1. Chris Noordam 2013 www.workforfun.nu
Rotterdammers ontwikkelen zich
Onderdeel
Opnemen/verwerken van informatie
2. Rotterdammers ontwikkelen zich
zodat ze in voorkomende situaties adequaat,
gemotiveerd, proces- en resultaatgericht kunnen
handelen.
Ze werken aan samenhangende kennis, vaardigheden,
houding, deskundigheid en geschiktheid
Betreft: conceptuele vermogen: de processen die
betrokken zijn bij het verwerven en verwerken
van informatie
3. Dit zijn de onderwerpen
Creativiteit
Innovatief vermogen
Leervermogen
Oordeelsvorming
Probleemanalyse
Strategische oriëntatie
Visie
4. Creativiteit
De mate waarin de persoon invalshoeken vindt die afwijken van gevestigde
denkpatronen en vaardig is in het introduceren van originele ideeën.
Niveau 1
Bedenkt binnen het bestaande kader nieuwe invalshoeken voor operationele problemen.
Niveau 2
Is in staat buiten het bestaande kader nieuwe invalshoeken te introduceren voor operationele problemen.
Niveau 3
Is in staat buiten gevestigde denkpatronen en kaders nieuwe invalshoeken te introduceren en te vertalen naar
praktische toepassingen en nieuw beleid.
Niveau 4
Is in staat buiten gevestigde denkpatronen en kaders nieuwe invalshoeken te introduceren voor complexe situatie en
dit te vertalen naar nieuwe organisatietoepassingen en –strategieën.
5. Innovatief vermogen
De mate waarin de persoon vernieuwend kan denken en handelen; kansen en
mogelijkheden ziet voor vernieuwing van werkwijzen, producten of diensten.
Niveau 1
Brengt, indien hiertoe directe aanleiding is, ideeën voor verbetering of vernieuwing naar voren met betrekking tot de
eigen werkzaamheden.
Niveau 2
Brengt uit eigen beweging ideeën voor verbetering of vernieuwing naar voren met betrekking tot de eigen
werkzaamheden.
Niveau 3
Toont zich gedreven in het zoeken naar algemene mogelijkheden tot vernieuwing of verbetering. Stimuleert anderen
tot het vertonen van vernieuwend gedrag.
Niveau 4
Geeft blijk van een sterke affiniteit met vernieuwing en ontwikkeling ten aanzien van vakinhoudelijke en
organisatieonderwerpen. Schept randvoorwaarden in de organisatie om vernieuwend gedrag mogelijk te maken
en te stimuleren.
6. Leervermogen
Mate waarin de persoon nieuwe informatie in zich opneemt en toepast, initiatieven
daartoe onderneemt en leert van praktijkervaringen.
Niveau 1
Is in staat nieuwe informatie en ervaringen op te nemen en toe te passen in vergelijkbare situaties. Accepteert
feedback over werkzaamheden.
Niveau 2
Is in staat nieuwe informatie en ervaringen te verwerken en toe te passen in nieuwe situaties en problemen. Vraagt
om feedback.
Niveau 3
Is in staat kritisch terug te kijken en weet dit toe te passen in nieuwe situaties en problemen. Stimuleert ook anderen
om te leren. Probeert nieuwe aanpakken uit.
Niveau 4
Kan complexe en abstracte informatie uit verschillende bronnen verwerken, toepassen en overdragen binnen de
organisatie. Schept randvoorwaarden om nieuwe kennis toe te passen.
7. Oordeelsvorming
De mate waarin de persoon in staat is gegevens en mogelijke handelwijzen tegen
elkaar af te wegen en tot realistische beoordelingen te komen.
Niveau 1
Kan eenvoudige duidelijk beschreven alternatieven afwegen binnen het eigen werkterrein. Toetst vooraf het eigen
oordeel aan dat van anderen om uiteindelijk tot een oordeel te komen.
