder belang hecht aan verhoren ten opzichte van de inhoud van het dossier. Het voordeel van kennis zou bij politiemensen echter veel minder aanwezig zijn bij het verhoor in tuchtzaken. Een lid van de NFG verwoordde het als volgt: “(…) tuchtrechterlijk, ja daar zijn ze meestal niet in actief en jullie krijgen ze dus eigenlijk cleaner, minder gevormd, ja minder bewust van”. 141 Een misdrijf zoals opgenomen in het strafwetboek bestaat om te kunnen worden bestraft/vervolgd meestal uit een zogenaamd materieel bestanddeel en een zedelijk of moreel bestanddeel, namelijk wat was de (beweeg)reden, de bedoeling, het (al dan niet bijzonder) opzet. 142 Het betreft de zogenaamde procedure ‘Salduz 3’, waarbij de betrokkene verdacht wordt van een bepaald misdrijf met een minimum zwaarwichtigheid en niet gearresteerd wordt, maar uitgenodigd wordt voor verhoor.
  • 25. Een ander Nederlandstalig lid stelde dat zij transparant zijn in hun aanpak in de lange inleiding, maar dat de betrokkene beseft dat hij eigenlijk ‘Salduz’ en ‘Franchimont’ 143 144 afloopt en dat het daardoor zijn effect wat verliest. Wanneer het over anonimiteit ging in de Nederlandstalige groep stelde men dat bij de verdachte de volledige identiteit erop staat, maar dat men wel voorzichtig moet zijn met klokkenluiders. Bij zeer zware criminaliteit zouden uitzonderlijk afspraken kunnen gemaakt worden met de onderzoeksrechter om de identiteit en dus de veiligheid van de betrokken politieambtenaren te vrijwaren. In politiekorpsen zou er de gewoonte zijn om dossiers waarin collega’s betrokken zijn af te schermen, zodat niet iedereen dit kan lezen. Er bestaat een taakverdeling tussen gespecialiseerde diensten wat de behandeling van dossiers met betrokkenheid van politieambtenaren betreft. Deze is buiten de dienst Enquêtes P en de AIG weinig gekend en is ook niet eenduidig, aangezien er ook een permanentiesysteem bestaat bij de dienst Enquêtes P waarbij van alles binnenkomt en het protocol door de hiërarchie en/of gerechtelijke instanties moet toegepast worden. In de NFG was er een lid dat wees op de mogelijkheid voorzien in de tuchtwet145 voor lokale korpsen om in bepaalde gevallen, zoals bijv. mogelijke partijdigheid, de AIG te vragen het tuchtonderzoek over te nemen. Dit zou dan geval per geval worden afgewogen. In dat kader moest de onderonderzoeker zich vooral op privévlak de vraag stellen of hij zich best zou wraken146 . In de FFG was er een lid dat wees op het procedurele verschil tussen het verhoor in tuchtzaken en in strafrechtzaken, aangezien deze in tuchtzaken de gelijktijdige bijstand van een tuchtverdediger, een personeelslid en een advocaat toelaten. Op het vlak van de voormelde gerechtelijke taakverdeling meenden de beide leden van de federale politie in de FFG dat zij niet echt betrokken waren. Ze hadden de indruk dat er minder dossiers moesten behandeld worden, maar meenden niet dat deze taakverdeling daar iets mee te maken had. Zij hielden zich ook voornamelijk bezig met het verhoor in tuchtzaken dat verder zou gaan dan de 143 Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998, 10.027. 144 Hier bedoelt men het lezen en toelichten van de voorafgaande rechten bij het verhoor, zoals opgenomen in het art. 28quinquies, § 2 Sv. 145 Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni 1999, 22.637. 146 Hiermee werd bedoeld dat de onderzoeker zou vragen aan zijn hiërarchie om het onderzoek toe te bedelen aan een collega.
  • 26. gewone waarheidsvinding, namelijk het koppelen van bepaalde gedragingen aan deontologische en/of tuchtinbreuken. Op het vlak van de organisatie van het verhoor werd er ook gesproken over het alleen verhoren of niet, aangezien dit in politiediensten zelf vaak door 1 politieambtenaar alleen gebeurt. In beide focusgroepen vond men de bijstand door een collega bij het verhoor vaak een meerwaarde. In de FFG drukte men die meerwaarde uit als volgt: “quand on est quelque part en double dans le cadre de cette audition là on on apprend aussi on dit tient oui c’est vrai y a mille et une façon d’approcher une infraction“. Nochtans stelde een ander lid in dezelfde groep dat het in bepaalde gevallen beter is om alleen te zijn om een goed contact te leggen. In de Franstalige groep begon er dan een discussie tussen twee leden over de noodzaak of het nut van de collega als getuige wanneer de verhoorde onterecht klacht zou indienen tegen de onderzoeker. Het ene lid zag daar geen meerwaarde in, terwijl het andere lid op basis van een negatieve ervaring in het verleden bij zijn standpunt bleef: “moi je suis très précautionneux par rapport à ça et je n’irai jamais entendre un suspect seul c’est hors de question jamais je ne le ferai”. Een aspect dat ruim werd bediscussieerd in beide focusgroepen was het gebruik van het beroepsgeheim van politieambtenaren bij hun verhoor. Een lid van de NFG meldde dat tijdens een informatiemoment nogal scherp werd gesteld dat politieambtenaren gebonden waren aan hun beroepsgeheim, behalve als een wet, zoals voorzien voor de toezichtswerking van het Comité P, het anders stelde. In dezelfde focusgroep werden de problematieken BOM- wetgeving 147 en informantenwerking aangehaald. Het risico zou bestaan dat de fysieke integriteit van informanten in het gedrang komt wanneer politieambtenaren om zichzelf te verdedigen informatie onthullen gedekt door dit bijzonder aspect van het beroepsgeheim. Nog in deze groep verwonderde een lid zich erover dat hij het nog niet had meegemaakt dat politieambtenaren zich bij hun verhoor probeerden te verschuilen achter het beroepsgeheim. Op strafrechtelijk vlak zou het probleem zich niet echt stellen doordat processen-verbaal en andere strafrechtelijke stukken rechtsgeldig in het onderzoeksdossier terecht zouden (kunnen) komen (afhankelijk van de magistraat) of dat er zou verwezen kunnen worden naar opgestelde processen-verbaal. Wanneer het echter ging over het gebruik van dergelijke stukken in 147 Wet 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, BS 12 mei 2003.
