3. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
3
Na ‘opmaat-DUALISME’ werd in hoofdstuk 1 het alternatief
voor dualistisch mensbeeld aan orde gesteld =
FENOMENOLOGIE
FENOMENOLOGIE
❑ lijmt de breuk die DESCARTES veroorzaakt had met zijn
SUBSTANTIEDUALISME
❑ Biedt tegelijkertijd tegenwicht en aanvulling op – zeg
maar – de WISSENTSCHAFTLICHE WELTAUFFASSUNG
van de WIENER KREIS (bood namelijk wel heel eenzijdig
mens- en wereldbeeld)
4. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
4 In dit hoofdstuk staat PLESSNER zelf centraal
In zijn biofilosofie verenigt hij
fenomenologie met een meer
natuurwetenschappelijke kijk op de mens
5. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
5
Inleiding
Standpunt 2: wij staan in verhouding tot onszelf
In standpunt 1 - wij zijn een denkend, bewegend lichaam - stelt
Sheets-Johnstone: onze bestaanservaring wortelt in vermogen om
ons bewegende lichaam in interactie met wereld gewaar te worden.
Wezen mens als bestaanservaring is dus niet iets dat we
rationeel overdenken, maar dat opkomt wanneer we ons in de
wereld bewegen.
Ook Helmuth Plessner (1892-1985) neemt deze beleving van onze
lichamelijke verstandhouding met onszelf en de omgeving als
uitgangspunt om wezen van de mens te beschouwen.
6. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
6 De WHAT IF -vraag nam Victor Kossakovsky (regisseur)
wel heel letterlijk in zijn
documentaire SVYATO (2005)
Hij legt vast wat het met iemand
doet om zichzelf voor het eerst te
zien -> die‘iemand’is zijn tweejarig zoontje Svyatoslav
die voor het eerst zijn spiegelbeeld ziet.
8. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
8 Biologische basis Plessners filosofie
Antropologisch verschil:
Ja, mens is dier maar tegelijk heft mewns iets
speciaals dat bij andere gewervelde dieren ontbreekt
Te weten: MENS IS ZICH BEWUST VAN ZIJN OMGEVING
EN VAN ZICHZELF IN DIE OMGEVING:
9. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
9
MENS IS ZICH BEWUST VAN ZIJN OMGEVING EN VAN
ZICHZELF IN DIE OMGEVING:
Ons bestaan wordt op VERDUBBELDE manier ervaren
Plessner duidt deze verhouding van de mens tot
zichzelf EN de wereld aan in de term:
Excentrische positionaliteit
10. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
10 Dat ons bestaan wordt op VERDUBBELDE manier
wordt ervaren maakt mogelijk:
❑ Leven ons leven niet slechts volgens
natuurwetmatigheden (die de niet-menselijke
wereld wel determineert)
Maar dat
❑ De mens het zelf op onvoorspelbare manieren
vormgeeft met technieken en varia aan culturele en
sociale praktijken
p.53/54
12. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
12 De typisch menseigen verdubbeling van de
bestaanservaring (gevat in term excentrische
positionaliteit)
beschrijft Plessner vaan de hand van LACHEN EN
HUILEN -> twee activiteiten die de mens WEL heeft,
maar het dier niet.
14. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
14
Dubbele bestaanservaring
Plessner stelt: mens heeft dubbele bestaanservaring (op p. 50
wordt gesproken van de “eigenaardige dubbelheid”): we zijn een lichaam en we
hebben een lichaam (zie ook standpunt 2.1, Sheets-Johstone).
In principe hebben andere gewervelde dieren dit ook,
omdat ook zij een centraal zenuwstelsel hebben dat
gewaarwordingen en bewegingen coördineert:
❑Enerzijds is het lichaam daardoor:
een centrum van gewaarwordingen en
❑Anderzijds is het lichaam daardoor:
soort instrument waarmee handelingen kunnen uitvoeren.
15. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
15
Maar waar het dier is geabsorbeerd in de beleving van
en het handelen in het hier en nu,
kan de mens in dit hier en nu denken over ervaringen in
het verleden, in de toekomst en op andere plaatsen, en
kan zo op haar bestaan reflecteren.
DOPPELASPEKT (=dubbelaspect) van de mens
16. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
16
Plessner opgeleid als zoöloog
Met zijn antropologische theorie wil hij
o.a. ons vermogen tot ontwikkelen van taal en cultuur
verklaren,
waarbij hij aansluit bij biologische onderzoek naar de mens
en andere dieren.
Wezen mens is volgens Plessner van nature onbepaald
17. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
17
Anders dan dieren, aldus Plessner,
wordt mens niet geheel vastgelegd door haar natuurlijke
eigenschappen.
Verzet tegen soort determinisme -> mens als
noodzakelijke uitkomst van natuurlijke processen.
18. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
18
Wezen mens van nature onbepaald,
waardoor wij de vrijheid hebben ons bestaan zelf
richting te geven.
Die onbepaaldheid gevolg van onze specifieke
bestaanservaring
die hij onze excentrische positionaliteit noemt.
p.55
19. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
19
Centrische bestaan dieren transformeert bij mensen
tot -> excentrische positionaliteit:
de mens kan achter zichzelf staan, kan als het ware
over haar schouder naar zichzelf kijken en ervaart
zichzelf daardoor als een‘ik’die eigen binnenwereld en
de relatie met de buitenwereld tegelijkertijd kan
beschouwen.
Het‘ik’als centrum van handelen en ervaren staat dus
buiten (ex) het eigen lichaam, maar is daar
tegelijkertijd ook ten nauwste mee verknoopt.
p.56
20. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 20
Levensvormen - positionaliteit
Kernbegrip van zijn "Axlomatik des
Organischen“ - zoals hij zijn theorie van de
apriorische structuur van de levende natuur
herhaaldelijk aanduidt – is
‘Positionalität’
21. Gemeenschappelijk kenmerk:‘positionaliteit’:
Voor plant is dat meer bepaald dan voor het dier
Voor het dier is het weer meer bepaald dan voor de mens.
mens behoort tot: w e r e l d o r g a n i s c h e .
Plant, dier en mens: levensvormen.
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 21
verwijst naar plaats die ingenomen wordt
in orde van het‘zijn’
24. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 24
De plant
Ten eerste kan het levend wezen een relatief onzelfstandig
deel van zijn Lebenskreis zijn, waarbij van de twee
momenten die het heeft (zijn Doppelaspektivität) er één
benadrukt is: het naar de omgeving toe ontsloten, open zijn.
'Offen ist diejenige Form, welche den Organismus in
allen seinen Lebensausserungen
unmittelbar seiner Umgebung eingliedert und ihn
zum unselbstständigen Abschnitt des Ihm
entsprechenden Lebenskreises macht"
26. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 26
Het Dier Ten tweede kan het accent Juist op het andere
moment liggen: het in zich besloten, op zichzelf
betrokken zijn.
Dan is wezen in kwestie wèl een relatief zelfstandig
deel van Lebenskreis.
Organisme sluit zich af ten aanzien van omgeving.
Zijn relaties ermee zijn bemiddeld door zijn lichaam.
Deze levensvorm, de‘geschlossene Positionalität’, is
in dier gerealiseerd.
27. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 27
Plessner spreekt hier ook wel van ‚Zentralität‘
(centrische positionaliteit) want
„Jedes Tier ist der Möglichkeit nach ein Zentrum, für
welches eigener Leib und fremde Inhalte gegeben sind.
Es lebt in der Relation des Gegenüber insofern ist es
bewusst, es merkt ihm Entgegenstehendes und reagiert
aus dem Zentrum heraus, d h ‚spontan, es handelt"
p.55
30. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 30
Bij deze organisatievorm staat levend wezen niet meer direct met
zijn omgeving in contact, zoals bij de plant het geval Is.
De plant valt nog met zijn lichaam samen.
Het dier echter treedt als het ware achter zijn lichaam, het 'heeft'
dit, vanuit een centrum waarin het lichaam gerepresenteerd is:
"Mit diesem Leib existiert das lebendige Ding als mit einem
Mittel, einer zugleich verbindenden und trennenden,
öffnenden und verdeckenden, preisgebenden und
schützenden Zwischenschicht, die in seinen Besitz gegeben
Ist-"
31. Het dier kan niet anders en wij kunnen het
niets verwijten;
het wordt gedreven en daartegen heeft het
geen verweer.
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 31
Enerzijds:
dier = handelende en
bewuste (zonder zelfbewustzijn)
subject zijn wereld,
Anderzijds
gevangen in gesloten Funktionskreis
waarin gegeven stimulus S een antwoord R
(=respons) uitlokt, waarvan type vaststaat.
Jakob von Uexküll (1864 – 1944)
32. ❑ tussen dier - omgeving bij alle strijd om bestaan
volmaakt evenwicht en daarin is het geborgen
❑ dier leeft in hier-nu en gaat daarin op:
geen herinnering aan verleden – wel soort geheugen,
dat de rat en de duif in staat stelt de weg in de doolhof en de weg terug naar huis te vinden.
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 32
evenwicht
Verleden en toekomst heeft dier alleen voor ons,
zelf heeft het geen tijd en daarom heeft het alle tijd van de wereld.
Wel geheugen,
geen herinnering
33. ❑ ‘zelf’: centrum van waaruit omgeving vorm krijgt
❑ ‘communicatie’met omgeving gebeurt niet-bewust.
✓ Het dier leeft vanuit het midden, maar als midden.
