SlideShare a Scribd company logo
Jaarboek
Verplegingswetenschappelijk
Onderzoek 2010-2014
Ambities verbinden - bouwen aan excellentie
Uitgave van VIP2
Verpleegkundige Raad van het Erasmus MC
Rotterdam, april 2016
© 2016 VIP2
- Verpleegkundige Raad Erasmus MC
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in
een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van VIP2
.
VIP2
- Verpleegkundige Raad Erasmus MC
Ambtelijk secretaris Susanne Maassen
Postbus 2040
3000 CA Rotterdam
s.maassen@erasmusmc.nl
www.erasmusmc.nl
Noot van de redactie
De redactie heeft ernaar gestreefd een zo compleet mogelijk jaarboek samen te stellen. Indien
een bepaalde publicatie of bijdrage niet is opgenomen, was deze bij ons niet bekend. We stellen
het op prijs als u bij een ontbrekende publicatie of bijdrage contact met ons opneemt.
2	 	      VIP2
Inhoud
Voorwoord	 De brug tussen wetenschap en verpleegkunde
	 Prof.dr. Jaap Verweij	 5
Editorial	 Hulde aan verpleegkundig onderzoek!
	 Dr. Erwin Ista	 7
Hoofdstuk 1 	 Proefschriften	 9
Hoofdstuk 2 	 Promovendi	 23
Hoofdstuk 3 	 Publicaties	 31
Hoofdstuk 4 	 Presentaties	 51
Hoofdstuk 5 	 Boeken en boekhoofdstukken	 75
Hoofdstuk 6 	 Grants, prijzen en awards	 81
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 3
4	 	      VIP2
De brug tussen
wetenschap en
verpleegkunde
Voorwoord
In dit lustrumjaar, waarin we 50 jaar gezondheid, onderzoek en onderwijs vieren, komt dit jaarboek
precies op het goede moment. Zeker als je kijkt naar de ondertitel ‘Ambities verbinden - bouwen
aan excellentie’. Dat is namelijk precies wat dit jaarboek laat zien en waar verpleegkundigen hier in
het Erasmus MC hard aan werken. En met succes! Onlangs haalden twee verpleegkundige collega’s
zelfs The Lancet Infectious Diseases, een mooie aanwijzing voor de hoge kwaliteit van ons verpleeg-
kundig onderzoek.
Ik ben blij dat onze verpleegkundigen het belang van academische vorming en wetenschappelijk
onderzoek onderschrijven en actief uitdragen. Die wetenschappelijke interesse zit namelijk in ons
DNA. De grondlegger van de Medische Faculteit, prof. Andries Querido, benadrukte dat al. Zijn visie
was dat patiëntenzorg alleen dan van het hoogste niveau kan zijn, als deze is ingebed in een goede
wisselwerking tussen en in samenhang met onderwijs en onderzoek. Kort en krachtig gezegd: van
molecuul tot mens.
Als ik blader door dit jaarboek zie ik dat jullie als verpleegkundigen bewijzen hoe waar dat is.
Onderwerpen als pijnmanagement, patient empowerment, therapietrouw en palliatieve zorg zijn
bijzonder belangrijk en relevant voor excellente patiëntenzorg. En met onderwerpen als het ade-
quaat toepassen van richtlijnen en het omgaan met emotionele stress bij verpleegkundigen wordt
bovendien het vak van verpleegkundige verder geprofessionaliseerd.
Ik ben trots op de collega’s die op deze manier bijdragen aan het verbeteren van zorg voor onze
patiënten én van patiënten elders. Ook dat past bij het Erasmus MC: we streven naar een gezonde
bevolking en kijken daarbij verder dan het eigen ziekenhuis.
Met dit eerste jaarboek is een prachtig, kleurrijk en divers beeld gegeven van de activiteiten in het
verpleegkundig onderzoek in het Erasmus MC. Een groot compliment aan allen die hieraan hebben
meegewerkt. En, met de komst van een eigen hoogleraar Verplegingswetenschappen binnen het
Erasmus MC is het, zo verwacht ik, de start van een mooie traditie!
Prof.dr. Jaap Verweij
decaan en vicevoorzitter Raad van Bestuur Erasmus MC
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 5
Dit Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek werd samengesteld door:
Anne-Margreet van Dishoeck, PhD, RN, Zorgonderzoeker en secretaris & researchcoördinator
wondexpertise
a.m.vandishoeck@erasmusmc.nl
Erwin Ista, PhD, RN, Zorgonderzoeker en implementatiefellow
w.ista@erasmusmc.nl
Berber Kerkhof, MSc, RN, Researchverpleegkundige
b.kerkhof@erasmusmc.nl
Margo van Mol, MSc, RN, Psycholoog en IC-verpleegkundige
m.vanmol@erasmusmc.nl
Wendy Oldenmenger,PhD,RN,Zorgonderzoeker en coördinator verpleegkundig oncologisch onderzoek
w.h.oldenmenger@erasmusmc.nl
6	 	      VIP2
Hulde aan
verpleegkundig
onderzoek!
Editorial
In de afgelopen jaar zijn steeds meer verpleegkundigen binnen het Erasmus MC zich gaan bezig
houden met het wetenschappelijk onderbouwen van de kwaliteit van verpleegkundig handelen.
Dit kan bijvoorbeeld liggen op het terrein van effectiviteit en efficiëntie van verpleegkundige
diagnostiek of interventies, maar ook gericht zijn op preferenties en beleving van patiënten. Het
interne subsidiefonds ‘Evidence Based Care by Nurses’ (EBCN) heeft positief bijgedragen aan deze
ontwikkeling.
Voor het eerst zijn alle verpleegkundige opbrengsten van onderzoek samengevat in het Jaarboek
Verplegingswetenschappelijk onderzoek 2010-2014. Meer dan 200 wetenschappelijke publicaties
zijn verschenen in verpleegkundige top tijdschriften en daarbuiten. In deze periode zijn vier
verpleegkundigen gepromoveerd en nog eens 19 verpleegkundigen zijn momenteel bezig met
een promotie-onderzoek. Tot slot laat dit jaarboek duidelijk zien dat een nog veel groter aantal
verpleegkundigen de bevindingen van hun onderzoeken heeft gepresenteerd aan vakgenoten op
nationale en internationale congressen.
Chapeau! aan alle verpleegkundigen in het Erasmus MC die hebben bijgedragen aan het verpleeg-
kundigen onderzoek en daarmee aan het versterken van een basis voor de toekomst. Met de komst
van een leerstoel Verplegingswetenschappelijk Onderzoek binnen het Erasmus MC kan deze ont-
wikkeling alleen maar verder groeien. Samen kunnen we de ambitie realiseren: Het
verplegingswetenschappelijk onderzoek binnen het Erasmus MC hoort tot de top van Nederland.
Namens de redactie,
Erwin Ista
Zorgonderzoeker
Kinderheelkunde IC Kinderen
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 7
8	 	      VIP2
Hoofdstuk 1
Proefschriften
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 9
Onno Helder
Prevention of nosocomial bloodstream
infections in preterm infants
April 2013, Erasmus Universiteit, Rotterdam
Promotor: prof.dr. J.B. van Goudoever, prof.dr. ir. J. Brug
Zorggerelateerde bloedbaaninfecties komen regelmatig
voor bij prematuur geboren kinderen met een
geboortegewicht kleiner dan 1500 gram die op een
neonatale intensive care zijn opgenomen. Goede
handhygiëne kan het infectierisico verminderen.
Dit proefschrift bestaat uit drie delen. Deel I, Uitdagingen, geeft informatie over de achtergrond
en de doelen van dit proefschrift. Deel II, Instrumenten en interventies, beschrijft een elek-
tronisch systeem dat het handalcoholgebruik meet en twee interventies ter verbetering van
handhygiëne. Het eindigt met het effect van handhygiëne stimulerende interventies bij ‘very low
birth weight’ (VLBW) neonaten: pasgeborenen met een geboortegewicht kleiner dan 1500 gram.
De onderzoeken zijn uitgevoerd op de afdeling neonatologie van het Erasmus MC-Sophia Kinder-
ziekenhuis. Het hoofdstuk sluit af met een overzicht van de incidentie van bloedbaaninfecties.
Deel III, Algemene discussie, bevat een onderzoeksprotocol dat beoogt om een ‘Sophia-brede’,
uniforme inbrengtechniek voor centraal veneuze katheters (CVK) en uniforme verpleegkundige
zorg voor de CVK te stimuleren en daarmee het aantal bloedbaaninfecties te verminderen. Dit
wordt gevolgd door een algemene discussie. Aanvullend worden aanbevelingen gedaan voor
toekomstig onderzoek en wordt afgesloten met een samenvatting van het proefschrift.
Deel I: Uitdagingen
Hoofdstuk 1 geeft een overzicht van de achtergrond en relevantie van infectiepreventie op neo-
natale intensive care units (NICUs). Dit proefschrift gaat in op zorg gerelateerde of nosocomiale
bloedbaaninfecties. VLBW neonaten worden vergeleken met andere groepen patiënten. In ‘rijke
landen’ doen nosocomiale infecties zich minder vaak voor dan in landen met lage en ‘midden’
inkomens. Op intensive care (IC) afdelingen voor volwassenen worden zorg gerelateerde infecties
meestal veroorzaakt door lichaamsvreemde materialen. Een longontsteking kan ontstaan door
een beademingsbuis, urineweginfecties door blaaskatheters en bloedbaaninfecties door de
centraal veneuze katheters (CVKs). Het aantal nosocomiale infecties bij volwassenen opgeno-
men op een IC-afdeling is relatief laag in vergelijking met het aantal infecties bij neonaten die
10	 	      VIP2
opgenomen zijn op een NICU. Daarnaast hebben neonaten die zijn opgenomen op een NICU in
landen met lage en ‘midden’ inkomens een drie tot twintig keer zo grote kans op een infectie als
neonaten in dezelfde doelgroep in ‘rijke landen’. Op een NICU bestaat het grootste deel van de
nosocomiale infecties uit bloedbaaninfecties. Deze bloedbaaninfecties komen verhoudingsgewijs
veel vaker voor bij neonaten die op een NICU zijn opgenomen dan bij volwassen IC-patiënten.
Nosocomiale bloedbaaninfecties bij prematuren zijn geassocieerd met een verhoogde kans op
overlijden, bijkomende complicaties (zoals hersenbloeding, visusstoornis en chronische longaan-
doening), toegenomen opnameduur, hogere ziekenhuiskosten en blijvende handicaps.
Door intrinsieke en extrinsieke factoren hebben prematuren een verhoogd risico op het krijgen
van nosocomiale bloedbaaninfecties. De belangrijkste intrinsieke factoren zijn de onrijpheid van
een prematuur met een nog relatief onderontwikkeld afweersysteem, een beperkte inflammatoi-
re respons en een tekort aan immunoglobulinen. Bij de extrinsieke factoren dragen de invasieve
procedures het meest bij aan het verkrijgen van bloedbaaninfecties bij prematuren. Effectieve
maatregelen zijn het toepassen van correcte handhygiëne, hygiënisch werken volgens richtlij-
nen bij het inbrengen van CVKs en optimaal hygiënische verpleegkundige zorg voor CVKs. De
Wereldgezondheidsorganisatie en de Amerikaanse ‘Centers for Disease Control and Prevention’
beschouwen goede handhygiëne als de kern van preventieve maatregelen.
Hoofdstuk 2 benadrukt de noodzaak van leiderschap bij het geven van richting aan infectiepre-
ventie, waarbij alle professionals die betrokken zijn bij patiëntenzorg optreden als één team om
infecties te verminderen. De soms slechte attitude ten opzichte van handhygiëne en de vaak
beperkte kennis over infectiepreventieve maatregelen moeten verbeteren.
In hoofdstuk 3 wordt gesteld dat het eenmalig aan de orde laten komen van handhygiënetechnie-
ken, tijdens een opleiding tot verpleegkundige, niet toereikend is om dit vervolgens consequent
toe te passen. Het niet naleven van de handhygiëneregels wordt namelijk niet alleen veroorzaakt
door gebrek aan kennis, maar is ook zeker een kwestie van attitude. Om het bewustzijn en het
belang van goede handhygiëne te verhogen is het herhalen van handhygiënescholing belangrijk.
Het is een uitdaging om de houding van de gezondheidszorg professionals te veranderen van
‘laissez-faire’ naar een houding waaruit blijkt dat alle teamleden zich verantwoordelijk voelen
voor elke bloedbaaninfectie en daarnaar handelen.
In hoofdstuk 4 wordt een overzicht gegeven van mogelijk effectieve niet-farmacologische inter-
venties die het aantal nosocomiale bloedbaaninfecties verminderen bij kinderen opgenomen op
een NICU. Er blijken vijf interventiecategorieën te zijn: handhygiëne, infuusbundels (samenge-
stelde interventies, met onder andere aseptisch inbrengen van CVK en optimale hygiënische zorg
tijdens verblijf CVK), materialen (waaronder gesloten infuussysteem, afdekmateriaal, infuusfil-
ters), surveillance en katheter inbrengteams die CVKs inbrengen. Er is bewijs dat infuusbundels
kunnen bijdragen aan het verminderen van bloedbaaninfecties bij neonaten. Er is een beperkt
bewijs dat door katheter-inbrengteams het aantal bloedbaaninfecties vermindert. De promotie
van handhygiëne leidt weliswaar tot een verbeterde handhygiëne, maar er is vanuit de literatuur
geen eenduidig bewijs dat dit leidt tot minder infecties bij neonaten opgenomen op een NICU.
Deel II: Instrument en interventies
Hoofdstuk 5 beschrijft een handhygiëne-scholingsprogramma en de evaluatie van zowel de
naleving van de handhygiëne richtlijnen als het effect hiervan op het aantal nosocomiale bloed-
baaninfecties bij VLBW neonaten. Het onderzoek bevat twee voormetingen en twee nametingen.
In totaal zijn er 1201 handhygiëne-observaties uitgevoerd die aantonen dat de naleving van de
handhygiënerichtlijnen significant is verbeterd. Het percentage kinderen met een of meer bloed-
baaninfecties en het aantal bloedbaaninfecties per 1000 opnamedagen is significant afgenomen
van respectievelijk 44,5% naar 36,1% en van 17,3 naar 13,5.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 11
Proefschriften
In hoofdstuk 6 wordt een nieuw instrument geïntroduceerd, dat elektronisch het gebruik van de
handalcoholdispenser bij elke NICU-bedplaats registreert. In een studie is het gebruik van de dis-
pensers gedurende een aaneengesloten periode van één jaar gemeten. De mediaan (interquartile
range) van het aantal handdesinfectiemomenten per dag is 697 (559-840). De mediaan (inter-
quartile range) van het aantal handdesinfectiemomenten per afdelingsmedewerker gedurende
de dag-, avond- en nachtdienst is respectievelijk 13,5 (10,8-16,7), 19,8 (16,3-24,1) en 16,6 (14,2-19,3).
Er kan worden geconcludeerd dat de elektronische dispensers nuttige gebruikersinformatie ge-
ven. Deze informatie kan toegepast worden om trends over een langere periode te genereren.
Hoofdstuk 7 beschrijft een onderzoek naar het effect van berichten over handhygiëne die ge-
toond worden als screensavers op werkstations op de NICU. Als theoretische achtergrond wordt
‘gain-framed’ berichten gebruikt. Bij deze theorie worden de voordelen van het gewenste gedrag,
een goede handhygiëne, benadrukt en niet zozeer de risico’s van het niet naleven van het ge-
wenste gedrag. Een verbeterde handhygiëne komt vooral ten goede aan patiënten, eigenbelang
speelt meestal geen rol. Daarom is als extra motivator altruïsme toegevoegd. De screensaver-
berichten hebben geresulteerd in een toename van het aantal handhygiënemomenten. Directe
observaties bevestigen deze resultaten. Kortom: het gebruik van screensaver-berichten lijkt een
effectieve manier om de handhygiëne te verbeteren.
Hoofdstuk 8 beschrijft een studie over de langetermijnresultaten van opeenvolgende infectie-
preventiemaatregelen op bloedbaaninfecties. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de
verwekkers van bloedbaaninfecties, gemeten over een periode van tien jaar van 2002 tot 2011.
Gedurende deze periode zijn in totaal 1964 VLBW neonaten opgenomen geweest. De incidentie
van nosocomiale bloedbaaninfecties is met 40% afgenomen van 40,5% naar 24,3%. Het aantal
nosocomiale bloedbaaninfecties per 1000 opnamedagen is met 58,9% afgenomen van 19,7 tot 8,1.
De bloedbaaninfecties worden grotendeels veroorzaakt door Gram-positieve micro-organismen,
coagulase-negatieve stafylokokken (67%) en S. aureus (14%). Het aandeel bloedbaaninfecties
veroorzaakt door stafylokokken verminderde significant gedurende de meetperiode, hetgeen een
verbeterde handhygiëne suggereert.
Deel III: Algemene discussie en samenvatting
In hoofdstuk 9 wordt een ziekenhuisbreed CVK-protocol voor een toekomstige studie beschreven
voor het Erasmus MC-Sophia. Het protocol bevat zowel een bundel voor het inbrengen van een
CVK als voor de verpleegkundige zorg. De inbreng-bundel omvat een time-out procedure, een
scherm om patiënt en inbrenger te scheiden van de onsteriele omgeving en het voor ten minste
80% afdekken van de patiënt met steriel afdekmateriaal. De verpleegkundige zorgbundel bevat
bijvoorbeeld het desinfecteren van de ampul of het septum. Het gedesinfecteerde oppervlak
moet ten minste 30 seconden aan de lucht gedroogd worden. Na het desinfecteren van het
aansluitpunt bij de patiënt dient men deze eveneens tenminste 30 seconden te laten drogen.
Voor het implementatieproces van de protocollen zal gebruik gemaakt worden van Pronovost’s
implementatietheorie. De naleving van het protocol voor het inbrengen van de CVK en het CVK
verpleegkundige-zorgprotocol, evenals het aantal bloedbaaninfecties per 1000 CVK-dagen, zullen
gebruikt worden als uitkomstmaten.
12	 	      VIP2
In de Algemene discussie, hoofdstuk 10, worden de bevindingen in een breder perspectief ge-
plaatst. De belangrijkste conclusies zijn:
•	Infectiepreventieve maatregelen bij kinderen met een geboortegewicht kleiner dan 1500
gram leiden tot een significante vermindering van het aantal nosocomiale bloedbaaninfec-
ties.
•	Een samengesteld infectiepreventieprogramma en screensaver-berichten verbeteren de
handhygiëne bij medewerkers.
•	 Terugkerende aandacht voor infectiepreventie is noodzakelijk.
•	Handalcoholdispensers met een ingebouwde elektronische teller kunnen worden gebruikt
voor het monitoren van handhygiëne.
•	Toekomstige preventieve interventies en een continue samenwerking tussen medewerkers
van de NICU, medewerkers van de afdeling Medische Microbiologie en Infectieziekten en de
afdeling Kindergeneeskunde kunnen mogelijk bijdragen aan een lagere incidentie van bloed-
baaninfecties.
Hoofdstuk 10 besluit met suggesties voor toekomstig onderzoek, inclusief benchmarking en
verbeterde hygiënemaatregelen voor infuusbijspuitpunten.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 13
Proefschriften
Wendy H. Oldenmenger
To be in pain or not: research to improve
cancer-related pain management
Februari 2012, Erasmus Universiteit, Rotterdam
Promotor: prof.dr. C.C.D. van der Rijt
Voor patiënten met kanker is pijn een van de meest voorkomende
en gevreesde symptomen. De prevalentie van kanker gerela-
teerde pijn is door de jaren stabiel gebleven; ongeveer 53% van de
patiënten met kanker ervaart pijn tijdens hun ziekte. De behande-
ling van kankergerelateerde pijn bestaat uit een combinatie van
antitumorbehandeling(en) en een symptomatische behandeling
met pijnstillers. Hoewel de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO)
in 1986 een pijnladder introduceerde, kan tot de dag van vandaag
maar ongeveer 76% van de patiënten met pijn bij kanker, ade-
quaat behandeld worden voor hun pijn. Mogelijke redenen hier-
voor zijn de complexiteit van de pijnproblemen bij een substan-
tieel deel van de patiënten met kanker en diverse misverstanden
en vooroordelen met betrekking tot pijn en pijnbehandeling bij
zowel zorgverleners als patiënten. Daarom blijft aandacht voor
verbetering van de pijnbehandeling nodig.
Omdat de prevalentie van kanker gerelateerde pijn varieert tussen de diverse studies, hebben wij
een onderzoek uitgevoerd op de polikliniek van het Erasmus MC Daniel den Hoed Oncologisch
Centrum ter bepaling van de prevalentie van kankergerelateerde pijn. Aan dit onderzoek deden
915 poliklinische patiënten met kanker mee. Patiënten werd gevraagd hun pijn aan te geven op
een 11-punts numerieke beoordelingsschaal (NRS) van 0 (geen pijn) tot 10 (ergst denkbare pijn).
In totaal gaven 246 van de 915 patiënten (27%) aan dat zij de afgelopen week pijn hadden gehad
of pijnmedicatie hadden gebruikt. De pijnbehandeling werd als inadequaat beoordeeld door 65%
van deze patiënten. Van de 246 patiënten met pijn hadden 180 patiënten (73%) een voorschrift
voor pijnmedicatie en 70% van hen had een voorschrift voor medicatie op vaste tijden (‘around
the clock’ (ATC)). Daarnaast had 58% ‘zo nodig’ pijnmedicatie voorgeschreven gekregen. In totaal
hadden 125 patiënten een voorschrift voor pijnmedicatie op vaste tijden en waren daarmee
evalueerbaar voor een meting van medicatietrouw. 91 patiënten (73%) met een voorschrift voor
ATC-medicatie waren medicatietrouw. Wij konden in deze studie niet bepalen waarom patiënten
hun pijnmedicatie niet innamen en waarom zorgverleners niet het meest optimale voorschrift
voor pijnmedicatie gaven.
Daarom hebben wij vervolgens een systematische review van de literatuur uitgevoerd om de
belangrijkste barrières die een adequate pijnbehandeling bij patiënten met kanker verhinderen,
en de interventies die bedoeld zijn deze barrières te verminderen, weer te geven.
Uit dit systematisch onderzoek van de literatuur bleek dat patiënten hun eigen pijnbehande-
ling belemmeren door de vooroordelen die zij hebben over pijn, pijnmedicatie en bijwerkingen
(bijvoorbeeld angst voor verslaving), onvoldoende medicatietrouw aan de voorgeschreven pijn-
medicatie, en slechte communicatie met zorgverleners over de ervaren pijn en bezorgdheid over
pijn (bijvoorbeeld angst dat toename van pijn progressie van de ziekte betekent). Zorgverleners,
zowel artsen als verpleegkundigen, geven als belangrijkste barrières aan: inadequate beoordeling
14	 	      VIP2
van de pijn en pijnbehandeling, terughoudendheid van patiënten om pijn aan te geven of de pijn
in een cijfer uit te drukken, en onvoldoende kennis van pijn en pijnbehandeling bij zorgverleners.
In deze review wordt tevens een overzicht gegeven van de in de literatuur beschreven interven-
ties die als doel hebben de barrières te verminderen: patiënten educatie, educatie aan zorgver-
leners, pijnmeting en een pijnconsult. Deze interventies zijn slechts afzonderlijk bestudeerd en
nooit gecombineerd in multidisciplinaire studies. Studies over educatie aan zorgverleners en over
systematische pijnmeting rapporteerden geen patiënt gerelateerde uitkomstmaten (bijvoorbeeld
pijnintensiteit). In het merendeel van de studies nam de pijn wel af, er werd echter geen verande-
ring gezien in de adequaatheid van de pijnbehandeling, de medicatietrouw of de invloed van pijn
op het dagelijks functioneren.
Een van de factoren die de adequaatheid van de pijnbehandeling kan beïnvloeden, is de mate
van medicatietrouw aan de voorgeschreven pijnmedicatie. Bij kanker gerelateerde pijn wordt
medicatietrouw meestal gemeten met behulp van zelfrapportage. Dit wordt echter beperkt door
het geheugen van de patiënt. Bovendien is bekend dat een medicatiedagboek wisselend wordt
ingevuld en patiënten de neiging hebben het achteraf in te vullen. Een andere indirecte methode
om medicatietrouw te meten is het Medication Event Monitoring System (MEMS). Een MEMS-
potje is een standaard medicatiepotje met een deksel dat een microprocessor bevat die de exacte
tijd en datum van elke opening registreert. MEMS was nog niet eerder gebruikt voor het meten
van pijnmedicatie. In een pilotstudie hebben wij de bruikbaarheid van MEMS-potjes in vergelij-
king met medicatiedagboeken bestudeerd.
Tijdens deze pilotstudie werd de MEMS door 79% van de patiënten gedurende de gehele
studieperiode gebruikt, 70% gebruikte het medicatiedagboek gedurende deze vier weken. Het
merendeel van de patiënten was tevreden met zowel MEMS als het dagboek. De mate van me-
dicatietrouw gemeten door middel van MEMS en het dagboek was vergelijkbaar. MEMS en een
medicatiedagboek zijn dus even bruikbaar voor de meting van medicatietrouw bij pijnmedicatie.
Om de pijnbehandeling van patiënten te verbeteren, hebben wij een multidisciplinaire en
multilevel gerandomiseerde gecontroleerde studie (RCT) uitgevoerd. In deze RCT hebben wij de
effectiviteit onderzocht van een pijnconsult gecombineerd met patiënteneducatie over pijn. Het
belangrijkste eindpunt van deze studie was de overall afname van de gemiddelde pijnintensiteit
over de studieperiode van acht weken, in vergelijking met de startwaarde.
Patiënten werden gerandomiseerd tussen (1) standaard pijnbehandeling (SC) en (2) pijnconsult
gecombineerd met een pijneducatieprogramma voor patiënten (PCPEP). Tijdens het pijnconsult
bepaalde de pijnarts of de oorzaak van de pijn duidelijk was, gaf advies over de antitumorbehan-
deling en optimaliseerde zo nodig de medicamenteuze pijnbehandeling. PEP bestaat uit patiën-
ten educatie ‘op maat’ om de kennis van patiënten over pijn en pijnbehandeling te verbeteren
en om patiënten te stimuleren tijdig zelf hulp te zoeken bij pijnklachten. Daarnaast werden deze
patiënten wekelijks gebeld om na te vragen hoe het ging met de pijn en de bijwerkingen. In totaal
werden er 37 patiënten gerandomiseerd in de SC-groep en 35 patiënten in de PCPEP groep. De
overall afname van de pijnintensiteit en de invloed van pijn op het dagelijks functioneren was
significant groter in de groep patiënten die gerandomiseerd waren voor PCPEP dan voor SC
(gemiddelde pijn 31% vs. 20%, p=0.03; pijn op dit moment 30% vs. 16%, p=0.016; invloed van pijn
op het dagelijks functioneren 20% vs. 2.5%, p=0.01). De adequaatheid van de pijnbehandeling
was niet verschillend tussen de groepen. Echter het percentage patiënten met zowel een ATC- als
een zo nodig - voorschrift voor opioïden nam in de PCPEP groep toe van 48% bij start tot 88%
na acht weken. In de SC-groep bleef het percentage stabiel op 50%. Het verschil tussen de twee
groepen was statistisch significant na acht weken (p=0.003). Patiënten waren na acht weken
meer medicatietrouw wanneer zij gerandomiseerd waren voor PCPEP dan voor SC (p=0.03).
Na twee weken was de pijnkennis significant beter bij de patiënten in de PCPEP groep dan in
SC-groep (p=0.002). Concluderend: PCPEP verminderde de pijn(beleving) en de invloed van pijn
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 15
Proefschriften
op het dagelijks functioneren, en verbeterde de medicatietrouw en pijnkennis van poliklinische
patiënten met kankergerelateerde pijn. Deze studie was de eerste die een langdurig effect op het
dagelijks functioneren aantoonde.
Zoals eerder aangegeven is de complexiteit van het pijnprobleem bij sommige patiënten een
andere reden waarom de pijnbehandeling niet altijd effectief is. In het Erasmus MC kunnen
patiënten met aanhoudende pijn ondanks meerdere dosisverhogingen, een opioïd-rotatie krijgen
naar parenteraal toegediende hydromorfon. Hydromorfon is een semi-synthetisch derivaat van
morfine, met vergelijkbare werking en bijwerkingen als morfine. Hydromorfon kan subcutaan
gegeven worden in hoge doseringen. In een retrospectieve studie hebben wij de pijnstillende
