1. Institut Saint- André Schooljaar 2014-2015
1050 Brussel
Leraar: K. Lauwers
Cursus Wereldoriëntatie
Eerstejaars
Naam:
Klas:
2. Doelstellingen Wereldorientatie
1Waarom het vak Wereldorientatie?
Gedurende deze vier uur per week bestuderen we de mens en
zijn manier van leven in onze regio en, vertrekkend van het
nu, doorheen de tijd. Het vak zal je helpen om de grote
uitdagingen en problemen van deze tijd beter te leren
begrijpen en wil ook “burgerzin” bijbrengen.
2 Wat ga ik leren?
De bedoeling is dat je feitenkennis i.v.m. de stedelijke en
agrarische samenleving uitgebreid wordt, maar ook dat je weet
hoe je iets moet doen. De leraar zal je dus leren hoe je
schalen maakt, afstanden berekent, syntheses maakt, maar ook
hoe je verbanden legt tussen verschillende veranderingen, hoe
je oorzaak en gevolg van een gebeurtenis achterhaalt enz.
3 Hoe moet ik leren?
Doorheen het jaar zal de leraar je verschillende vaardigheden
aanleren:
C1 Je zoekt de nodige informatie in verschillende documenten
op om antwoorden te vinden op een probleem.
C2 Je gebruikt de gevonden informatie op zulk een manier dat
je bevredigende antwoorden op de verschillende vragen vindt.
C3 Je communiceert op verschillende manieren de resultaten van
je onderzoek.
Je zult ook leren hoe je onderzoeksvragen stelt en hoe je best
reflecteert over de behaalde resultaten.
4 Hoe evalueert de leraar me?
Doorheen het schooljaar zal je kennen en kunnen zowel op
formatieve als op certificatieve manier getest worden. Die
proeven kunnen zowel mondeling als schriftelijk zijn, gepland
of niet ( de leraar mag de leerstof van de eerst voorgaande
les steeds ondervragen), individueel of in groep. Iedere
schriftelijke test moet natuurlijk verzorgd afgegeven worden!
3. Formatieve test?
De leraar zal je werk op geregelde tijdstippen in de klas
evalueren en zal ook op regelmatige tijdstippen doormiddel van
korte testen je kennen en kunnen schriftelijk testen. Dit
soort overhoringen kan je beschouwen als trainen, en is het
dus logisch dat je al eens een fout maakt. Op die manier kun
je jezelf dus verbeteren en vooruitgang maken.
Certificatieve test?
Bij Kerstmis, Pasen en juni word je certificatief getest. Als
je nu fouten maakt, is dit veel erger. Je wordt verondersteld
in het jaar geoefend te hebben wat de leraar je leerde, en
zowel de feitenkennis als de vaardigheden te beheersen. Fouten
worden hier dus eigenlijk niet meer toegestaan.
LET OP! Afwezig zijn tijdens een test betekent onverbiddelijk
een nul tenzij je afwezigheid is gerechtvaardigd door een
geldig medisch attest of een briefje van je ouders waar een
andere geldige reden op vermeld staat. Als je gerechtvaardigd
afwezig was, ga je de volgende vrijdag om 14u50 naar de
studiezaal om een inhaaltest af te leggen.
Ben ik geslaagd ?
Je slaagt voor dit vak als je op de certificatieve proef in
juni minstens 50% haalt. Niettemin moet je ook hebben
aangetoond dat je tijdens het jaar vooruitgang hebt geboekt en
je klaar bent voor de lessen WO in het tweede jaar.
Wel moet je op het einde van het jaar ook kunnen aantonen dat
je 50% hebt.
VEEL SUCCES !
Handtekening ouders:
Handtekening leerling:
4. Acht tips om de cursus Wereldoriëntatie te studeren
1 In de eerste plaats moet je de woordenschat uit het lexicon goed kennen. Op het
examen zal er geen woordenschattest zoals in het schooljaar zijn, dus als je thuis de
woordenschat wil vertalen dan doe je dat maar. Wel moet je ook voor de examens de
geleerde woordenschat goed kennen om de vragen te begrijpen en een gefundeerd
antwoord op de vragen te kunnen geven.
2 Als je de cursus studeert en er zijn sommige woorden die je niet begrijpt is dat niet
zo erg. Herlees de zin opnieuw en probeer of je hem zonder dat ene woord begrijpt. De
laatste zinnen voor – en na die zin herlezen kan je helpen om de tekst globaal wel te
begrijpen.
3 Denk er aan dat je een verschil maakt tussen belangrijke en onbelangrijke dingen. Je
hebt geleerd hoe je een samenvatting maakt, gebruik dat als je je voorbereidt op het
examen.
4 Lees aandachtig de titels en ondertitels als je begint te studeren. Zo weet je precies
wat je eigenlijk aan het studeren bent.
5 Denk er aan dat je bepaalde perioden, evoluties in stadsplannen , architectuurstijlen
enz . uit verschillende steden met elkaar moet kunnen vergelijken. Oefen dat ook als je
studeert.
6 De tijdlijn kan je helpen om op basis van de sleutelwoorden die je per thema hebt
alles nog eens te herhalen.
7 Je kunt voor jezelf een schema maken per onderdeel van wat je gestudeerd hebt. Dat
doe je dan met sleutelwoorden.
8 Studeer geen onbelangrijke datums en straatnamen.
5. A Kennismakingsinterview
Het nieuwe schooljaar begint, en niet zo maar één! Velen van
jullie zitten nu in een klas waar jullie jullie klasgenoten
nog moeten leren kennen. Dit gaan we deze les dan ook doen ……
Hieronder zie je een aantal vragen die je aan je buurman of
buurvrouw moet stellen. De antwoorden die hij of zij geeft mag
je in de juiste vakjes noteren. Je buur doet natuurlijk
hetzelfde met jou. Je moet niet alles in complete zinnen
noteren, gebruik kernwoorden! Als jullie klaar zijn mogen
jullie elkaar aan de rest van de klas voorstellen!
Naam leerling:
Leeftijd?
…………………………………………………………………………….
.
Hobby’s
………………………………………………………………………………
…
………………………………………………………………………………
…
………………………………………………………………………………
…
………………………………………………………………………………
.
Woonplaats?
…………………………………………………………………………….
Zomervakantie?
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
Vorige school?
…………………………………………………………………………….
6. Broers of zussen?
………………………………………………………………………………
Beroep ouders?
…………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………
Waarom immersie?
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
B Inleiding
B1 Wereldoriëntatie, wat is dat ?
Wereldoriëntatie = geschiedenis + aardrijkskunde in 1 cursus
Opdracht: plaats de foto's en tekeningen onder de juiste term
Geschiedenis Aardrijkskunde
1 2 3 4
7. 5 6 7 8
9 10 11
B2 Brainstormen: aan wat denk je bij het woord
Wereldoriëntatie?
We weten nu dat Wereldoriëntatie een combinatie van
geschiedenis en aardrijkskunde is, maar over welke aspecten
van onze samenleving zullen we tijdens die lessen nu praten?
Wereldoriëntatie
8. B3 Hoe moeten we het woord Wereldoriëntatie
definiëren?
1 Zich oriënteren betekent letterlijk
..............................................................
..............................................................
....................….........................................
Zich oriënteren betekent figuurlijk
..............................................................
..............................................................
....................….........................................
2 De wereld betekent letterlijk
..............................................................
..............................................................
….............................................................
De wereld betekent figuurlijk
..............................................................
..............................................................
....................….........................................
9. B4 Wat betekent dit nu precies voor de lessen ?
Dit alles betekent dat we in het eerste jaar over drie thema's
gaan leren. Die drie thema's hebben een
directe relatie met de mensen:
-Wonen
–Zich verplaatsen
–Consumeren
B 4.1 Wonen
− De verschillende types
− De inwoners= mensen
− Lokalisatie= waar?
− Klimaat, reliëf, risico's van het milieu
B 4.2 Zich verplaatsen
− De verschillende types, manieren
− Wie verplaatst zich?
− Hoeveel keer doet men dat?
− Over welke afstand verplaatst men zich?
B 4.3 Consumeren
De mensen hebben een salaris en gebruiken dit om dingen te kopen. Dit kopen en
verkopen=
handel doen.
− Type werk
− Wat kopen en verkopen? Welke producten, artikels?