✓ reflexiviteit ontbreekt (niet-zelf).
✓ Dus: niet-ik (geen persoon)
❑Bij dier wel : bewustzijn, gevoelens, stemmingen,
maar het weet niet dat het bewustzijn heeft.
❑ wel intentioneel: gericht (Husserl)op zijn‘Umwelt’,
intentionaliteit: niet reflexief: dier heeft daar
geen weet van.
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 33
34. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 34
In de speelruimte tussen sensoriek en motoriek, tussen prikkel en reactie
ontstaat
het bewustzijn,
dat niet wordt bepaald als een vensterloze monade, als onwereldse
innerlijkheid, maar als "sphärische Einheit von Subjekt und Gegenwelt".
Maar dit bewustzijn is geen zelfbewustzijn
Men zou wel kunnen spreken van een 'zelf', waaraan de omgeving en het
eigen lichaam gegeven zijn, maar dit zelf, dit centrum valt geheel met
zichzelf samen.
Het heeft geen afstand tot zichzelf
35. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 35
Mens
De derde a priori mogelijke structuur van positionele
wezens, naast openheid en centrlcitelt, is
het afstand hebben tot zichzelf, reflexiviteit, het
gegeven
36. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 36
Mens Het centrische wezen kan zich
bewust worden van zijn leven
vanuit zijn centrum, en daarmee
intreden in nieuwe dimensie,
die van excentriciteit,
‘exzentrische Positionalität’.
Het levend wezen treedt achter
zichzelf,
het valt niet meer zonder meer
met zijn zelf, zijn centrum samen,
maar verhoudt zich er nu toe:
p.56
37. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 37
"(Es) ist sich bemerkbar, und darin ist es Ich, der 'hinter sich' liegende
Fluchtpunkt der eigenen Innerlichkeit ... der nicht mehr
objektivierbare, nicht mehr In Gegenstandsstellung zu rückende
Subjektpol ... Als Ich, das die volle
Rückwendung des lebendigen Systems zu sich ermöglicht, steht der
Mensch nicht mehr Im Hier-Jetzt, sondern 'hinter Ihm, hinter sich
selbst ...
Er lebt und erlebt nicht nur, sondern er erlebt sein Erleben."
38. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 38
human beings
kind of living being that is centrally positioned in its direct embodied and
unreflected relationship with the environment,
and, at the same time,
as that kind of living being that is located outside of this boundary and is, thus,
open to the world -> being eccentrically positioned.
Gelijktijdigheid: centriciteit en excentriciteit
39. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 39
From such an eccentric position, humans must establish
artificial boundaries and embody them.
Because of his eccentric positionality, human
beings are artificial by nature.
40. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 40
Het dier heeft wel een bewustzijn, gevoelens, stemmingen,
maar het weet niet dat het een bewustzijn heeft.
Het is wel intentioneel gericht op zijn‘Umwelt’, maar die
intentionaliteit is niet reflexief, dat wil zeggen het dier
heeft daar geen weet van.
43. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 43
Model INTENTIONALITEIT:
❑ explains what intentionality is and how it is at the core of every great endeavor.
❑ shows how a lack of intentionality—having potentially good intentions, but taking the action — is
ultimately at the core of failure.
Complacency =
zelfgenoegzaamheid
44. in tegenstelling tot (con)centrische (=opgesloten in zijn
omgeving) dier
leeft mens excentrisch (oftewel Weltoffen).
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 44
e x c e n t r i s c h e p o s i t i o n a l i t e i t .
idee/kern menselijke
bestaanswijze
mens valt niet met zijn wereld en met zichzelf
samen
Mens onderscheidt zich van zijn wereld en van
zichzelf
45. human beings: kind of living being that is:
and, at the same time
❑ located outside of this boundary and is,
thus, open to the world:‘being
eccentrically positioned’
❑ centrally positioned in its direct embodied
and unreflected relationship with
environment
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 45
Je leeft in je lichaam –
bent er een mee- en je
omgeving
Tegelijk:
Kunnen we tegen het lichaam
‘aankijken’ en buiten onze
leefomgeving stappen (zowel
qua tijd als plaats)
Plessner’s philosophical anthropology: eccentrically positioned
47. Hoe de drie typen van positionaliteit in de mens herkenbaar
zijn:
De mens verhoudt zich tot zijn lichaam op drie manieren
❑ Er ist ein Körper (‚Körperding‘ neben anderen).
❑ Er ist im Körper (Innenwelt, Empfinden – Leib).
❑ Er ist außerhalb des Körpers (Reflexion – den Körper haben
und ihn beherrschen)
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 47
Ding naast andere dingen
De mens is zijn lichaam
De mens heeft een lichaam
48. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 48
e x c e n t r i s c h e
p o s i t i o n a l i t e i t .