werking en bijwerkingen van hydromorfon onderzocht bij patiënten met gemetastaseerde ziekte
die ernstige kanker gerelateerde pijn hadden. De redenen voor rotatie naar parenterale hydro-
morfon waren inadequate pijnstilling met of zonder te verwachten toedieningsproblemen als ge-
volg van hoge doseringen opioïden (n=61) en ondraaglijke bijwerkingen op andere opioïden met
aanhoudende pijn (n=43). Vóór de rotatie was 88% van deze patiënten al behandeld met twee of
meerdere opioïd-rotaties. Adequate pijnstilling werd bereikt bij 86 patiënten (83%) binnen een
mediaan van vijf dagen. Acht van deze 86 patiënten hadden nog steeds bijwerkingen, deze waren
echter acceptabel. De gemiddelde pijnintensiteit in rust nam af van 5.4 (sd=2.1) tot 2.4 (sd=1.5,
p0.001) op een 0-10 NRS. Bij patiënten met gemetastaseerde ziekte, met ernstige kankerge-
relateerde pijn die niet reageerde op andere opioïden, gaf continue toediening van subcutane
hydromorfon een langdurende pijncontrole. Daarom zou subcutaan toegediende hydromorfon
overwogen dienen te worden bij patiënten met moeilijk te behandelen pijn, zelfs bij patiënten die
al uitgebreid zijn behandeld met opioïden.
16	 	      VIP2
Anneke Boerlage
Having a Feel for Others’ Pain
December 2011, Erasmus Universiteit, Rotterdam
Promotor: prof.dr. D. Tibboel; copromotor: dr. M. van Dijk
Dit proefschrift gaat op zoek naar de beste manier om pijn
in te schatten bij personen die zich niet in woorden kunnen
uiten; dat wil zeggen jonge kinderen, mensen met een ver-
standelijke beperking, en ouderen met een uitingsbeperking.
In ons land is het bij ± 330.000 mensen moeilijk te herkennen
of ze pijn hebben. We weten daarom ook niet goed hoe vaak
pijn voorkomt bij deze personen en of ze bij opname in een
ziekenhuis of instelling wel adequate pijnbehandeling krij-
gen. De toepassing van pijnobservatieschalen biedt uitkomst.
DEEL I	 JONG EN KWETSBAAR
Hoofdstuk 1 beschrijft een studie naar de optimale observatieduur van de COMFORT Gedrag-
schaal (COMFORT-B). Deze schaal wordt al 10 jaar op de IC van het Sophia gebruikt en sommige
verpleegkundigen bleken de kinderen korter dan de geadviseerde twee minuten te observeren.
Gezien de hoge werkdruk is dit te begrijpen maar is de observatie dan nog wel betrouwbaar? Om
dat te onderzoeken deed de onderzoeker met alle 133 verpleegkundigen twee observaties; de
een observeerde twee minuten terwijl de ander tegelijkertijd alleen de laatste dertig seconden
observeerde, en omgekeerd. Wij vonden dat na een observatie van twee minuten de score steeds
iets hoger was. Door korter te observeren is het risico te groot dat pijn wordt gemist.
Voor hoofdstuk 2 werd gekeken of de COMFORT-B gevoelig genoeg is om kleine veranderingen
tussen twee opvolgende observaties te meten. Deze informatie over een pijnschaal is belangrijk
voor de praktijk. In dit geval werden toegewezen scores voor en na een interventie met elkaar
vergeleken. Om te voorkomen dat andere factoren de resultaten zouden beïnvloeden, werd een
speciale statistische methode gebruikt. Uit de resultaten bleek dat het gemiddelde van de scores
voor alle geïncludeerde kinderen na de interventie lager was en dat het belangrijk is op welk
tijdstip de nameting wordt gedaan. Deze studie bewees dat de COMFORT-B heel goed in staat is
om klinisch relevante veranderingen aan te tonen.
DEEL II	 MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE BEPERKING
Hoofdstuk 3 beschrijft een onderzoek naar de prevalentie van pijn bij mensen met een verstande-
lijke beperking (VB) die in een instelling wonen. Deze doelgroep is heel lang uitgesloten geweest
van pijnonderzoek. De verzorgers van mensen met een VB in één instituut werd gevraagd twee
pijncijfers op een schaal van 0 (geen pijn) tot 10 (ergst denkbare pijn) te geven, één voor pijn op
dat moment en één voor de gemiddelde pijn over de voorgaande week. Informatie over de medi-
sche anamnese en voorgeschreven pijnmedicatie werd uit de medische status gehaald.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 17
Proefschriften
Volgens de verzorgenden had 18% van hun cliënten, op dat moment dan wel gedurende de voor-
gaande week, pijn. Slechts een klein aantal van deze bewoners met pijn kreeg medicijnen om de
pijn te behandelen.
Zowel het lage percentage bewoners met pijn als het lage percentage voorgeschreven pijnmedi-
cijnen lijken er op te wijzen dat pijn bij deze mensen wordt onderschat en onderbehandeld.
Door een verhoogd risico op aangeboren hartafwijkingen en afwijkingen aan het maag-darmka-
naal ondergaan veel kinderen met Downsyndroom al voor de leeftijd van één jaar vaak meerdere
grote operaties. Het was de vraag of de COMFORT-B ook betrouwbaar is voor pijnobservaties
bij kinderen met Downsyndroom tussen de nul en drie jaar. Daarom hebben we COMFORT-B
scores van kinderen met Downsyndroom vergeleken met de scores van kinderen zonder Down-
syndroom. Ondanks de syndroom gerelateerde verschillen bleek de gemiddelde COMFORT-B-
score voor beide groepen vergelijkbaar. Op basis van deze bevindingen concluderen wij dat de
COMFORT-B valide is voor pijnobservatie bij kinderen in de leeftijd van nul tot drie jaar met
Downsyndroom.
DEEL III	OUDEREN MET EN ZONDER UITINGSBEPERKING
Voor de studie in hoofdstuk 5 werden de prevalentie, aard en behandeling van pijn van bewoners
van drie Nederlandse verzorgingshuizen in kaart gebracht. De volgende aspecten kwamen hierbij
aan de orde: de pijnintensiteit, de invloed van pijn op slaap, ADL, sociale contacten en activitei-
ten. De bewoners werd tevens gevraagd of zij zich gespannen, gedeprimeerd dan wel angstig
voelden als gevolg van hun pijn en om hun mening over pijn te geven aan de hand van vijf stel-
lingen. Aanvullend werd informatie over het gebruik van pijnmedicatie uit de status gehaald.
Uit de resultaten bleek dat 69% van de bewoners, op dat moment en/of gedurende de voorgaande
week, pijn had en dat deze in bijna een kwart van de gevallen niet werd behandeld.
De door ons gevonden pijnprevalentie is vergelijkbaar met die in verpleeg- en verzorgingshuizen
in andere Europese landen. Hieruit blijk dat de behandeling van pijn onvoldoende is en dat bewo-
ners van verpleeg- en verzorgingshuizen, ondanks alle belemmeringen, pijn accepteren als een
onvermijdelijk gevolg van het ouder worden.
De resultaten van hoofdstuk 6 waren onderdeel van dezelfde studie als hoofdstuk 5. Voor deze
studie werd de pijn in het dagelijkse leven van bewoners van vier Nederlandse verpleeghuizen in
kaart gebracht. Uit de resultaten bleek dat 66% van bewoners (meestal chronische) pijn had en
dat deze door ruim 40% van deze bewoners als erger dan draaglijk werd ervaren. Hoe hoger de
pijnscore, hoe groter de mate van een negatieve invloed op het dagelijks leven werd ervaren. De
pijn van bijna een kwart van deze bewoners werd niet behandeld. Gezien de hoge pijnprevalen-
tie en de hoge pijnintensiteit kunnen we concluderen dat er nog veel te verbeteren valt aan het
pijnbeleid in verpleeghuizen.
Voor hoofdstuk 7 werd onderzocht of pijnregistratie als prestatie-indicator voor verpleeghui-
zen haalbaar was. De bewoners van één verpleeghuis in Rotterdam werden benaderd voor een
pijnmeting en van deze bewoners werd nagegaan welke pijnmedicatie was voorgeschreven. Voor
de pijnmeting werd gebruik gemaakt van een numerieke pijnschaal, een verbale pijnschaal en
een pijnobservatieschaal. Het bleek mogelijk om bij 91% van alle bewoners binnen drie dagen een
pijnmeting te verrichten. De pijn bleek substantieel te zijn bij 32% van de bewoners. Vervolgon-
derzoek zal moeten uitwijzen of het gebruik van een behandelalgoritme tot een verbetering van
de pijnbehandeling zal leiden.
18	 	      VIP2
Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek:
Wat is de beste methode om pijnregistratie in instellingen voor mensen met een verstandelijke
beperking en verzorgingshuizen te implementeren en borgen? Wat gebeurt er bij pijn in het ze-
nuwstelsel? Het blijkt dat een zich ontwikkelend brein van een pasgeborene van 35 tot 37 weken
al onderscheid kan maken tussen aanraking en pijn. Meer kennis is nodig over pijnprocessen in
het brein van mensen met een verstandelijke beperking. We weten nog te weinig over hoe het
lichaam omgaat met pijnmedicatie en de interactie met andere medicatie. Uiteindelijk zullen we
daarmee wellicht kunnen komen tot een op het individu afgestemde pijnbestrijding.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 19
Proefschriften
Jos M. Latour
empowerment of parents
in the intensive care
Februari 2011, Erasmus Universiteit, Rotterdam
Promotor: prof.dr. J.B. van Goudoever; copromotor: dr. J.A. Hazelzet
Het doel van de EMPATHIC-studie was het ontwikkelen en
implementeren van oudertevredenheidsvragenlijsten voor
de acht kinder-intensive-careafdelingen (ICK) en een
neonatologie-intensive-careafdeling (NICU) in Nederland.
Deel I: Inleiding
In deel I, de inleiding van het proefschrift, wordt uitgelegd waarom is gekozen voor het meten
van oudertevredenheid op de intensive care.
In Hoofdstuk 1 wordt de groeiende belangstelling voor onderzoek naar patiënttevredenheid
besproken. Het meten van patiënttevredenheid wordt inmiddels aanbevolen door de regering,
patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars terwijl ziekenhuizen zijn begonnen met het integreren
van de ervaringen van patiënten in hun beleidsdocumenten. Resultaten van patiënttevreden-
heid moeten echter niet exclusief worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal, maar zorgverleners
stimuleren tot kwaliteitsverbeteringen.
Oudertevredenheid en de relatie daarvan met gezinsgerichte zorg worden besproken in Hoofd-
stuk 2. De discussie spitst zich vervolgens toe op de behoeften van familieleden en de manier
waarop zorgverleners in hun dagelijkse praktijk rekening houden met deze behoeften. Deze dis-
cussie wordt nader besproken in Hoofdstuk 3. De behoeften en ervaringen van familieleden op de
intensive-careafdelingen zijn vaak globaal omschreven in concepten als communicatie, informa-
tie, geruststelling en nabijheid. Gesteld wordt dat het voldoen aan de behoeften van familieleden
niet altijd tevredenheid garandeert.
Het doel en de onderzoeksvragen van de EMPATHIC-studies worden gepresenteerd in Hoofdstuk
4 en zijn gebaseerd op de erkenning van de samenwerking tussen ouders en zorgverleners met
het oog op kwaliteitsverbetering.
Deel II: Kader
Dit deel is gewijd aan het ontwikkelen van een kader voor de EMPATHIC-studies, gebaseerd op de
wetenschappelijke bewijslast.
20	 	      VIP2
In Hoofdstuk 5 hebben we eerst een literatuurstudie verricht om de betekenis en kenmerken
van de beschikbare gevalideerde vragenlijsten over tevredenheid te beoordelen. In de literatuur
is maar één gevalideerde vragenlijst over oudertevredenheid gepubliceerd voor de ICK en twee
voor de NICU. De resterende negen gepubliceerde tevredenheidlijsten hadden betrekking op de
volwassenen intensive care afdelingen en algemene kindergeneeskunde. De beoordeling van de
vragenlijsten leverde 95 unieke onderwerpen met betrekking tot tevredenheid op.
Vervolgens bespreken we in Hoofdstuk 6 de concepten van gezinsgerichte zorg, ervaringen,
behoeften en oudertevredenheid en wordt een kader beschreven. Dit kader is waardevol voor
toekomstig onderzoek naar de invloed van tevredenheid en gezinsgerichte zorg in de kinder-
geneeskunde en gerelateerde deelspecialismen. Het kader vormt de theoretische basis van de
EMPATHIC studies.
Deel III: Exploraties
In dit deel van het proefschrift hebben we drie exploratieve studies uitgevoerd om de ervaringen
van ouders en zorgverleners te identificeren met betrekking tot het belang van de zorg op de
intensive care.
Hoofdstuk 7 begint met een kwalitatieve studie met diepte-interviews met ouders van 41
kinderen die op een ICK waren opgenomen. De interviews werden geanalyseerd met behulp
van thematische analyse en onthulden 63 subthema’s verdeeld over zes hoofdthema’s: Attitude
van de zorgverleners; Coördinatie van de zorg; Emotionele intensiteit; Informatiemanagement;
Omgevingsfactoren; Ouderparticipatie.
De subthema’s en thema’s leverden waardevolle informatie voor het ontwikkelen van een
oudertevredenheidvragenlijst. Bovendien toonden de bevindingen ook een verband tussen de
hoofdthema’s waarbij de emotionele intensiteit van de ouders geassocieerd is met alle andere
hoofdthema’s. Tegelijkertijd werden twee kwantitatieve studies uitgevoerd. Hoofdstuk 8 om-
schrijft een Delphi-studie van twee vragenrondes met de zorgverleners van alle ICKs met het doel
onderwerpen over oudertevredenheid te identificeren. In totaal hebben 302 verpleegkundigen en
62 artsen 78 onderwerpen over oudertevredenheid vastgesteld, verdeeld in vijf domeinen. Deze
onderwerpen werden ook aan 1042 ouders voorgelegd, zoals beschreven in Hoofdstuk 9. Van
deze groep hebben 559 (54%) ouders gereageerd. Aan de ouders werd gevraagd de onderwerpen
van tevredenheid naar belangrijkheid te waarderen. Kwesties met betrekking tot informatiever-
strekking, zorg en behandeling, en de attitude van de zorgverleners kregen de hoogste scores.
Deze vragenlijst is, gezien het belang voor toekomstig onderzoek in andere landen, getest op
betrouwbaarheid. Vier items zijn verwijderd en dit resulteerde in een valide vragenlijst met 74
onderwerpen die het belang van de zorg op de ICK meten.
Deel IV: Inzichten
Deel IV richt zich op de verschillen en overeenkomsten van meningen over de zorg tussen de
ouders en zorgverleners.
De vergelijking van de in Hoofdstuk 8 en 9 beschreven exploratieve studies wordt gepresenteerd
in Hoofdstuk 10. Ouders vonden 31 onderwerpen significant belangrijker dan de zorgverleners. Tien
onderwerpen hadden betrekking op informatieverstrekking zoals informatie over de effecten van
medicatie en de correcte toediening van medicatie. Daarentegen vonden de zorgverleners van de
ICK 12 onderwerpen significant belangrijker dan de ouders. We concludeerden dat de inzichten van
de zorgverleners niet geheel overeenkomen met de percepties van de ouder over de zorgonderwer-
pen. In Hoofdstuk 11 worden vergelijkbare resultaten onder ouders en zorgverleners van de NICU
gepresenteerd. Dit hoofdstuk beschrijft twee studies. Eerst werd een Delphi-studie van drie rondes
uitgevoerd onder 81 zorgverleners om een prioriteitenlijst van zorgonderwerpen op de NICU op te
stellen en consensus hierover te bereiken. Vervolgens werd deze lijst met 92 onderwerpen gebruikt
in een onderzoek onder ouders (n = 148). Aan hen werd gevraagd om de zorgonderwerpen naar
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 21
Proefschriften
belangrijkheid te waarderen. Ten slotte werden de gegevens van beide studies vergeleken.
Ouders waardeerden 25 van de 92 zorgonderwerpen significant hoger dan de zorgverleners. Het
grootste verschil werd geconstateerd bij twee onderwerpen met betrekking tot medicatie. De
zorgverleners waardeerden zeven onderwerpen significant hoger dan de ouders. Een van deze
onderwerpen had betrekking op het toewijzen van een vaste arts en een vaste verpleegkundige
aan de ouders en drie onderwerpen gingen over multiculturele zorg. Als klinische implicatie van
deze studies denken we dat artsen en verpleegkundigen de zorgonderwerpen kritisch moeten
bekijken en toepassen in hun dagelijkse praktijkvoering. Bovendien kunnen deze bevindingen ook
belangrijk zijn voor toekomstige training en opleiding van de zorgverleners.
Deel V: Validatie
Dit deel bespreekt de ontwikkeling en de psychometrische testen van de EMPATHIC- en de
EMPATHIC-N-vragenlijst voor de ICKs en de NICU.
In Hoofdstuk 12 wordt de studie van de EMPATHIC-vragenlijst gepresenteerd. De ontwikkeling
van de samenstelling van de vragenlijst was gebaseerd op de resultaten van de exploratieve
studies. De psychometrische eigenschappen van de vragenlijst werden getest met behulp van
de empirische gegevens van 1218 ouders, verdeeld in twee groepen: 667/1055 (63%) ouders in de
eerste groep en 551/991 (56%) ouders in de tweede. Het bleek dat ouders van een kind dat voor
een operatie werd opgenomen meer tevreden waren over de stellingen in het domein Informatie.
Verscheidene stellingen lagen onder de aanvaardbare norm, zoals een dagelijks gesprek met de
arts over de zorg en behandeling van het kind, de informatie van de arts over het ontslag van het
kind, en het geluidsniveau op de afdeling.
We concludeerden dat de EMPATHIC-vragenlijst kan worden geaccepteerd als een valide presta-
tie-indicator voor de kwaliteit op de ICKs.
Hoofdstuk 13 bespreekt de ontwikkeling en de psychometrische testen van de EMPATHIC-N
vragenlijst. De stellingen van deze vragenlijst werden verkregen uit de in Hoofdstuk 11 beschre-
ven exploratieve studies. Van de 92 in deze studies opgenomen zorgonderwerpen waren er 67
belangrijk en deze werden vertaald in stellingen voor de EMPATHIC-N-vragenlijst. Deze studie
gebruikte ook twee groepen ouders: 220/339 (65%) ouders in de eerste groep en 59/102 (58%)
ouders in de tweede groep. Voor de analyses werden twee negatief geformuleerde stellingen
en een stelling met een 91% ‘niet van toepassing’-score geschrapt. De CFA bevestigde dat zeven
stellingen niet pasten in de structuur van de domeinen en deze werden verwijderd. De resterende
57 stellingen in de vijf domeinen hadden een adequate samenhang. Niet-differentiële validiteit
toonde geen significante verschillen tussen de kenmerken van de pasgeborenen en de domei-
nen, behalve tussen beademde pasgeborenen en stellingen in het domein Ouderparticipatie, en
pasgeborenen ≥30 weken en stellingen in het domein Organisatie. De stellingen die beneden de
norm waren, hadden betrekking op de informatie door artsen over de gezondheidsverwachtin-
gen van het kind en over eenduidige informatievoorziening door de artsen en verpleegkundigen.
Ouders waren ontevreden over hun mogelijkheid voor actieve betrokkenheid bij besluitvormings-
processen en de ontvangen begeleiding bij de zorg voor het kind voorafgaande aan zijn ontslag.
De geluidsniveaus in de NICU en de ruimte rondom de couveuse waren beneden de norm.
De conclusie van deze studie was dat de EMPATHIC-N-vragenlijst een betrouwbaar en valide
instrument is waarmee de zorgverleners verbeterprojecten kunnen identificeren en implementeren.
22	 	      VIP2
Hoofdstuk 2
Promovendi
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 23
1.	Verpleegkundig onderzoeker Erica Witkamp
	 Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg en Interne Oncologie. 	
Promotoren: prof. dr. A. van der Heide en prof. dr. C.C.D. van der Rijt. 	
Titel project: Wat er gebeurt en Wat er toe doet. Onderzoek naar 	
Palliatieve en Terminale zorg in het Ziekenhuis (PalTeC-H). Looptijd 	
project 2008-2015.
In deze studie is vanuit verschillende invalshoeken onderzoek gedaan naar de kwaliteit van
sterven in het ziekenhuis. Nabestaanden van 951 patiënten die zijn overleden in het ziekenhuis
rapporteerden een grote variëteit aan ervaringen, wat suggereert dat de kwaliteit van zorg in de
stervensfase eveneens sterk varieert. De stervensfase is een proces vol onzekerheden; erkenning
van deze onzekerheden en begeleiding in het omgaan daarmee kunnen de patiënt en zijn naasten
ondersteunen. De inhoud van de zorg voor patiënten in de stervensfase lijkt in het ziekenhuis
afhankelijk te zijn van de samenloop van omstandigheden; zorgverleners geven onvoldoende
sturing aan dit zorgproces, waardoor uitkomsten ook onzeker zijn. Ervaringen met de zorg voor
een stervende patiënt verschillen tussen zorgverleners onderling en tussen zorgverleners en
naasten. Intensievere samenwerking tussen zorgverleners en naasten, zoals tijdige gesprekken
over de ervaringen met en verwachtingen voor wat betreft het ziektebeloop, over de prognose,
behandelingen en medische beslissingen, inclusief de onzekerheden, kunnen bijdragen aan posi-
tievere ervaringen van nabestaanden met de kwaliteit van zorg. De rol van verpleegkundigen in
de zorg rond het levenseinde moet verder worden versterkt en verpleegkundig aandachtsvelders
palliatieve zorg dragen daaraan bij. Dit effect kan verder worden versterkt wanneer verpleegkun-
digen, artsen en managers het belang van verpleegkundige zorg rond het levenseinde erkennen
en daarin meer vertrouwen tonen. Promotie 7 april 2015.
2.	 Psycholoog en Senior ICN verpleegkundige Coby de Boer
	 	 Afdeling Intensive Care Neonatologie. Promotoren: prof.dr. I.K.M. Reiss 	
en prof.dr. A.B. Bakker, copromotoren: dr. B.J. Smit en dr. M. van Dijk. 	
Titel project: Medical ethical decision-making in the neonatal intensive
care unit and impact of emotional burden on nurses and physicians.
Looptijd project: 2008-2015
Het project belicht de methode van ‘gestructureerde multidisciplinaire medisch ethische besluit-
vorming’ op de intensive care neonatologie van het Erasmus MC Sophia. Na invoering van een
richtlijn is de medisch-ethische besluitvorming op verschillende punten significant verbeterd. De
uitkomsten voor pasgeborenen die werden besproken tijdens gestructureerde multidisciplinaire
medisch-ethische besluitvorming van 2009 tot 2012 werden onderzocht. Van de 61 kinderen wa-
ren er op de leeftijd van twee jaar nog 24 in leven; velen met ernstige problemen en slechts één
kind leek volledig gezond. Wanneer artsen en verpleegkundigen van mening zijn dat de afgespro-
ken behandeling voor een pasgeborene niet in overeenstemming is met wat zij zelf moreel juist
achten, kunnen zij moral distress ervaren. Moral distress onder zorgverleners komt niet dagelijks
voor, maar kon bij tijden zeer heftig zijn. Om deze stress te beperken zijn betere communica-
tie, continuïteit in de patiëntenzorg en voldoende bezetting met gekwalificeerd personeel van
belang. Een meta-analyse bevestigde de langdurige negatieve effecten van ingrijpende gebeurte-
nissen: symptomen van posttraumatische stress, angst en depressie. Steun van andere ver-
pleegkundigen, belangrijk voor het ‘natuurlijke’ herstel, ontbrak met name op de langere termijn.
Promotie 6 oktober 2015.
24	 	      VIP2
3.	Verplegingswetenschapper en stafadviseur
Anne-Margreet van Dishoeck
	 Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg en Plastische en 	
Reconstructieve chirurgie. Titel onderzoeksproject: Prestatie-indicatoren
voor ziekenhuizen; de relatie met kwaliteit van zorg. 	
Promotoren: prof.dr. J.P. Mackenbach en prof.dr. E.W Steyerberg. 	
Looptijd project: 2006-2015.
Dit onderzoeksproject was gericht op de invloed van toevalsvariatie en case-mix bij het meten,
vergelijken en verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Het onderzoek spitste zich toe op twee
belangrijke onderwerpen bij het meten van performance met kwaliteitsindicatoren: 1) toevals-
variatie en verstorende variabelen bij het vergelijken van ziekenhuizen en 2) interpretatie bij het
gebruik van indicatoren voor het verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Voor de vergelijking van
ziekenhuizen werd gebruik gemaakt van databases van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)
en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Aanzienlijke invloed van toevalsvari-
atie vonden we bij het vergelijken van ziekenhuizen met IGZ uitkomstindicatoren. Geen van de
uitkomstindicatoren bleek geschikt voor de ranking van ziekenhuizen. Met de landelijke gegevens
over postoperatieve wondinfecties (RIVM) onderzochten we de invloed van zowel toevalsvariatie
als case-mix. De verschillen tussen de ziekenhuizen werden met deze twee factoren vrijwel volledig
verklaard. Voor de interpreteerbaarheid van indicatoren bij de verbetering van de kwaliteit van zorg
werd gebruik gemaakt van interne kwaliteitsprojecten in het Erasmus MC. Ondanks een signifi-
cante relatie tussen decubitus (uitkomst) en de kwaliteit van de preventieve zorgprocessen, bleek
toevalsvariatie de belangrijkste beperking voor de interpreteerbaarheid van indicatoren gebruikt
voor kwaliteitsverbetering. Prestatie-indicatoren geven hooguit een indicatie van de kwaliteit van
zorg. Als een zonnewijzer: we weten ongeveer hoe laat het is. Promotie 11 november 2015.
4.	 Verpleegkundig specialist Mirjam Tielen
	 Afdeling Inwendige Geneeskunde. Promotor: prof.dr. Willem Weimar, 	
copromotor: dr. Emma Massey. Titel onderzoeksproject: Psychological
predictors of non-Adherence after Kidney Transplantation 	
(PAKT/PAN-study). Looptijd project: 2010-2016.
Het niet-naleven van het medicatieregime na een niertransplantatie is een
veel voorkomend probleem bij patiënten. Dit kan leiden tot afstoting of zelfs tot het falen van het
niertransplantaat. Het promotieproject onderzoekt de houding ten opzichte van het medicatie-
regime onder niertransplantatiepatiënten. Tijdens follow-upmomenten namen de onderzoekers
face-to-face vragenlijsten af over onder andere therapietrouw, persoonlijke doelstellingen,
betrokkenheid, vertrouwen en ziekteperceptie. Therapietrouw was voor patiënten een belangrijk
doel en zij maakten zich relatief weinig zorgen om hun immunosuppressiva. Zorgen over afsto-
ting kwamen redelijk vaak voor maar de patiënten waren optimistisch over de levensduur van
hun donornier. Hun perceptie van ziekte en therapie strookte echter niet met hun gedrag. Veel
patiënten namen hun immunosuppressiva niet trouw in: 17% zes weken na transplantatie tot 27%
zes maanden na transplantatie. Transplantatiepatiënten die in therapietrouw geen belangrijk
persoonlijk doel zagen, liepen een groter risico op therapieontrouw in de loop van de tijd. Jongere
mensen hebben een hogere kans op therapieontrouw. Patiënten die op zes weken na niertrans-
plantatie therapieontrouw waren hadden slechtere klinische uitkomsten in de daaropvolgende
twee jaar. Promotie 6 april 2016.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 25
Promovendi
5.	Verplegingswetenschapper en IC-verpleegkundige Zoran Trogrli
	