− Type winkels, bureaus, werkplaatsen
− Waar zijn de winkels, bureaus, werkplaatsen
− De klanten
10. B 5 Woordenschatlijst 1
De aardrijkskunde: een vak op school waarbij je leert over
landen, plaatsen, zeeën enz.
De afstand: de ruimte tussen twee dingen of plaatsen. Bv de
afstand tussen Antwerpen en Brussel is 40km
Figuurlijk: iemand die een woord figuurlijk gebruikt, bedoelt
iets anders dan het woord eigenlijk betekent.
De geschiedenis: de historie, een vak op school waar er wordt
geleerd over dingen die vroeger gebeurd zijn.
De inwoner: iemand die woont in een bepaald dorp, stad of land.
Letterlijk: als iemand een woord gebruikt precies zoals dat
bedoeld is gebruikt die persoon dat woord letterlijk
De samenleving: de mensen die samen in een land wonen
Zich verplaatsen: circuleren
C Wonen
De leraar heeft je verteld dat we tijdens de lessen Wereldoriëntatie
het zullen hebben over “wonen”. Om de lessen over “wonen” goed te
begrijpen krijgen jullie eerst nog eens een inleiding in de
Aardrijkskunde.
C1 De aarde
C 1.1 Werelddelen en oceanen
Zie ook Exploraction 2.O K&K 16 p64-66
1/3 van de aarde= land ( continenten en eilanden)
2/3 van de aarde is water ( zee en oceanen )
Er zijn …..........werelddelen op aarde
Er zijn …..........oceanen op aarde
11. Geef de juiste naam voor de werelddelen en oceanen die je op
de kaart hierboven ziet. De cijfers stemmen overeen met een
werelddeel en de letters met een oceaan.
1………………………………………………………………………………
………
6
………………………………………………………………………………
2………………………………………………………………………………
…….
A……………………………………………………………………………
…….
3………………………………………………………………………………
………
B……………………………………………………………………………
……
4………………………………………………………………………………
…….
C……………………………………………………………………………
…….
5………………………………………………………………………………
………
D……………………………………………………………………………
……
5a
……………………………………………………………………………….
E……………………………………………………………………………
……
5b ……………………………………………………………………………..
Op welk werelddeel wonen wij?
12. ….......................................
Ken jij het verschil tussen een werelddeel en een
continent?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
C 2 Europa en de Europese Unie
Zie ook Exploraction 2.O K&K 17 p67-69
C 2.1 Europa
Europa is niet hetzelfde als de Europese Unie. Dat zal jullie
deze en volgende lessen wel duidelijk worden. We hebben het in
de eerste plaats over Europa in zijn geheel. Bekijk de kaart
en schrijf bij elk cijfer de juiste naam van het land.
1…………………………………………………………………………………
…..
25………………………………………………………………………
…….
2…………………………………………………………………………………
……
26………………………………………………………………………
……
3…………………………………………………………………………………
….
27………………………………………………………………………
……
4…………………………………………………………………………………
….
28………………………………………………………………………
….
5…………………………………………………………………………………
..
29………………………………………………………………………
…..
6…………………………………………………………………………………
….
30………………………………………………………………………
……
7…………………………………………………………………………………
..
31………………………………………………………………………
…..
8…………………………………………………………………………………
…
32………………………………………………………………………
……
15. C 2.2 De Europese Unie
De Europese Unie is een economische en politieke vereniging
van 27 landen en staten. In totaal leven 486 miljoen mensen op
4,31 miljoen km.
Korte geschiedenis van de EU:
1952:.............................................................................................................................................
…...................................................................................................................................................
1973:..............................................................................................................................................
……………………………………………………………………………………………….......
1981:..............................................................................................................................................
……………………………………………………………………………………………….......
1986:..............................................................................................................................................
………………………………………………………………………………………………….
1990:..............................................................................................................................................
………………………………………………………………………………………………......
1995:..............................................................................................................................................
……………………………………………………………………………………………….......
2004:..............................................................................................................................................
…...................................................................................................................................................
2007:..............................................................................................................................................
……………………………………………………………………………………………….......
2013: ……………………………………………………………………………………………
16. Kandidaat- lidstaten: Turkije, Macedonië, Servië, Montenegro,
Ijsland en Albanië. Ze willen ook in de EU, maar hun
kandidatuur is nog niet aanvaard.
Let op! Om deel uit te maken van de EU zijn er voorwaarden. De
belangrijkste zijn:
De rechten van de mens respecteren
Een democratie zijn
(=………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………)
C 2.3 De hoofdstad
Elk land heeft een hoofdstad. Dit is de belangrijkste stad van
het land.
Weet je ook waarom?
…..................................................................................................................................................
…..................................................................................................................................................
…..................................................................................................................................................
…..................................................................................................................................................
Neem nu een atlas, zoek en geschikte kaart en zoek de
hoofdstad van elk land van de EU.
Land Hoofdstad
1 België
2 Bulgarije
3 Cyprus
4 Denemarken
5 Duitsland
6 Estland
7 Finland
8 Frankrijk
18. C 3 België
C 3.1 Gewesten en gemeenschappen
Zie ook Exploraction 2.O K&K 18, p70-72, K&K19, p73-77
Definitie gewest:
…............................................................
.........................................................…....
..............................................................
..............................................................
Definitie gemeenschap:
….............................................................
.............................................….............
.............................................................
..........................................................
België is een federale staat. Wat betekent dit?
…...........................................................
.........…....................................................
..............................................................
......................….......................................
.............................................................
.............................................................
19. Opdracht 1 : kleur het Vlaamse gewest rood, het Waalse
gewest geel en het Brussels Hoofdstedelijke gewest oranje.
20. Opdracht 2:
-Kleur de Nederlandstalige gemeenschap rood. Taal=
-Kleur de Franstalige gemeenschap geel. Taal=
-Kleur de Duitstalige gemeenschap oranje. Taal=
21. C 3.2 Provincies
In België zijn er ….....provincies. Elke provincie heeft een
hoofdstad.
Opdracht 1
Combineer elke naam van een provincie met het juiste cijfer op
de kaart.
Provincie Cijfer op de kaart
Antwerpen
Oost- Vlaanderen
Limburg
Henegouwen
Luik
West- Vlaanderen
Waals - Brabant
Namen
Vlaams- Brabant
Luxemburg
22. Opdracht 2
Gebruik in de atlas een goede kaart en zoek voor elke
provincie de hoofdstad.
Provincie Hoofdstad
1 Henegouwen ………………………………………………………………………………………
2 West- Vlaanderen …………………………………………………………………………………….
3 Oost- Vlaanderen …………………………………………………………………………………….
4 Antwerpen …………………………………………………………………………………….
5 Limburg …………………………………………………………………………………….
6 Vlaams- Brabant …………………………………………………………………………………….
7 Waals- Brabant …………………………………………………………………………………….
8 Namen ……………………………………………………………………………………..
9 Luik ……………………………………………………………………………………..
10 Luxemburg ……………………………………………………………………………………..
23. !!! Let op : Brussels Hoofdstedelijk Gewest is geen
provincie !!!
C 3.3 Belangrijke rivieren van België
Opdracht: gebruik de juiste kaart in de atlas en zet bij
elk cijfer de juiste naam van een rivier.
25. C 3.4 België is een monarchie
België is een koninkrijk of monarchie. Dat wil zeggen dat er
in België een koning is.
De koning heeft een symbolische functie, maar ook een
politieke functie. De koning is dus een belangrijk symbool van
België voor de rest van de wereld. Voor zijn politieke
functie, werkt de koning samen met de ministers.
Wie is nu onze koning?
…...........................................................
Opdracht: Kijk naar de stamboom op de volgende bladzijde
en schrijf de naam van de verschillende koningen van België in
de goede volgorde.
In 1830 is België ontstaan.
1........................................
2........................................
3........................................
4........................................
5........................................
6........................................
26.
27. C 3.5 Woordenschatlijst 2
Aanvaarden: accepteren
Het continent: stukken land die aan elkaar vastzitten
Deel uitmaken van: een stukje zijn van iets
Het eiland: een stuk land met water er rond
De inleiding: de introductie
Geschikt: juist; als je een geschikte kaart moet zoeken moet
je een kaart zoeken die juist is om die opdracht te maken
De lidstaat: een land dat een deel van iets groter is. Bv.