Niveau 2
Kan risico’s inschatten van een aantal alternatieven en is in staat zelfstandig een oordeel te vellen over het meest
optimale alternatief.
Niveau 3
Kan risico’s inschatten en oordelen over gebrekkig uitgewerkte alternatieven die een breed scala aan vakgebieden
betreffen.
Niveau 4
Kan risico’s inschatten en oordelen over de meest complexe alternatieven die impact hebben over het geheel van de
organisatie en die cruciaal zijn voor de continuïteit en het succes van de organisatie.
8. Probleemanalyse
De mate waarin de persoon in staat is tot het signaleren van problemen, het
herkennen van belangrijke informatie en het leggen van verbanden tussen
gegevens.
Niveau 1
Ordent informatie en stelt gerichte vragen om situaties en problemen helder te krijgen. Onderscheidt hoofd- van bijzaken.
Niveau 2
Evalueert informatie op volledigheid en betrouwbaarheid. Bakent het probleemgebied af voordat gezocht wordt naar oorzaken.
Haalt uit een grote hoeveelheid informatie de mogelijke oorzaken van problemen.
Niveau 3
Heeft snel de essentie door van complexe probleemsituaties. Identificeert trends, risico’s en effecten. Legt bij het in kaart
brengen van problemen verband met andere werkgebieden en situaties.
Niveau 4
Ziet de samenhang tussen een probleem en andere werkgebieden en ziet de samenhang met de context van het probleem.
Maakt gebruik van expertise van anderen bij het in kaart brengen van problemen. Heeft zicht op de langetermijngevolgen
van probleemsituaties.
9. Strategische oriëntatie
De mate waarin de persoon in staat is doelstellingen voor langere termijn vast te
stellen en te vertalen naar een strategische planning.
Niveau 1
Kan zich los maken van de dagelijkse praktijk en neemt de tijd om vooruit te denken. Is in staat een visie te verwoorden. Komt
met plannen, ideeën voor het eigen vakgebied, team of afdeling met een korte tot middellange looptijd.
Niveau 2
Kan een visie ontwikkelen en overdragen met betrekking tot de doelen van de eigen afdeling. Komt met plannen en ideeën met
een middellange looptijd en kent de gevolgen van deze plannen voor activiteiten binnen en buiten het vakgebied, team of
afdeling.
Niveau 3
Kan een visie ontwikkelen en op verschillende niveaus presenteren over de ontwikkeling van de organisatie op lange termijn.
Stelt vast welke activiteiten de grootste bijdrage zullen leveren aan het realiseren van de strategie. Weet anderen te
enthousiasmeren voor zijn plannen.
Niveau 4
Kan een ingrijpend nieuwe visie ontwikkelen en is in staat deze visie op het hoogste niveau bij interne en externe partijen te
presenteren en geaccepteerd te krijgen. Stemt de organisatie af op het ondersteunen van strategische prioriteiten.
10. Visie
De mate waarin de persoon in staat is een uitdagend en realistisch toekomstbeeld
te scheppen op basis van ervaring en inzicht in interne en externe
ontwikkelingen. En dit weet te vertalen en over te brengen.
Niveau 1
Herkent en gebruikt ontwikkelingen in het eigen vakgebied voor het formuleren van een toekomstbeeld.
Niveau 2
Ontwikkelt voorstellen en plannen op basis van de strategie van het organisatieonderdeel en maakt deze bekend.
Legt verbanden tussen de ontwikkelde strategie en de organisatie.
Niveau 3
Ontwikkelt voorstellen en plannen op basis van de strategie van de organisatie, draagt deze uit. Beïnvloedt door zijn
strategie de koers van de organisatie.
Niveau 4
Herkent de positie van de organisatie in de samenleving en vertaalt dit naar strategische keuzes. Draagt de
toekomstplannen uit binnen en buiten de organisatie en creëert draagvlak voor zijn plannen.