	 Afdeling Intensive Care Volwassenen. Promotor: prof.dr. Jan Bakker; 	
copromotoren: dr. Erwin Ista en dr. Mathieu van der Jagt. 	
Titel onderzoeksproject: Verbetering van de zorg voor IC-patiënten
met een delirium door de implementatie van NVIC delirium richtlijn;
de iDECePTIvE studie (iCU Delirium in Clinical Practice Implementation
Evaluation study). Looptijd project: 2013-2016
Ondanks het feit dat delirium bij ernstig zieke patiënten een negatief effect heeft op de prognose
en langetermijnuitkomsten, werd screening en behandeling van delirium vaak niet uitgevoerd in
overeenstemming met de huidige richtlijnen. In deze multicenter implementatiestudie werden
in de eerste fase de belemmerende en bevorderende factoren voor de naleving van de richtlijn
in kaart gebracht. Vervolgens werd in fase twee een op maat gemaakte implementatie strate-
gie ontwikkeld en uitgevoerd. Gedurende het project zijn op vier meetmomenten (voor, tijdens
en na de implementatie) data verzameld. Door de goede samenwerking op regionaal niveau is
het gelukt de data te verzamelen van meer dan 4500 patiënten, overeenkomend met meer dan
23.000 patiëntendagen. Op dit moment worden de effecten van de implementatie op zowel de
procesindicatoren als op de patiëntuitkomsten geanalyseerd. Het streven is om het promotietra-
ject eind 2016 af te ronden.
6.	 Verplegingswetenschapper Ineke Lokker
	 Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg. Symptoms and Care 	
at the End of Life. Promotoren: prof dr. Agnes van der Heide en 	
prof. dr. Karin van der Rijt, copromotor: dr. Lia van Zuylen. 	
Looptijd project: 2010-2016
Het promotieonderzoek omvat verschillende onderzoeks(deel)projecten gericht op symptomen
(prevalentie, beleving, interventies, correlaties) bij patiënten a) met een vergevorderd stadium
hoofd-halskanker, b) met eindstadium hartfalen, c) in de stervensfase, d) waarbij palliatieve seda-
tie werd toegepast. Er is gebruik gemaakt van een systematische review en zowel kwantitatieve
als kwalitatieve onderzoeksmethoden.
7.	 Gezondheidswetenschapper Drs. Arianne Brinkman-Stoppelenburg
	 Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg. 	
Promotor: prof.dr. A. van der Heide. Titel project: De Compass Studie: 	
een onderzoek naar de effecten en kosten van consultatieteams voor
palliatieve zorg in het ziekenhuis. Looptijd 2012-2016
Patiënten met een ongeneeslijke ziekte worden in de laatste fase van hun leven vaak nog een of
meerdere malen opgenomen in het ziekenhuis. Doel van dit onderzoek is om na te gaan of een
consultatieteam voor palliatieve zorg in het ziekenhuis kan leiden tot een kosteneffectieve verbe-
tering van de kwaliteit van zorg. Dit onderzoek is uitgevoerd in twaalf Nederlandse ziekenhuizen
26	 	      VIP2
onder patiënten met een ongeneeslijke oncologische aandoening. Negen van deze ziekenhuizen
hebben een consultatieteam, de andere drie (nog) niet. De kwaliteit van leven en tevredenheid
over de zorg van patiënten voor wie een consultatieteam wordt geraadpleegd, worden vergele-
ken met gematchte patiënten voor wie dat niet gebeurd. Daarnaast worden de activiteiten en
kosten van de consultatieteams in kaart gebracht en worden de zorgkosten van de patiënten met
en zonder inzet van een consultatieteam met elkaar vergeleken.
8.	 Verpleegkundig specialist Richard van Valen
	 Afdeling Thoraxchirurgie. Promotor: prof.dr. A.J.J.C. Bogers; 	
copromotor: dr.mr. M.M. Mokhles. Titel project: Improving patient out-
comes and utilisation of nurse driven protocols in cardiac surgery. 	
Looptijd project: 2012-2017
Onderzoek binnen het project: ‘Haalbaarheid en veiligheid van een verpleegkundig gedreven
pijnprotocol’. Binnen dit protocol krijgt de verpleegkundige (op basis van een set parameters) de
mogelijkheid om medicamenteuze interventies toe te passen bij postoperatieve pijn na hartchi-
rurgie. In een tweetal artikelen wordt onderzocht of dit protocol zorgt voor reductie van pijn,
veilig is en of protocol-adherence door verpleegkundigen voldoende is. Daarnaast is het effect
van een gestandaardiseerd protocol rondom het staken van bloedverdunners bij hartchirurgie
onderzocht. Met name is gekeken naar bloedverlies en het verbruik van bloedproducten in de
eerste twaalf uur na chirurgie in correlatie met protocol-adherence. Daarnaast zijn drie subpro-
jecten gericht op het verbeteren van patient outcomes bij hartchirurgie, er is een caseserie en een
literatuurstudie naar patiënten met een kunstklependocarditis op basis van propionibacterium
acnes. Onderzocht werd hoe deze patiënten zich presenteren, welke chirurgische aanpak het
meest opportuun is, alsmede het bijbehorend antibiotisch beleid en follow-up van patiënten. Het
tweede project richt zich op de geleerde lessen van de introductie van een chirurgische procedure
en zorgpad rondom een specifiek cardiaal probleem. Afsluitend neemt deze promovendus deel
aan een multicenter randomized clinical trial gericht op reductie van postoperatieve wondinfec-
ties na hartchirurgie door toepassing van een closed wound management system.
9.	 Verplegingswetenschapper Janet Been
	 Promotor: prof.dr. M.J. Hazes, copromotoren: dr. E. Ista en dr. A. van Staa.	
Titel onderzoeksproject: NUrsing Research into Self-management and 	
Empowerment in Chronic Care – NURSE-CC. Looptijd project: 2012-2017.
NURSE-CC is gericht op het versterken van verpleegkundige zelfmanage-
mentondersteuning aan poliklinische patiënten met diverse chronische aandoeningen. Eerst
werden visies, ervaringen en behoeften van verpleegkundigen en patiënten in kaart gebracht.
Daarnaast werd een realist review uitgevoerd naar werkzame elementen van zelfmanagementon-
dersteuning. Al deze deelonderzoeken leverden input voor de ontwikkeling van een zelfmanage-
mentinterventie, die onlangs is geïmplementeerd op de afdeling Niertransplantatie en Radiothe-
rapie. De laatste fase van het promotieonderzoek bestaat uit het evalueren van het effect van de
zelfmanagementinterventies.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 27
Promovendi
10.	Verpleegkundig specialist Margot Walter
	 Afdeling Inwendige Geneeskunde Reumatologie. Promotor: prof.dr. M.
Hazes; copromotor: dr. J. Luime. Titel onderzoeksproject: Behoeften onder
patiënten met reumatoïde artritis (RA), evaluatieonderzoek naar zorgpad
transitie. Looptijd: 2014 -2016.
Strakke controle van de ziekteactiviteit is een belangrijk onderdeel van de behandeling van
patiënten met RA. Het eerste deel van dit project heeft als doel de verandering van functionele
status, zelf-gerapporteerde ziekteactiviteit en vermoeidheid te evalueren om hoog-risicopatiënten
te identificeren en de voorspelling van hoge ziekteactiviteit te evalueren. Daarnaast voorziet het
project in de evaluatie van een transitiezorgpad en een onderzoek naar vermoeidheid bij RA. Met
deelname aan het NURSE CC-project wordt zelfmanagement bij RA-patiënten onderzocht.
11.	 Verpleegkundig specialist Diane van der Biessen
	 Afdeling Interne Oncologie. Promotor: prof.dr. A.H.J. Mathijssen; 	
copromotor: dr. M.J.A. de Jonge. Titel onderzoeksproject: De effecten 	
van coping, locus of control en kwaliteit van leven op hoop en motivatie
voor fase 1 onderzoek; een prospectieve cohortstudie. 	
Looptijdproject: 2013-2017.
Fase-I-onderzoek is essentieel voor het vinden van nieuwe behandelingen tegen kanker. Er is nog
weinig onderzoek gedaan naar de psychologische mindset van patiënten die deelname overwe-
gen en deelnemen aan fase-I-studies. Het doel van deze studie is te onderzoeken op welke wijze
copingstrategieën en locus of control (LoC), en kwaliteit van leven (QoL), hoop en motivatie be-
ïnvloeden. In deze prospectieve cohortstudie hebben we patiënten met kanker zonder standaard
behandelopties, die overwogen deel te nemen aan fase-I-onderzoek, gevraagd op drie tijdstippen
een vragenlijst in te vullen: voordat informed consent voor fase-I-deelname al dan niet werd
gegeven, voor de start van de experimentele behandeling en na de eerste behandelevaluatie.
De vragenlijst bevatte vijf onderwerpen, te weten een vragenlijst over behandelmotivatie, hoop,
coping, LoC en QOL. Om de relaties tussen de schalen vast te stellen wordt ‘structurele modelana-
lyse’ toegepast. Nederlands Trial Register: Trial ID NTR3354. Alle patiënten zijn geïncludeerd, op
dit moment vinden de analyses plaats. Naar verwachting afgerond in de zomer van 2017.
12.	 Psycholoog en IC-verpleegkundige Margo M.C van Mol
		Afdeling Intensive Care Volwassenen. Promotor: prof.dr. Jan Bakker;
copromotoren: dr. Erwin J.O. Kompanje en dr. Marjan D. Nijkamp. 	
Titel project: Werkbevlogenheid bij zorgprofessionals op de intensive care
afdeling. Looptijd project 2013-2017.
Werkgerelateerde emotionele stress speelt in toenemende mate een rol bij werknemers in de
gezondheidszorg en in het bijzonder bij intensive care (IC) professionals. Een IC-afdeling kan
intellectueel, fysiek en emotioneel belastend zijn door de aard van de werkzaamheden, de
28	 	      VIP2
verantwoordelijkheden, en de hoge eisen in levensbedreigende situaties. Deze emotionele stress
kan van invloed zijn op de kwaliteit van zorg voor zowel de patiënt als diens naasten. Uit onze
systematische literatuurstudie naar de prevalentie van emotionele stress bij IC-professionals
bleek dat het werkelijke voorkomen van burnout, primaire en secundaire traumatische stress, en
compassion fatigue varieerde met het hanteren van verschillende definities van de begrippen,
en het gebruik van diverse vragenlijsten en cutt-off points. Werkbevlogenheid daarentegen,
wordt gekenmerkt door vitaliteit, toewijding en absorptie. Vitaliteit is het bruisen van energie en
beschikken over grote mentale veerkracht, toewijding verwijst naar een gevoel van zinvolheid,
enthousiasme en uitdaging, en absorptie is op een plezierige wijze helemaal opgaan in het werk.
Het promotieonderzoek richt zich op een verkenning van de psychologische factoren die van
invloed kunnen zijn op werkbevlogenheid bij artsen en verpleegkundigen op een IC-afdeling. Het
uiteindelijke doel is om strategieën te ontwikkelen die de werkbevlogenheid kunnen ondersteunen.
13.	 Verpleegkundige Marjo de Ronde-Tilmans
	 Afdeling Interventiecardiologie. Promotoren: prof.dr. P.P.T. de Jaegere
en prof.dr. F. Zijlstra. Titel onderzoeksproject: Transcatheter aortic valve
implantation; TAVI Care  Cure. Looptijd project: 2013-2018.
Dit onderzoeksproject richt zich op het optimaliseren van de pre-, per- en
postzorg voor patiënten met ernstige aortaklepstenose, die niet in aan-
merking komen voor een chirurgische aortaklepvervanging en daarom worden behandeld door
middel van een trans-kathetergeleide aortaklepvervanging binnen het Erasmus MC.
14.	 Verpleegkundig specialist Annet Galema-Boers
	 Afdeling Inwendige Geneeskunde. Promotor: prof.dr. E. J. Sybrands; 	
copromotoren: dr. M.L. Lenzen en dr. J.E. Roeters van Lennep. 	
Titel onderzoeksproject: Management of patients with familial hyper-
cholesterolemia. Looptijd 2014-2018.
Projecten: Predictie; het voorspellen van niet-therapietrouw bij patiënten
met familiaire hypercholesterolemie (FH). Cascadescreening: dit onderzoek beoordeelt het succes
van de recent beëindigde Nederlandse screening door te onderzoeken of kinderen met FH werden
geïdentificeerd via familie-screening of door een cardiovasculair (CVD) event in de FH-ouder.
Dyslipidemie-testen: waarom, voor wie en wanneer/ verbeteren van de naleving van de richtlij-
nen voor hoog risicopatiënten met hart- en vaatziekten.
15.	 Verpleegkundig specialist Chulja Pek
	 Afdeling Gastro-intestinale chirurgie. Promotor: prof.dr. C.H.J. van Eijck.
Titel onderzoeksproject: Uitkomsten van zorg bij patiënten met een
obstructie icterus. Looptijd project: 2014-2019.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 29
Promovendi
16.	 Verpleegkundig specialist Marleen C. de Haan-van Buren
	 Is bezig met een onderzoeksproject en heeft de intentie daarop te promo-
veren. Afdeling Inwendige Geneeskunde. Begeleidng door dr. Jacqueline van
de Wetering en dr. Emma Massey. Het onderwerp is ‘Zwangerschap na nier-
transplantatie en nierdonatie’. Onderzoeken binnen het project: PRegnancy
OUtcomes after living kidney Donation (PROUD-study), EXPloring attitudes
and factors influencing reproductive Choices in renal Transplant patients
(EXPECT-study). Looptijd project: 2014-2018.
17.	 Verpleegkundig specialist Agnes Reijm
	 Afdeling Maag-, darm- en leverziekten. Promotor: prof.dr. M.J. Bruno;
copromotor: dr. M.C.W. Spaander. Titel onderzoeksproject; ‘how can we
improve quality of life in palliative patients with ge-oncology’. 	
Looptijd project 2014-2019
De onderzoeken richten zich op het verbeteren van de kwaliteit van leven bij palliatieve patiën-
ten met een oncologische aandoening van het gastro-intestinale traject. Hierbij wordt geke-
ken naar verschillende aspecten zoals pijn na slokdarmstentplaatsing, ervaringen over 20 jaar
slokdarmstentplaatsingen in het Erasmus MC en de uitkomsten tussen een vergelijkende studie
tussen 2 types slokdarmstents.
18.	IC-verpleegkundige Kim de Haan
	 Afdeling Cardiologie en Acute Geneeskunde. Promotoren: 	
prof.dr. A.B.J. Groeneveld en prof.dr. F. Zijlstra; copromotor: A. Struijs. 	
Titel onderzoeksproject: Vitamine D deficiëntie onder IC patiënten, 	
diagnose, prevalentie, consequenties en interventie.
30	 	      VIP2
Hoofdstuk 3
Publicaties
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 31
Interview met Monique van Dijk
Monique van Dijk is van origine verpleegkundige (A en B inservice
opleiding). Na haar verpleegkundige opleidingen rondde ze haar Master
Psychologie (Methods and Statistics in Leiden) af. In 2001 promoveerde
zij op het onderwerp ´Pain unheard? Postoperative pain assessment in
neonates and infants´. Vervolgens werkte zij in de functie van senior-
onderzoeker, en de afgelopen jaren als universitair hoofddocent ´Kwali-
teit van zorg´ voor de afdelingen Kinderchirurgie en Kindergeneeskunde
van het Sophia Kinderziekenhuis en als honorary associate professor bij
de afdeling Kinderchirurgie van het Red Cross War Memorial Children’s
Hospital te Kaapstad. Monique is trots op het feit dat zij dit heeft bereikt
binnen het van oudsher medisch bolwerk van het Erasmus MC.
32	 	      VIP2
Hoe heb je het verpleegkundig onderzoek op de kaart gezet?
“Sinds 2003 ondersteun ik het verpleegkundig onderzoek op afdeling IC-kinderen in het Sophia
Kinderziekenhuis. In 2008 promoveerde Erwin Ista en sindsdien werken we ook veel samen en
begeleiden we allebei verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten. Het doel is om verpleeg-
kundigen te laten ruiken aan wetenschappelijk onderzoek door hen de mogelijkheid te bieden
naar internationale congressen te gaan. Dat kan als zij een abstract insturen. Wij reiken op allerlei
manieren interessante onderwerpen aan, of verpleegkundigen komen zelf met een idee. Ook
stimuleren we dat verpleegkundigen tijd krijgen om eraan te werken. Het geeft daarom meer-
waarde om met verpleegkundig onderzoek te kunnen meeliften in medisch onderzoek als het
gaat om subsidiëring. Het is wel altijd zo dat je als verpleegkundige ook een deel in je eigen tijd
moet doen. Bij verpleegkundigen ben ik vooral bezig met coachen. Ik zie toch dat ze vaak denken
dat ze het niet kunnen. En dat is in grote tegenstelling tot geneeskundestudenten die ik bij hun
onderzoek begeleid. Die accepteren veel gemakkelijker van zichzelf dat ze bepaalde vaardigheden
nog niet hebben.”
Even terug naar die verpleegkundige, om een abstract te schrijven heb je ook
onderzoeksgegevens nodig. Hoe pak jij dat aan?
“Het komt echt vanuit een idee op de werkvloer. Er is veel informatie beschikbaar uit het IC-
datawarehouse. Dat is een gemakkelijk systeem om gegevens te verkrijgen. Een enkele keer doen
de verpleegkundigen gedurende een aantal maanden ook echt een praktijkonderzoek. Dat is al
wat complexer, ook met METC-aanvragen en dergelijke.”
Hoe houd je feeling met de verpleegkundige achtergrond?
“Dat probeer ik door de onderwerpen en de mensen die ik begeleid en dat is heel divers. Ik vind
het echt leuk als mensen hier aan de deur staan met een onderzoekidee. Daarnaast loop ik regel-
matig rond op kinder-IC´s in Europa om verpleegkundigen te leren hoe ze pijn kunnen meten met
de COMFORT-gedrag schaal. Alleen al door een middag op een afdeling te zijn, zie je heel veel.
Grappig zijn de verschillen en de overeenkomsten tussen de afdelingen. Dan krijg je ook ideeën
over hoe komt dat nou? Wat is de ‘best practice’?”
Hoe zorg jij ervoor dat onderzoek, soms toch wel ‘ver-van-mijn-bed’ voor verpleegkundigen,
in de dagelijkse praktijk terugkomt?
“Dat is wereldwijd een uitdaging. Sommige dingen worden meteen opgepakt en toegepast in
de praktijk, maar andere zaken liggen een stuk lastiger. Een presentatie tijdens een klinische les
is mooi, maar het programma zit al bomvol met andere onderwerpen zoals nieuwe medische
apparatuur. En als je dan een ‘half-vier moment’ hebt, zien we ook een soort moeheid bij de pro-
fessionals. Er gebeurt al heel veel op de IC, er verandert van alles, er moet nog zoveel, en dan kom
jij met je onderzoeksresultaten.” Monique vervolgt met haar ideaalplaatje van implementeren:
“Het zou fantastisch zijn als er iemand fulltime rondloopt, continu op de hoogte is van nieuwe
onderzoeksresultatenrichtlijnen en protocollen, en daarin stimulerend optreedt, alle professio-
nals erbij betrekt en informeert.”
Wat vind jij belangrijk in je werk als onderzoeker en jouw bijdrage hierin?
“Bij de opzet van een studie vind ik het belangrijk dat ik zelf snap waarom ik dit onderzoek
uitvoer. Wat kan de uitkomst zijn? Wat kan het aan de praktijk veranderen? Wat is de relevantie?
De combinatie van goed methodologisch onderzoek met ‘common sense’ behouden en altijd
overwegen of het echt nuttig is. “Ik geloof heel erg in de olievlek als het gaat om verpleegkundig
onderzoek en de interesse daarin. En in de meerwaarde van de samenwerking met andere disci-
plines zoals artsen. Ik ben heel beducht voor onderzoek op een verpleegkundig eilandje. Ik zoek
echt de verbinding. Dat is ook goed om te doen, het ondersteunt een verpleegkundige die met
een abstract bezig is als ook de medische discipline betrokken is.”
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 33
Publicaties als eerste auteur in
wetenschappelijke tijdschriften
2014
Brinkman-Stoppelenburg A, Rietjens JA, van der Heide A, (2014). The effects of advance care plan-
ning on end-of-life care: a systematic review. Palliat Med. 28(8):1000-25.
Brinkman-Stoppelenburg A, Vergouwe Y, van der Heide A, Onwuteaka-Philipsen BD, (2014).	
Obligatory consultation of an independent physician on euthanasia requests in the Netherlands:
what influences the SCEN physicians judgment of the legal requirements of due care? Health
Policy 115(1):75-81.
de Boer J, van Rikxoort S, Bakker AB,  Smit BJ. (2014). Critical incidents among intensive care unit
nurses and their need for support: explorative interviews. Nurs Crit Care. 19(4): 166-74.
de Haan K, Groeneveld A, de Geus H, Egal M,  Struijs A. (2014). Vitamin D deficiency as a risk fac-
tor for infection, sepsis and mortality in the critically ill: systematic review and meta-analysis.
Critical Care 18: 660.
de Ronde-Tillmans MJ, Lenzen MJ, Abawi M, Van Mieghem NM, Zijlstra F,  de Jaegere PP. (2014).
[10 years of transcatheter aortic valve implantation: an overview of the clinical applicability and
findings] 10 jaar transkatheter-aortaklepvervanging: een overzicht van de klinische toepasbaar-
heid en bevindingen. Ned Tijdschr Geneeskd. 158: A7768.
Duyndam A, Houmes RJ, van Dijk M, Tibboel D, Ista E. (2014). How to achieve adherence to a ven-
tilation algorithm for critically ill children? Nurs Crit Care. [Epub ahead of print]
Helder OK, Brug J, van Goudoever JB, Looman CW, Reiss IK, Kornelisse RF. (2014). Sequential
hand hygiene promotion contributes to a reduced nosocomial bloodstream infection rate
among very low-birth weight infants: an interrupted time series over a 10-year period. Am J
Infect Control. 42(7): 718-22.
Galema-Boers JM, Lenzen MJ, van Domburg RT, Roeters van Lennep J, van Bruchem-van de Scheur GG,
Sijbrands EJ, et al. (2014). Predicting non-adherence in patients with familial hypercholesterolemia.
Eur J Clin Pharmacol. 70(4): 391-7.
Ista E, Tibboel D,  van Dijk M. (2014). Searching the right way to treat neonatal abstinence syn-
drome. Pediatr Crit Care Med. 15(2): 175-6.
Ista E, Trogrlic Z, Bakker J, Osse RJ, van Achterberg T,  van der Jagt M. (2014). Improvement of
care for ICU patients with delirium by early screening and treatment: study protocol of
iDECePTIvE study. Implementation Science. 9(1): 143.
Landa DL, van Dishoeck AM, Steyerberg EW,  Hovius SE. (2014). Quality of measurements of
acute surgical and traumatic wounds using a digital wound-analysing tool. Int Wound J.
Ottevanger CL, van der Lans MCM,  Witkamp E. (2014). Cryotherapy reduces the severity and
duration of oral mucositis following high dose Melphalan in multiple myeloma patients. Poster
34	 	      VIP2
synopsis. Treatment Strategies – Blood  Marrow Transplantation 1: 32.
Tielen M, van Exel J, Laging M, Beck DK, Khemai R, van Gelder T, et al. (2014). Attitudes to medi-
cation after kidney transplantation and their association with medication adherence and graft
survival: a 2-year follow-up study. J Transplant. 675301.
van Beelen NW, Mous DS, Brosens E, de Klein A, van de Ven CP, Vlot J, et al. (2014). Increased inci-
dence of hypertrophic pyloric stenosis in esophageal atresia patients. Eur J Pediatr Surg. 24(1):20-4.
Van der Biessen DA, Burger H, de Bruijn P, Lamers CH, Naus N, Loferer H, Wiemer EA, et al. (2014).
Phase I study of RGB-286638, a novel, multitargeted cyclin-dependent kinase inhibitor in pa-
tients with solid tumors. Clin Cancer Res. 20(18):4776-83.
van Dishoeck AM, Dippel DW, Dirks M, Looman CW, Mackenbach JP,  Steyerberg EW. (2014).
Measuring Quality Improvement in Acute Ischemic Stroke Care: Interrupted Time Series Analysis
of Door-to-Needle Time. Cerebrovasc Dis Extra. 4(2): 149-55.
van Eck JP, Gobbens RJ, Beukers J, Geilvoet W, van der Lely AJ,  Neggers SJ. (2014). Much to be
desired in self-management of patients with adrenal insufficiency. Int J Nurs Pract.
van Mol M, Bakker EC, Nijkamp, MD, Kompanje EJO, Bakker J.,  Verharen L. (2014). Relatives’
perspectives on Quality of care in an Intensive Care Unit: the theoretical concept of a new tool.
Patient Education and Counceling 95: 506-513.
Walter MJ, Mohd Din SH, Hazes JM, Lesaffre E, Barendregt PJ,  Luime JJ. (2014). Is tightly control-
led disease activity possible with online patient-reported outcomes? J Rheumatol. 41(4): 640-7.
Witkamp FE, van Zuylen L, Borsboom G, van der Rijt CC,  van der Heide A. (2014). Dying in the
Hospital: What Happens and What Matters, According to Bereaved Relatives. J Pain Symptom
Manage. [Epub ahead of print].
2013
Boerlage AA, Masman AD, Hagoort J, Tibboel D, Baar FPM,  van Dijk M. (2013). Is Pain Assessment
Feasible as a Performance Indicator for Dutch Nursing Homes? A Cross-Sectional Approach. Pain
Manag Nurs. 14(1): 36-40.
Boerlage A, Valkenburg A, Scherder EJA, Steenhof G, Effing P,  Tibboel D, et al. (2013). Prevalence
of pain in institutionalized adults with intellectual disabilities: A cross-sectional approach. Res
Dev Disabil. 34: 2399-406.
Duyndam A, Bol BS, Kroon A, Tibboel D, Ista E. (2013). Neurally adjusted ventilatory assist:
assessing the comfort and feasibility of use in neonates and children. Nurs Crit Care. 18(2):86-92.
Helder O, Kornelisse R, van der Starre C, Tibboel D, Looman C, Wijnen R,  Ista E. (2013).
Implementation of a children’s hospital-wide central venous catheter insertion and
maintenance bundle. BMC Health Serv Res. 13: 417.
Helder O, van den Hoogen A, de Boer C, van Goudoever J, Verboon-Maciolek M,  Kornelisse R.
(2013). Effectiveness of non-pharmacological interventions for the prevention of bloodstream