België is een land in de Europese Unie= België is een lidstaat
van de Europese Unie
Overeenstemmen met: accorderen met
Het recht: iets dat je mag doen is een recht
De stamboom: een lijst van mensen die familie zijn van elkaar,
een lijst die laat zien wat de familierelaties zijn en hoe de
familie vroeger was.
De vereniging: een organisatie
De volgorde: de orde waarin mensen of dingen op elkaar volgen
De voorwaarden: de condities
Het werelddeel: elk van de zeven grote stukken land waarin de
wereld verdeeld is.
28. Conclusie
België is een land van het continent
…........................en is een land van de
EU=...............................
….....................Brussel is
de............................van België.
België heeft …..gewesten.
1............................................
2.............................................
3.............................................
België heeft …..gemeenschappen
1............................................
2.............................................
3.............................................
In België spreekt men …......... talen.
België heeft …......provincies.
− ….......in Vlaanderen
− ….......in Wallonië
In welke provincie woon jij?
……………………………………………………………………………………………………………
We hebben een koning. Ons land is dus een
…......................
Onze koning heet..........................................
29. Hoofdstuk 1: “ Wonen in een omgeving
dichtbij de school en ver van de
school”
A Inleiding
1 Situering van onze school
Onze school is gesitueerd in ……………...in de stad ……………….
Het is een gemeente van Brussel. Er zijn in totaal……..gemeenten. De
19 gemeenten moeten samenwerken op het niveau van de politiek.
Het Vlaams en het Waalse gewest hebben ook gemeenten, respectievelijk
308 in het Vlaamse gewest en 262 in het Waalse gewest.
I.I Wonen in een omgeving dichtbij de
school
30. Opdracht 1
We hebben al veel geleerd over België. Gebruik je kennis en antwoord
op de vragen hieronder.
In welk gewest is Elsene gesitueerd?
……………………………………………………………………………………………………
In welke gemeenschap is Elsene gesitueerd? Dus welke taal spreekt men
in Elsene?
……………………………………………………………………………………………………
In welke provincie is Elsene gesitueerd?
…………………………………………………………………………………………………..
Opdracht 2: de 19 gemeenten van Brussel
Kijk op de kaart hieronder en plaats het nummer van elke gemeente
naast de juiste naam. Kleur Elsene dan in het rood. Kleur de gemeente
waar jij woont in het geel. Als je niet in Brussel woont, kleur dan
niets.
Gemeente Nummer op de kaart
Koekelberg …………
Schaarbeek …………
Etterbeek …………
Elsene …………
Sint- Gillis …………
Anderlecht …………
Sint- Jans- Molenbeek …………
32. Opdracht 3:
Welke gemeenten grenzen aan Elsene? ( = gemeenten rond Elsene )
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
B Vaardigheidsoefeningen
B1 Zich oriënteren
Als we praten over “ wonen” is het natuurlijk belangrijk dat je je kunt
oriënteren. Hoe je dat kan doen lees je op de vaardigheidsfiche achteraan
de cursus. Nadat je dit samen met je leraar leest en begrijpt kun je de
oefeningen hieronder maken.
Opdracht: zoek een goede kaart van Brussel en oriënteer je. Antwoord
daarna op de volgende vragen
1 Hoe ligt St- Lambrechts- Wouwen ten opzichte van Kraainem?
….............................................................
2 Hoe ligt St- Pieters- Woluwe ten opzichte van Wezembeek-
Opppem?
….............................................................
3 Hoe ligt Ukkel ten opzichte van Etterbeek?
….............................................................
4 Hoe ligt St- Gillis ten opzichte van Ganshoren?
….............................................................
5 Hoe ligt Elsene ten opzichte van Vorst?
….............................................................
6 Hoe ligt Elsene ten opzichte van Hoeilaart?
33. ….............................................................
7 Hoe ligt Elsene ten opzichte van St- Joost- Ten - Node?
….............................................................
8 Hoe ligt Elsene ten opzichte van Anderlecht?
….............................................................
B2 Afstanden berekenen met de numerieke schaal.
Nu weet je in welke richting je van de ene naar de andere plaats
moet gaan. Het is ook interessant om te weten wat de afstand tussen
die twee plaatsen is. Hoe je dat moet doen lees je op de
vaardigheidsfiche achteraan de cursus. Als je de fiche begrijpt kan
je de oefeningen hieronder maken.
Opdracht 1: gebruik kaart 24A in je atlas en bereken met
de numerieke schaal de afstanden. Schrijf er ook bij hoe je
die berekeningen hebt gemaakt!
a)Jette en Ukkel
..............................................................
Berekening:...................................................
..............................................................
............................….................................
..............................................................
.............................................................
34. b) Kraainem en Wemmel=
..............................................................
Berekening:...................................................
..............................................................
............................….................................
..............................................................
.............................................................
c)Oudergem en Machelen
..............................................................
Berekening:...................................................
..............................................................
............................….................................
..............................................................
............................................................
d)Tervuren en Dilbeek =
..............................................................
Berekening:...................................................
..............................................................
............................….................................
..............................................................
.............................................................
35. e)Groot Bijgaarden en Linkebeek=
..............................................................
Berekening:...................................................
..............................................................
............................….................................
..............................................................
.............................................................
B3 Woordenschatlijst 3
De berekening: als je weet hoeveel iets is door te rekenen heb
je een berekening gemaakt
De gemeente: een regio waar de burgemeester de baas is.
C Een korte geschiedenis van Elsene
Een aantal leerlingen uit de klas wonen in Elsene en jullie gaan er
allemaal naar school. Leuk om dus te leren over deze gemeente. Lees
aandachtig de volgende tekst, misschien weten jullie al veel van wat er in
staat! Zoek daarna de moeilijke woorden op in de woordenschatlijst. Als je
alles begrijpt moet je de vragen onder de tekst beantwoorden!
In het begin van de 13e
eeuw is Elsene een moerassig gebied, buiten
de eerste muur rond Brussel waar een beek is. Die beek heet “
Maalbeek”. In die vallei begint er een dorp te bestaan dat de naam “
Elsene” krijgt omdat er in de buurt veel elzen groeien. De horigen
van de hertog Hendrik I wonen er, net als een aantal boeren die de
gronden van de hertog bewerken. De boeren maken in dit gebied de
moerassen droog en gaan in hutten rond de eerste van de vier vijvers
wonen ( nu bestaan er nog maar twee van die vier vijvers). Er kopen
snel meer en meer mensen rond de grote vijver wonen en de bewoners
36. bouwen een eerste kerk. Dat is de Heilige Kruiskerk (de derde versie
zie je nog altijd aan het Flageyplein staan). In 1581 wordt deze kerk
kapot gemaakt en in 1596 opnieuw gebouwd. Verder worden er twee
kastelen opgericht.
Heel belangrijk voor de vroege geschiedenis van Elsene is de abdij
van Ter Kameren. De kloosterzuster Gisela sticht op een stuk grond
naast de Maalbeek en aan de rand van het Zoniënwoud een klooster. De
abdij kent succes en krijgt een goede reputatie. Koningen zoals
Maximilien van Oostenrijk en hertogin Isabella brengen een bezoek.
Opvallend in het architecturale geheel is de gotische abdijkerk die
dateert uit de 14e
eeuw. Een bewijs dat in de 18e
eeuw belangrijke
mensen hun macht willen tonen in de architectuur zijn de tuinen die
bestaan uit vijf terrassen en die men bereikt langs een monumentale
ingang en trap. Een ander teken van architectuur als bewijs van
prestige is het ereplein gebouwd in classicistische stijl.
De woningen op dat plein imponeren ook door de perfecte verhoudingen
en de strenge symmetrie. Voor de rest blijft Elsene in de 17e
en 18e
eeuw een dorp buiten Brussel waar er in die tijd weinig prestigieuze
woningen worden gebouwd.
Van in het begin van de 19e
eeuw worden in de buurt van Elsene en
Etterbeek comfortabele landhuizen gebouwd die de zomerverblijven zijn
voor de rijke burgers uit Brussel ( = Brussel- stad). Op het einde
van die eeuw wordt een deel van de grootste van de vier vijvers
dichtgemaakt en zo begint het Heilig Kruisplein te bestaan. Er wordt
een nieuwe kerk gebouwd, op dezelfde plaats waar ook die van nu
staat. Verder worden er steeds meer nieuwe en rechte straten gemaakt
waardoor het landelijke karakter van het oude dorp verdwijnt. De
urbanisatie van Elsene is op het einde van de 19e
eeuw een feit.