  • 27. administratieve dossiers/verhoren wees een lid van de NFG vanuit haar specialisatie op het volgende: “dat hij stukken uit een PV gebruikt à décharge in een administratief onderzoek euhm dan denk ik dat hij zich op glad ijs begeeft en dat de onderzoeker die daar gebruik van maakt zich ook op glad ijs begeeft, dus euh want hij hij doet een mededeling van iets waar dat hij eigenlijk niets over mag meedelen..”. In de FFG kwamen de leden tot dezelfde vaststellingen met betrekking tot het beroepsgeheim. Bovendien vermeldde een lid dat de politieambtenaar als getuige zich door zijn loyaliteitsverplichting in tucht en in toezicht niet zomaar kon verschuilen achter het beroepsgeheim. Het gebruik van toezichtsbevoegdheden zou bij politiemensen ook bijkomende mogelijkheden bieden: “(…)pour le policier effectivement même même en contrôle on sait aller vérifier certaines choses qui permettent dans des dossiers de contrôle d’avancer alors que sur un citoyen on n’aurait peut être pas pu avancer”. In de Franstalige groep was er nog een hele discussie met betrekking tot het zelf opstellen van een proces-verbaal door de betrokken politieambtenaar. Sommigen meenden dat dit mogelijk was bij weerspannigheid, terwijl een groepslid wees op het bestaan van recente rechtspraak die het zelf opstellen van een proces-verbaal in dit verband afwees gezien de politieambtenaar als slachtoffer betrokken partij wordt. Er werd door andere leden ook gewezen op de mogelijke psychologische impact van het incident en het zogenaamde ‘tunneleffect’ 148 . Bovendien wees men ook op de mogelijke inzet van externe controlediensten en dat de beslissing uiteindelijk op het niveau van de magistraat moest genomen worden. De meningen bleven evenwel verdeeld. In beide focusgroepen wees men op het belang van een goede voorbereiding van het dossier afhankelijk van de ernst van de feiten. De politieomgeving als ‘microkosmos’ zou zich daartoe lenen. Een ander lid van de FFG stelde zich de vraag of het wel de moeite waard was als men van tevoren wist dat de zaak zonder gevolg zou worden geklasseerd. In de NFG vonden leden dat de degelijke voorbereiding van het verhoor van een politieman door zijn vooropleiding meer noodzakelijk was dan van een burger. Eigen ervaring en de tijd die je kreeg voor de voorbereiding werden aangekaart als voordeel. In de Franstalige focusgroep 148 Men bedoelt hier dat één van de gevolgen van een mogelijke stresssituatie en het effect van de verhoogde adrenaline is dat de betrokkene zich dermate focust op de situatie dat er heel wat zijdelingse informatie verloren gaat en die betrokkene zich achteraf ook niet kan herinneren of relateren in zijn proces-verbaal of verhoor.
