1. Je bent taalvaardig als je taal op correcte wijze kunt
gebruiken in relevante situaties:
- werk- of schoolsituatie
- alledaagse situaties
2. Taalfuncties en taaltaken
Taalfunctie: we gebruiken taal met een bepaalde
intentie/met verschillende functies; taalfuncties
zijn bijv. groeten, argumenteren, ontkennen
Taaltaak: dit is bijvoorbeeld wat leerlingen
moeten maken:“een verslag schrijven”, “een
discussie houden”, “een presentatie houden” .
Om een taaltaak te maken moeten leerlingen
gebruik maken van taalfuncties.
3. Aspecten van taalvaardigheid
Wat heeft een leerling nodig om taalfuncties in verschillende situaties adequaat en
correct uit te voeren?
1. Het taalsysteem
2. Pragmatiek of taalgebruiksysteem
3. Kennis van de wereld
4. Strategieen
5. Vaardigheden
4. Taalbeschrijvingsniveaus
Fonologie: klankleer; betreft fonemen/kanken
Morfologie: woordvorming: betreft morfemen/woorddelen en suffixen
Lexicologie: betreft woorden
Semantologie: betekenisleer
Syntaxis: betreft woordgroepen en samenstelling van zinnen
Pragmatiek: betreft taalhandelingen