Na de Eerste Wereldoorlog krijgt het Heilige Kruisplein een andere
naam, de naam die het nu nog altijd heeft: het Flageyplein. Dit is
een eerbetoon aan de burgemeester van Elsene toen, Eugène Flagey. Een
paar jaar daarvoor al worden veel eenvoudige burgerhuizen op het
plein kapotgemaakt. In de plaats komt het nieuwe radio- omroepgebouw
van het N.I.R.( …………………………………………………………………………………………).
De voorgevel van het gebouw, met zijn horizontale lijnen en zijn gele
baksteen, wordt een voorbeeld voor andere gebouwen op het plein.
Juist voor en juist na de Tweede Wereldoorlog worden op en rond het
plein de eerste appartementsgebouwen gemaakt. Alle architecten
respecteren ook in de jaren ’60 nog het reglement van het
gemeentebestuur dat er op en rond het plein in ongeveer dezelfde
stijl moet gebouwd worden( het N.I.R.- gebouw is dus het voorbeeld).
Daardoor verliest Elsene definitief haar landelijk karakter. Elsene
is vandaag een gemeente van ongeveer 630 hectare die bijna 80 000
inwoners heeft.
37. C1 Vragen
1)Wat weet je over Elsene in de 13e
eeuw? Vertel kort.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
2) Hoe wordt Elsene in de volgende eeuwen snel groter?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
3) Welk gebouw is belangrijk voor de vroege geschiedenis van Elsene?
Zeg kort wat je daarover weet.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
4) Een deel van dat gebouw dat later geconstrueerd wordt is een
bewijs dat architectuur dikwijls ook een manier is om het prestige
van een persoon te tonen. Leg uit!
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
38. 5) Wat weet je over de kenmerken van het Classicisme?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
6) Waarom is de urbanisatie van Elsene op het einde van de 19e
eeuw
een feit? Leg kort uit.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
7) Na de Eerste Wereldoorlog zijn twee tendenzen belangrijk voor de
evolutie van Elsene. Welke zijn dat? Wat weet je daarover?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
39. C2 Woordenschatlijst 4
De abdij: een oud gebouw waar religieuzen samenwonen
De beek: een smalle rivier die niet diep is. Er is weinig water in.
Bewerken: iets veranderen om het juist te maken voor iets
De buurt: een deel van een stad of een dorp
Dichtmaken: zorgen dat het gat of een opening er niet meer is
Het dorp: een kleine plaats waar mensen wonen, winkels zijn enz.
Het eerbetoon: een foto, feest, lied, sculptuur enz. die mensen maken
om te tonen dat ze iemand appreciëren
De els: een soort boom
Het gebied: een regio
De hertog: een man in de hiërarchie van de adel. Eerst heb je de
koning, de prins, dan de graaf en dan de hertog. Een vrouw is een
hertogin
De horige: een slaaf uit de Middeleeuwen
De hut: een heel simpel huisje dat gemaakt is van bv. takken
De ingang: de plaats waar je een gebouw binnen gaat
Het kasteel: een groot en sterk gebouw uit de Middeleeuwen dat mensen
beschermde als er conflicten waren
De kerk: een gebouw waar christenen samenkomen om te zingen, te
bidden enz.
Het klooster: een gebouw waar religieuzen samenwonen
Landelijk: ruraal
40. Het landhuis: een groot huis op het platteland ( dikwijls in de
natuur)
De macht: de kracht om iets te doen, de impact die je op mensen hebt.
Als je zegt wat de mensen moeten doen en ze doen dat ook heb je
macht.
Het moeras: een gebied waar de grond zo nat is dat je er in kunt
wegzakken.
Moerassig: een regio waar veel moerassen zijn is moerassig
Het omroepgebouw: het bebouw waar een organisatie is die programma’s
maakt voor radio en televisie
Oprichten: iets beginnen, iets creëren
De rand: de periferie, ver van het centrum
Streng: strikt
De tuin: een stuk grond, meestal bij een huis, waar mensen bloemen en
planten laten groeien
De urbanisatie: als de rurale regio rond een stad ook een deel van de
stad wordt en ook een urbaan karakter krijgt spreken we van
urbanisatie. De stad wordt dus groter en groter.
De vallei: een stuk tussen twee bergen dat veel lager is dan de
bergen noemt men een vallei. Een breed dal.
De verhouding: de manier waarop dingen met elkaar te maken hebben
De vijver: een kleine waterplas in de tuin of in een park
Het zomerverblijf: een huis dat mensen hebben om bv alleen in de
zomer te wonen
41. D Overzicht van de belangrijkste architectuur in
Elsene sinds 1875
Lees aandachtig de tekst en leg de moeilijke woorden uit in de lijst op
het. Lees daarna de tekst opnieuw, zoek de verschillende kenmerken van de
architectuurstijlen en schrijf ze in de kolommen onder de tekst.
Op het einde van de 19e
eeuw worden rond de vijvers van Elsene nieuwe
woonwijken gebouwd. De Brusselse Bourgeoisie bouwt hier rijwoningen
in de verschillende stijlen die in die periode in de mode zijn. De
architectuur uit de 19e
eeuw wordt gekenmerkt door haar liefde voor
stijlen uit het verleden. Eén van die stijlen is het Neo-
Classicisme. Een voorbeeld daarvan is de pastorie van de Heilige
Kruiskerk in de Alfons de Wittestraat op nummer 24 ( zie afbeelding
1). Deze stijl is geïnspireerd door de Griekse en Romeinse kunst.
Andere kenmerken zijn de “ puurheid” en het gebruik van zuilen zoals
in de klassieke tempels. Een andere belangrijke stijl van de
architectuur uit de 19e
eeuw is de Neo- gotiek. Die wordt vooral
gebruikt in religieuze gebouwen ( zie illustratie 2). Typische voor
die Neogotiek is het gebruik van spitsbogen, hoge glasramen en
roosvensters. Het dubbelhuis op de Renbaanlaan nr. 24-26 is daar een
goed voorbeeld van ( zie afbeelding nr. 3). Tijdens de tweede helft
van de 19e
eeuw wordt het Eclectisme belangrijk. Het combineert de
kenmerken van verschillende architecturale stijlen uit het verleden,
maar gebruikt ook nieuwe technieken zoals gietijzer. Typisch zijn de
spitsbogen, de hoge ramen in lood, de zuilen, de overdreven
decoratieve elementen, veel beweging in de gebouwen en het gebrek aan
verfijning.
Typische voorbeelden hiervan vind je op de Renbaanlaan van nr. 28 tot
36 ( zie illustratie nr. 4). Vanaf het begin van de 20ste
eeuw tot aan
de Tweede Wereldoorlog worden de “ neo”- stijlen vervangen door de “
Beaux-Arts”-stijl ( zie afbeelding nr. 5). Die stijl lijkt opnieuw op
het Classicisme. Conform de regels van die stijl wordt natuursteen
gebruikt om de gebouwen te maken en wordt de monumentaliteit van de
gebouwen benadrukt door de rotonde, waar dikwijls ook een koepel op
staat. Andere kenmerken zijn brede trappen, de wijde bogen en de
symmetrie. En voorbeeld daarvan is het huis “ La Tourelle” in de
42. Guillaume Macaustraat op nr. 4 ( zie illustratie 6). Daarnaast heb je
natuurlijk ook de “Art- Nouveau”- stijl. Die stijl combineert geen
kenmerken meer van architectuurstijlen uit het verleden maar probeert
een volledig nieuwe vormentaal uit te vinden ( zie illustratie 7).
Typerend voor deze stijl zijn asymmetrie, veel beweging in het
gebouw, sierlijk gebogen vormen en er wordt veel ijzer gebruikt.
Een typisch huis in die stijl vind je in de Dalstraat op nr. 32 ( zie
afbeelding nr. 8).
Na de Eerste Wereldoorlog komt er opnieuw een verandering in de
architectuur. De belangrijkste stijl is nu “ Art Deco”. Typisch zijn
de onversierde, simpele vormen en de rechte, hoekige lijnen. Veel
appartementsgebouwen rond de vijvers zijn in die stijl gemaakt. Zo is
er het gebouw op de hoek van de Géo Bernierlaan en de Klauwaertslaan
( zie illustratie nr. 9). Ook het gebouw van het Nationale Instituut
voor de Radio-omroep op het Flageyplein is typisch Art Déco( zie
illustratie nr. 10). Na de Art Déco komt het Modernisme en die stijl
stopt resoluut met het versieren van de gebouwen. Andere kenmerken
van die stijl zijn de gladde afwerking en de simpele vormen. De “
Akarova- zaal” op de Renbaanlaan nr. 72 is daar een typisch voorbeeld
van.