  • 28. was men niet overtuigd van het belang van een betere voorbereiding voor het verhoor van politieambtenaren. Vooral een lid met een ruime ervaring op het vlak van verhoren en zelf ook gespecialiseerd lesgever in deze materie meende dat het erg gesteld was met de kwaliteit van de verhoren in politiediensten en dit zelfs bij de gerechtelijke gespecialiseerde diensten. Het belang van voorbereiding voor andere groepsleden bleek echter duidelijk uit de volgende uitspraken in deze groep: “il n’y a de la place pour l’improvisation que si tu as fait une bonne préparation” en “si tu improvises sans avoir préparer tu vas te casser la figure“ . Dit werd nog verder benadrukt in de volgende beeldende bewoordingen: “C’est pour ça qu’on nous appelle les bœufs carottes ! On prépare de manière très approfondie une audition d’un policier. Ca ne s’improvise jamais sauf évidemment quand on fait une descente sur les lieux. D’accord ? Donc c’est pour ça qu’on nous appelle les bœufs carottes, c’est parce que on on gratte on tourne et on tourne et on tourne(…)“ . Dit lid bleef er ook bij dat je de politieman niet kan vergelijken met een gewone burger. De politieman maakt immers zelf stukken op, verhoort mensen en kent de procedures. 1.1.5.2 Bevoegdheden, competenties en vaardigheden van de verhoorder 1.1.5.2.1 Bevoegdheden en juridische aspecten Wanneer het ging over bevoegdheden dan zijn het volgens een lid van de NFG leden van de bijzondere inspectiediensten die zich wel eens afvragen of ‘zij’ (dus leden van de dienst Enquêtes P) wel bevoegd zijn om hen te controleren. Voor het overige zijn er vooral in tuchtzaken een aantal specifieke bevoegdheden voorzien. Een ander lid van de Nederlandstalige groep had het op dat vlak over graad, het gemandateerd zijn door de tuchtoverheid en afwijkingen die bestaan voor leden van de AIG. Op het vlak van bevoegdheden zou er voor de onderzoeker in strafrecht geen verschil zijn tussen de politieman en de burger als betrokkene. De discussie over deontologische bezwaren werd vooral gevoerd in de Franstalige focusgroep. Het ging dan onder meer over de problemen op het vlak van onpartijdigheid en perceptie die zich zouden stellen als de onderzoeker de betrokkene zou kennen. Ook het deelaspect van het al dan niet tutoyeren en gemoedelijk omgaan met betrokkene kwam aan bod. De meningen hierover waren verdeeld. Een lid van de FFG stelt dat het eigen aan hun
  • 29. job is om in aanraking te komen met mensen met wie ze in het verleden al hebben samengewerkt en dat hij afhankelijk van het geval de reflex zou hebben om het probleem voor te leggen aan de dienstchef. Een ander lid van deze groep zag echter weinig verschil met het verhoor van de burger die je kent. Er werd in deze groep ook gesproken over het statutaire probleem van de leden van de dienst Enquêtes P veelal afgedeeld uit de politiediensten en daardoor deels statutair afhankelijk zijn. De meningen waren verdeeld over de mogelijke inzet van de onderzoeker in een dienst of korps waaruit men was afgedeeld, gezien het mogelijke probleem van partijdigheid en perceptie. Hetzelfde probleem zou ook de werking van de leden van een lokale dienst intern toezicht negatief kunnen beïnvloeden. Een lid van dezelfde groep verwees tenslotte naar een contact met een korpschef die haar een plaatsaanbod deed. Op zulk moment was zij blij statutair lid van de dienst Enquetes P te zijn: “(…)alors c’est toujours très gai de pouvoir lui dire qu’on est statutaire qu’on a ce rôle d’in d’indépendance“. Een ander lid van de Franstalige groep, zelf nog steeds afgedeelde in de dienst Enquêtes P, vertelde zelf over contacten met een korpschef van de lokale politie en een directeur van de federale politie en dat deze zich blijkbaar hadden ingelicht over zijn achtergrond. Dit lid vertelde hierover: “ (…)ben il faut une, d’abord pas être déstabilisé face à ça mais c’est quand même interpellant“. Wanneer het ging over verhoorcompetenties bleek de discussie wat stroef op gang te komen. De eerste reacties in beide groepen waren dat er geen verschil was, dat het om waarheidsvinding ging en dat een goed verhoorder van een burger ook een goed verhoorder van een politieman zou zijn. In tweede instantie zei men in de NFG dat er meer werd nagedacht over het verhoor van politiemensen, dat de competenties voor het verhoor van politiemannen wel hoger moesten zijn dan gemiddeld en dat je minstens op het zelfde competentieniveau als de politieman moest kunnen instappen. Verder kwam er naar voren dat veel politiemensen dit werk niet zouden willen doen en dat je dus over een zekere persoonlijkheid moest beschikken die niet iedereen zomaar heeft. De 2 competenties die vooral werden aangehaald bij de Nederlandstaligen was rechtvaardigheidsgevoel en moed. Een lid van deze groep beschreef het als volgt: “(…)als ge daar staat met uw valieske voor het korps en ge gaat binnen om een verhoor te doen en ge weet dat dat 2 keer 3 uur of 4 uur gaat gaan duren.. zijt ge heel alleen hé, zijt ge ergens euh in West-Vlaanderen of in