infections in infants admitted to a neonatal intensive care unit: A systematic review. Int J Nurs
Stud. 50(6): 819-31.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 35
Publicaties
Ista E, de Hoog M, Tibboel D, Duivenvoorden HJ,  van Dijk M. (2013). Psychometric evaluation
of the Sophia Observation withdrawal symptoms scale in critically ill children. Pediatr Crit Care
Med. 14(8): 761-9.
Ista E, van Dijk M,  van Achterberg T. (2013). Do implementation strategies increase adherence
to pain assessment in hospitals? A systematic review. Int J Nurs Stud. 2013 Apr;50(4):552-68.
Latour JM, Duivenvoorden HJ, Tibboel D,  Hazelzet JA, Group ES. (2013). The shortened
EMpowerment of PArents in THe Intensive Care 30 questionnaire adequately measured
parent satisfaction in pediatric intensive care units. J Clin Epidemiol. 66(9): 1045-50.
Lenzen M, van Domburg R, Hoeks S, Kardys I,  Boersma E. (2013). Tools  techniques methodo-
logy and statistics: randomisation in clinical trials. EuroIntervention. 9(3): 410-1.
Oldenmenger WH, de Raaf PJ, de Klerk C,  van der Rijt CCD. (2013). Cut points on 0-10 Numeric
Rating Scales for the Edmonton Symptom Assessment System in cancer patients: a systematic
review of the literature. J Pain and Sympt Manag. 45(6):1083-1093.
Onwuteaka-Philipsen BD, Brinkman-Stoppelenburg A, van Delden H, van der Heide A, (2013). There
is more to end-of-life practices than euthanasia – Authors´ reply. Lancet, 19:381(9862): 202-3.
van der Biessen DA, Cranendonk MA, Schiavon G, van der Holt B, Wiemer EA, Eskens FA, Verweij J,
et al. (2013). Evaluation of patient enrollment in oncology phase I clinical trials. Oncologist. 18(3):323-9.
van Dishoeck AM, Oude Wesselink SF, Lingsma HF, Steyerberg E, Robben PB,  Mackenbach JP.
(2013). [Transparency: can the effect of governmental surveillance be quantified?].
Ned Tijdschr Geneeskd. 157(16): A1676.
van Dishoeck AM, Koek MB, Steyerberg EW, van Benthem BH, Vos MC,  Lingsma HF. (2013).
Use of surgical-site infection rates to rank hospital performance across several types of surgery.
Br J Surg. 100(5): 628-36; discussion 37.
Witkamp FE, van Zuylen L, van der Rijt CCD,  van der Heide A. (2013). Assessment of nurses’
knowledge of and opinions on palliative care: validation of the Rotterdam MOVE2PC
questionnaire. Res Nurs Health. 36(5):512-23.
Witkamp FE, van Zuylen L, van der Maas P, van Dijk H, van der Rijt CCD,  van der Heide A.(2013).
Improving the quality of Palliative and Terminal Care in the Hospital by a network of palliative
care nurse champions: the study protocol of the PalTeC-H project. BMC Health Serv Res. 13:115.
2012
Boerlage AA, Ista E, de Jong M, Tibboel D,  van Dijk M. (2012). The COMFORT behavior scale: is a
shorter observation period feasible? Pediatr Crit Care Med. 13(2): e124-5.
de Boer JC, van Blijderveen G, van Dijk G, Duivenvoorden HJ,  Williams M. (2012). Implementing
structured, multiprofessional medical ethical decision-making in a neonatal intensive care unit.
J Med Ethics. 38(10): 596-601.
Helder OK, Twisk JW, van Goudoever JB,  van Elburg RM. (2012). Skin and rectal temperature in
newborns. Acta Paediatr. 101(5): e240-2.
36	 	      VIP2
Helder OK, van Goudoever JB, Hop WC, Brug J,  Kornelisse RF. (2012). Hand disinfection in a neonatal
intensive care unit: continuous electronic monitoring over a one-year period. BMC Infect Dis. 12: 248.
Helder OK, Verweij JC,  van Staa A. (2012). Transition from neonatal intensive care unit to special
care nurseries: experiences of parents and nurses. Pediatr Crit Care Med. 13(3): 305-11.
Helder OK, Weggelaar AM, Waarsenburg DC, Looman CW, van Goudoever JB, Brug J, et al. (2012).
Computer screen saver hand hygiene information curbs a negative trend in hand hygiene beha-
vior. Am J Infect Control. 40(10): 951-4.
Latour JM,  Albarran JW. (2012). Privacy, dignity and confidentiality: a time to reflect on
practice. Nurs Crit Care. 17(3): 109-11.
Latour JM, Duivenvoorden HJ, Hazelzet JA,  van Goudoever JB. (2012). Development and validati-
on of a neonatal intensive care parent satisfaction instrument. Pediatr Crit Care Med. 13(5): 554-9.
Mulders G, de Wee E, Vahedi Nikbakht - Van de Sande M, Kruip M, Elfrink E,  Leebeek F. (2012a).
‘Optimizing knowledge and skills of patients with haemophilia on home treatment: a randomi-
zed control trial’ Haemophilia 1: 1–6.
Mulders G. de Wee EM, Vahedi Nikbakht - Van de Sande MC, Kruip MJ, Elfrink EJ, Leebeek FW.
(2012b). E-learning improves knowledge and practical skills in haemophilia patients on home
treatment: a randomized controlled trial. Heamophilia 18(5): 693-8.
Oldenmenger WH, Lieverse PJ, Janssen PJJM, Taal W, Van der Rijt CCD,  Jager A. (2012). Efficacy of
opioid rotation to continuous parenteral hydromorphone in advanced cancer patients failing on
other opioids. Supportive Care Cancer 20(8):1639-47.
Onwuteaka-Philipsen BD, Brinkman-Stoppelenburg A, Penning C, de Jong-Krul GJ, van Delden
H, van der Heide A, (2012). Trend in end-of-life practices before and after the enactment of te
euthanasia law in the Netherlands from 1990 to 2010: a repeated cross-sectional survey. Lancet,
380(9845): 908-15.
van Dijk M, Knoester H, van Beusekom BS,  Ista E. (2012). Screening pediatric delirium with an
adapted version of the Sophia Observation withdrawal Symptoms scale (SOS). Intensive Care
Med. 38(3): 531-2.
van Dijk M,  Tibboel D. (2012). Update on pain assessment in sick neonates and infants.
Pediatr Clin North Am. 59(5): 1167-81.
van Dijk M, Timmers M, Snoek K, Scholten WK,  Albertyn R. (2012). How health professionals rate
painfulness of childhood injuries and illnesses: a survey study. J Pain Palliat Care Pharmacother.
26(2): 105-10.
van Doorn L, Eskens FALM, Visser ThJ, van der Lugt A, Mathijssen RHJ,  Peeters R. (2011). Sorafenib
Induced Thyroiditis in Two Patients with Hepatocellular Carcinoma. Thyroid. 21 (2) 197- 202.
van Valen R, van Vuuren H, van Domburg RT, van der Woerd D, Hofland J,  Bogers AJ. (2012).
Pain management after cardiac surgery: experience with a nurse-driven pain protocol.
Eur J Cardiovasc Nurs. 11(1): 62-9.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 37
Publicaties
2011
Baan MAG, Mesa AA, Adriaens-van der Steen AL,  van der Rijt CCD. (2011). A survey on the
prevalence of pain in Dutch district nursing care. Journal of Palliative Medicine 14(6): 696-9.
Duyndam A, Ista E, Houmes RJ, van Driel B, Reiss I, Tibboel D. (2011). Invasive ventilation modes in
children: a systematic review and meta-analysis. Crit Care. 15(1):R24.
de Boer J, Lok A, Van’t Verlaat E, Duivenvoorden HJ, Bakker AB,  Smit BJ. (2011). Work-related
critical incidents in hospital-based health care providers and the risk of post-traumatic stress
symptoms, anxiety, and depression: a meta-analysis. Soc Sci Med. 73(2): 316-26.
Ista E, Wildschut E,  Tibboel D. (2011). Creating or preventing opioid addiction, finding the right
dose. Pediatr Crit Care Med. 12(5): 590-2.
Latour JM, van Goudoever JB, Duivenvoorden HJ, Albers MJ, van Dam NA, Dullaart E, et al. (2011a)
Construction and psychometric testing of the EMPATHIC questionnaire measuring parent satis-
faction in the pediatric intensive care unit. Intensive Care Med. 37(2): 310-8.
Latour JM, van Goudoever JB, Duivenvoorden HJ, Albers MJ, van Dam NA, Dullaart E, et al. (2011b).
Differences in the perceptions of parents and healthcare professionals on pediatric intensive
care practices. Pediatr Crit Care Med. 12(5): e211-5.
Latour JM, van Goudoever JB, Schuurman BE, Albers MJ, van Dam NA, Dullaart E, et al. (2011).
A qualitative study exploring the experiences of parents of children admitted to seven Dutch
pediatric intensive care units. Intensive Care Med. 37(2): 319-25.
Oldenmenger WH, Sillevis Smitt PAE, van Montfort CAGM, de Raaf PJ,  Van der Rijt CCD. (2011).
A combined pain consultation and pain education program decreases average and current pain
and decreases interference in daily life by pain in oncology outpatients: A randomized controlled
trial. PAIN. 152 (11): 2632-9.
Speksnijder HT, Mank AP,  van Achterberg T. (2011). Nursing diagnoses (NANDA-I) in hematology-
oncology: a Delphi-study. International Journal of Nursing Terminologies and Classifications,
22(2): 77-91.
Tielen M, van Exel NJ, van Buren MC, Maasdam L,  Weimar W. (2011). Attitudes towards
medication non-adherence in elderly kidney transplant patients: a Q methodology study.
Nephrol Dial Transplant. 26(5): 1723-8.
van Dishoeck AM, Lingsma HF, Mackenbach JP,  Steyerberg EW. (2011). Random variation
and rankability of hospitals using outcome indicators. BMJ Qual Saf. 20(10): 869-74.
van Dishoeck AM, Looman CW, van der Wilden-van Lier EC, Mackenbach JP,  Steyerberg EW. (2011).
Displaying random variation in comparing hospital performance. BMJ Qual Saf. 20(8): 651-7.
2010
Helder OK, Brug J, Looman CW, van Goudoever JB,  Kornelisse RF. (2010). The impact of an
education program on hand hygiene compliance and nosocomial infection incidence in an urban
neonatal intensive care unit: an intervention study with before and after comparison. Int J Nurs
Stud. 47(10): 1245-52.
38	 	      VIP2
Helder OK,  Latour JM. (2010). Undergraduate nurse students’ education in infection
prevention: is it effective to change the attitude and compliance with hand hygiene?
Nurs Crit Care. 15(1): 39-40.
Ista E, van Dijk M, Gischler S, de Leeuw M, Poley MJ,  Tibboel D. (2010). Weaning of opioids and
benzodiazepines at home after critical illness in infants: a cost-effective approach. J Opioid
Manag. 6(1): 55-62.
Latour JM, Hazelzet JA, Duivenvoorden HJ,  van Goudoever JB. (2010). Perceptions of parents,
nurses, and physicians on neonatal intensive care practices. J Pediatr. 157(2): 215-20 e3.
van Buren MC, Massey EK, Maasdam L, Zuidema WC, Hilhorst MT, IJzermans JN, et al. (2010). For
love or money? Attitudes toward financial incentives among actual living kidney donors. Am J
Transplant. 10(11): 2488-92.
van Dijk M, Poley MJ, Gischler SJ, Mazer P, IJsselstijn H, Tibboel D, et al. (2010) Parental satisfaction
with follow-up services for children with major anatomical congenital anomalies. Child Care
Health Dev. 36(1): 101-9.
van Dishoeck AM, Lingsma HF,  Steyerberg EW. (2010). [Performance indicators: the role of ‘task
uncertainty’]. Ned Tijdschr Geneeskd. 154: A1775.
Publicaties als co-auteur in
wetenschappelijke tijdschriften
2014
Aukes DI, Roofthooft DW, Simons SH, Tibboel D,  van Dijk M. (2014). Pain Management in Neo-
natal Intensive Care: Evaluation of the Compliance with Guidelines. Clin J Pain.
Bakker RM, ter Kuile MM, Vermeer WM, Nout RA, van Doorn L, Hompus WC, Braat C, et al. (2014).
Sexual rehabilitation after pelvic radiotherapy and vaginal dilator use: consensus using the
Delphi method. Int J Gynecol Cancer. 24(8):1499-506.
Cheng JM, Rohit M. Oemrawsingh K, Akkerhuis M, Garcia-Garcia HM, de Boer SPM, Buljubasic N,
Lenzen MJ, et al., (2014). Circulating chemokines in relation to coronary plaque characteristics on
radiofrequency intravascular ultrasound and cardiovascular outcome. Biomarkers. 19(7): 611-9.
de Boer SP, Roos-Hesselink JW, van Leeuwen MA, Lenzen MJ, van Geuns RJ, Regar E, van Mieghem
NM, et al., (2014). Excess mortality in women compared to men after PCI in STEMI: An analysis of
11,931 patients during 2000-2009. Int J Cardiol. 176(2): 456-63
de Boer SP, Brugaletta S, Garcia-Garcia HM, Simsek C, Heo JH, Lenzen MJ, et al. (2014).
Determinants of high cardiovascular risk in relation to plaque-composition of a non-culprit
coronary segment visualized by near-infrared spectroscopy in patients undergoing
percutaneous coronary intervention. Eur Heart J. 35(5): 282-9.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 39
Publicaties
de Graaf J, van den Akker EL, van Lingen RA, Groot Jebbink LJ, de Jong FH, Grunau RE, et al. (2014).
Five-Year Follow-Up of Effects of Neonatal Intensive Care and Morphine Infusion during Mecha-
nical Ventilation on Diurnal Cortisol Rhythm. J Pediatr.
Diletti R, Karanasos A, Muramatsu T, Nakatani S, Van Mieghem NM, Onuma Y, Nauta ST, Ishibashi
Y, Lenzen MJ, et al., (2014). Everolimus-eluting bioresorbable vascular scaffolds for treatment of
patients presenting with ST-segment elevation myocardial infarction: BVS STEMI first study.
Eur Heart J. 35(12): 777-86
Dohmen PM, Markou T, Ingemansson R, Rotering H, Hartman JM, van Valen R, et al. (2014a). Use
of incisional negative pressure wound therapy on closed median sternal incisions after cardio-
thoracic surgery: clinical evidence and consensus recommendations. Med Sci Monit. 20: 1814-25.
Dohmen PM, Markou T, Ingemansson R, Rotering H, Hartman JM, van Valen R, et al. (2014b).
Can post-sternotomy mediastinitis be prevented by a closed incision management system?
GMS Hyg Infect Control. 9(3): Doc19.
Dulfer RR, van Ginhoven TM, Geilvoet W, de Herder WW,  van Eijck CH. (2014). Operative Treat-
ment of Primary Hyperparathyroidism in Daycare Surgery. Scand J Surg.
Eskens FA, Tresca P, Tosi D, van Doorn L, Fontaine H, Van der Gaast A, Veyrat-Follet C, et al. (2014).
A phase I pharmacokinetic study of the vascular disrupting agent ombrabulin (AVE8062) and
docetaxel in advanced solid tumours. Br J Cancer. 110(9):2170-7.
Giannini A, Garrouste-Orgeas M,  Latour JM. (2014). What’s new in ICU visiting policies: can we
continue to keep the doors closed? Intensive Care Med. 40(5): 730-3.
Gill FJ, Leslie GD, Grech C, Boldy D,  Latour JM. (2014). Developing and Testing the Standard of
Practice and Evaluation of Critical-Care-Nursing Tool (SPECT) for Critical Care Nursing Practice.
J Contin Educ Nurs. 1;45(7): 312-20.
Houttekier D, Witkamp FE, van Zuylen L, van der Rijt CC,  van der Heide A. (2014). Is physician
awareness of impending death in hospital related to better communication and medical care?
J Palliat Med. 17(11): 1238-43.
Krekels EH, Tibboel D, de Wildt SN, Ceelie I, Dahan A, van Dijk M, et al. (2014). Evidence-based
morphine dosing for postoperative neonates and infants. Clin Pharmacokinet. 53(6): 553-63.
Langley G, Schmollgruber S, Fulbrook P, Albarran JW,  Latour JM. (2014). South African critical
care nurses’ views on end-of-life decision-making and practices. Nurs Crit Care. 19(1): 9-17.
Oemrawsingh RM, Cheng JM, García-García HM, van Geuns RJ, de Boer SP, Simsek C, Kardys I, Lenzen
MJ, et al., (2014). ATHEROREMO-NIRS Investigators. Near-infrared spectroscopy predicts cardiovas-
cular outcome in patients with coronary artery disease. J Am Coll Cardiol. 16;64(23): 510-8.
Oterhals K, Deaton C, De Geest S, Jaarsma T, Lenzen M, Moons P, et al. (2014). European cardiac
nurses’ current practice and knowledge on anticoagulation therapy.
Eur J Cardiovasc Nurs. 13(3): 261-9.
Roofthooft DW, Simons SH, Anand KJ, Tibboel D,  van Dijk M. (2014).
Eight years later, are we still hurting newborn infants? Neonatology. 105(3): 218-26.
40	 	      VIP2
Simons SH, van Dijk M,  Tibboel D. (2014). Remifentanil to relieve pain associated with
peripherally inserted central catheters in preterm infants: the new way to go?
Pediatr Crit Care Med. 15(5): 495-7.
Tume LN, van den Hoogen A, Wielenga JM,  Latour JM. (2014). An electronic delphi study to
establish pediatric intensive care nursing research priorities in twenty European countries.
Pediatr Crit Care Med. 15(5): e206-13.
Vahedi Nikbakht-Van de Sande CV, Braat C, Visser AP, Delnoij DM,  van Staa AL. (2014).
Why a carefully designed, nurse-led intervention failed to meet expectations: the case of
the Care Programme for Palliative Radiotherapy. Eur J Oncol Nurs. 18(2): 151-8.
van der Jagt M, Trogrlic Z,  Ista E. (2014). Untangling ICU delirium: is establishing its
prevention in high-risk patients the final frontier? Intensive Care Med. 40(8): 1181-2.
van der Starre C, van Dijk M, van den Bos A,  Tibboel D. (2014). Paediatric critical incident analysis:
lessons learnt on analysis, recommendations and implementation. Eur J Pediatr. 173(11): 1449-57.
van Domburg R, Hoeks S, Kardys I, Lenzen M,  Boersma E. (2014).
Tools and techniques--statistics: how many variables are allowed in the logistic and Cox
regression models? EuroIntervention. 9(12): 1472-3.
Vermeulen JM, van Dijk M, van der Starre C, Wosten-van Asperen RM,  Argent AC. (2014).
Patient safety in South Africa: PICU adverse event registration*. Pediatr Crit Care Med. 15(5): 464-70.
Zhang Y, Lyu T, Hu X, Shi P, Cao Y,  Latour JM. (2014). Effect of nonnutritive sucking and
oral stimulation on feeding performance in preterm infants: a randomized controlled trial.
Pediatr Crit Care Med. 15(7): 608-14.
2013
Akca F, Schwagten B, Theuns DA, Takens M, Musters P,  Szili-Torok T. (2013). Safety and
feasibility of single-catheter ablation using remote magnetic navigation for treatment of
slow-fast atrioventricular nodal reentrant tachycardia compared to conventional ablation
strategies. Acta Cardiol. 68(6): 559-67.
Boersma E, van Domburg R, Hoeks S, Kardys I,  Lenzen M. (2013). EuroIntervention - Methodo-
logy and Statistics Review Board. EuroIntervention. 9(1): 21.
Ceelie I, de Wildt SN, van Dijk M, van den Berg MM, van den Bosch GE, Duivenvoorden HJ, et al.
(2013). Effect of intravenous paracetamol on postoperative morphine requirements in
neonates and infants undergoing major noncardiac surgery: a randomized controlled trial.
JAMA. 9;309(2): 149-54.
de Boer SP, Serruys PW, Valstar G, Lenzen MJ, de Jaegere PJ, Zijlstra F, Boersma E,  van Domburg
RT. (2013). Life-years gained by smoking cessation after percutaneous coronary intervention.
Am J Cardiol. 112(9): 1311-4.
de Boer SP, van Leeuwen MA, Cheng JM, Oemrawsingh RM, van Geuns RJ, Serruys PW, Boersma E,
 Lenzen MJ. (2013). Trial participation as a determinant of clinical outcome: differences between
trial-participants and Every Day Clinical Care patients in the field of interventional cardiology.
Int J Cardiol. 169(4): 305-10.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 41
Publicaties
de Graaf J, van Lingen RA, Valkenburg AJ, Weisglas-Kuperus N, Jebbink LG, Wijnberg-Williams B,
et al. (2013). Does neonatal morphine use affect neuropsychological outcomes at 8 to 9 years of
age? Pain. 154(3): 449-58.
de Raaf PJ, de Klerk C, Timman R, Busschbach JJV, Oldenmenger WH,  van der Rijt CCD. (2013).
Systematic monitoring and treatment of physical symptoms as part of the treatment to alleviate
fatigue in advanced cancer patients: a randomized controlled trial. J Clin Oncol. 31(6):716-23.
Duyndam A, Bol BS, Kroon A, Tibboel D,  Ista E. (2013). Neurally adjusted ventilatory assist:
assessing the comfort and feasibility of use in neonates and children. Nurs Crit Care. 18(2): 86-92.
Gill FJ, Leslie GD, Grech C,  Latour JM. (2013a). Using a web-based survey tool to undertake a
Delphi study: application for nurse education research. Nurse Educ Today. 33(11): 1322-8.
Gill FJ, Leslie GD, Grech C,  Latour JM. (2013b). Health consumers’ experiences in Australian
critical care units: postgraduate nurse education implications. Nurs Crit Care. 2013 18(2): 93-102.
Hoeks S, Kardys I, Lenzen M, van Domburg R,  Boersma E. (2013).
Tools and techniques--Statistics: descriptive statistics. EuroIntervention. 9(8): 1001-3.
IJsselstijn H, van Beelen NW,  Wijnen RM. (2013). Esophageal atresia: long-term morbidities in
adolescence and adulthood. Dis Esophagus. 26(4): 417-21.
Janssen TL, van Dijk M, Al Malki I,  van As AB. (2013). Management of physical child abuse in
South Africa: literature review and children’s hospital data analysis. Paediatr Int Child Health.
33(4): 216-27.
Jonkheijm A, Zuidgeest JJ, van Dijk M,  van As AB. (2013). Childhood unintentional injuries:
supervision and first aid provided. Afr J Paediatr Surg. 10(4): 339-44.
Kardys I, Hoeks S, van Domburg R, Lenzen M,  Boersma E. (2013). Tools and techniques - statis-
tics: analysis of continuous data using the t-test and ANOVA. EuroIntervention. 9(6): 765-7.
Massey EK, Tielen M, Laging M, Beck DK, Khemai R, van Gelder T, et al. (2013). The role of goal
cognitions, illness perceptions and treatment beliefs in self-reported adherence after kidney
transplantation: a cohort study. J Psychosom Res. 2013 75(3): 229-34.
Oterhals K, Deaton C, De Geest S, Jaarsma T, Lenzen M, Moons P, Mårtensson J, et al. (2013).
European cardiac nurses’ current practice and knowledge on anticoagulation therapy.
Eur J Cardiovasc Nurs. 2014 13(3): 261-9.
Sprowl JA, van Doorn L, Hu S, van Gerven L, de Bruijn P, Li L, Gibson AA, et al. (2013). Conjunctive
therapy of cisplatin with the OCT2 inhibitor cimetidine: influence on antitumor efficacy and
systemic clearance. Clin Pharmacol Ther. 94(5):585-92.
Te Beest H, van der Starre C, Tibboel D,  van Dijk M. (2013). Nursing protocol violations: detect,
correct and communicate. Nurs Crit Care. 18(2): 79-85.
van den Bosch GE, White T, Tibboel D,  van Dijk M. (2013). Functional MRI pain studies in
children? Yes, we (s)can! Pediatr Radiol. 43(9): 1235-6.
42	 	      VIP2
Vet NJ, Ista E, de Wildt SN, van Dijk M, Tibboel D,  de Hoog M. (2013). Optimal sedation in pedia-
tric intensive care patients: a systematic review. Intensive Care Med.
Zuidgeest J, Jonkheijm A, van Dijk M,  van As A. (2013). Is the golden hour optimally used in
South Africa for children presenting with polytrauma? S Afr Med J. 103(3): 166-7.
2012
Bai J, Hsu L, Tang Y,  van Dijk M. (2012). Validation of the COMFORT Behavior scale and the FLACC
scale for pain assessment in Chinese children after cardiac surgery. Pain Manag Nurs. 13(1): 18-26.
Banerji U, van Doorn L, Papadatos-Pastos D, Kristeleit R, Debnam P, Tall M, Stewart A, et al. (2012).
A phase I pharmacokinetic and pharmacodynamic study of CHR-3996, an oral class I selective
histone deacetylase inhibitor in refractory solid tumors. Clin Cancer Res. 18(9):2687-94.
Buijs EA, Zwiers AJ, Ista E, Tibboel D,  de Wildt SN. (2012). Biomarkers and clinical tools in
critically ill children: are we heading toward tailored drug therapy? Biomark Med. 6(3): 239-57.
Ceelie I, de Wildt SN, de Jong M, Ista E, Tibboel D,  van Dijk M. (2012). Protocolized post-
operative pain management in infants; do we stick to it? Eur J Pain. 16(5): 760-6.
Corpeleijn WE, Kouwenhoven SM, Paap MC, van Vliet I, Scheerder I, Muizer Y, Helder OK, van
Goudover JB,  Vermeulen MJ. (2012). Intake of own mother’s milk during the first days of life is
associated with decreased morbidity and mortality in very low birth weight infants during the
first 60 days of life. Neonatology. 102(4): 276-81.
de Boer SP, Oemrawsingh RM, Lenzen MJ, van Mieghem NM, Schultz C, Akkerhuis KM, et al. (2012).
Primary PCI during off-hours is not related to increased mortality. Eur Heart J Acute Cardiovasc
Care. 1(1):33-9.
de Graaf J, Valkenburg AJ, Tibboel D,  van Dijk M. (2012). Thermal detection thresholds in 5-year-
old preterm born children; IQ does matter. Early Hum Dev. 88(7): 487-91.
de Graan AJ, Loos WJ, Friberg LE, Baker SD, van der Bol JM, van Doorn L, Wiemer EA, et al. (2012).
Influence of smoking on the pharmacokinetics and toxicity profiles of taxane therapy.
Clin Cancer Res. 18(16):4425-32.
de Jong M, Lucas C, Bredero H, van Adrichem L, Tibboel D,  van Dijk M. (2012). Does postoperative
‘M’ technique massage with or without mandarin oil reduce infants’ distress after major cranio-
facial surgery? J Adv Nurs. 68(8): 1748-57.
Gill FJ, Leslie GD, Grech C,  Latour JM. (2012). A review of critical care nursing staffing, education
and practice standards. Aust Crit Care. 25(4): 224-37.
Kho MM, Bouvy AP, Cadogan M, Kraaijeveld R, Baan CC,  Weimar W. (2012). The effect of low
and ultra-low dosages Thymoglobulin on peripheral T, B and NK cells in kidney transplant reci-
pients. Transpl Immunol. 26(4): 186-90.
O’Flaherty LA, van Dijk M, Albertyn R, Millar A,  Rode H. (2012). Aromatherapy massage seems to
enhance relaxation in children with burns: An observational pilot study. Burns. 38(6): 840-5.
	 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014	 43
Publicaties
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014
Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014