D1 Woordenschatlijst 5
De afwerking: iets dat zorgt dat iets helemaal klaar is heet de
afwerking
De boog: een ronde opening in een gebouw langs waar je het gebouw in
kunt gaan
Het gebrek: het mankement, als iets er niet is en dat is eigenlijk
nodig dan is dat een gebrek
Glad: op iets dat glad is, is het gemakkelijk om te glijden. Niet
ruw.
Het glasraam/ raam in lood: een raam waarbij het glas allerlei
motieven en kleuren heeft.
Het gietijzer: ijzer dat zo warm gemaakt is dat er allerlei motieven,
figuren in gemaakt zijn. Het wordt vaak gebruikt om balkons mee te
decoreren.
Hoekig: niet rond, met een punt.
De koepel: een rond deel van een dak.
43. De natuursteen: een specifiek soort steen; vaak wordt het in grote
stukken gebruikt en heeft het een blauwe of grijze kleur.
De pastorie: het huis waar de pastoor woont
Puurheid: alleen de het belangrijkste, de essentie. Zonder de
decoratie.
De rijwoning: een huis in een rij van andere huizen. Ze staan direct
tegen elkaar.
De rotonde: een ronde weg op een kruispunt ( de plaats waar
verschillende wegen samenkomen en elkaar snijden)
De spitsboog: een boog die eindigt in een punt
De symmetrie: als iets aan de ene kant precies hetzelfde is als aan
de andere kant spreekt men van symmetrie
De verfijning: als men iets beter maakt door ook de details beter te
maken spreekt men van de verfijning
Het verleden: vroeger
Versieren: decoreren
De vormentaal: sentimenten exprimeren door een gebouw in specifieke
vormen te maken
De woonwijk: een buurt van een stad of dorp met veel huizen om in te
wonen.
De zuil: een dikke paal van steen waar een deel van het gebouw op
steunt
45. E Open ruimte – bebouwde ruimte
De leraar heeft met jullie over geschiedenis van Elsene en de
verschillende architectuurstijlen in die gemeente gepraat. Er zijn
veel gebouwen in Elsene, maar er zijn ook ‘ groene’ plaatsen. Er is
dus bebouwde ruimte, maar ook open ruimte. Probeer de twee termen met
je eigen woorden uit te leggen.
Bebouwde ruimte:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Open ruimte:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Opdracht
Kleur de afbeeldingen: open ruimte in het groen en bebouwde ruimte in
het rood.
a
46. b
c
d
F Soorten bebouwing
Jullie zien natuurlijk allemaal dat je in een bebouwde ruimte
verschillende soorten bebouwing hebt. Denk eens aan de huizen rond de
school en gebouwen rond de school. Hoe zijn die woningen en andere
gebouwen?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
47. Er zijn in totaal 3 soorten bebouwing:
1 Aaneengesloten bebouwing:
…………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………….
2 Gegroepeerde bebouwing:
…………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………….
3 Verspreide bebouwing:
…………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………….
Welke soort bebouwing vinden we vooral rond onze school?
……………………………………………………………………………………………………………..
Welke soort bebouwing is onze school?
…………………………………………………………………………………………………………….
Opdracht
Schrijf onder elke foto de juiste soort bebouwing.
1
2
………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………….
49. 9
………………………………………………………………………….
10 ………………………………………………………….
G Soort bewoning: onderzoeksmethode
De soort bebouwing is heel belangrijk. We kunnen de bebouwing, maar
ook de oppervlakte en het centrum analyseren. Zo kunnen we weten in
welke soort bewoning we wonen of naar school gaan. De soorten
bewoning kan bijvoorbeeld een stad of een dorp zijn. Gebruik de tabel
hieronder om je te helpen.
50. Oefeningen
Analyseer de foto’s hieronder en vul in aan de hand van de tabel.
Foto 1: soort bebouwing: ……………………………………….
oppervlak: ………………………………………………
centrum: ………………………………………………..
bewoning: ………………………………………………
Foto 2: soort bebouwing: ……………………………………….
oppervlak: ………………………………………………
centrum: ………………………………………………..
bewoning: ………………………………………………
Foto 3: soort bebouwing: ……………………………………….
oppervlak: ………………………………………………
centrum: ………………………………………………..
bewoning: ………………………………………………
52. 5
We gaan nu dezelfde oefening toepassen op de gemeente Elsene.
soort bebouwing: …………………………………………………………………………………………………………………………………………
oppervlak: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
centrum: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
bewoning: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Conclusie: ………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………..
G Het stedelijk landschap: de verschillende delen van een
stad.
Landschap: stuk land dat je in één blik kan zien
Stedelijk: van de stad
53. We merken dus dat Elsene een deel is van de stad Brussel. Brussel,
maar ook andere steden, bestaan uit verschillende delen. Deze
verschillende delen samen vormen het “ Stedelijk leefcomplex”.
Hieronder zie je een model van het Stedelijk leefcomplex en al de
verschillende delen met elk een specifieke naam.
Nu vind je de definities van de verschillende delen ….
1 De stadskern:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
2 De stadswijk:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
De stadskern+ de stadswijk= ……………………………………………………………………………
3 De stadsrand:
……………………………………………………………………………………………………………..
54. …………………………………………………………………………………………………………….
De kernstad + de stadsrand= ……………………………………………………………………………..
De agglomeratie vormt de ……………………………………………………………………………….
4 De banlieu:
……………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………….
Agglomeratie + banlieu= …………………………………………………………………………………
De banlieu vormt de ………………………………………………………………………………………
5 De forenzen woonzone:
……………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………….
Stadsgewest + forenzen woonzone= ………………………………………………………………………
In de forenzenzone zijn er veel……………………………………………………………………………
Elk deel van de stad heeft een aantal kenmerken ( karakteristieken).
Denk eens na, welke gebouwen vind je in welke zone terug?
55. Stadskern Stadswijk Stadsrand Banlieue Forenzen-
woonzone
In welk deel van de stad kunnen we Elsene plaatsen en waarom?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
H Functies van gebouwen
H1 Functies van gebouwen
Gebouwen hebben een specifieke functie. Je kunt de functie van een
gebouw zien aan de gevel. Verschillende gebouwen naast elkaar in 1
zone kunnen dezelfde functie hebben.
Er zijn 6 verschillende functies:
59. H2 Functies van gebouwen in Elsene
Opdracht: bekijk eerst het videofragment “ Vijvers van Elsene” en
vertel wat je gezien hebt. Lees eerst aandachtig de woordenschatlijst
hieronder zodat je het fragment goed begrijpt!
Woordenschatlijst 6
Aangenaam: leuk, plezierig
De heimwee: als je echt heel graag thuis wil zijn terwijl je ergens
anders bent heb je heimwee
In het oog springen: opvallen, iets dat je tussen andere dingen snel
zal zien
Kosmopolitisch: een kosmopolitische stad is een stad waar veel
nationaliteiten wonen en waar veel gedaan wordt om dat multiculturele
karakter te valideren
Ontdekken: de kwaliteiten van iets of iemand zien, iets vinden wat
nog niet bekend was
Pal: pal in het centrum is midden in het centrum
Verpozen: rusten
De voorbijganger: mensen die ergens voorbij komen zijn voorbijgangers
De waterpartij: iets dat bestaat uit water
60. Elsene kan men verdelen in een aantal wijken. Hier zijn de wijken
verdeeld op basis van de functies van de gebouwen, maar ook het
sociaaleconomische aspect is belangrijk voor de indeling van de
wijken. Elsene is een woongemeente, maar ook een handels- en
dienstengemeente. Dat wil zeggen dat:
-veel mensen wonen in Elsene. Veel gebouwen hebben
een…………………functie
-er zijn ook veel winkels. De gebouwen hebben een ……………functie.
-er zijn ook de universiteiten ULB en VUB, de architectuurschool “
La Cambre” , bibliotheken, postkantoren.
De gebouwen hebben een ………………………………..functie.
