4. Frequentietabel
• Bij ja/nee vragen 2 waarden (=groepen)
• Vragen zoals leeftijd, inkomen en andere
vragen met veel opties -> zelf groepen maken
• Meerdere waarde in 1 groep = een klasse
5. Klassen
• Maakt de frequentietabel overzichtelijk
• Klasse mogen niet overlappen
• Na classificatie kan je de exacte antwoorden
niet meer zien.
6. Verschillende soorten waarden
• Discontinu: stapsgewijs omhoog/omlaag
– Leeftijd, hoeveelheden, etc
• Vaak werk je hier met hele getallen, gebruik
het - teken
• Waarden kunne ook discontinu zijn wanneer
je ze afrond
– Gewicht, afstand, etc.
7. Verschillende soorten waarden
• Continu: waarden die wel doorlopen en
meestal wel met komma’s gewerkt word
– Geld, tijd, etc.
• Gebruikt het -< teken
Kosten van de lunch
€0,- -< €2,-
€2,- -< €5,-
€5,- -< €7,-
€7,- -< €10,-
8. Meer over klasse
Hoogste waarde – laagste waarde
= variatiebreedte
Aantal verschillende waarde in een klasse
= klassenbreedte
• Meer klassen = minder overzicht
• Tot 25 waarden maximaal 5 klassen
• Maak de klassenbreedte duidelijk en makkelijk
9. Gelijke en ongelijke klasse
Gelijke klasse Ongelijke klasse
Leeftijd
16 – 25 Jaar 9
26 – 35 Jaar 15
36 – 45 Jaar 6
46 – 55 Jaar 3
56 – 65 Jaar 1
34
Leeftijd
16 – 20 Jaar 2
21 – 25 Jaar 7
26 – 30 Jaar 7
31 – 35 Jaar 8
36 – 45 Jaar 6
46 – 65 Jaar 4
34
10. Relatieve frequentie
Relatieve frequentie = de absolute frequentie als
percentage van het totaal
Meest productieve
werkdag
Aantal personen %
Maandag 15 12
Dinsdag 25 20
Woensdag 30 24
Donderdag 40 32
Vrijdag 15 12
Totaal 125 100
12. Histogram
Een histogram is een kolommendiagram met de
gegevens uit een frequentieverdeling
0
10
20
30
40
50Meest productieve
werkdag
Absolute
frequentie
Maandag 15
Dinsdag 25
Woensdag 30
Donderdag 40
Vrijdag 15
Totaal 125