2. Corrigeer de fouten
Ik ga volgend weekend naar Amsterdam gaan want ik wil een
vriend in Amsterdam zien.
Ik ga volgend weekend naar Amsterdam want ik wil een vriend in
Amsterdam zien.
Ik wil zeker niet met een trein nemen omdat het altijd vertraagt.
Ik wil zeker geen trein nemen omdat hij altijd te laat is/omdat hij
altijd vertraging heeft.
Ik wil niet opstaan in de morgen, omdat ik heb werk niet.
Ik wil ‘s morgens niet opstaan omdat ik geen werk heb.
Volgende weekend ga ik naar wandelen.
Volgend weekend ga ik wandelen.
3. Wij mag niet te laat huis komen.
Wij mogen niet te laat thuiskomen./ Wij mogen niet te laat naar huis
komen.
Ik zal niet werk want het is weekend maar ik zal studeren Nederlands
omdat ik een examen heb.
Ik zal niet werken want het is weekend maar ik zal Nederlands studeren
omdat ik een examen heb.
Op zondagavond wil ik op 10u naar slaap gaan omdat ik op 7u op
maandag moet opstaan.
Op zondagavond wil ik om tien uur gaan slapen omdat ik op maandag om
zeven uur moet opstaan.
Ik ga met mijn vriendin en ons kinderen omdat wij sportief zijn.
Ik ga met mijn vriendin en onze kinderen omdat wij sportief zijn.
4. Dan we gaan eten witlof in oudmarkt in Leuven want hij van witlof hou.
Dan gaan we witloof op de Oude Markt in Leuven eten want hij houdt van
witloof. (of: …op de Oude Markt in Leuven witloof eten…)
Ik denk dat dit zalig wil zijn!
Ik denk dat dit zalig zal zijn!
Ik ga een vriend bezoeken omdat ik haar mis.
Ik ga een vriendin bezoeken omdat ik haar mis.
Ik ga een vriend bezoeken omdat ik hem mis.
Ik lees dat deze expositie is heel interessant en interactief en dat is
waarom ik het wil zien.
Ik lees dat deze expositie heel interessant en interactief is en dat is
waarom ik hem wil zien.
5. CORRECTIECODES VOOR
SCHRIJFTAKEN
W : woord incorrect
V : vorm incorrect
S : spelling incorrect
Z : zinsstructuur incorrect
( ) : woord
✔ : extra woord!
6. DE INDIRECTE VRAAG
DIRECTE VRAAG
Waar woont Paolo?
Woont Paolo alleen?
(ja/nee)
INDIRECTE VRAAG
Kan je me zeggen waar Paolo woont?
Weet je waar Paolo woont?
Kan je me zeggen of Paolo alleen
woont?
Weet je of Paolo alleen woont?
= met BIJZIN- structuur!
7. ONZEKERHEID uitdrukken
Ik weet niet (zeker) of er nog melk is.
Ik weet het niet (zeker) of er nog melk is.
Ik weet het niet (zeker).
(‘het’ = ‘of er nog melk is’)
8. BEZORGHEID of ANGST
Ik ben bang!
Ik ben bang in een boot.
Waar ben jij bang voor?
• Ik ben bang van/voor honden.
• Ik ben bang om alleen in het donker te zijn.
• Ik ben bang dat jullie niet goed studeren.
Ik ben bang dat het met het klimaat niet goed gaat.
9. NIET of GEEN?
• Niet-specifiek substantief => GEEN
“GEEN” voor substantief b.v. Bert is geen Italiaan. Ik drink geen bier.
• Andere => NIET
achter een bepaald substantief (de/het/dit/dat/mijn/zijn/…)
b.v. Ik heb jouw boek niet.
achter een tijdsindicatie, maar voor de eindgroep
b.v. Ik werk morgen niet.
voor een solitair adjectief
b.v. De bril van Bert is niet mooi.
voor een prepositie
b.v. Ik woon niet in Spanje.
Prepositie heeft prioriteit boven niet-specifiek substantief!
b.v. Ik werk niet in een winkel.