In Elsene zijn er 7 wijken:
a) Naamsepoort en Gulden- Vlieslaan: de grote reclamepanelen en
luxueuze handelszaken tonen dat deze buurt één van de drukste
handels- en uitgaanswijken is van het Brusselse Hoofdstedelijke
Gewest.
b) Matonge: dit is een populair winkel- en uitgaanscentrum voor
zwarte Afrikaanse immigranten. Toch is de wijk niet unicultureel
want er zijn ook Indische en Pakistaanse winkeltjes.
c) Sint- Bonifatiuskerk en omgeving: de uitgaanswijk rond de kerk
trekt vooral jongeren, studenten en mensen uit het artistieke
milieu aan.
d) Flageyplein en vijvers van Elsene: rond 1900 en de periode
tussen de twee wereldoorlogen was dit een rijke wijk. Het oude
gebouw van het Nationale Instituut voor de Radio- omroep is
veranderd in een modieus cultureel centrum. Op het Flageyplein is
ook de architectuurschool “ La Cambre”. In deze wijk wonen erg
veel Portugezen.
e) Fernand Cocqplein: ook deze buurt evolueert naar een modieuze
wijk waar de jongeren uitgaan.
f) Kasteleinsplein en Baljuwstraat: de ambachtelijke winkeltjes,
de kruidenierszaken, de boekhandels en de modieuze restaurants van
de wijk worden vooral gefrequenteerd door een Franstalig publiek.
g) Quartier Latin: de wijk heeft een druk studentenleven. Dat zie
je aan de photocopy shops, bars en restaurants en heeft haar naam
omdat de ULB dichtbij is. De naam wijst naar het Latijn en dus ook
de kennis van talen.
61. In welke wijk is onze school gesitueerd?
……………………………………………………………………………………………………..
I Conclusie
a) Onze school is in Elsene. Elsene is één van de …… gemeenten
van
……………………………………………………………………………………………
In Elsene is er open ruimte ( bv ………………………………………….) en bebouwde
ruimte
( bv……………………………………….).
Er zijn ……..soorten bebouwing:
1…………………………………
2…………………………………
3…………………………………
Er is in Elsene vooral ………………………………bebouwing.
Het Stedelijk leefcomplex:
1………………………………………
2…………………………………….
1+2 = ……………………………...........................
3…………………………………….
1+2+3= ……………………………………………
4…………………………………….
1+2+3+4=…………………………………………
5………………………….
1+2+3+4+5= ……………………………………………………
62. Elsene is gesitueerd in een specifiek deel van de stad:
…………………………………………………………..
Gebouwen hebben een functie. Er zijn ……..functies:
1………………………………………………………
2………………………………………………………
3………………………………………………………
4………………………………………………………
5………………………………………………………
6………………………………………………………
b) Woordenschatlijst 7
Het ambacht: een beroep (job) waarbij je iets alleen maar met je
handen maakt
Het aspect: een stukje of één kant van een ding
De bebouwing: alles wat ergens gebouwd is
De dienst: een bibliotheek, ziekenhuis, de politie/ brandweer enz.
zijn diensten
De handel: het kopen en verkopen van producten
De immigrant: een persoon die van een ander land naar hier komt om te
wonen/ werken
De indeling: als je iets in stukken/ categorieën verdeelt is dat een
in deling
De oppervlakte: een ruimte die een specifieke plaats inneemt. Wordt
gemeten in m2
De ruimte: een plaats
Uitgaan: op café, naar een feest of een discotheek gaan
Het verkeer: auto’s, vrachtwagens, schepen/boten, bussen, trams enz.
samen is het verkeer
De wijk: een stuk van een dorp of stad
63. Vaardigheidsfiche 1: zich oriënteren
Zie ook Exploraction 2.O K&K 9 p 29-31
Jullie hebben geleerd dat Wereldoriëntatie een combinatie is van
geschiedenis en aardrijkskunde. Essentieel bij aardrijkskunde is
natuurlijk dat je je kunt oriënteren… dat kan je op verschillende
manieren.
A De windroos
De windroos heeft vier hoofdpunten: dat zijn de vier
windstreken
N= ….....................................
De zon komt hier niet
O= ….....................................
De zon komt op in het O
Z=...........................................
De zon gaar onder in het W
W=..........................................
Daarnaast zijn er vier tussenwindrichtingen
NO=..........................................
ZO= …......................................
ZW=..........................................
NW=..........................................
Verder heeft een windroos ook acht secundaire
tussenwindstreken: 1)noordnoordoosten 2)oostnoordoosten
3)oostzuidoosten 4)zuidzuidoosten 5)zuidzuidwesten 6)westzuidwesten
7)westnoordwesten 8)noordnoordwesten
64. B Het kompas
Je vindt de windroos ook terug op een kompas. Met een kompas
kan je je gemakkelijk oriënteren in de natuur. De grote
( rode) pijl wijst altijd naar het N.
C De zon
De zon komt altijd op in het oosten, om 12u is de zon in het
zuiden en de zon gaat altijd onder in het westen. De zon komt
nooit in het noorden.
We onthouden de volgorde van de windstreken het best in
wijzerzin:
NOORD- OOST- ZUID – WEST
Of zoals iemand ooit zei: Nooit Oorlog Zonder Wapens
65. Vaardigheidsfiche 2: afstanden
berekenen
Zie ook Exploraction 2.O K&K11 p 35-38
Om de afstand tussen twee plaatsen te berekenen hebben we natuurlijk
een schaal nodig. Eerst zal de leraar daar wat meer uitleg over
geven.
De schaal
Er zijn twee soorten schalen, de lineaire en de numerieke,
maar wij zullen alleen met de numerieke
schaal werken.
a)De numerieke schaal
1/10000 of 1: 10000
Wat wil dit zeggen?
….............................................................
..............................................................
….............................................................
..............................................................
1/25000 of 1:25000
Wat wil dit zeggen?
….............................................................
..............................................................
….............................................................
..............................................................
b) Als we de schaal van de kaart gevonden hebben, meten we de
afstand tussen plaats a en b op de kaart
66. c) Als we die afstand hebben gevonden, kunnen we een
berekening zoals hieronder maken
Vb. De schaal is 1/100 000 en de afstand tussen a en b is 5cm
Berekening: De schaal is 1/100 000, dat wil zeggen dat 1cm op
de kaart 100 000 cm in de werkelijkheid is of 1km
Op de kaart is de afstand 5cm dus:
5cm X 100 000 = 500 000 cm
500 000 cm in werkelijkheid is 5 km
b) Woordenschatlijst 8
De afstand: de ruimte tussen twee dingen of plaatsen.
Uitgedrukt in mm, cm, m, km
Het kompas: een voorwerp met een wijzer die altijd naar het
noorden wijst, zodat je kunt zien waar je bent en welke
richting je uit moet gaan
De schaal: iets waarmee je een verhouding laat zien. Als een
kaart een schaal van 1:100.000 heeft wil dat zeggen dat 1
centimeter op de kaart 100.000 cm in de realiteit heeft.
De werkelijkheid: de realiteit
De wijzer: een dun staafje op bv. een klok, dat zegt hoe laat
het is.
67. Hoofdstuk II: “Wonen in een omgeving
ver van de school”
A Wonen vroeger en nu
Vroeger woonden de mensen anders dan nu. De stad was anders, de
straten waren anders en de huizen waren anders. Bekijk de foto’s
hieronder goed en zeg welke woningen recent zijn en welke in de
Middeleeuwen gemaakt zijn.
1 2
………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………….
3 4
……………………………………………………… ……………………………………………………………..
68. 5 6
…………………………………………………………… …………………………………………………………………………………
7 8
……………………………………………………………. …………………………………………………………………………
B Situering van Beersel
We hebben gezien dat de woningen niet altijd zoals nu waren. We gaan
nu kijken naar de manier van wonen in de Middeleeuwen. Om dat te doen
kiest de leraar de gemeente Beersel.
Maar... weten jullie wel waar Beersel is? Om een gemeente te kunnen
situeren moet je natuurlijk geografische kaarten kunnen begrijpen.
Ook moet je op een goede manier kunnen werken met de atlas. Op de
vaardigheidsfiches op het einde van dit hoofdstuk lees je hoe je dat
moet doen. Als je die fiches begrijpt kan je de oefeningen hieronder
maken.