More Related Content

Similar to Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014

Curriculum vitae Nederlands.doc
Curriculum vitae Nederlands.docCurriculum vitae Nederlands.doc
Curriculum vitae Nederlands.docalfred janssen
 
Programma toelichting donderdag 8maart
Programma toelichting donderdag 8maartProgramma toelichting donderdag 8maart
Programma toelichting donderdag 8maartDebbie Schuurmans
 
FEX | Zorg | 131009 | Samenhang zorg en welzijn | Presentatie | Anemone Bögels
FEX | Zorg | 131009 | Samenhang zorg en welzijn | Presentatie | Anemone BögelsFEX | Zorg | 131009 | Samenhang zorg en welzijn | Presentatie | Anemone Bögels
FEX | Zorg | 131009 | Samenhang zorg en welzijn | Presentatie | Anemone BögelsFlevum
 
Medische Technologie
Medische TechnologieMedische Technologie
Medische TechnologieDennis Baffoe
 
DVS 04-2016 Artikel Prijswinnaars
DVS 04-2016 Artikel PrijswinnaarsDVS 04-2016 Artikel Prijswinnaars
DVS 04-2016 Artikel PrijswinnaarsJaap Kappert
 
Medisch Netwerk Nijmegen Wil van den Bosch
Medisch Netwerk Nijmegen Wil van den BoschMedisch Netwerk Nijmegen Wil van den Bosch
Medisch Netwerk Nijmegen Wil van den BoschHealth Valley
 
Presentatie Kunstveiling TCRU
Presentatie Kunstveiling TCRUPresentatie Kunstveiling TCRU
Presentatie Kunstveiling TCRUStevenVanLaere
 