❑ stelt de mens in staat om ‘nee’ te zeggen
❑ lot van de mens dat hij weliswaar natuur
is, maar daarmee niet samenvalt.
Formule van Plessner:
het menselijk bestaan is n a t u r b e d i n g t e
U n - n a t u r : on-natuur onder in de natuur
gelegen voorwaarden.
49. artificial boundaries and embody them.
Because of his eccentric positionality,
human beings are:
artificial by nature.
From such an eccentric position,
humans must establish:
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 49
Leefbaar
maken
menselijk bestaan is
naturbedingte Un-natur, on-
natuur onder in de natuur gelegen voorwaarden.
50. Human life is constituted by
continuously having to find a settlement with
respect to these two aspects:
The human being is
both structured as centred and eccentred.
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 50
51. Vanuit de excentrische positionaliteit ontwikkelt Plessner
drie antropologische principes of wetten:
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2 51
WET I
‘natuurlijke kunstmatigheid’
WET II
‘bemiddelde
onmiddellijkheid’
WET III
‘utopisch standpunt’
Drie antropologische wetten
52. De bestaanservaring neemt Plessner als uitgangspunt
voor het formuleren van drie antropologische wetten.
Door die alle drie als paradox te formuleren benadrukt
Plessner dat de mens van nature niet eenduidig is en dat
haar bestaan niet samenvalt met een vooraf gegeven
essentie:
1. De wet van natuurlijke kunstmatigheid
2. De wet van bemiddelde onmiddellijkheid
3. De wet van de utopische standplaats.
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
52
53. Par. 2.2 Natuurlijke kunstmatigheid
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
53
p.56
Wet 1: wij zijn van nature kunstmatig
De wet van natuurlijke kunstmatigheid gaat uit van deze
excentrische positie van de mens, waarbij zij als het ware
tegenover haar eigen bestaan is geplaatst.
Omdat zij vanuit deze positie haar bestaan kan beschouwen,
stelt de mens zichzelf voortdurend vragen:
❑ wat moet ik doen,
❑ hoe moet ik leven,
❑ hoe kan ik omgaan met dit bestaan?
54. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
54
De mens moet zichzelf maken vanuit wat zij al is: ze is
excentrisch en moet vanuit die buitenpositie haar bestaan
ten uitvoer brengen.
Ze leeft niet slechts, maar moet zich steeds opnieuw
verhouden tot wat er vanuit de buitenwereld, binnenwereld
en de wereld van de medemensen - de medewereld
(=tweedepersoonsperspectief!)- gegeven is.
Dat geeft menselijk bestaan een kunstmatig karakter, maar
deze kunstmatigheid volgt uit een bestaanservaring die ons
van nature gegeven is.
55. ‘Natuurlijke kunstmatigheid’
In tegenstelling tot dier heeft mens geen vaste natuur
Zijn natuur is: er geen te hebben, van nature is de mens
kunstmatig – naturbedingte Unnatur.
ontstaan wijsgerige antropologie: Scheler en Plessner
55
Zonder vaste grond of plaats moet deze
‘afvallige van de natuur’via techniek en
cultuur toch eigen huis in wereld bouwen
56. ❑Biologische nadelen werken in voordeel mens:
Er kann sein Leben auf viele verschiedene Arten führen (große
Plastizität des Verhaltens).
❑Biologische nadelen vormen opgave en uitdaging voor
mens:
Er muss tätig werden, er muss Sorge tragen, er muss
gestalten, um überleben zu können
ontstaan wijsgerige antropologie: Scheler en Plessner
56 De mens is van nature niet voorzien met middelen die zijn
overleven garanderen („permanent gebrek“)
(Instinktarmut, physische Unspezialisiertheit, „extrauterines Frühjahr“)
p.57
58. ❑Kultur entlastet von Handlungsdruck (Ausbildung von
Gewohnheiten, Routinen, Sitten, Traditionen)
❑Kultur verschafft „Halt“ (Gewissheiten, Verlässlichkeiten,
Zugehörigkeiten).
❑Kultur sorgt für die Verstetigung von Lebensgrundlagen (wie
Ernährung, Behausung, Frieden, Wissen
ontstaan wijsgerige antropologie: Scheler en Plessner
58
„Kultur“ ist mithin kein ‚Anhängsel‘ des Menschseins,
sondern Bestimmungsmerkmal der Organisationsform des
Menschen.
„Cultuur“ is antwoord van mens op zijn
geworpen zijn in de vrijheid:
Het apriori
59. the l a w o f n a t u r a l a r t i f i c i a l i t y ,
‘man being’has to create his own life
in order
Man is‘artificial by nature’.
to compensate for the
natural place he has lost.
ontstaan wijsgerige antropologie: Scheler en Plessner
59
60. Unlike animals and plants man’s existence is beyond the centric
condition of the animal
Result: homeless, no natural place in the
world.
ontstaan wijsgerige antropologie: Scheler en Plessner
60
Drijvende kracht:
The constitutive lack of equilibrium of the
human positionality:
driving force of all culture
Das „Nichtfestsitzen“ des Menschen: eröffnet ihm große Freiheiten,
aber bürdet ihm auch ständig Entscheidungen und Leistungen auf.