  • 30. Limburg.. ge staat daar met uw valieske zo.. allez pfwwt.. ik ga binnen, ik ga eraan beginnen.. dat vraagt moed “. In de FFG meende men eveneens dat het competentieniveau hoger moest zijn dan gemiddeld en dat niet elke gewone politieonderzoeker hiervoor geschikt zou zijn. Je moet het immers kunnen en willen doen met de nodige afstand, onafhankelijkheid en toch over voldoende inlevingsvermogen en feeling beschikken om met de situatie om te kunnen gaan. Wanneer het over de invloed van kennis en achtergrond ging werd er in de NFG eerst over de motivatie van politieambtenaren, de techniciteit van bepaalde dossiers (vooral in toezichtsonderzoeken) en de mogelijke begripsverwarring in administratieve onderzoeken gesproken. Er zou wel een groot verschil zijn in kennis en achtergrond van de politiemensen. Ook als het gaat om een gespecialiseerd onderzoeker of een korpschef zou dat volgens een lid van deze groep meespelen. Wat er verder zou meespelen is het feit waarover het gaat, de materiële bewijzen en de informatie die ze al hebben over de politieman. Dat laatste is vaak een groot verschil met de burger die ze niet kennen of waarover ze meestal minder informatie hebben. 1.1.5.2.2 De driehoeksverhouding toezichter – politieambtenaar - burger Een lid van de FFG zei dat de eigen kennis en ervaring onmiskenbaar een invloed op zijn aanpak zou hebben, dat dit een logische reflex was. Een 2de lid van de groep omschreef die gemeenschappelijke kennis en ervaring als een noodzakelijke “langage commun”. Een ander lid van de groep evenals een lid van de NFG meenden dat deze kennis en ervaring niet altijd noodzakelijk zou zijn en in tegendeel misschien zelfs een negatieve invloed zou kunnen hebben op de onpartijdigheid van de onderzoeker. Het lid van de FFG verwoordde het als volgt: “parce qu’on pourrait tomber quelque part effectivement dans une communauté de vision avec le gars“. Anderzijds was iedereen in de groep het wel eens dat het gemakkelijker is als je weet waarover de persoon het heeft als hij bijvoorbeeld tal van afkortingen aanhaalt, zoals dat gebruikelijk is in politiemiddens. In de Franstalige groep was men vrij unaniem over het feit dat de kennis en achtergrond van de te verhoren persoon in het algemeen invloed had op het verhoor. Er was echter een
  • 31. meningsverschil over de hoedanigheid van de politieman op dat vlak. Een groepslid zag weinig verschil tussen het verhoor van een burgemeester of een magistraat en een gespecialiseerd of ‘voornaam’ politieman. Een ander lid van de groep, zelf ook lesgever in verhoortechnieken en audiovisueel verhoor herhaalde dat hij in het algemeen niet onder de indruk was van de professionele kennis en de expertise van politiemensen. Politieambtenaren die gespecialiseerde opleidingen hadden gevolgd waren uitzonderingen. Er werd opnieuw het probleem aangehaald dat politiemensen het in het algemeen moeilijk hebben om zich aan de andere kant van de verhoortafel te bevinden, hierdoor gedestabiliseerd worden en daardoor ook een deel van hun competenties leken te verliezen tijdens het verhoor. Een lid van de groep omschreef die invloed zelfs als volgt: “on pourrait dire en face de toi c’est plus un policier que tu as à ce moment là c’est un c’est vraiment un civil entre guillemets désemparé “149 . In de thematiek van competenties, vaardigheden en gebruikte tactieken werd de invloed van o.a. de recente ‘Salduz’-wetgeving verder bediscussieerd. In beide focusgroepen herhaalde men dat het verschil tussen politieman en burger genivelleerd was. Maar volgens een lid van de NFG zou er toch meer tijd worden gestoken in de voorafgaande uitleg aan de politieman. Deze zou hieraan door zijn kennis en vaardigheden mogelijk meer behoefte hebben, terwijl dit anderzijds zou kunnen worden gezien als voorkeursbehandeling. In deze groep stelde men dat het de bedoeling was om betrokkene te overtuigen een verklaring af te leggen. Een bijzonder aspect dat in de groep werd aangehaald was dat de onderzoeken met betrekking tot tenlasteleggingen van politiemensen afstralen op de ganse organisatie waar de onderzoekers nog altijd deel van uitmaken of deel hebben van uitgemaakt en dat deze daarom diepgaander worden onderzocht om uitsluitsel te kunnen geven. Een lid van de groep stelde dat het een mes is dat aan twee kanten snijdt en dat tussenkomsten met betrekking tot politiemensen vaak gestuurd worden onder druk van de publieke opinie. Het groepslid gespecialiseerd in tucht bevestigde dat er soms heel veel onderzoek gestoken werd in ogenschijnlijk banale dingen en anderzijds minder banale dingen soms nogal gemakkelijk gerelativeerd werden. In de Franstalige groep ging men dieper in op de problematiek van de concrete toepassing van de ‘Salduz’-wetgeving, dus de zogenaamde verhoren in ‘Salduz 3’ (op uitnodiging) en ‘Salduz 4’ (bij aanhouding). Uit de aangehaalde voorbeelden en de reacties bleek deze 149 Dus de politieman als – tussen haakjes – ontredderde burger.
  • 32. problematiek nogal gevoelig te liggen. Zo had de onmiddellijke aanhouding voor verhoor van politiemensen bij een schietincident gezorgd voor een grote polarisering die werd uitgesmeerd in de pers150 . Een lid van de FFG vroeg zich af of een parketmagistraat eveneens onmiddellijk zou aangehouden worden als hij uit hoofde van zijn functie genoodzaakt was geweest om iemand te verwonden. Een ander lid stelde dat dergelijke beslissingen afhangen van het gevoerde parketbeleid en de tijdsgeest. Datzelfde lid benadrukte vanuit zijn juridische achtergrond ook het belang dat hij hechtte aan het omstandig informeren van de betrokken politiemensen dat de toepassing van de Salduz-wetgeving voor meer rechtszekerheid zorgt. Vroeger werd er van politiemensen immers verwacht dat zij zonder enig recht op bijstand of overleg bezwarende verklaringen zouden afleggen . Het lid verduidelijkte dat de Europese regelgeving net de bedoeling had om te vermijden dat personen in een staat van verhoogde kwetsbaarheid belastende verklaringen zouden afleggen. Persoonlijk vond hij het belangrijk dat de politieman niet anders zou behandeld worden dan de burger op dat vlak. Het kon volgens hem ook niet de bedoeling zijn dat een verhoor werd opgevat als een bokswedstrijd met de verhoorder als grote overwinnaar. Een ander groepslid meende echter dat het altijd ging over waarheidsvinding en dat hij evenveel, zo niet meer voldoening had als hij kon aantonen dat de politieman in kwestie het slachtoffer was van leugenachtige verklaringen. In de NFG noemde een lid in dat verband een verhouding van 10% potentiële daders ten opzicht van 90% getuigen, waarbij slechts 1 van die 10 mogelijke daders ‘het’ gedaan zou hebben. Een ander item dat besproken werd in de focusgroepen was de al dan niet ongedwongen aanpak van de politieambtenaar bij verhoor (al dan niet) als tactiek. In de Franstalige groep lag het idee van ‘selfdisclosure’ of zelfonthulling wat moeilijk. Een lid kende deze tactiek vanuit de Angelsaksische literatuur en was er allerminst voorstander van. Hij meende dat er grenzen waren aan het verkleinen van de afstand tussen de verhoorder en de verhoorde. Een ander lid meende dat de intelligente verhoorde daar misbruik van zou kunnen maken. Nog andere leden meenden dat dit geval per geval moest bekeken worden. 