69. B 1 Vaardigheidsoefeningen
B 1.1 Het gebruik van de atlas
Bekijk aandachtig het onderwerp dat je moet zoeken in je atlas. Vertel of
je de inhoudstafel of het register hebt gebruikt en geef het nummer van de
kaart waarop je de juiste informatie vindt.
Onderwerp Inhoudstafel-
register
Kaartnummer
Brussel
Hoofdstedelijk Gewest
Urbanisatie-
hiërarchie Belgische
Gemeenten
Sint-Genesius- Rode
Forensisme in België
Haren
Jaarlijkse neerslag
in Europa
De plantengroei in de
VS
Neerslag in België
B 1. 2 Een legende lezen
Bekijk kaarten 25A, 34B en 40A in jouw atlas aandachtig en teken de legendes voor de
volgende:
Onderwerp Symbool
De bebouwing
De goed
uitgeruste
regionale stad
70. Het wegennet
De kleine stad
De groene ruimte
De kanaalzone
De afhankelijke
regionale steden
De hoofdwaterweg
De rivier- en
beekvallei
De zeehaven
Opdracht:
Nu je met de atlas kan werken en de verschillende kaarten
begrijpt kan je de volgende opdracht maken.
Analyseer de kaarten en antwoord op de vragen.
Beersel ligt ten ……………………………………………..van Elsene.
In welke provincie ligt Beersel ? ………………………………………
In welk gewest ligt Beersel ? ………………………………………….
In welke gemeenschap ligt Beersel ? …………………………………
71. Welke taal spreekt men in Beersel ? ………………………………….
C Geschiedenis van Beersel
Kijk naar deze foto’s . Wat zie je? Met welke periode kan je
deze foto’s associëren?
……………………………………………………………………………………………………….
72. De kasteelfeesten van Beersel: show van ridders
kasteel van Beersel
De Middeleeuwen ( ………..- …………) was een belangrijke periode voor de
streek van Beersel.
Een mooi souvenir uit deze periode is het mooie kasteel van Beersel.
Het kasteel van Beersel is een waterburcht, een kasteel omgeven door
water. Het is één van de best bewaarde kastelen van ons land.
Het kasteel ziet eruit zoals in de 15e
eeuw. Er zijn geen
verbouwingen gebeurd. Als je dus het kasteel bezoekt, voel je
onmiddellijk het leven uit de Middeleeuwen. Men bouwde het kasteel
tussen 1300 en 1310 als verdedigingspost van Brussel. In 1489
verbouwde men het kasteel omdat Brusselaars het kapot maakten en er
dingen stalen omdat ze tegen keizer Maximiliaan waren. Keizer
Maximiliaan nam wraak en verplichtte de Brusselaars het kasteel te
herstellen. De vijanden konden de burcht moeilijk aanvallen omdat er
grachten rond waren en veel moerassen in de buurt. Verder heeft het
kasteel hoge muren met schietgaten, 3 grote ronde torens en een
ophaalbrug. Dit is een klassiek patroon voor kastelen uit deze
periode.
In de 20e
eeuw restaureerde de gemeente Beersel het kasteel een
beetje. Vandaag is het een mooie bezoekplaats en een fantastisch
voorbeeld van het leven van ridders en prinsessen uit de
Middeleeuwen. Elk jaar worden in het kasteel zelf de Beerselse
kasteelfeesten georganiseerd. Alle kinderen mogen zich verkleden in
ridders, tovenaars, prinsen, prinsessen, heksen en andere personages
uit de Middeleeuwen. Lokale ambachten ( met de handen werken)
73. verkopen hun producten op standjes. Verder zijn er ook oude
volksspelen en optredens.
C2 Woordenschatlijst 8
De afhankelijk regionale stad: een stad die alleen in de regio impact
heeft op het economische, sociale, culturele leven en waar niet alles
is. Ze heeft in een grotere stad in de regio nodig waar de mensen
bepaalde dingen kunnen doen.
De burcht: een oud en sterk gebouw met dikke muren
De deelgemeente: een stukje van een gemeente
De goed uitgeruste regionale stad: een stad die alleen in de regio
impact heeft op het economische, sociale, culturele leven waar het
meeste dat de mensen nodig hebben wel is. Het is maar voor sommige
dingen dat de inwoners naar een grotere stad in de regio moeten gaan.
De gracht: een smalle, door de mensen gemaakte rivier in of rond de
stad.
De inhoudstafel: een lijst met thema’s die je in een boek vindt met
de pagina erbij geschreven waar precies je er informatie over vindt.
De neerslag: alles wat uit de lucht valt: regen, sneeuw enz.
Omgeven zijn door: als er water rond alle kanten van de stad is, dan
is de stad omgeven door water
De omgeving: de regio
Het optreden: de voorstelling van een theaterstuk, een concert
Het register: de lijst van plaatsen, namen enz. achteraan in een boek
De rivier: een brede stroom die door de natuur gemaakt is en die
water naar de zee brengt.
Het schietgat: een heel smal gat in een kasteel waar soldaten alleen
hun wapen kunnen doorsteken
De vallei: een lager deel tussen twee bergen, heuvels
De verdedigingspost: een sterke constructie die gemaakt is om een
land, regio, stad enz. te verdedigen.
74. De waterburcht: een oud en sterk gebouw met dikke muren waar water
rond is.
Opdracht:
Duid aan op de foto’s hieronder:
hoge muren- toren- schietgat- moeras en gracht- ophaalbrug
75. D Het leven op het kasteel
De kastelen hebben niet dezelfde grootte. Hoe rijker de adel, hoe
groter het kasteel. De koning heeft natuurlijk het mooiste en het
grootste kasteel. Bekijk ook eerst eens de volgende video. Lees eerst wel
de moeilijke woorden om het fragment volledig te begrijpen!
Woordenschatlijst 9
Beschuldigen: zeggen dat je iets fout gedaan hebt. Je wordt dan ook
vaak gesanctioneerd
Handwerken: iets borduren, kleren, sjaals enz. maken met de handen
Recht spreken: beslissen of iemand schuldig is of niet en zeggen
welke sanctie die persoon daarvoor krijgt
Opdracht 1
Analyseer de evolutie van de kastelen. Let op de materialen, bouw en
structuur.
77. Opdracht 2
Hieronder zie je een tekening van het dagelijkse leven en de activiteiten
van koning en adel. Elke verdieping van de donjon heeft specifieke
activiteiten of een specifieke functie. Welke? Schrijf ze naast elke
verdieping!
78. D2 Leven op het platteland
D2.1 De huizen
De huizen zijn rond de kerk verspreid of gegroepeerd. Ze
vormen een dorp. Ze hebben een specifieke bouw en vorm. Ze
zijn niet zoals in de stad.
Wie woont hier?
……………….
Opdracht
Analyseer de tekening. Wat kan je zeggen over de bouw en de
materialen gebruikt voor huizen op het
platteland?
80. Kijk naar de foto’s van de steden in de Middeleeuwen en lees
de documenten aandachtig. Zoek de moeilijke woorden uit die
documenten op en verklaar ze in de lijst achteraan de het
hoofdstuk. Vul daarna de comparatieve tabel onder de
illustraties in.
Doc 1. Huizen van de armen uit de
Middeleeuwen
Doc 2. Huizen van de rijken uit de
Middeleeuwen
De huizen van de armen waren heel
eenvoudige huizen. Ze waren gemaakt
uit hout en torchis en ze hadden een
rieten dak. Dat zorgde natuurlijk voor
groot brandgevaar. In de ramen was er
geen glas, maar er waren wel luiken. De
huizen hadden vaak maar 1 of 2 kamers
en een kleine zolder. Sommigen hadden
een werkplaats op het gelijkvloers. Het
toilet was buiten. Vaak stonden die
huisjes aan de rand van de stad of op
het einde van doodlopende straten. De
mensen die er in woonden hadden geen
geld om de huizen goed te onderhouden.
De huizen van de rijken waren veel
groter en uit beter materiaal gemaakt. Na
een tijdje gebruikten ze al veel steen
voor de bouw van hun woning. Zij
hadden glas in de ramen en het toilet
was binnen. Die huizen hadden
verschillende functies: een residentiële
en een commerciële functie. Op het
gelijkvloers was er vaak een ruimte waar
de winkel was. De hogere verdiepingen
waren alleen om in te wonen. Die huizen
stonden vaak in het centrum van de stad.
81. Uitdaging 3: Woning in de Middeleeuwen
Lees aandachtig onderstaande tekst en probeer hem te begrijpen!