Laurens maakt werk van de geriatrische revalidatie definitief
Laurens maakt werk van de geriatrische revalidatie definitiefLaurens maakt werk van de geriatrische revalidatie definitief
Laurens maakt werk van de geriatrische revalidatie definitiefHans Stravers
 
Stijging tbc gevolg van verhoogde instroom asielzoekers
Stijging tbc gevolg van verhoogde instroom asielzoekersStijging tbc gevolg van verhoogde instroom asielzoekers
Stijging tbc gevolg van verhoogde instroom asielzoekersThierry Debels
 
Refzhh 2015 jette folder
Refzhh 2015 jette folderRefzhh 2015 jette folder
Refzhh 2015 jette folderVBVK
 
APOG 2016 - Flyer definitief
APOG 2016 - Flyer definitiefAPOG 2016 - Flyer definitief
APOG 2016 - Flyer definitiefClaire Stramrood
 
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINT
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINTSymposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINT
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINTDirk Janssens
 
Masterthesis Strategic Communication
Masterthesis Strategic CommunicationMasterthesis Strategic Communication
Masterthesis Strategic CommunicationKatelijne Bijnens
 
Interview Ebbelaar PW43 2015
Interview Ebbelaar PW43 2015 Interview Ebbelaar PW43 2015
Interview Ebbelaar PW43 2015 Chiel Ebbelaar
 
Máximaal 2, najaar 2007
Máximaal 2, najaar 2007Máximaal 2, najaar 2007
Máximaal 2, najaar 2007Dianne Prinsen
 

Similar to Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014 (20)

Curriculum vitae Nederlands.doc
Curriculum vitae Nederlands.docCurriculum vitae Nederlands.doc
Curriculum vitae Nederlands.doc
 
Programma toelichting donderdag 8maart
Programma toelichting donderdag 8maartProgramma toelichting donderdag 8maart
Programma toelichting donderdag 8maart
 
FEX | Zorg | 131009 | Samenhang zorg en welzijn | Presentatie | Anemone Bögels
FEX | Zorg | 131009 | Samenhang zorg en welzijn | Presentatie | Anemone BögelsFEX | Zorg | 131009 | Samenhang zorg en welzijn | Presentatie | Anemone Bögels
FEX | Zorg | 131009 | Samenhang zorg en welzijn | Presentatie | Anemone Bögels
 
Medische Technologie
Medische TechnologieMedische Technologie
Medische Technologie
 
DVS 04-2016 Artikel Prijswinnaars
DVS 04-2016 Artikel PrijswinnaarsDVS 04-2016 Artikel Prijswinnaars
DVS 04-2016 Artikel Prijswinnaars
 
Seminar 27-11-2015 mw. Oostwaard
Seminar 27-11-2015 mw. OostwaardSeminar 27-11-2015 mw. Oostwaard
Seminar 27-11-2015 mw. Oostwaard
 
Medisch Netwerk Nijmegen Wil van den Bosch
Medisch Netwerk Nijmegen Wil van den BoschMedisch Netwerk Nijmegen Wil van den Bosch
Medisch Netwerk Nijmegen Wil van den Bosch
 
MedVet module 8 nl
MedVet module 8 nlMedVet module 8 nl
MedVet module 8 nl
 
Presentatie Kunstveiling TCRU
Presentatie Kunstveiling TCRUPresentatie Kunstveiling TCRU
Presentatie Kunstveiling TCRU
 
LRInzorgsept2012
LRInzorgsept2012LRInzorgsept2012
LRInzorgsept2012
 
Laurens maakt werk van de geriatrische revalidatie definitief
Laurens maakt werk van de geriatrische revalidatie definitiefLaurens maakt werk van de geriatrische revalidatie definitief
Laurens maakt werk van de geriatrische revalidatie definitief
 
Stijging tbc gevolg van verhoogde instroom asielzoekers
Stijging tbc gevolg van verhoogde instroom asielzoekersStijging tbc gevolg van verhoogde instroom asielzoekers
Stijging tbc gevolg van verhoogde instroom asielzoekers
 
Refzhh 2015 jette folder
Refzhh 2015 jette folderRefzhh 2015 jette folder
Refzhh 2015 jette folder
 
APOG 2016 - Flyer definitief
APOG 2016 - Flyer definitiefAPOG 2016 - Flyer definitief
APOG 2016 - Flyer definitief
 
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINT
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINTSymposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINT
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINT
 
Uro verslag 1
Uro verslag 1Uro verslag 1
Uro verslag 1
 
Masterthesis Strategic Communication
Masterthesis Strategic CommunicationMasterthesis Strategic Communication
Masterthesis Strategic Communication
 
PAZHOLANDESANL
PAZHOLANDESANLPAZHOLANDESANL
PAZHOLANDESANL
 
Interview Ebbelaar PW43 2015
Interview Ebbelaar PW43 2015 Interview Ebbelaar PW43 2015
Interview Ebbelaar PW43 2015
 
Máximaal 2, najaar 2007
Máximaal 2, najaar 2007Máximaal 2, najaar 2007
Máximaal 2, najaar 2007
 