150 Het ging over een incident op 7 mei 2012 te Silly waarbij de politie naar aanleiding van een echtelijke twist een man verwondde die hen aanviel met een kettingzaag. De betrokken politieambtenaren werden voor verhoor aangehouden op last van de onderzoeksmagistraat ingevolge de Salduzwetgeving. Zie o.a. http://www.rtl.be/info/belgique/faitsdivers/876260/differend-familial-a-silly-la-police-fait-feu-sur-un-homme- arme-d-une-tronconneuse
  • 33. De vraag aan de onderzoeker van welk politiekorps hij afkomstig was, kwam nog maar zelden voor volgens een Nederlandstalig groepslid. In de FFG zei een lid dat hij dan antwoordde dat dit te lang geleden was en hij het zich niet herinnerde. Een ander lid in deze groep zei dat hij dan meestal de vraag omkeerde en vroeg waarom de betrokkene dit graag wilde weten. Het was een techniek die hij regelmatig zou toepassen in verhoren en die als dusdanig wordt gedoceerd in de opleidingen van verhoortechnieken. In verband met het mogelijke probleem van verhoordersbias151 ten gevolge van subjectiviteit en/of suggestiviteit benadrukte men in beide focusgroepen dat er veel aandacht aan objectiviteit werd gehecht. In de NFG werd er aangehaald dat je gewoon objectief je onderzoek moet doen zonder het spannen van valstrikken zelfs al gaat het over moeilijke onderwerpen en dit met de bedoeling om de volgende dag tijdens een gezamenlijke studiedag in de mate van het mogelijke aan eenzelfde tafel te kunnen staan. Er werd gesteld dat er wel meer aspecten bijkomen dan bij de burger, zoals bijvoorbeeld verwijzingen naar de wet op het politieambt. Een lid van deze groep stelde dat je je verleden niet zomaar kan wegcijferen en dat dit vooral in toezicht meespeelde waarin ze zelf hun conclusies moeten schrijven. Het lid zonder politionele achtergrond in de groep zei dat dit bij hem niet meespeelde en dat hij geen verschil maakte tussen het verhoor van een agent of de commissaris-generaal. Hierop begon een discussie in welke mate die politionele achtergrond misschien toch wel een invloed had op het verhoor en hoe en wanneer je meer afstand moet nemen. Anderzijds stelde een lid dat zij voldoende gecontroleerd worden, dat er zoveel instellingen zijn die lezen wat zij schrijven en dat ze zich wanneer nodig bijsturen. In de FFG werd er gesteld dat begrip voor de moeilijke omstandigheden waarin politiemensen dagdagelijks werken en inlevingsvermogen niet mogen verzeilen in sympathie. Terwijl een lid van de Franstalige groep het belang van die gemeenschappelijke taal en gezamenlijke vooropleiding opnieuw benadrukte, meende een ander lid dat dit zowel positief als negatief kon zijn en hetzelfde fenomeen ook bestaat in andere beroepsgroepen bij intern onderzoek. In 151 Dit bedoelt de vervorming of vertekening van het verhoor vaak gekoppeld aan vooringenomenheid, vooroordelen of het sturen in een bepaalde richting.
  • 34. beide groepen kwam naar voren dat het nodig was om op het gepaste moment afstand te nemen. Een belangrijke topic in het 2de thema was het al dan niet gebruik van specifieke technieken of strategieën voor het verhoor van politiemensen. In de NFG werd opgemerkt dat zij burgers zelden verhoorden in de hoedanigheid van verdachte. De rode lijn zou steeds waarheidsvinding blijven zonder het gebruik van ‘truken’. Een groepslid stelde dat wanneer zelfs het meest evidente in twijfel werd getrokken hij een techniek gebruikte om vanuit een eenvoudig beeldend voorbeeld te vertrekken om vragen te stellen152 . Deze techniek zou zowel voor politiemensen als burgers gebruikt worden. Naar aanleiding van deze topic werd in de Nederlandstalige groep de problematiek van verkeersovertredingen door politieambtenaren besproken. Hierbij viel op dat enkele groepsleden de mening waren toegedaan dat de korpschef van het betrokken personeelslid rechtstreeks contact zou moeten kunnen opnemen met het parket om de nodige bijkomende informatie te verstrekken met betrekking tot de situatie. De bevolking verwacht immers ook dat politie snel ter plaatse komt en de afhandeling zou ook afhangen van parket tot parket. Alvorens tot een verhoor over te gaan zou er dan eerst voldoende materiële informatie ingewonnen worden. In de Franstalige groep wees men op het belang om burgers en politiemensen op dezelfde wijze te behandelen. Een lid van deze groep vond het belangrijk verklaringen letterlijk te kunnen weergeven zoals bij een audiovisueel verhoor omdat er heel wat informatie verloren zou gaan bij het samenvattend verhoor zoals dat gebruikelijk is in politiediensten. Enkele leden wezen ook op het belang van het voorzien van de nodige pauzes om te eten of te roken en dit ook op te nemen in het verhoor. Het verhoor zou ook niet te lang mogen zijn. De voordelen van de audiovisuele opname werden meermaals benadrukt door 2 leden van deze groep. In de NFG werd kort vermeld dat de dienst Enquêtes een viertal jaren geleden hierover een bijkomende opleiding had gehad. 152 Dit groepslid wees dan bijvoorbeeld naar een fles en vroeg aan de respondent wat dit voorwerp volgens hem was.