61. ontstaan wijsgerige antropologie: Scheler en Plessner
61
Because it belongs to man’s nature to be
artificial with respect to nature,
which implies that:
h e d e p e n d s o n
s u p p l e m e n t s such as language, houses,
institutions, science, and technologies for his
survival,
man always has been a cyborg
62. tweede antropologische wet:
‘bemiddelde onmiddellijkheid’
kunstmatige door mens geconstrueerde wereld krijgt eigen gewicht
en objectiviteit -> wet van bemiddelde onmiddellijkheid gaat over
onze relatie met de wereld om ons heen.
ontstaan wijsgerige antropologie: Scheler en Plessner
62
Mens leeft niet direct in natuur, maar
hij wordt gevormd en bepaald door:
zijn eigen geschapen producten, taal en werktuigen.
Par. 2.3 Bemiddelde onmiddellijkheid
p.58
63. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
63
De mens ervaart zichzelf als:
❑ subject dat bemiddelt tussen zichzelf en omgeving en
tegelijkertijd
❑ als subject dat onmiddellijk de omgeving ervaart.
Dit betekent echter niet dat de mens twee relaties heeft
tot omgeving; directe en indirecte -> mens als ervarend
subject en mens die weet van zichzelf heeft als subject,
zijn identiek aan elkaar.
65. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
65
De relatie met de omgeving is dus beide tegelijk, zowel
bemiddeld als onmiddellijk.
Deze dubbele ervaring maakt dat wij ons willen
uitdrukken;
kenmerkend voor het menselijk bestaan is expressiviteit.
p.60
66. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
66
Als levend lichaam
❑ hebben we allerlei ervaringen en
❑ zijn we ons ervan bewust dat deze een middel zijn
om de wereld waar te nemen
Vanwege ons bewustzijn van die bemiddeling voelen
we
de noodzaak om onze ervaringen op de een of andere
manier vast te leggen, te structureren en om ze te
delen met anderen.
67. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
67
We hebben de neiging om onze ideeën, verlangens en
plannen te realiseren in de werkelijkheid.
Als dit is gelukt kunnen we een
onderscheid maken tussen wat we hebben bereikt en
hoe we dat hebben gedaan:
het hoe bevindt zich namelijk in de ruimte tussen het
streven en de verwezenlijking ervan.
Daarmee wordt wat we doen, in feite elke beweging die
we maken, een expressie van dat streven.
68. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
68
De geest, de subjectieve inhoud van ons bewustzijn, drukken
we uit in een objectieve vorm, waarmee we met anderen
kunnen communiceren.
Met uiterlijke vormen
kunnen we aan anderen
laten zien wat zich
afspeelt in ons
binnenwereld:
Taal is een van die
manieren waarop we onze
intenties proberen vorm te
geven en is daarnaast een bemiddelaar tussen de directe
ervaring en de werkelijkheid
69. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
69
Doordat we ons steeds op nieuwe manieren uitdrukken,
ontstaat
geschiedenis; een continue
opeenvolging van momenten
van vooruitgang en
mislukking die ons
voortdrijft om steeds
opnieuw te proberen om
onze doelen te bereiken.
Onze drang om ons uit te drukken, om te creëren en dit
te delen met anderen maakt dat wij als mens een
intrinsiek maatschappelijk karakter hebben.
p.60
71. derde antropologische wet:
‘utopische standpunt’
m e n s g e e n v a s t l i g g e n d w e z e n , g e e n
n a t u u r l i j k e i d e n t i t e i t .
Daarom noemt hij hem‘utopisch”
twee betekenissen
ontstaan wijsgerige antropologie: Scheler en Plessner
71
Enerzijds:
❑ ‘utopia’ > ou-topos, ‘geen plaats’
mens is nergens thuis, valt nooit met zichzelf
samen.
Anderzijds
❑ ‘utopia’ > eu-topos, goede plaats
mens is voortdurend op zoek naar eigen,‘goede’,
plaats
Par. 2.4 Utopische standplaats
p.60
73. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
73
De wet van de utopische standplaats gaat over
ons verlangen om steeds boven onszelf uit te stijgen en de
ontworteling die we daardoor ervaren.
De mens heeft geen vaste basis, staat in feite‘nergens’en
heeft dus een‘utopische’ (niet-bestaande) standplaats
75. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
75
Religie -> een manier om vaste grond onder de
voeten te voelen en ons een gevoel te geven
dat het zo heeft
moeten zijn.
