2. Globaal luisteren (I)
1. Waarom nodigt Bert zijn vrienden bij hem thuis uit?
Omdat het bijna Kerstmis is. En omdat het al zo
lang geleden is.
2. Waarom is een winkel altijd een droom van Elly
geweest?
Omdat je in een winkel met de klanten kan praten.
Als stewardess moet je altijd zwijgen en dat haat
ze. Je moet alleen vragen of de passagiers een
krant willen. Elly vindt dat niet fijn.
3. Heeft Bert problemen op zijn werk?
Ja. Hij is een paar keer te laat op kantoor
gekomen.
4. Hoelang is Elly stewardess geweest?
Ze is drie jaar stewardess geweest, tot in oktober.
3. Globaal luisteren (II)
5. Waarom heeft Elly een brief naar haar baas
geschreven?
Ze wil ontslag nemen.
6. Waarom maken Els en Peter ruzie in de winkel?
Omdat Peter twee kilo mandarijnen wil kopen.
Els zegt dat ze gisteren mandarijnen heeft
gekocht, maar Peter heeft de hele dag gewerkt
en hij heeft de mandarijnen dus nog niet gezien.
7. Wat is er speciaal aan de cadeaus die Els en Paolo
aan Bert geven?
Ze hebben allebei dezelfde fles in dezelfde
winkel gekocht.
8. Hoe vaak helpt Paolo Els met haar Italiaans?
Hij helpt haar drie keer per week. Ze spreken
elke keer een halfuur Nederlands en een halfuur
Italiaans.
4. De tijden
• Nu, vandaag = het heden → presens
• Morgen, straks, volgend jaar, ...
= de toekomst → zullen / gaan + infinitief
• Gisteren, vorig jaar, ....
= het verleden → de verleden tijd :
perfectum & imperfectum
5. Het perfectum
Ik heb voor vanavond lekker gekookt.
Ik ben pas om halfzeven gestopt.
→ het perfectum =
“hebben” + participium of “zijn” + participium
Het participium staat achteraan in de hoofdzin.
80% 20%
6. Heb je ... gemist
Ik heb .... gewerkt
Ik heb ..... gekookt
Ik heb .....gezet
Iemand heeft ...... gegooid
Ik ben .....gestopt
gewerkt < werken
gegooid < gooien
gemist < missen
gestopt < stoppen
gezet < zetten
koken < kook < gekookt
Zoek de participia in de tekst.
7. Het participium:
de regelmatige vorm
ge + stam + t
• Stam eindigt op
s, f, t, k, ch, p →
SoFT KetCHuP
werken → werk → gewerkt
ge + stam + d
• Andere ww
wandelen → wandel → gewandeld
WB p170 oef 1: Kies het juiste participium
9. 1A WB p170 oef 2: Maak goede
zinnen
1. Bert heeft alle rapporten op de grond
gegooid.
2. Vandaag heeft Els lekker gekookt.
3. Op donderdag heb ik mijn trein gemist.
4. Ben je meteen op de bus gestapt?
10. 1B Het participium: de regelmatige vorm
ge + stam + t
• Stam eindigt op -t
wachten → wacht → gewacht
ge + stam + d
• Stam eindigt op –d
antwoorden → antwoord →
geantwoord
Infinitief met v of z
reizen → reis → gereisd
leven → leef → geleefd
Infinitief met dubbele consonant
zetten → zet → gezet kennen → ken → gekend
Let op de spelling van de lange vocalen!
praten → gepraat dromen → gedroomd
11. SCHEIDBARE WERKWOORDEN
ge + stam + t
klaarmaken → klaargemaakt
ge + stam + d
voorstellen → voorgesteld
bedanken → bedankt
ontmoeten → ontmoet
bedoelen → bedoeld
vertellen → verteld