  • 35. 1.1.5.2.3 Het gebruik van bijzondere technieken en opleidingen Omdat er in de gespecialiseerde literatuur ruim aandacht wordt besteed aan leugendetectie en het gebruik van de polygraaf hebben we deze topics ook besproken in de focusgroepen. De reacties hierop bleven evenwel beperkt. Leugendetectie werd niet systematisch als techniek toegepast. Er was in de NFG wel aandacht voor een aantal non-verbale gedragingen zoals het schuiven op een stoel, het ‘pruillipke’ of tranen in de ogen. Er bleek slechts 1 lid van de FFG een ervaring gehad te hebben in het gebruik van de polygraaf. Hij benadrukte dat het ging om een ultiem middel dat slechts zelden werd gebruikt en niet als sluitend wordt erkend door de Belgische justitie. Hij had bovendien de kans gehad wat onderzoek uit te voeren bij Belgische gebruikers van de polygraaf. Hieruit bleek dat de goede werking van de polygraaf niet beter kon omzeild worden door politiemensen dan door om het even welke burger die zich wat had ingelicht via het internet. Er moesten voor politiemensen geen bijzondere maatregelen genomen worden in het gebruik van de polygraaf. Wanneer er in de focusgroepen verder werd gesproken over opleidingen, ‘good practices’ en het ‘coachen’ van verhoorders had men het in de NFG over het belang van de basiscursus verhoortechnieken en in de FFG benadrukte men nogmaals het nut van de opleiding audiovisueel verhoor. In beide groepen erkende men het belang van het ‘coachen’ van verhoorders. Dit zou in tegenstelling tot vroeger in de dienst Enquêtes P veelal op informele wijze gebeuren door elkaar voorbereidingen en casussen voor te leggen en vragen te stellen, al dan niet op weg van of naar een verhoor. In de NFG stelde het lid van de AIG dat zij haar collega’s regelmatig ondersteunde en coachte wanneer zij bijvoorbeeld een voorafgaand onderzoek in tucht moesten voeren, gezien zij meestal meer ervaring hadden in gerechtelijke onderzoeken. Zij stelde eveneens dat zij dit enkel deed bij de collega’s die daar open voor stonden. In de FFG kwam men tot gelijkaardige vaststellingen in dat verband. Een lid van deze groep zei dat hij voorbereidingen van verhoren systematisch voorlegde aan collega’s. Er werd ook gewezen op de meerwaarde van het coachen door collega’s die bijkomende opleidingen in verhoortechnieken hadden genoten. Een ander lid van de groep betreurde dat aanwezige competenties van bepaalde collega’s onvoldoende werden gebruikt op dat vlak. Er werd ook gesteld dat leden van de dienst
  • 36. Enquêtes voldoende tijd kregen om kwaliteitsvol werk af te leveren en dat het heel belangrijk was om zichzelf constant in vraag te stellen. 1.1.5.3 Mogelijke specifieke gevolgen/omstandigheden verhoor politiemensen In de NFG stelde men vast dat er voor de politieman (in tegenstelling tot de burger) ook nog een deontologisch en/of tuchtrechtelijk luik aan te pas kwam met mogelijke bijkomende gevolgen. De vraag werd echter gesteld in welke mate daar rekening mee moest worden gehouden. Een lid stelde dat dit eigenlijk zijn probleem niet was en dat hij gewoon zo objectief mogelijk zijn werk probeerde te doen. De leden van de dienst Enquêtes P hebben immers geen tuchtrechtelijke bevoegdheid. Er werd in deze groep ook eerder afwijzend gereageerd op de vraag of er moet geantwoord worden op vragen van politiemensen betreffende mogelijke tuchtrechtelijke gevolgen. Een Franstalig lid zei dat hij dan opnieuw dezelfde techniek gebruikte om de vraag terug te kaatsen aan betrokkene en te vragen wat hijzelf dacht dat de gevolgen zouden zijn. Als het zou gaan over mogelijke strafrechtelijke gevolgen vond een groepslid dat het best was de politieman over de procedure en de mogelijkheden in te lichten, terwijl een ander lid de mening was toegedaan dat dit te sterk afhankelijk was van parket tot parket. De meningen hierover waren in beide focusgroepen gelijklopend. In de FFG werd wel het feit aangehaald dat na het afsluiten van een onderzoek door het Comité P vaak werd gevraagd aan het korps of de dienst om het betrokken personeelslid in te lichten over hun conclusies. Een groepslid van de dienst Enquêtes P betreurde dat het Comité P zelf geen gepersonaliseerde brief stuurde naar het betrokken personeelslid. In de FFG was er discussie over het feit of verhoren afgelegd in strafrecht al dan niet gebruikt konden worden voor administratieve doeleinden zoals tucht. Een lid van de federale dienst intern toezicht meende dat hierop zelfs kon geanticipeerd worden door de wijze waarop het gerechtelijk verhoor zou worden gevoerd, dus met aandacht voor gedragingen die later als tuchtinbreuken zouden kunnen worden gekwalificeerd. Het lid van de FFG met een juridische achtergrond was het daar echter helemaal niet mee eens. Hij meende dat de finaliteit van het gerechtelijk verhoor niet dezelfde was en dat de waarde van dit verhoor hierdoor onherroepelijk aangetast zou worden.