Verpleegkundig Jaarboek 2010-2014

  • 1.
  • 2.
  • 3. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 Ambities verbinden - bouwen aan excellentie Uitgave van VIP2 Verpleegkundige Raad van het Erasmus MC Rotterdam, april 2016
  • 4. © 2016 VIP2 - Verpleegkundige Raad Erasmus MC Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van VIP2 . VIP2 - Verpleegkundige Raad Erasmus MC Ambtelijk secretaris Susanne Maassen Postbus 2040 3000 CA Rotterdam s.maassen@erasmusmc.nl www.erasmusmc.nl Noot van de redactie De redactie heeft ernaar gestreefd een zo compleet mogelijk jaarboek samen te stellen. Indien een bepaalde publicatie of bijdrage niet is opgenomen, was deze bij ons niet bekend. We stellen het op prijs als u bij een ontbrekende publicatie of bijdrage contact met ons opneemt. 2 VIP2
  • 5. Inhoud Voorwoord De brug tussen wetenschap en verpleegkunde Prof.dr. Jaap Verweij 5 Editorial Hulde aan verpleegkundig onderzoek! Dr. Erwin Ista 7 Hoofdstuk 1 Proefschriften 9 Hoofdstuk 2 Promovendi 23 Hoofdstuk 3 Publicaties 31 Hoofdstuk 4 Presentaties 51 Hoofdstuk 5 Boeken en boekhoofdstukken 75 Hoofdstuk 6 Grants, prijzen en awards 81 Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 3
  • 6. 4 VIP2
  • 7. De brug tussen wetenschap en verpleegkunde Voorwoord In dit lustrumjaar, waarin we 50 jaar gezondheid, onderzoek en onderwijs vieren, komt dit jaarboek precies op het goede moment. Zeker als je kijkt naar de ondertitel ‘Ambities verbinden - bouwen aan excellentie’. Dat is namelijk precies wat dit jaarboek laat zien en waar verpleegkundigen hier in het Erasmus MC hard aan werken. En met succes! Onlangs haalden twee verpleegkundige collega’s zelfs The Lancet Infectious Diseases, een mooie aanwijzing voor de hoge kwaliteit van ons verpleeg- kundig onderzoek. Ik ben blij dat onze verpleegkundigen het belang van academische vorming en wetenschappelijk onderzoek onderschrijven en actief uitdragen. Die wetenschappelijke interesse zit namelijk in ons DNA. De grondlegger van de Medische Faculteit, prof. Andries Querido, benadrukte dat al. Zijn visie was dat patiëntenzorg alleen dan van het hoogste niveau kan zijn, als deze is ingebed in een goede wisselwerking tussen en in samenhang met onderwijs en onderzoek. Kort en krachtig gezegd: van molecuul tot mens. Als ik blader door dit jaarboek zie ik dat jullie als verpleegkundigen bewijzen hoe waar dat is. Onderwerpen als pijnmanagement, patient empowerment, therapietrouw en palliatieve zorg zijn bijzonder belangrijk en relevant voor excellente patiëntenzorg. En met onderwerpen als het ade- quaat toepassen van richtlijnen en het omgaan met emotionele stress bij verpleegkundigen wordt bovendien het vak van verpleegkundige verder geprofessionaliseerd. Ik ben trots op de collega’s die op deze manier bijdragen aan het verbeteren van zorg voor onze patiënten én van patiënten elders. Ook dat past bij het Erasmus MC: we streven naar een gezonde bevolking en kijken daarbij verder dan het eigen ziekenhuis. Met dit eerste jaarboek is een prachtig, kleurrijk en divers beeld gegeven van de activiteiten in het verpleegkundig onderzoek in het Erasmus MC. Een groot compliment aan allen die hieraan hebben meegewerkt. En, met de komst van een eigen hoogleraar Verplegingswetenschappen binnen het Erasmus MC is het, zo verwacht ik, de start van een mooie traditie! Prof.dr. Jaap Verweij decaan en vicevoorzitter Raad van Bestuur Erasmus MC Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 5
  • 8. Dit Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek werd samengesteld door: Anne-Margreet van Dishoeck, PhD, RN, Zorgonderzoeker en secretaris & researchcoördinator wondexpertise a.m.vandishoeck@erasmusmc.nl Erwin Ista, PhD, RN, Zorgonderzoeker en implementatiefellow w.ista@erasmusmc.nl Berber Kerkhof, MSc, RN, Researchverpleegkundige b.kerkhof@erasmusmc.nl Margo van Mol, MSc, RN, Psycholoog en IC-verpleegkundige m.vanmol@erasmusmc.nl Wendy Oldenmenger,PhD,RN,Zorgonderzoeker en coördinator verpleegkundig oncologisch onderzoek w.h.oldenmenger@erasmusmc.nl 6 VIP2
  • 9. Hulde aan verpleegkundig onderzoek! Editorial In de afgelopen jaar zijn steeds meer verpleegkundigen binnen het Erasmus MC zich gaan bezig houden met het wetenschappelijk onderbouwen van de kwaliteit van verpleegkundig handelen. Dit kan bijvoorbeeld liggen op het terrein van effectiviteit en efficiëntie van verpleegkundige diagnostiek of interventies, maar ook gericht zijn op preferenties en beleving van patiënten. Het interne subsidiefonds ‘Evidence Based Care by Nurses’ (EBCN) heeft positief bijgedragen aan deze ontwikkeling. Voor het eerst zijn alle verpleegkundige opbrengsten van onderzoek samengevat in het Jaarboek Verplegingswetenschappelijk onderzoek 2010-2014. Meer dan 200 wetenschappelijke publicaties zijn verschenen in verpleegkundige top tijdschriften en daarbuiten. In deze periode zijn vier verpleegkundigen gepromoveerd en nog eens 19 verpleegkundigen zijn momenteel bezig met een promotie-onderzoek. Tot slot laat dit jaarboek duidelijk zien dat een nog veel groter aantal verpleegkundigen de bevindingen van hun onderzoeken heeft gepresenteerd aan vakgenoten op nationale en internationale congressen. Chapeau! aan alle verpleegkundigen in het Erasmus MC die hebben bijgedragen aan het verpleeg- kundigen onderzoek en daarmee aan het versterken van een basis voor de toekomst. Met de komst van een leerstoel Verplegingswetenschappelijk Onderzoek binnen het Erasmus MC kan deze ont- wikkeling alleen maar verder groeien. Samen kunnen we de ambitie realiseren: Het verplegingswetenschappelijk onderzoek binnen het Erasmus MC hoort tot de top van Nederland. Namens de redactie, Erwin Ista Zorgonderzoeker Kinderheelkunde IC Kinderen Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 7
  • 10. 8 VIP2
  • 11. Hoofdstuk 1 Proefschriften Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 9
  • 12. Onno Helder Prevention of nosocomial bloodstream infections in preterm infants April 2013, Erasmus Universiteit, Rotterdam Promotor: prof.dr. J.B. van Goudoever, prof.dr. ir. J. Brug Zorggerelateerde bloedbaaninfecties komen regelmatig voor bij prematuur geboren kinderen met een geboortegewicht kleiner dan 1500 gram die op een neonatale intensive care zijn opgenomen. Goede handhygiëne kan het infectierisico verminderen. Dit proefschrift bestaat uit drie delen. Deel I, Uitdagingen, geeft informatie over de achtergrond en de doelen van dit proefschrift. Deel II, Instrumenten en interventies, beschrijft een elek- tronisch systeem dat het handalcoholgebruik meet en twee interventies ter verbetering van handhygiëne. Het eindigt met het effect van handhygiëne stimulerende interventies bij ‘very low birth weight’ (VLBW) neonaten: pasgeborenen met een geboortegewicht kleiner dan 1500 gram. De onderzoeken zijn uitgevoerd op de afdeling neonatologie van het Erasmus MC-Sophia Kinder- ziekenhuis. Het hoofdstuk sluit af met een overzicht van de incidentie van bloedbaaninfecties. Deel III, Algemene discussie, bevat een onderzoeksprotocol dat beoogt om een ‘Sophia-brede’, uniforme inbrengtechniek voor centraal veneuze katheters (CVK) en uniforme verpleegkundige zorg voor de CVK te stimuleren en daarmee het aantal bloedbaaninfecties te verminderen. Dit wordt gevolgd door een algemene discussie. Aanvullend worden aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek en wordt afgesloten met een samenvatting van het proefschrift. Deel I: Uitdagingen Hoofdstuk 1 geeft een overzicht van de achtergrond en relevantie van infectiepreventie op neo- natale intensive care units (NICUs). Dit proefschrift gaat in op zorg gerelateerde of nosocomiale bloedbaaninfecties. VLBW neonaten worden vergeleken met andere groepen patiënten. In ‘rijke landen’ doen nosocomiale infecties zich minder vaak voor dan in landen met lage en ‘midden’ inkomens. Op intensive care (IC) afdelingen voor volwassenen worden zorg gerelateerde infecties meestal veroorzaakt door lichaamsvreemde materialen. Een longontsteking kan ontstaan door een beademingsbuis, urineweginfecties door blaaskatheters en bloedbaaninfecties door de centraal veneuze katheters (CVKs). Het aantal nosocomiale infecties bij volwassenen opgeno- men op een IC-afdeling is relatief laag in vergelijking met het aantal infecties bij neonaten die 10 VIP2
  • 13. opgenomen zijn op een NICU. Daarnaast hebben neonaten die zijn opgenomen op een NICU in landen met lage en ‘midden’ inkomens een drie tot twintig keer zo grote kans op een infectie als neonaten in dezelfde doelgroep in ‘rijke landen’. Op een NICU bestaat het grootste deel van de nosocomiale infecties uit bloedbaaninfecties. Deze bloedbaaninfecties komen verhoudingsgewijs veel vaker voor bij neonaten die op een NICU zijn opgenomen dan bij volwassen IC-patiënten. Nosocomiale bloedbaaninfecties bij prematuren zijn geassocieerd met een verhoogde kans op overlijden, bijkomende complicaties (zoals hersenbloeding, visusstoornis en chronische longaan- doening), toegenomen opnameduur, hogere ziekenhuiskosten en blijvende handicaps. Door intrinsieke en extrinsieke factoren hebben prematuren een verhoogd risico op het krijgen van nosocomiale bloedbaaninfecties. De belangrijkste intrinsieke factoren zijn de onrijpheid van een prematuur met een nog relatief onderontwikkeld afweersysteem, een beperkte inflammatoi- re respons en een tekort aan immunoglobulinen. Bij de extrinsieke factoren dragen de invasieve procedures het meest bij aan het verkrijgen van bloedbaaninfecties bij prematuren. Effectieve maatregelen zijn het toepassen van correcte handhygiëne, hygiënisch werken volgens richtlij- nen bij het inbrengen van CVKs en optimaal hygiënische verpleegkundige zorg voor CVKs. De Wereldgezondheidsorganisatie en de Amerikaanse ‘Centers for Disease Control and Prevention’ beschouwen goede handhygiëne als de kern van preventieve maatregelen. Hoofdstuk 2 benadrukt de noodzaak van leiderschap bij het geven van richting aan infectiepre- ventie, waarbij alle professionals die betrokken zijn bij patiëntenzorg optreden als één team om infecties te verminderen. De soms slechte attitude ten opzichte van handhygiëne en de vaak beperkte kennis over infectiepreventieve maatregelen moeten verbeteren. In hoofdstuk 3 wordt gesteld dat het eenmalig aan de orde laten komen van handhygiënetechnie- ken, tijdens een opleiding tot verpleegkundige, niet toereikend is om dit vervolgens consequent toe te passen. Het niet naleven van de handhygiëneregels wordt namelijk niet alleen veroorzaakt door gebrek aan kennis, maar is ook zeker een kwestie van attitude. Om het bewustzijn en het belang van goede handhygiëne te verhogen is het herhalen van handhygiënescholing belangrijk. Het is een uitdaging om de houding van de gezondheidszorg professionals te veranderen van ‘laissez-faire’ naar een houding waaruit blijkt dat alle teamleden zich verantwoordelijk voelen voor elke bloedbaaninfectie en daarnaar handelen. In hoofdstuk 4 wordt een overzicht gegeven van mogelijk effectieve niet-farmacologische inter- venties die het aantal nosocomiale bloedbaaninfecties verminderen bij kinderen opgenomen op een NICU. Er blijken vijf interventiecategorieën te zijn: handhygiëne, infuusbundels (samenge- stelde interventies, met onder andere aseptisch inbrengen van CVK en optimale hygiënische zorg tijdens verblijf CVK), materialen (waaronder gesloten infuussysteem, afdekmateriaal, infuusfil- ters), surveillance en katheter inbrengteams die CVKs inbrengen. Er is bewijs dat infuusbundels kunnen bijdragen aan het verminderen van bloedbaaninfecties bij neonaten. Er is een beperkt bewijs dat door katheter-inbrengteams het aantal bloedbaaninfecties vermindert. De promotie van handhygiëne leidt weliswaar tot een verbeterde handhygiëne, maar er is vanuit de literatuur geen eenduidig bewijs dat dit leidt tot minder infecties bij neonaten opgenomen op een NICU. Deel II: Instrument en interventies Hoofdstuk 5 beschrijft een handhygiëne-scholingsprogramma en de evaluatie van zowel de naleving van de handhygiëne richtlijnen als het effect hiervan op het aantal nosocomiale bloed- baaninfecties bij VLBW neonaten. Het onderzoek bevat twee voormetingen en twee nametingen. In totaal zijn er 1201 handhygiëne-observaties uitgevoerd die aantonen dat de naleving van de handhygiënerichtlijnen significant is verbeterd. Het percentage kinderen met een of meer bloed- baaninfecties en het aantal bloedbaaninfecties per 1000 opnamedagen is significant afgenomen van respectievelijk 44,5% naar 36,1% en van 17,3 naar 13,5. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 11 Proefschriften
  • 14. In hoofdstuk 6 wordt een nieuw instrument geïntroduceerd, dat elektronisch het gebruik van de handalcoholdispenser bij elke NICU-bedplaats registreert. In een studie is het gebruik van de dis- pensers gedurende een aaneengesloten periode van één jaar gemeten. De mediaan (interquartile range) van het aantal handdesinfectiemomenten per dag is 697 (559-840). De mediaan (inter- quartile range) van het aantal handdesinfectiemomenten per afdelingsmedewerker gedurende de dag-, avond- en nachtdienst is respectievelijk 13,5 (10,8-16,7), 19,8 (16,3-24,1) en 16,6 (14,2-19,3). Er kan worden geconcludeerd dat de elektronische dispensers nuttige gebruikersinformatie ge- ven. Deze informatie kan toegepast worden om trends over een langere periode te genereren. Hoofdstuk 7 beschrijft een onderzoek naar het effect van berichten over handhygiëne die ge- toond worden als screensavers op werkstations op de NICU. Als theoretische achtergrond wordt ‘gain-framed’ berichten gebruikt. Bij deze theorie worden de voordelen van het gewenste gedrag, een goede handhygiëne, benadrukt en niet zozeer de risico’s van het niet naleven van het ge- wenste gedrag. Een verbeterde handhygiëne komt vooral ten goede aan patiënten, eigenbelang speelt meestal geen rol. Daarom is als extra motivator altruïsme toegevoegd. De screensaver- berichten hebben geresulteerd in een toename van het aantal handhygiënemomenten. Directe observaties bevestigen deze resultaten. Kortom: het gebruik van screensaver-berichten lijkt een effectieve manier om de handhygiëne te verbeteren. Hoofdstuk 8 beschrijft een studie over de langetermijnresultaten van opeenvolgende infectie- preventiemaatregelen op bloedbaaninfecties. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de verwekkers van bloedbaaninfecties, gemeten over een periode van tien jaar van 2002 tot 2011. Gedurende deze periode zijn in totaal 1964 VLBW neonaten opgenomen geweest. De incidentie van nosocomiale bloedbaaninfecties is met 40% afgenomen van 40,5% naar 24,3%. Het aantal nosocomiale bloedbaaninfecties per 1000 opnamedagen is met 58,9% afgenomen van 19,7 tot 8,1. De bloedbaaninfecties worden grotendeels veroorzaakt door Gram-positieve micro-organismen, coagulase-negatieve stafylokokken (67%) en S. aureus (14%). Het aandeel bloedbaaninfecties veroorzaakt door stafylokokken verminderde significant gedurende de meetperiode, hetgeen een verbeterde handhygiëne suggereert. Deel III: Algemene discussie en samenvatting In hoofdstuk 9 wordt een ziekenhuisbreed CVK-protocol voor een toekomstige studie beschreven voor het Erasmus MC-Sophia. Het protocol bevat zowel een bundel voor het inbrengen van een CVK als voor de verpleegkundige zorg. De inbreng-bundel omvat een time-out procedure, een scherm om patiënt en inbrenger te scheiden van de onsteriele omgeving en het voor ten minste 80% afdekken van de patiënt met steriel afdekmateriaal. De verpleegkundige zorgbundel bevat bijvoorbeeld het desinfecteren van de ampul of het septum. Het gedesinfecteerde oppervlak moet ten minste 30 seconden aan de lucht gedroogd worden. Na het desinfecteren van het aansluitpunt bij de patiënt dient men deze eveneens tenminste 30 seconden te laten drogen. Voor het implementatieproces van de protocollen zal gebruik gemaakt worden van Pronovost’s implementatietheorie. De naleving van het protocol voor het inbrengen van de CVK en het CVK verpleegkundige-zorgprotocol, evenals het aantal bloedbaaninfecties per 1000 CVK-dagen, zullen gebruikt worden als uitkomstmaten. 12 VIP2
  • 15. In de Algemene discussie, hoofdstuk 10, worden de bevindingen in een breder perspectief ge- plaatst. De belangrijkste conclusies zijn: • Infectiepreventieve maatregelen bij kinderen met een geboortegewicht kleiner dan 1500 gram leiden tot een significante vermindering van het aantal nosocomiale bloedbaaninfec- ties. • Een samengesteld infectiepreventieprogramma en screensaver-berichten verbeteren de handhygiëne bij medewerkers. • Terugkerende aandacht voor infectiepreventie is noodzakelijk. • Handalcoholdispensers met een ingebouwde elektronische teller kunnen worden gebruikt voor het monitoren van handhygiëne. • Toekomstige preventieve interventies en een continue samenwerking tussen medewerkers van de NICU, medewerkers van de afdeling Medische Microbiologie en Infectieziekten en de afdeling Kindergeneeskunde kunnen mogelijk bijdragen aan een lagere incidentie van bloed- baaninfecties. Hoofdstuk 10 besluit met suggesties voor toekomstig onderzoek, inclusief benchmarking en verbeterde hygiënemaatregelen voor infuusbijspuitpunten. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 13 Proefschriften
  • 16. Wendy H. Oldenmenger To be in pain or not: research to improve cancer-related pain management Februari 2012, Erasmus Universiteit, Rotterdam Promotor: prof.dr. C.C.D. van der Rijt Voor patiënten met kanker is pijn een van de meest voorkomende en gevreesde symptomen. De prevalentie van kanker gerela- teerde pijn is door de jaren stabiel gebleven; ongeveer 53% van de patiënten met kanker ervaart pijn tijdens hun ziekte. De behande- ling van kankergerelateerde pijn bestaat uit een combinatie van antitumorbehandeling(en) en een symptomatische behandeling met pijnstillers. Hoewel de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) in 1986 een pijnladder introduceerde, kan tot de dag van vandaag maar ongeveer 76% van de patiënten met pijn bij kanker, ade- quaat behandeld worden voor hun pijn. Mogelijke redenen hier- voor zijn de complexiteit van de pijnproblemen bij een substan- tieel deel van de patiënten met kanker en diverse misverstanden en vooroordelen met betrekking tot pijn en pijnbehandeling bij zowel zorgverleners als patiënten. Daarom blijft aandacht voor verbetering van de pijnbehandeling nodig. Omdat de prevalentie van kanker gerelateerde pijn varieert tussen de diverse studies, hebben wij een onderzoek uitgevoerd op de polikliniek van het Erasmus MC Daniel den Hoed Oncologisch Centrum ter bepaling van de prevalentie van kankergerelateerde pijn. Aan dit onderzoek deden 915 poliklinische patiënten met kanker mee. Patiënten werd gevraagd hun pijn aan te geven op een 11-punts numerieke beoordelingsschaal (NRS) van 0 (geen pijn) tot 10 (ergst denkbare pijn). In totaal gaven 246 van de 915 patiënten (27%) aan dat zij de afgelopen week pijn hadden gehad of pijnmedicatie hadden gebruikt. De pijnbehandeling werd als inadequaat beoordeeld door 65% van deze patiënten. Van de 246 patiënten met pijn hadden 180 patiënten (73%) een voorschrift voor pijnmedicatie en 70% van hen had een voorschrift voor medicatie op vaste tijden (‘around the clock’ (ATC)). Daarnaast had 58% ‘zo nodig’ pijnmedicatie voorgeschreven gekregen. In totaal hadden 125 patiënten een voorschrift voor pijnmedicatie op vaste tijden en waren daarmee evalueerbaar voor een meting van medicatietrouw. 91 patiënten (73%) met een voorschrift voor ATC-medicatie waren medicatietrouw. Wij konden in deze studie niet bepalen waarom patiënten hun pijnmedicatie niet innamen en waarom zorgverleners niet het meest optimale voorschrift voor pijnmedicatie gaven. Daarom hebben wij vervolgens een systematische review van de literatuur uitgevoerd om de belangrijkste barrières die een adequate pijnbehandeling bij patiënten met kanker verhinderen, en de interventies die bedoeld zijn deze barrières te verminderen, weer te geven. Uit dit systematisch onderzoek van de literatuur bleek dat patiënten hun eigen pijnbehande- ling belemmeren door de vooroordelen die zij hebben over pijn, pijnmedicatie en bijwerkingen (bijvoorbeeld angst voor verslaving), onvoldoende medicatietrouw aan de voorgeschreven pijn- medicatie, en slechte communicatie met zorgverleners over de ervaren pijn en bezorgdheid over pijn (bijvoorbeeld angst dat toename van pijn progressie van de ziekte betekent). Zorgverleners, zowel artsen als verpleegkundigen, geven als belangrijkste barrières aan: inadequate beoordeling 14 VIP2
  • 17. van de pijn en pijnbehandeling, terughoudendheid van patiënten om pijn aan te geven of de pijn in een cijfer uit te drukken, en onvoldoende kennis van pijn en pijnbehandeling bij zorgverleners. In deze review wordt tevens een overzicht gegeven van de in de literatuur beschreven interven- ties die als doel hebben de barrières te verminderen: patiënten educatie, educatie aan zorgver- leners, pijnmeting en een pijnconsult. Deze interventies zijn slechts afzonderlijk bestudeerd en nooit gecombineerd in multidisciplinaire studies. Studies over educatie aan zorgverleners en over systematische pijnmeting rapporteerden geen patiënt gerelateerde uitkomstmaten (bijvoorbeeld pijnintensiteit). In het merendeel van de studies nam de pijn wel af, er werd echter geen verande- ring gezien in de adequaatheid van de pijnbehandeling, de medicatietrouw of de invloed van pijn op het dagelijks functioneren. Een van de factoren die de adequaatheid van de pijnbehandeling kan beïnvloeden, is de mate van medicatietrouw aan de voorgeschreven pijnmedicatie. Bij kanker gerelateerde pijn wordt medicatietrouw meestal gemeten met behulp van zelfrapportage. Dit wordt echter beperkt door het geheugen van de patiënt. Bovendien is bekend dat een medicatiedagboek wisselend wordt ingevuld en patiënten de neiging hebben het achteraf in te vullen. Een andere indirecte methode om medicatietrouw te meten is het Medication Event Monitoring System (MEMS). Een MEMS- potje is een standaard medicatiepotje met een deksel dat een microprocessor bevat die de exacte tijd en datum van elke opening registreert. MEMS was nog niet eerder gebruikt voor het meten van pijnmedicatie. In een pilotstudie hebben wij de bruikbaarheid van MEMS-potjes in vergelij- king met medicatiedagboeken bestudeerd. Tijdens deze pilotstudie werd de MEMS door 79% van de patiënten gedurende de gehele studieperiode gebruikt, 70% gebruikte het medicatiedagboek gedurende deze vier weken. Het merendeel van de patiënten was tevreden met zowel MEMS als het dagboek. De mate van me- dicatietrouw gemeten door middel van MEMS en het dagboek was vergelijkbaar. MEMS en een medicatiedagboek zijn dus even bruikbaar voor de meting van medicatietrouw bij pijnmedicatie. Om de pijnbehandeling van patiënten te verbeteren, hebben wij een multidisciplinaire en multilevel gerandomiseerde gecontroleerde studie (RCT) uitgevoerd. In deze RCT hebben wij de effectiviteit onderzocht van een pijnconsult gecombineerd met patiënteneducatie over pijn. Het belangrijkste eindpunt van deze studie was de overall afname van de gemiddelde pijnintensiteit over de studieperiode van acht weken, in vergelijking met de startwaarde. Patiënten werden gerandomiseerd tussen (1) standaard pijnbehandeling (SC) en (2) pijnconsult gecombineerd met een pijneducatieprogramma voor patiënten (PCPEP). Tijdens het pijnconsult bepaalde de pijnarts of de oorzaak van de pijn duidelijk was, gaf advies over de antitumorbehan- deling en optimaliseerde zo nodig de medicamenteuze pijnbehandeling. PEP bestaat uit patiën- ten educatie ‘op maat’ om de kennis van patiënten over pijn en pijnbehandeling te verbeteren en om patiënten te stimuleren tijdig zelf hulp te zoeken bij pijnklachten. Daarnaast werden deze patiënten wekelijks gebeld om na te vragen hoe het ging met de pijn en de bijwerkingen. In totaal werden er 37 patiënten gerandomiseerd in de SC-groep en 35 patiënten in de PCPEP groep. De overall afname van de pijnintensiteit en de invloed van pijn op het dagelijks functioneren was significant groter in de groep patiënten die gerandomiseerd waren voor PCPEP dan voor SC (gemiddelde pijn 31% vs. 20%, p=0.03; pijn op dit moment 30% vs. 16%, p=0.016; invloed van pijn op het dagelijks functioneren 20% vs. 2.5%, p=0.01). De adequaatheid van de pijnbehandeling was niet verschillend tussen de groepen. Echter het percentage patiënten met zowel een ATC- als een zo nodig - voorschrift voor opioïden nam in de PCPEP groep toe van 48% bij start tot 88% na acht weken. In de SC-groep bleef het percentage stabiel op 50%. Het verschil tussen de twee groepen was statistisch significant na acht weken (p=0.003). Patiënten waren na acht weken meer medicatietrouw wanneer zij gerandomiseerd waren voor PCPEP dan voor SC (p=0.03). Na twee weken was de pijnkennis significant beter bij de patiënten in de PCPEP groep dan in SC-groep (p=0.002). Concluderend: PCPEP verminderde de pijn(beleving) en de invloed van pijn Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 15 Proefschriften
  • 18. op het dagelijks functioneren, en verbeterde de medicatietrouw en pijnkennis van poliklinische patiënten met kankergerelateerde pijn. Deze studie was de eerste die een langdurig effect op het dagelijks functioneren aantoonde. Zoals eerder aangegeven is de complexiteit van het pijnprobleem bij sommige patiënten een andere reden waarom de pijnbehandeling niet altijd effectief is. In het Erasmus MC kunnen patiënten met aanhoudende pijn ondanks meerdere dosisverhogingen, een opioïd-rotatie krijgen naar parenteraal toegediende hydromorfon. Hydromorfon is een semi-synthetisch derivaat van morfine, met vergelijkbare werking en bijwerkingen als morfine. Hydromorfon kan subcutaan gegeven worden in hoge doseringen. In een retrospectieve studie hebben wij de pijnstillende werking en bijwerkingen van hydromorfon onderzocht bij patiënten met gemetastaseerde ziekte die ernstige kanker gerelateerde pijn hadden. De redenen voor rotatie naar parenterale hydro- morfon waren inadequate pijnstilling met of zonder te verwachten toedieningsproblemen als ge- volg van hoge doseringen opioïden (n=61) en ondraaglijke bijwerkingen op andere opioïden met aanhoudende pijn (n=43). Vóór de rotatie was 88% van deze patiënten al behandeld met twee of meerdere opioïd-rotaties. Adequate pijnstilling werd bereikt bij 86 patiënten (83%) binnen een mediaan van vijf dagen. Acht van deze 86 patiënten hadden nog steeds bijwerkingen, deze waren echter acceptabel. De gemiddelde pijnintensiteit in rust nam af van 5.4 (sd=2.1) tot 2.4 (sd=1.5, p0.001) op een 0-10 NRS. Bij patiënten met gemetastaseerde ziekte, met ernstige kankerge- relateerde pijn die niet reageerde op andere opioïden, gaf continue toediening van subcutane hydromorfon een langdurende pijncontrole. Daarom zou subcutaan toegediende hydromorfon overwogen dienen te worden bij patiënten met moeilijk te behandelen pijn, zelfs bij patiënten die al uitgebreid zijn behandeld met opioïden. 16 VIP2
  • 19. Anneke Boerlage Having a Feel for Others’ Pain December 2011, Erasmus Universiteit, Rotterdam Promotor: prof.dr. D. Tibboel; copromotor: dr. M. van Dijk Dit proefschrift gaat op zoek naar de beste manier om pijn in te schatten bij personen die zich niet in woorden kunnen uiten; dat wil zeggen jonge kinderen, mensen met een ver- standelijke beperking, en ouderen met een uitingsbeperking. In ons land is het bij ± 330.000 mensen moeilijk te herkennen of ze pijn hebben. We weten daarom ook niet goed hoe vaak pijn voorkomt bij deze personen en of ze bij opname in een ziekenhuis of instelling wel adequate pijnbehandeling krij- gen. De toepassing van pijnobservatieschalen biedt uitkomst. DEEL I JONG EN KWETSBAAR Hoofdstuk 1 beschrijft een studie naar de optimale observatieduur van de COMFORT Gedrag- schaal (COMFORT-B). Deze schaal wordt al 10 jaar op de IC van het Sophia gebruikt en sommige verpleegkundigen bleken de kinderen korter dan de geadviseerde twee minuten te observeren. Gezien de hoge werkdruk is dit te begrijpen maar is de observatie dan nog wel betrouwbaar? Om dat te onderzoeken deed de onderzoeker met alle 133 verpleegkundigen twee observaties; de een observeerde twee minuten terwijl de ander tegelijkertijd alleen de laatste dertig seconden observeerde, en omgekeerd. Wij vonden dat na een observatie van twee minuten de score steeds iets hoger was. Door korter te observeren is het risico te groot dat pijn wordt gemist. Voor hoofdstuk 2 werd gekeken of de COMFORT-B gevoelig genoeg is om kleine veranderingen tussen twee opvolgende observaties te meten. Deze informatie over een pijnschaal is belangrijk voor de praktijk. In dit geval werden toegewezen scores voor en na een interventie met elkaar vergeleken. Om te voorkomen dat andere factoren de resultaten zouden beïnvloeden, werd een speciale statistische methode gebruikt. Uit de resultaten bleek dat het gemiddelde van de scores voor alle geïncludeerde kinderen na de interventie lager was en dat het belangrijk is op welk tijdstip de nameting wordt gedaan. Deze studie bewees dat de COMFORT-B heel goed in staat is om klinisch relevante veranderingen aan te tonen. DEEL II MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE BEPERKING Hoofdstuk 3 beschrijft een onderzoek naar de prevalentie van pijn bij mensen met een verstande- lijke beperking (VB) die in een instelling wonen. Deze doelgroep is heel lang uitgesloten geweest van pijnonderzoek. De verzorgers van mensen met een VB in één instituut werd gevraagd twee pijncijfers op een schaal van 0 (geen pijn) tot 10 (ergst denkbare pijn) te geven, één voor pijn op dat moment en één voor de gemiddelde pijn over de voorgaande week. Informatie over de medi- sche anamnese en voorgeschreven pijnmedicatie werd uit de medische status gehaald. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 17 Proefschriften