Ze geeft antwoorden
op levensvragen
zoals:
❑ wie zijn we?
❑ Waar komen we
❑ vandaan?
❑ Waartoe leven wij?
p.61
76. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
76
Bij het vormen van een gemeenschap ontstaat er een
gedeelde leefwereld (MITWELT) een‘wij’,; de mens is nu
een mensheid, die een wezen, een oorsprong en een doel
deelt.
We leven samen in de wetenschap dat we allemaal
ongeveer hetzelfde zijn; we zijn allemaal een uniek
individu in onze eigen ervaring
77. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
77
Echter, juist door dit besef van de individualiteit van ons
bewustzijn van onszelf en de wereld twijfelen we
tegelijkertijd aan het bestaan van een eenheid of een
absoluut fundament van ons bestaan.
We blijven er echter naar verlangen -> Het is ons lot om
elke poging om een dergelijk fundament van ons
bestaan, zoals bijvoorbeeld een god, aan te nemen en
ook zelf weer te ondermijnen.
Alleen via geloof kunnen we volgens Plessner
terugkomen bij gevoel van eenheid, maar onze geest zal
ons tegelijkertijd steeds precies de andere kant
opstuwen, de kant van vervreemding.
79. Primaire tekst 2, Plessner (1941) over lachen en
wenen
Uit: Lachen en wenen: een onderzoek naar de
grenzen van het menselijk gedrag
cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
79
p.62
In de primaire tekst Over lachen en wenen illustreert
Plessner
het wezen van de mens aan de hand van de fenomenen
lachen en huilen.
80. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
80
Volgens Plessner getuigen zij
bij uitstek van bijzondere
verhouding tussen de
mens en haar lichaam:
❑ enerzijds zijn het
lichamelijke
uitbarstingen die we niet kunnen beheersen,
❑ anderzijds zijn ze betekenisvol op een manier die het
puur fysieke overstijgt, heel anders dan bijvoorbeeld
een boer of een nies
81. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
81
Because our grip on the world is acquired and
sustained through the body, the body is equally a locus
of fundamental vulnerability, making it a constitutive
aspect of human existence to just as easily lose our
grip on the world.
There are numerous ways (both desired and undesired)
in which our sense of embodied agency and our
effortless, familiar connection to the world
gets disrupted as our body announces itself as a kind
of thing and responds for us, often in spite of us
82. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
82 Plessner explores this primarily via the notion of
the body’s own expressivity, which,“like the
instrumentality of the body […] corresponds to
that tension and entwinement which we are
always having to adjust between
❑ being a body and
❑ having a body”.
83. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
83
Whereas our everyday responses to our environment
tend to be characterized by the effortless control of
our body as an instrument, allowing for a general
experiential sense of agency,
our body’s expressivity has the capacity to‘take over’
and
respond for us when we are no longer able to respond
as agent.
84. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
84
I take this to be the insight Sussman wanted to highlight when he characterized pain as“a kind of
expressive voice, (that is) […] not unproblematically an exercise of my agency (the way my reflectively
adopted commitments might be)”(Sussman 2005, 21, my italics). Plessner notes that it is under more
equivocal circumstances, “involving (for example) The Body Exploited 161 shame, anxiety, terror,
repugnance, and disgust,” that the body’s expressivity becomes “largely removed from (the
individual’s) voluntary influences,”and portrays involuntary reactions such as“blushing, turning pale,
sweating, vomiting, coughing, and sneezing”(Plessner 1970, 33). These involuntary bodily reactions,
the significance of which Sussman registered but could not conceptually account for, can now be
understood as a fundamental aspect of our eccentric positionality; of how we are placed in the world
and respond to our environment. We are beings who both are and have our body and who have to
continuously settle this ambiguity that marks our existence. We can learn to control our body to such
an extent that in univocal situations we are able to respond effortlessly as embodied agents without
our ambiguous situatedness in the world emerging as an explicit task, but the possibility for us to
encounter our body as alien to us, as something out of our control, as something that can respond for
us in spite of us to unequivocal situations is always given as a possibility with our existence. 9
85. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
85
The phenomena of laughing and crying are the most telling, because unlike
blushing, sweating or burping – i.e. bodily reactions that I experience as
disruptive of my ability to respond to a situation as fully ‘me’ –
when we laugh and cry we respond to a situation as fully ourselves precisely by
having our body take over and do the responding for us, thus stressing the
possibility, given with our human corporeity that our body is expressive of me
precisely by taking over and responding for me:“Laughing and crying make their
appearance as uncontrolled and unformed eruptions of the body, which acts, as
it were, autonomously.