  • 37. Een ander aspect dat besproken werd in de Franstalige groep was dat de mogelijke gevolgen voor de politieman kon zorgen voor blokkades in het verhoor en dat het verhoortechnisch belangrijk was om deze psychologische blokkades te detecteren, omstandig te bespreken en proberen weg te nemen alvorens het verhoor verder te zetten. Bepaalde gevolgen zoals een mogelijke aanhouding zouden heel zwaar zijn om dragen voor een politieman. Een lid van deze groep zei hierover het volgende: “ s’il n’a rien à se reprocher il va flipper”. Bepaalde leden zouden hiervoor dan ook meer aandacht hebben dan voor een gewone burger, terwijl een ander lid meende dat dit verschil niet terecht was. Wanneer het in deze thematiek opnieuw ging over de loyaliteit van de politieambtenaar bij het verhoor waren er zowel in de NFG als in de FFG twee visies te onderscheiden. De ene visie was dat er in tegenstelling tot de gewone burger een zekere loyaliteit mocht verwacht worden van de politieambtenaar als getuige. De andere visie was dat de politieambtenaar dezelfde rechten had als een burger en er daar geen verschil moest gemaakt worden. In de NFG was er een lid dat het niet loyale optreden van politieambtenaren als getuigen omschreef als een ‘ongepaste omerta’ en hij gaf ook toe dat dit voor hem een heel gevoelig punt was, waarbij hij verwees naar een incident in een politiecel met een overlijden tot gevolg153 . De reactie van een ander lid van de groep was dat de politieambtenaren die zelf geen slagen hadden toegediend, maar getuige waren misschien zwegen omdat ze mogelijk als verdachte konden beschouwd worden van schuldig verzuim. In de Franstalige groep gaf een lid eveneens toe dat hij een zekere loyaliteit verwachtte van politieambtenaren in een onderzoek, maar dat hij wel besefte dat zij over dezelfde rechten als burgers moesten beschikken en dat dit dus wat hem betreft een ambivalente situatie was. Een ander lid verwachtte vooral een zekere vorm van respect en eerlijkheid van de politieambtenaar aangezien deze in tegenstelling tot een gewone burger in zijn dienstuitvoering over een aanzienlijke macht beschikt. Het lid van de FFG met een juridische achtergrond herhaalde ook in deze thematiek dat hij problemen had met het conflict tussen 2 normen, namelijk het verantwoording afleggen aan 153 Hier werd verwezen naar het verdachte overlijden van de geesteszieke Jonathan Jacobs in een politiecel te Mortsel op 6 januari 2010. In het webkrantenartikel op de volgende website noemde men het een gevolg van de buitensporige actie van 6 agenten: http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20130221_00479212
  • 38. de hiërarchie enerzijds en de rechtsbescherming die de politieambtenaar overeenkomstig de Europese regelgeving geniet anderzijds. Het is die 2de norm die volgens hem overduidelijk de belangrijkste is. Hij vond het dan ook belangrijk dat de geestesgesteldheid evolueerde in die richting en afstapte van het militaire idee van de politieman die zich in ‘geef acht’ moest plaatsen om verantwoording af te leggen aan zijn hiërarchie. Op mijn aangeven beaamden enkele leden onmiddellijk dat de mogelijke gevolgen voor politieambtenaren zeker wel als zwaard van Damocles mochten worden beschouwd. Een lid meende ook dat politieambtenaren op dat vlak zwaarder werden bestraft dan gewone burgers. Het lid van de Nederlandstalige groep met specialisatie in tuchtrecht was het daar niet mee eens omdat de politieman in tegenstelling tot de gewone burger zou kunnen rekenen op de Raad van State en moeilijke procedures als vangnet. Zij had er ook persoonlijk problemen mee dat men in een specifieke casus terughoudend had gereageerd om een persoon ‘buiten te smijten’ wegens pedofiliefeiten, omdat deze nergens anders nog werk zou vinden en reageerde daarop als volgt: “kan een politieorganisatie zich nog au sérieux nemen als zij mensen tewerk stellen die nergens nie meer terecht kunnen”. Een Nederlandstalig groepslid haalde aan dat er soms feiten in ‘tuchtrecht’ werden gestoken die eigenlijk in ‘strafrecht’ moesten worden behandeld en dat er op dat vlak toch wel een verschil werd gemaakt met de burger. In de FFG vond men eveneens dat er een zekere toegeeflijkheid was van de magistratuur ten opzichte van politieambtenaren die strafbare feiten hadden gepleegd en dat er ook magistraten waren die moeite hadden met het feit dat die mensen soms op verschillende niveaus154 voor hetzelfde werden gestraft. Dus niet enkel strafrechtelijk, maar dan ook nog tuchtrechtelijk enz. Een groepslid stelde vast dat er ook een verschil was met de gewone burger die in een fabriek werkt en tegen wie geen proces-verbaal wordt opgesteld door zijn bedrijfsleiding. Het gegeven van de afhandeling in het korps en de mogelijke bestraffing zou wel degelijk invloed hebben op de beslissing van de magistratuur en sneller leiden tot een klassering zonder gevolg. 154 Dit bedoelt zowel strafrechtelijk als tuchtrechtelijk enz.