Huizen van de armen Huizen van de rijken
Materiaal
………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………
………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………
Materiaal
………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………
……………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………
Bouw
…………………………………………………………………………
……………………………………………………………………….
……………………………………………………………………..
……………………………………………………………………….
…………………………………………………………………….
Bouw
………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………
……………………………………………………………………….
………………………………………………………………………..
82. E Het landschap analyseren
We hebben nu gepraat over wonen in een stad en in een dorp.
Beiden zijn in een specifiek landschap. Er zijn verschillende
soorten landschappen. Die hebben allemaal specifieke
kenmerken. Bekijk nu de tabel hieronder aandachtig. Als je die
begrijpt kan je de onderstaande opdracht maken.
Landschap
Elementen die door
natuurlijke krachten(zon,
aarde) gemaakt zijn. Stenen,
rotsen, planten, rivieren.
83. Natuurlijke elementen
Geen impact
van de mens.
Alles is
origineel.
Woestijnen,
oerwouden,
poolijs.
1 Natuurlijk
Landschap
Landelijk
landschap
Opdracht 1: Bekijk aandachtig de illustraties hieronder
en zeg welk soort landschap je ziet.
1
Elementen die door de mens
zijn gemaakt. Huizen, wegen,
kanalen, akkers.
Menselijke elementen
De impact van
de mens is
heel groot.
Niets is
origineel.
Geplante
bossen,
grasvlakten.
Een kleine impact van de
mens. Je ziet nog
duidelijk het originele
landschap. De mens heeft
het een beetje gemaakt of
helpt om het
intact te houden.
Duingebieden,
heidegebieden.
3Cultuurlandschap
2 Half natuurlijk
landschap
De ruimte wordt bezet door
Toeristische
infrastructuur
Bebouwing
en
verkeers
wegen
Toeristisch
landschap
85. We merken dus onmiddellijk dat het landschap van Beersel heel
anders is dan het landschap van Elsene. In Elsene hebben we
het over een “ stedelijk landschap “. Hoe heet het landschap
hier in Beersel? Kijk goed naar de illustraties hieronder.
Centrum van Beersel
Alsemberg
Beersel
Dworp
87. Onderhouden: zorgen dat iets intact en proper blijft
Het poolijs: het ijs op de Zuid- en Noordpool
Het riet: een plant die in het water groeit op plaatsen waar
het niet diep is
De rots: een grote, dikke steen, meestal in een gebergte
Torchis: een mix van steentjes, modder en stro
De verdieping: de étage
De woestijn: een hele warme regio met alleen maar zand omdat
er geen bomen en planten kunnen groeien
De zolder: een plaats in een huis juist onder het dak
88. Vaardigheidsfiche 3: de kaart
Zie ook Exploraction 2.O K&K4 p 17-18, K&K11 p 35-38, K&K12
p39-40
A De topografische kaart
Een kaart is een verticale en verkleinde tekening van het
landschap.
Een topografische kaart geeft het landschap weer met heel veel
landschapselementen (= Alle elementen van een landschap, wat
je ziet als je door het raam kijkt.
Bij een kaart horen:
1) …………………………………………………………………………………………………………………..
2) ……………………………………………………………………………………………………………………
3) ………………………………………………………………………………………………………………….
De tekens van een kaart
Wat vinden we terug op een topografische kaart en wat betekent
dat?
• Punten : kerken, huizen, torens, gebouwen, bomen,…
• Lijnen: autowegen, spoorwegen, rivieren, …
• Vlakken: Weiden, akkers, bossen, industrieterreinen,
vliegvelden…
89. De legende
De betekenis van de punten, lijnen en vlakken wordt duidelijk
in een legende.
Legende = lijst met de verklaring van de symbolen of kleuren
van een kaart of een figuur
In de legende is de kleur belangrijk.
Blauw: water
Groen: bossen, boomgaarden…
Rood: wegen
Het raster
Wat is de functie van een raster?
….............................................................
..........................................…...................
..............................................................
..............................................................
.............…................................................
90. De schaal van de kaart
Definitie schaal: aan de hand van de schaal kunnen we de
werkelijke afstanden berekenen of lezen.
Op de meeste kaarten komt de schaal op twee manieren voor:
• De breukschaal: bv 1/100 1 cm op de kaart is 100 cm in
de realiteit.
De breukschaal geeft aan hoeveel keer een kaart verkleind
is ten opzichte van de werkelijkheid. Een kaart met
breukschaal 1/1000 is 1000 keer verkleind.
Hoe groter de noemer van de breuk, hoe meer de werkelijkheid
verkleind is, hoe kleiner de schaal.
Hoe kleiner de noemer van de breuk, hoe minder de
werkelijkheid verkleind is, hoe groter de schaal.
• De lijnschaal: Meet de afstand op de kaart, en pas die
afstand af op de lijnschaal. Je leest nu onmiddellijk de
werkelijke afstand af.
91. B De thematische kaart
Definitie van een thematische kaart
..............................................................
..............................................................
….............................................................
..............................................................
Zoek drie thematische kaarten in je atlas:
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
C De synthetische kaart
Definitie van een thematische kaart
..............................................................
..............................................................
….............................................................
..............................................................
Zoek een synthetische kaart in je atlas:
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
92. D Oefening
Kaarten worden nog verder onderverdeeld op basis van de
landschapselementen die we op de kaarten kunnen zien. Zo vind
je in de atlas:
Soort kaart Onderwerp Kaartnummer
Natuurkundige kaart
Bevolkingskaart
Economische kaart
Administratieve kaart
Landbouwkaart
Staatkundige kaart
93. Vaardigheidsfiche 4: het landschap
analyseren
Zie ook Exploraction 2.O K&K 24 p92-99
Bekijk eerst goed het schema op de volgende bladzijde!
a) Gebieden met heel veel open ruimte: LANDELIJKE LANDSCHAPPEN.
1) Natuurlijke landschappen
Natuurlijke gebieden zijn alle gebieden waar er geen
duidelijke invloed van de mens is. Deze gebieden zijn
bijvoorbeeld woestijnen, moerassen, hoge gebergten, heel
koude zones, grote bossen, verlaten gebieden,…
2) Landbouwlandschappen (zie hoofdstuk produceren).
Landbouwgebieden zijn gebieden waar de mens invloed heeft op
de vegetatie: de mens gebruikt de vegetatie. Voorbeelden
zijn: bossen (de economische functie is bosbouw), het
Bocagelandschap (de economische functie is landbouw) en het
Openfield landschap (de economische functie is landbouw).
94. b) Gebieden met heel veel bebouwde ruimte: STEDELIJKE
LANDSCHAPPEN.
Om de kenmerken te onderzoeken van stedelijke landschappen
onderzoeken we de stad Leuven en omgeving.
95. C Woordenschalijst 11
De boomgaard: een tuin met fruitbomen
Natuurkundig: alles wat met de natuur te maken heeft
De onderneming: de firma
De staat: het land
Het vliegveld: een terrein waar vliegtuigen de lucht ingaan en
weer op de grond kunnen komen
De weide: een veld met gras waar de boer bv koeien laat lopen
96. Hoofdstuk 3: “ Zich verplaatsen in de
stad”
A Vaardigheidsoefeningen
Je hebt nu geleerd over wonen vroeger en nu. In de het derde hoofdstuk
zullen we praten over hoe de mensen zich vroeger en nu verplaatsten in de
stad. Om een evolutie in de tijd goed te visualiseren gebruiken we een
tijdslijn. Lees eerst aandachtig de vaardigheidsfiche op het einde van het
hoofdstuk en maak dan de volgende opdrachten.
Opdracht 1:
1 Plaats bij elke periode de juiste datum
2 Elke periode start en stopt met een belangrijk evenement. Plaats de
evenementen bij de juiste foto of tekening.
Perioden
Grieken en Romeinen – Eigen Tijd- Prehistorie – Middeleeuwen –
Klassieke Oudheid - De Nieuwste Tijd- De Nieuwe Tijd
Datums
3000 v Chr. - 800 v Chr – 476 – 1492 – 1789 – 1945
Evenementen
Ontstaan van het schrijven
Geboorte van Jezus Christus
Christoffel Columbus ontdekt Amerika
Einde Tweede Wereldoorlog
Franse Revolutie
Einde Duistere eeuwen voor Griekenland
Val van het West Romeinse Rijk