Man falls into their power, he breaks out laughing, and lets himself break into
tears. He responds to something by laughing and crying, but not with a form of
expression which could be appropriately compared with verbal utterance,
expressive movement, gesture, or action. He responds – with his body as body,
as if from the impossibility of being able to find an answer himself. And in the
loss of control over himself and his body, he reveals himself at the same time as
a more than bodily being who lives in a state of tension to his physical existence
yet is wholly and completely bound to it”
86. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
86
Plessner’s philosophical anthropology, which locates human selfhood in the structure of human
corporeality and the manner in which this forces us to continuously establish our own boundary.
Because being a human self, for Plessner, just is being caught up in this continuous task, involuntary
bodily reactions are just as much a way of establishing our bounded selves as the intentional actions of
embodied agency.
The difference is, however, that when we respond by using our body as an instrument, we respond as
autonomous agents. In contrast, when our response to a situation is determined by involuntary reactions,
our usually pervasive body takes over and interrupts our autonomous control over it. There are countless
circumstances under which this ‘taking over’of the involuntary regions of the body is precisely what we
are after. Think, for example, of the various ways in which our body takes over to make possible the
pleasure of consensual sex or of how it responds to a comic scene with a joyous burst of laughter. But
because our body can respond for us beyond the reach of our control it is also the involuntary regions of
our corporeity that make us deeply vulnerable to others, who can induce our involuntary bodily
expressions despite our consent. As Sussman perceptively registered, this is precisely what happens to
victims of torture who experience themselves as“simultaneously powerless and yet actively complicit in
(their) own abuse”(Sussman 2005, 4). Plessner’s framework now allows us to make sense of this
experience conceptually. Even though the victim is rendered completely defenseless at the mercy of
another subject as she is obstructed in her autonomous control of her body, her eccentric positionality
makes it impossible for her not to take up a position. It is precisely because we are condemned to always
take up a position, and because we do this even when we have no autonomous control over our body, that
through the purposive exploitation of the victim’s body, torture can turn the victim’s body against herself,
causing within the victim a permanent distrust not just towards the world, but towards herself.
87. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
87
Lachen en wenen zijn uitingsvormen, waarover in de volle
zin van het woord alleen de mens de beschikking heeft
p.62
1. De problematiek van lachen en wenen
DE VERHOUDING VAN DE MENS TOT ZIJN LICHAAM
88. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
88
Tevens zijn het uitingsvormen van een hoedanigheid die
een eigenaardig contrast vormt met dit monopolie.
Want ze hebben niets gemeen met taal en gebaar, waardoor
de mens:
❑ zich de meerdere van andere levende wezens toont en
❑ zijn gedachten, gevoelens en bedoelingen op een wijze
die een verwijzend-meedelend en zakelijk karakter
draagt en een mogelijkheid biedt tot een
gedachtewisseling, tot uitdrukking brengt.
89. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
89
Ze bevinden zich niet in die laag (van ‘taal en
gebaar’), op dat niveau.
Wie lacht of weent,
verliest in zekere zin zijn beheersing en
met een zakelijke verwerking van de situatie is het
voorlopig gedaan
90. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
90
Het eruptieve karakter van het lachen en wenen wijst op
een verwantschap met de emotionele
uitdrukkingsbewegingen. (…)
Niettemin is het de uitingsvorm ervan die ze scheidt van de
emotionele uitdrukkingsbewegingen.
91. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
91
Terwijl toorn en vreugde, liefde en haat, medelijden en
afgunst enz. in het lichaam een symbolische uitdrukking
krijgen die de gemoedsbeweging uit de
uitdrukkingsbeweging laat blijken,
blijft de uitingsvorm van het lachen en wenen
ondoorzichtig en is het verloop ervan in hoge mate
vastgelegd, ondanks alle mogelijkheid tot modulatie.
Vanuit deze hoek bezien, behoort deze uitingsvorm tot een
sfeer van verschijnselen zoals blozen, verbleken, braken,
hoesten, niezen en andere vegetatieve processen die
verregaand onttrokken zijn aan willekeurige invloeden.