  • 39. Een topic dat kan gezien worden als uitvloeisel van het niet-loyaal handelen van de politieambtenaar is de zogenaamde ‘blue wall of silence’ en dus het elkaar indekken of het niet verraden van elkaars wangedrag als resultante van een bepaalde politiecultuur. Een lid van de NFG merkte op dat hij in toepassing van de recente ‘Salduz’-wetgeving had meegemaakt dat elke politieambtenaar die verhoord werd als getuige verwees naar een vooropgestelde verklaring die echter geen antwoorden bood op de vragen die zij stelden. Deze rigide houding van de politieambtenaren was ingefluisterd door hun advocaat en zorgde er uiteindelijk voor dat het veel langer had geduurd om hun onschuld aan te tonen in deze zaak. In de Nederlandstalige groep haalde men zowel positieve als negatieve ervaringen aan wat het al dan niet indekken van collega’s betreft. De volgende uitspraak van een groepslid geeft goed het idee weer dat men hierover had in deze groep: “ma ik denk.. allez, een politieambtenaar die staat daar toch voor, hé zoals Johan zegt.. rechtvaardigheid..hij wil waarheidsvinding. Als ge integer zijt en voor uw beroep staat dan denk ik wel dat dat heu in de meeste gevallen dat je een goeie waarheidsvinding kunt kunt bekomen.. ma goed als zij rechtstreeks betrokken partij zijn.. ligt wel wa moeilijker.. het hangt er van af, welke rol spelen die mensen in dat dossier?”. In de FFG wees een lid erop dat het voor veel politieambtenaren moeilijk is om verklaringen af te leggen met betrekking tot hun collega’s en dat het daarom ook belangrijk is te benadrukken dat het de bedoeling is om de waarheid te achterhalen en helemaal niet om de scalp van de ene of gene collega te verkrijgen. Daarom zou er ook veel aandacht moeten besteed worden in de voorbereidende fase van het verhoor met inbegrip van eventuele voorafgaande telefonische contacten die al kunnen dienen om het vertrouwen te winnen. Een groepslid stelde dat het extern afleggen van verantwoording nog altijd botst met de huidige politiecultuur en dit ondanks het feit dat het gaat over een van de pijlers van de gemeenschapsgerichte politiezorg155 . Wanneer het dan ging om het hebben van begrip voor het plegen van bepaalde strafbare feiten door politieambtenaren verwees een lid opnieuw naar de reactie van sommige parketten om regelmatig dossiers door te verwijzen naar de tuchtoverheid voor afhandeling en dat daardoor 155 Omz. CP1 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de Belgische interpretatie van toepassing op de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 9 juli 2003.
  • 40. een verschil werd gemaakt met de burger. Wanneer het ging om begrip op niveau van de onderzoeker herhaalde een lid in de FFG dat het belangrijk was om de betrokkene op het gemak te stellen en gewag te maken van dezelfde achtergrond en het besef dat politiemensen moeten werken in moeilijke omstandigheden. In dezelfde discussie meenden enkele leden dat er wel degelijk een vorm van empathie moest voorkomen bij het verhoor voor zover mogelijk, maar dat dit niet mocht verzeilen in sympathie of subjectiviteit. Een groepslid waarschuwde ook opnieuw voor het gevaar te vervallen in corporatistische reflexen zoals dat ook in andere beroepsgroepen kan gebeuren. De volgende uitspraak illustreert deze waarschuwing: “la plainte d’un médecin analysée par un autre médecin pourrait avoir une autre conclusion qu’une plainte contre un médecin traitée par quelqu’un d’un autre circuit”. Uiteindelijk hebben we het in de focusgroepen nog gehad over andere elementen eigen aan de politiecultuur die een mogelijke invloed zouden kunnen hebben op het verhoor. Op dat vlak haalde men in de NFG de negatieve reacties van politiemensen op controlediensten aan. Deze diensten zouden heel bedreigend overkomen en gezien worden alsof ze er zijn om ‘mensen erbij te lappen’. De controlediensten beschikken ook niet altijd over de spreekwoordelijke ‘stok achter de deur’ om politiemensen te verplichten in te gaan op een uitnodiging tot verhoor. Wanneer het verhoor dan toch plaatsvindt zou er volgens een Nederlandstalig groepslid een zekere subcultuur bestaan die hij omschrijft als een machocultuur waarbij een gewoon vraaggesprek aan de collega’s wordt beschreven als “die mannen van het Comité P, ze hebben mij nogal op de rooster gelegd hé..”. Als ze dan in hetzelfde korps een 2de of een 3de politielid moeten verhoren zouden ze vaak reacties krijgen van : “khad er mij toch iets anders van voorgesteld, want mijn collega’s hebben gezegd.. pas op en dit en dat.. ma het is eigenlijk geen waar”. Politiemensen zouden zichzelf ook heel moeilijk in vraag stellen. Een groepslid haalde aan dat je dat probleem ook vaststelde in selectiegesprekken bij promotie-examens. Tenslotte haalde men in de NFG ook nog het beroepsgevoel als cultuurelement aan dat een invloed zou kunnen hebben op het verhoor.