(…)
92. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
92
De stelling aan het begin, dat
kennelijk de mens slechts de
beschikking over lachen en wenen
heeft en niet het dier, spreekt niet
een vermoeden uit dat nog eens
door waarnemingen weerlegd kan
worden, maar een zekerheid. (…)
Men zegt wel dat kietelen de
lachlust op kan wekken, en bij chimpansees bijvoorbeeld treft men
het glimlachen aan, de grijnzende mond en de behaaglijke kir
geluidjes. Maar deze (…) zijn net zo min echt lachen als het
gedwongen lachen van bepaalde geesteszieken. (…)
93. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
93
Niet of het lachen en wenen het monopolie van de mens zijn,
vormt een punt van discussie, maar op welke manier. Die
bijzonder ondoorzichtige manier van uiten van het menselijk
lichaam moet begrepen worden uit de verhouding van de
mens tot zijn lichaam (en bijvoorbeeld niet uit de
problematische 'verhouding' van de geest tot het lichaam-
ding of van de ziel tot het lichaam, van geïsoleerde entiteiten
dus). (…)
94. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
94
Lachen en wenen geven een andere kijk op de verhouding van de mens tot zijn lichaam. De vorm waarin zij zich
uiten, of die nu vol uitdrukking of zonder uitdrukking, veelzeggend of nietszeggend is, vertoont als zodanig geen
symbolisch karakter. Hoewel ze vanuit de mens worden gemotiveerd, openbaren zij zich als onbeheerste en
ongevormde uitbarstingen van het om zo te zeggen verzelfstandigde lichaam. De mens vervalt erin, hij vervalt -
in het lachen, hij laat zich vallen in het wenen. (…) En in het verlies van de beheersing over zichzelf en zijn
lichaam blijkt hij een wezen te zijn, van tegelijk boven-lichamelijke aard, dat leeft in een gespannen verhouding
tot zijn fysieke existentie, waaraan het geheel en al gebonden is. (…)
Men zag over het hoofd, dat de mens niet in een eenzinnige, maar dubbelzinnige verhouding tot zijn lichaam
staat, dat zijn existentie hem de dubbelzinnigheid van een 'lichamelijk' wezen en een wezen 'in het lichaam-ding'
oplegt, hetgeen voor zijn bestaan een werkelijke breuk betekent. Met deze gebrokenheid is de
ondoorgrondelijkheid in de verhouding van de mens tot zijn lichaam aangegeven, waar verschijnselen als lachen
en wenen op wijzen. (…) (…)
Welke aanleidingen of situaties prikkelen tot lachen? Over het algemeen gesproken die situaties die niet ernstig
zijn of niet ernstig worden genomen. Onbeantwoordbare situaties, waarin de mens zich niet oriënteren kan, (…)
waarmee hij dus niets kan aanvangen (…). Hij kan er zich niet zonder meer van losmaken, maar wordt door de
vervlochtenheid of kruising van aantrekkelijke en afstotende momenten in spanning gehouden (…). (…) de
spanning die zich in het lachen ontlaadt. Zo beantwoordt de mens het onbeantwoordbare in zijn meerzinnigheid.
(…)
Welke fundamentele trek van de normale bestaanssituatie moet onzeker zijn, wil de mens gaan wenen? (…) Hij
capituleert – voor een overmacht, waar hij niet tegenop kan. Ook in dit opzicht lijkt de situatie van het wenen
formeel op de situatie van het lachen: het gedrag stoot op de grens van alle gesteldheid, waarvoor woord en
daad, geste en gebaar tekortschieten. Hij raakt in een onbeantwoordbare situatie. Het menselijk bestaan heeft
een speelruimte nodig, om zich te kunnen ontplooien. Het wil reageren, aankopen, antwoorden. Deze
speelruimte kan hem ontnomen worden (…). Dan blijft de mens niets anders over dan op zulke onmogelijke
situaties de overeenkomstig onmogelijke antwoorden te vinden, dan wel te lachen of te wenen.
2. Tegen het vooroordeel van de dualistische opvatting
van de mens en de valse alternatieven
95. cethemawatmaaktdemens?HOOFDSTUK2
95
Welke aanleidingen of situaties prikkelen tot lachen? Over het algemeen
gesproken die situaties die niet ernstig zijn of niet ernstig worden genomen.
Onbeantwoordbare situaties, waarin de mens zich niet oriënteren kan, (…)
waarmee hij dus niets kan aanvangen (…). Hij kan er zich niet zonder meer van
losmaken, maar wordt door de vervlochtenheid of kruising van aantrekkelijke en
afstotende momenten in spanning gehouden (…). (…) de spanning die zich in het
lachen ontlaadt. Zo beantwoordt de mens het onbeantwoordbare in zijn
meerzinnigheid. (…)
Welke fundamentele trek van de normale bestaanssituatie moet onzeker zijn, wil
de mens gaan wenen? (…) Hij capituleert – voor een overmacht, waar hij niet
tegenop kan. Ook in dit opzicht lijkt de situatie van het wenen formeel op de
situatie van het lachen: het gedrag stoot op de grens van alle gesteldheid,
waarvoor woord en daad, geste en gebaar tekortschieten. Hij raakt in een
onbeantwoordbare situatie. Het menselijk bestaan heeft een speelruimte nodig,
om zich te kunnen ontplooien. Het wil reageren, aankopen, antwoorden. Deze
speelruimte kan hem ontnomen worden (…). Dan blijft de mens niets anders over
dan op zulke onmogelijke situaties de overeenkomstig onmogelijke antwoorden te
vinden, dan wel te lachen of te wenen.
DE OORSPRONG VAN LACHEN EN WENEN
1. Twee grenzen van het gedrag
p.64