  • 20. Volgens de verzorgenden had 18% van hun cliënten, op dat moment dan wel gedurende de voor- gaande week, pijn. Slechts een klein aantal van deze bewoners met pijn kreeg medicijnen om de pijn te behandelen. Zowel het lage percentage bewoners met pijn als het lage percentage voorgeschreven pijnmedi- cijnen lijken er op te wijzen dat pijn bij deze mensen wordt onderschat en onderbehandeld. Door een verhoogd risico op aangeboren hartafwijkingen en afwijkingen aan het maag-darmka- naal ondergaan veel kinderen met Downsyndroom al voor de leeftijd van één jaar vaak meerdere grote operaties. Het was de vraag of de COMFORT-B ook betrouwbaar is voor pijnobservaties bij kinderen met Downsyndroom tussen de nul en drie jaar. Daarom hebben we COMFORT-B scores van kinderen met Downsyndroom vergeleken met de scores van kinderen zonder Down- syndroom. Ondanks de syndroom gerelateerde verschillen bleek de gemiddelde COMFORT-B- score voor beide groepen vergelijkbaar. Op basis van deze bevindingen concluderen wij dat de COMFORT-B valide is voor pijnobservatie bij kinderen in de leeftijd van nul tot drie jaar met Downsyndroom. DEEL III OUDEREN MET EN ZONDER UITINGSBEPERKING Voor de studie in hoofdstuk 5 werden de prevalentie, aard en behandeling van pijn van bewoners van drie Nederlandse verzorgingshuizen in kaart gebracht. De volgende aspecten kwamen hierbij aan de orde: de pijnintensiteit, de invloed van pijn op slaap, ADL, sociale contacten en activitei- ten. De bewoners werd tevens gevraagd of zij zich gespannen, gedeprimeerd dan wel angstig voelden als gevolg van hun pijn en om hun mening over pijn te geven aan de hand van vijf stel- lingen. Aanvullend werd informatie over het gebruik van pijnmedicatie uit de status gehaald. Uit de resultaten bleek dat 69% van de bewoners, op dat moment en/of gedurende de voorgaande week, pijn had en dat deze in bijna een kwart van de gevallen niet werd behandeld. De door ons gevonden pijnprevalentie is vergelijkbaar met die in verpleeg- en verzorgingshuizen in andere Europese landen. Hieruit blijk dat de behandeling van pijn onvoldoende is en dat bewo- ners van verpleeg- en verzorgingshuizen, ondanks alle belemmeringen, pijn accepteren als een onvermijdelijk gevolg van het ouder worden. De resultaten van hoofdstuk 6 waren onderdeel van dezelfde studie als hoofdstuk 5. Voor deze studie werd de pijn in het dagelijkse leven van bewoners van vier Nederlandse verpleeghuizen in kaart gebracht. Uit de resultaten bleek dat 66% van bewoners (meestal chronische) pijn had en dat deze door ruim 40% van deze bewoners als erger dan draaglijk werd ervaren. Hoe hoger de pijnscore, hoe groter de mate van een negatieve invloed op het dagelijks leven werd ervaren. De pijn van bijna een kwart van deze bewoners werd niet behandeld. Gezien de hoge pijnprevalen- tie en de hoge pijnintensiteit kunnen we concluderen dat er nog veel te verbeteren valt aan het pijnbeleid in verpleeghuizen. Voor hoofdstuk 7 werd onderzocht of pijnregistratie als prestatie-indicator voor verpleeghui- zen haalbaar was. De bewoners van één verpleeghuis in Rotterdam werden benaderd voor een pijnmeting en van deze bewoners werd nagegaan welke pijnmedicatie was voorgeschreven. Voor de pijnmeting werd gebruik gemaakt van een numerieke pijnschaal, een verbale pijnschaal en een pijnobservatieschaal. Het bleek mogelijk om bij 91% van alle bewoners binnen drie dagen een pijnmeting te verrichten. De pijn bleek substantieel te zijn bij 32% van de bewoners. Vervolgon- derzoek zal moeten uitwijzen of het gebruik van een behandelalgoritme tot een verbetering van de pijnbehandeling zal leiden. 18 VIP2
  • 21. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek: Wat is de beste methode om pijnregistratie in instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking en verzorgingshuizen te implementeren en borgen? Wat gebeurt er bij pijn in het ze- nuwstelsel? Het blijkt dat een zich ontwikkelend brein van een pasgeborene van 35 tot 37 weken al onderscheid kan maken tussen aanraking en pijn. Meer kennis is nodig over pijnprocessen in het brein van mensen met een verstandelijke beperking. We weten nog te weinig over hoe het lichaam omgaat met pijnmedicatie en de interactie met andere medicatie. Uiteindelijk zullen we daarmee wellicht kunnen komen tot een op het individu afgestemde pijnbestrijding. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 19 Proefschriften
  • 22. Jos M. Latour empowerment of parents in the intensive care Februari 2011, Erasmus Universiteit, Rotterdam Promotor: prof.dr. J.B. van Goudoever; copromotor: dr. J.A. Hazelzet Het doel van de EMPATHIC-studie was het ontwikkelen en implementeren van oudertevredenheidsvragenlijsten voor de acht kinder-intensive-careafdelingen (ICK) en een neonatologie-intensive-careafdeling (NICU) in Nederland. Deel I: Inleiding In deel I, de inleiding van het proefschrift, wordt uitgelegd waarom is gekozen voor het meten van oudertevredenheid op de intensive care. In Hoofdstuk 1 wordt de groeiende belangstelling voor onderzoek naar patiënttevredenheid besproken. Het meten van patiënttevredenheid wordt inmiddels aanbevolen door de regering, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars terwijl ziekenhuizen zijn begonnen met het integreren van de ervaringen van patiënten in hun beleidsdocumenten. Resultaten van patiënttevreden- heid moeten echter niet exclusief worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal, maar zorgverleners stimuleren tot kwaliteitsverbeteringen. Oudertevredenheid en de relatie daarvan met gezinsgerichte zorg worden besproken in Hoofd- stuk 2. De discussie spitst zich vervolgens toe op de behoeften van familieleden en de manier waarop zorgverleners in hun dagelijkse praktijk rekening houden met deze behoeften. Deze dis- cussie wordt nader besproken in Hoofdstuk 3. De behoeften en ervaringen van familieleden op de intensive-careafdelingen zijn vaak globaal omschreven in concepten als communicatie, informa- tie, geruststelling en nabijheid. Gesteld wordt dat het voldoen aan de behoeften van familieleden niet altijd tevredenheid garandeert. Het doel en de onderzoeksvragen van de EMPATHIC-studies worden gepresenteerd in Hoofdstuk 4 en zijn gebaseerd op de erkenning van de samenwerking tussen ouders en zorgverleners met het oog op kwaliteitsverbetering. Deel II: Kader Dit deel is gewijd aan het ontwikkelen van een kader voor de EMPATHIC-studies, gebaseerd op de wetenschappelijke bewijslast. 20 VIP2
  • 23. In Hoofdstuk 5 hebben we eerst een literatuurstudie verricht om de betekenis en kenmerken van de beschikbare gevalideerde vragenlijsten over tevredenheid te beoordelen. In de literatuur is maar één gevalideerde vragenlijst over oudertevredenheid gepubliceerd voor de ICK en twee voor de NICU. De resterende negen gepubliceerde tevredenheidlijsten hadden betrekking op de volwassenen intensive care afdelingen en algemene kindergeneeskunde. De beoordeling van de vragenlijsten leverde 95 unieke onderwerpen met betrekking tot tevredenheid op. Vervolgens bespreken we in Hoofdstuk 6 de concepten van gezinsgerichte zorg, ervaringen, behoeften en oudertevredenheid en wordt een kader beschreven. Dit kader is waardevol voor toekomstig onderzoek naar de invloed van tevredenheid en gezinsgerichte zorg in de kinder- geneeskunde en gerelateerde deelspecialismen. Het kader vormt de theoretische basis van de EMPATHIC studies. Deel III: Exploraties In dit deel van het proefschrift hebben we drie exploratieve studies uitgevoerd om de ervaringen van ouders en zorgverleners te identificeren met betrekking tot het belang van de zorg op de intensive care. Hoofdstuk 7 begint met een kwalitatieve studie met diepte-interviews met ouders van 41 kinderen die op een ICK waren opgenomen. De interviews werden geanalyseerd met behulp van thematische analyse en onthulden 63 subthema’s verdeeld over zes hoofdthema’s: Attitude van de zorgverleners; Coördinatie van de zorg; Emotionele intensiteit; Informatiemanagement; Omgevingsfactoren; Ouderparticipatie. De subthema’s en thema’s leverden waardevolle informatie voor het ontwikkelen van een oudertevredenheidvragenlijst. Bovendien toonden de bevindingen ook een verband tussen de hoofdthema’s waarbij de emotionele intensiteit van de ouders geassocieerd is met alle andere hoofdthema’s. Tegelijkertijd werden twee kwantitatieve studies uitgevoerd. Hoofdstuk 8 om- schrijft een Delphi-studie van twee vragenrondes met de zorgverleners van alle ICKs met het doel onderwerpen over oudertevredenheid te identificeren. In totaal hebben 302 verpleegkundigen en 62 artsen 78 onderwerpen over oudertevredenheid vastgesteld, verdeeld in vijf domeinen. Deze onderwerpen werden ook aan 1042 ouders voorgelegd, zoals beschreven in Hoofdstuk 9. Van deze groep hebben 559 (54%) ouders gereageerd. Aan de ouders werd gevraagd de onderwerpen van tevredenheid naar belangrijkheid te waarderen. Kwesties met betrekking tot informatiever- strekking, zorg en behandeling, en de attitude van de zorgverleners kregen de hoogste scores. Deze vragenlijst is, gezien het belang voor toekomstig onderzoek in andere landen, getest op betrouwbaarheid. Vier items zijn verwijderd en dit resulteerde in een valide vragenlijst met 74 onderwerpen die het belang van de zorg op de ICK meten. Deel IV: Inzichten Deel IV richt zich op de verschillen en overeenkomsten van meningen over de zorg tussen de ouders en zorgverleners. De vergelijking van de in Hoofdstuk 8 en 9 beschreven exploratieve studies wordt gepresenteerd in Hoofdstuk 10. Ouders vonden 31 onderwerpen significant belangrijker dan de zorgverleners. Tien onderwerpen hadden betrekking op informatieverstrekking zoals informatie over de effecten van medicatie en de correcte toediening van medicatie. Daarentegen vonden de zorgverleners van de ICK 12 onderwerpen significant belangrijker dan de ouders. We concludeerden dat de inzichten van de zorgverleners niet geheel overeenkomen met de percepties van de ouder over de zorgonderwer- pen. In Hoofdstuk 11 worden vergelijkbare resultaten onder ouders en zorgverleners van de NICU gepresenteerd. Dit hoofdstuk beschrijft twee studies. Eerst werd een Delphi-studie van drie rondes uitgevoerd onder 81 zorgverleners om een prioriteitenlijst van zorgonderwerpen op de NICU op te stellen en consensus hierover te bereiken. Vervolgens werd deze lijst met 92 onderwerpen gebruikt in een onderzoek onder ouders (n = 148). Aan hen werd gevraagd om de zorgonderwerpen naar Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 21 Proefschriften
  • 24. belangrijkheid te waarderen. Ten slotte werden de gegevens van beide studies vergeleken. Ouders waardeerden 25 van de 92 zorgonderwerpen significant hoger dan de zorgverleners. Het grootste verschil werd geconstateerd bij twee onderwerpen met betrekking tot medicatie. De zorgverleners waardeerden zeven onderwerpen significant hoger dan de ouders. Een van deze onderwerpen had betrekking op het toewijzen van een vaste arts en een vaste verpleegkundige aan de ouders en drie onderwerpen gingen over multiculturele zorg. Als klinische implicatie van deze studies denken we dat artsen en verpleegkundigen de zorgonderwerpen kritisch moeten bekijken en toepassen in hun dagelijkse praktijkvoering. Bovendien kunnen deze bevindingen ook belangrijk zijn voor toekomstige training en opleiding van de zorgverleners. Deel V: Validatie Dit deel bespreekt de ontwikkeling en de psychometrische testen van de EMPATHIC- en de EMPATHIC-N-vragenlijst voor de ICKs en de NICU. In Hoofdstuk 12 wordt de studie van de EMPATHIC-vragenlijst gepresenteerd. De ontwikkeling van de samenstelling van de vragenlijst was gebaseerd op de resultaten van de exploratieve studies. De psychometrische eigenschappen van de vragenlijst werden getest met behulp van de empirische gegevens van 1218 ouders, verdeeld in twee groepen: 667/1055 (63%) ouders in de eerste groep en 551/991 (56%) ouders in de tweede. Het bleek dat ouders van een kind dat voor een operatie werd opgenomen meer tevreden waren over de stellingen in het domein Informatie. Verscheidene stellingen lagen onder de aanvaardbare norm, zoals een dagelijks gesprek met de arts over de zorg en behandeling van het kind, de informatie van de arts over het ontslag van het kind, en het geluidsniveau op de afdeling. We concludeerden dat de EMPATHIC-vragenlijst kan worden geaccepteerd als een valide presta- tie-indicator voor de kwaliteit op de ICKs. Hoofdstuk 13 bespreekt de ontwikkeling en de psychometrische testen van de EMPATHIC-N vragenlijst. De stellingen van deze vragenlijst werden verkregen uit de in Hoofdstuk 11 beschre- ven exploratieve studies. Van de 92 in deze studies opgenomen zorgonderwerpen waren er 67 belangrijk en deze werden vertaald in stellingen voor de EMPATHIC-N-vragenlijst. Deze studie gebruikte ook twee groepen ouders: 220/339 (65%) ouders in de eerste groep en 59/102 (58%) ouders in de tweede groep. Voor de analyses werden twee negatief geformuleerde stellingen en een stelling met een 91% ‘niet van toepassing’-score geschrapt. De CFA bevestigde dat zeven stellingen niet pasten in de structuur van de domeinen en deze werden verwijderd. De resterende 57 stellingen in de vijf domeinen hadden een adequate samenhang. Niet-differentiële validiteit toonde geen significante verschillen tussen de kenmerken van de pasgeborenen en de domei- nen, behalve tussen beademde pasgeborenen en stellingen in het domein Ouderparticipatie, en pasgeborenen ≥30 weken en stellingen in het domein Organisatie. De stellingen die beneden de norm waren, hadden betrekking op de informatie door artsen over de gezondheidsverwachtin- gen van het kind en over eenduidige informatievoorziening door de artsen en verpleegkundigen. Ouders waren ontevreden over hun mogelijkheid voor actieve betrokkenheid bij besluitvormings- processen en de ontvangen begeleiding bij de zorg voor het kind voorafgaande aan zijn ontslag. De geluidsniveaus in de NICU en de ruimte rondom de couveuse waren beneden de norm. De conclusie van deze studie was dat de EMPATHIC-N-vragenlijst een betrouwbaar en valide instrument is waarmee de zorgverleners verbeterprojecten kunnen identificeren en implementeren. 22 VIP2
  • 25. Hoofdstuk 2 Promovendi Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 23
  • 26. 1. Verpleegkundig onderzoeker Erica Witkamp Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg en Interne Oncologie. Promotoren: prof. dr. A. van der Heide en prof. dr. C.C.D. van der Rijt. Titel project: Wat er gebeurt en Wat er toe doet. Onderzoek naar Palliatieve en Terminale zorg in het Ziekenhuis (PalTeC-H). Looptijd project 2008-2015. In deze studie is vanuit verschillende invalshoeken onderzoek gedaan naar de kwaliteit van sterven in het ziekenhuis. Nabestaanden van 951 patiënten die zijn overleden in het ziekenhuis rapporteerden een grote variëteit aan ervaringen, wat suggereert dat de kwaliteit van zorg in de stervensfase eveneens sterk varieert. De stervensfase is een proces vol onzekerheden; erkenning van deze onzekerheden en begeleiding in het omgaan daarmee kunnen de patiënt en zijn naasten ondersteunen. De inhoud van de zorg voor patiënten in de stervensfase lijkt in het ziekenhuis afhankelijk te zijn van de samenloop van omstandigheden; zorgverleners geven onvoldoende sturing aan dit zorgproces, waardoor uitkomsten ook onzeker zijn. Ervaringen met de zorg voor een stervende patiënt verschillen tussen zorgverleners onderling en tussen zorgverleners en naasten. Intensievere samenwerking tussen zorgverleners en naasten, zoals tijdige gesprekken over de ervaringen met en verwachtingen voor wat betreft het ziektebeloop, over de prognose, behandelingen en medische beslissingen, inclusief de onzekerheden, kunnen bijdragen aan posi- tievere ervaringen van nabestaanden met de kwaliteit van zorg. De rol van verpleegkundigen in de zorg rond het levenseinde moet verder worden versterkt en verpleegkundig aandachtsvelders palliatieve zorg dragen daaraan bij. Dit effect kan verder worden versterkt wanneer verpleegkun- digen, artsen en managers het belang van verpleegkundige zorg rond het levenseinde erkennen en daarin meer vertrouwen tonen. Promotie 7 april 2015. 2. Psycholoog en Senior ICN verpleegkundige Coby de Boer Afdeling Intensive Care Neonatologie. Promotoren: prof.dr. I.K.M. Reiss en prof.dr. A.B. Bakker, copromotoren: dr. B.J. Smit en dr. M. van Dijk. Titel project: Medical ethical decision-making in the neonatal intensive care unit and impact of emotional burden on nurses and physicians. Looptijd project: 2008-2015 Het project belicht de methode van ‘gestructureerde multidisciplinaire medisch ethische besluit- vorming’ op de intensive care neonatologie van het Erasmus MC Sophia. Na invoering van een richtlijn is de medisch-ethische besluitvorming op verschillende punten significant verbeterd. De uitkomsten voor pasgeborenen die werden besproken tijdens gestructureerde multidisciplinaire medisch-ethische besluitvorming van 2009 tot 2012 werden onderzocht. Van de 61 kinderen wa- ren er op de leeftijd van twee jaar nog 24 in leven; velen met ernstige problemen en slechts één kind leek volledig gezond. Wanneer artsen en verpleegkundigen van mening zijn dat de afgespro- ken behandeling voor een pasgeborene niet in overeenstemming is met wat zij zelf moreel juist achten, kunnen zij moral distress ervaren. Moral distress onder zorgverleners komt niet dagelijks voor, maar kon bij tijden zeer heftig zijn. Om deze stress te beperken zijn betere communica- tie, continuïteit in de patiëntenzorg en voldoende bezetting met gekwalificeerd personeel van belang. Een meta-analyse bevestigde de langdurige negatieve effecten van ingrijpende gebeurte- nissen: symptomen van posttraumatische stress, angst en depressie. Steun van andere ver- pleegkundigen, belangrijk voor het ‘natuurlijke’ herstel, ontbrak met name op de langere termijn. Promotie 6 oktober 2015. 24 VIP2
  • 27. 3. Verplegingswetenschapper en stafadviseur Anne-Margreet van Dishoeck Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg en Plastische en Reconstructieve chirurgie. Titel onderzoeksproject: Prestatie-indicatoren voor ziekenhuizen; de relatie met kwaliteit van zorg. Promotoren: prof.dr. J.P. Mackenbach en prof.dr. E.W Steyerberg. Looptijd project: 2006-2015. Dit onderzoeksproject was gericht op de invloed van toevalsvariatie en case-mix bij het meten, vergelijken en verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Het onderzoek spitste zich toe op twee belangrijke onderwerpen bij het meten van performance met kwaliteitsindicatoren: 1) toevals- variatie en verstorende variabelen bij het vergelijken van ziekenhuizen en 2) interpretatie bij het gebruik van indicatoren voor het verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Voor de vergelijking van ziekenhuizen werd gebruik gemaakt van databases van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Aanzienlijke invloed van toevalsvari- atie vonden we bij het vergelijken van ziekenhuizen met IGZ uitkomstindicatoren. Geen van de uitkomstindicatoren bleek geschikt voor de ranking van ziekenhuizen. Met de landelijke gegevens over postoperatieve wondinfecties (RIVM) onderzochten we de invloed van zowel toevalsvariatie als case-mix. De verschillen tussen de ziekenhuizen werden met deze twee factoren vrijwel volledig verklaard. Voor de interpreteerbaarheid van indicatoren bij de verbetering van de kwaliteit van zorg werd gebruik gemaakt van interne kwaliteitsprojecten in het Erasmus MC. Ondanks een signifi- cante relatie tussen decubitus (uitkomst) en de kwaliteit van de preventieve zorgprocessen, bleek toevalsvariatie de belangrijkste beperking voor de interpreteerbaarheid van indicatoren gebruikt voor kwaliteitsverbetering. Prestatie-indicatoren geven hooguit een indicatie van de kwaliteit van zorg. Als een zonnewijzer: we weten ongeveer hoe laat het is. Promotie 11 november 2015. 4. Verpleegkundig specialist Mirjam Tielen Afdeling Inwendige Geneeskunde. Promotor: prof.dr. Willem Weimar, copromotor: dr. Emma Massey. Titel onderzoeksproject: Psychological predictors of non-Adherence after Kidney Transplantation (PAKT/PAN-study). Looptijd project: 2010-2016. Het niet-naleven van het medicatieregime na een niertransplantatie is een veel voorkomend probleem bij patiënten. Dit kan leiden tot afstoting of zelfs tot het falen van het niertransplantaat. Het promotieproject onderzoekt de houding ten opzichte van het medicatie- regime onder niertransplantatiepatiënten. Tijdens follow-upmomenten namen de onderzoekers face-to-face vragenlijsten af over onder andere therapietrouw, persoonlijke doelstellingen, betrokkenheid, vertrouwen en ziekteperceptie. Therapietrouw was voor patiënten een belangrijk doel en zij maakten zich relatief weinig zorgen om hun immunosuppressiva. Zorgen over afsto- ting kwamen redelijk vaak voor maar de patiënten waren optimistisch over de levensduur van hun donornier. Hun perceptie van ziekte en therapie strookte echter niet met hun gedrag. Veel patiënten namen hun immunosuppressiva niet trouw in: 17% zes weken na transplantatie tot 27% zes maanden na transplantatie. Transplantatiepatiënten die in therapietrouw geen belangrijk persoonlijk doel zagen, liepen een groter risico op therapieontrouw in de loop van de tijd. Jongere mensen hebben een hogere kans op therapieontrouw. Patiënten die op zes weken na niertrans- plantatie therapieontrouw waren hadden slechtere klinische uitkomsten in de daaropvolgende twee jaar. Promotie 6 april 2016. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 25 Promovendi
  • 28. 5. Verplegingswetenschapper en IC-verpleegkundige Zoran Trogrli Afdeling Intensive Care Volwassenen. Promotor: prof.dr. Jan Bakker; copromotoren: dr. Erwin Ista en dr. Mathieu van der Jagt. Titel onderzoeksproject: Verbetering van de zorg voor IC-patiënten met een delirium door de implementatie van NVIC delirium richtlijn; de iDECePTIvE studie (iCU Delirium in Clinical Practice Implementation Evaluation study). Looptijd project: 2013-2016 Ondanks het feit dat delirium bij ernstig zieke patiënten een negatief effect heeft op de prognose en langetermijnuitkomsten, werd screening en behandeling van delirium vaak niet uitgevoerd in overeenstemming met de huidige richtlijnen. In deze multicenter implementatiestudie werden in de eerste fase de belemmerende en bevorderende factoren voor de naleving van de richtlijn in kaart gebracht. Vervolgens werd in fase twee een op maat gemaakte implementatie strate- gie ontwikkeld en uitgevoerd. Gedurende het project zijn op vier meetmomenten (voor, tijdens en na de implementatie) data verzameld. Door de goede samenwerking op regionaal niveau is het gelukt de data te verzamelen van meer dan 4500 patiënten, overeenkomend met meer dan 23.000 patiëntendagen. Op dit moment worden de effecten van de implementatie op zowel de procesindicatoren als op de patiëntuitkomsten geanalyseerd. Het streven is om het promotietra- ject eind 2016 af te ronden. 6. Verplegingswetenschapper Ineke Lokker Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg. Symptoms and Care at the End of Life. Promotoren: prof dr. Agnes van der Heide en prof. dr. Karin van der Rijt, copromotor: dr. Lia van Zuylen. Looptijd project: 2010-2016 Het promotieonderzoek omvat verschillende onderzoeks(deel)projecten gericht op symptomen (prevalentie, beleving, interventies, correlaties) bij patiënten a) met een vergevorderd stadium hoofd-halskanker, b) met eindstadium hartfalen, c) in de stervensfase, d) waarbij palliatieve seda- tie werd toegepast. Er is gebruik gemaakt van een systematische review en zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden. 7. Gezondheidswetenschapper Drs. Arianne Brinkman-Stoppelenburg Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg. Promotor: prof.dr. A. van der Heide. Titel project: De Compass Studie: een onderzoek naar de effecten en kosten van consultatieteams voor palliatieve zorg in het ziekenhuis. Looptijd 2012-2016 Patiënten met een ongeneeslijke ziekte worden in de laatste fase van hun leven vaak nog een of meerdere malen opgenomen in het ziekenhuis. Doel van dit onderzoek is om na te gaan of een consultatieteam voor palliatieve zorg in het ziekenhuis kan leiden tot een kosteneffectieve verbe- tering van de kwaliteit van zorg. Dit onderzoek is uitgevoerd in twaalf Nederlandse ziekenhuizen 26 VIP2
  • 29. onder patiënten met een ongeneeslijke oncologische aandoening. Negen van deze ziekenhuizen hebben een consultatieteam, de andere drie (nog) niet. De kwaliteit van leven en tevredenheid over de zorg van patiënten voor wie een consultatieteam wordt geraadpleegd, worden vergele- ken met gematchte patiënten voor wie dat niet gebeurd. Daarnaast worden de activiteiten en kosten van de consultatieteams in kaart gebracht en worden de zorgkosten van de patiënten met en zonder inzet van een consultatieteam met elkaar vergeleken. 8. Verpleegkundig specialist Richard van Valen Afdeling Thoraxchirurgie. Promotor: prof.dr. A.J.J.C. Bogers; copromotor: dr.mr. M.M. Mokhles. Titel project: Improving patient out- comes and utilisation of nurse driven protocols in cardiac surgery. Looptijd project: 2012-2017 Onderzoek binnen het project: ‘Haalbaarheid en veiligheid van een verpleegkundig gedreven pijnprotocol’. Binnen dit protocol krijgt de verpleegkundige (op basis van een set parameters) de mogelijkheid om medicamenteuze interventies toe te passen bij postoperatieve pijn na hartchi- rurgie. In een tweetal artikelen wordt onderzocht of dit protocol zorgt voor reductie van pijn, veilig is en of protocol-adherence door verpleegkundigen voldoende is. Daarnaast is het effect van een gestandaardiseerd protocol rondom het staken van bloedverdunners bij hartchirurgie onderzocht. Met name is gekeken naar bloedverlies en het verbruik van bloedproducten in de eerste twaalf uur na chirurgie in correlatie met protocol-adherence. Daarnaast zijn drie subpro- jecten gericht op het verbeteren van patient outcomes bij hartchirurgie, er is een caseserie en een literatuurstudie naar patiënten met een kunstklependocarditis op basis van propionibacterium acnes. Onderzocht werd hoe deze patiënten zich presenteren, welke chirurgische aanpak het meest opportuun is, alsmede het bijbehorend antibiotisch beleid en follow-up van patiënten. Het tweede project richt zich op de geleerde lessen van de introductie van een chirurgische procedure en zorgpad rondom een specifiek cardiaal probleem. Afsluitend neemt deze promovendus deel aan een multicenter randomized clinical trial gericht op reductie van postoperatieve wondinfec- ties na hartchirurgie door toepassing van een closed wound management system. 9. Verplegingswetenschapper Janet Been Promotor: prof.dr. M.J. Hazes, copromotoren: dr. E. Ista en dr. A. van Staa. Titel onderzoeksproject: NUrsing Research into Self-management and Empowerment in Chronic Care – NURSE-CC. Looptijd project: 2012-2017. NURSE-CC is gericht op het versterken van verpleegkundige zelfmanage- mentondersteuning aan poliklinische patiënten met diverse chronische aandoeningen. Eerst werden visies, ervaringen en behoeften van verpleegkundigen en patiënten in kaart gebracht. Daarnaast werd een realist review uitgevoerd naar werkzame elementen van zelfmanagementon- dersteuning. Al deze deelonderzoeken leverden input voor de ontwikkeling van een zelfmanage- mentinterventie, die onlangs is geïmplementeerd op de afdeling Niertransplantatie en Radiothe- rapie. De laatste fase van het promotieonderzoek bestaat uit het evalueren van het effect van de zelfmanagementinterventies. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 27 Promovendi
  • 30. 10. Verpleegkundig specialist Margot Walter Afdeling Inwendige Geneeskunde Reumatologie. Promotor: prof.dr. M. Hazes; copromotor: dr. J. Luime. Titel onderzoeksproject: Behoeften onder patiënten met reumatoïde artritis (RA), evaluatieonderzoek naar zorgpad transitie. Looptijd: 2014 -2016. Strakke controle van de ziekteactiviteit is een belangrijk onderdeel van de behandeling van patiënten met RA. Het eerste deel van dit project heeft als doel de verandering van functionele status, zelf-gerapporteerde ziekteactiviteit en vermoeidheid te evalueren om hoog-risicopatiënten te identificeren en de voorspelling van hoge ziekteactiviteit te evalueren. Daarnaast voorziet het project in de evaluatie van een transitiezorgpad en een onderzoek naar vermoeidheid bij RA. Met deelname aan het NURSE CC-project wordt zelfmanagement bij RA-patiënten onderzocht. 11. Verpleegkundig specialist Diane van der Biessen Afdeling Interne Oncologie. Promotor: prof.dr. A.H.J. Mathijssen; copromotor: dr. M.J.A. de Jonge. Titel onderzoeksproject: De effecten van coping, locus of control en kwaliteit van leven op hoop en motivatie voor fase 1 onderzoek; een prospectieve cohortstudie. Looptijdproject: 2013-2017. Fase-I-onderzoek is essentieel voor het vinden van nieuwe behandelingen tegen kanker. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de psychologische mindset van patiënten die deelname overwe- gen en deelnemen aan fase-I-studies. Het doel van deze studie is te onderzoeken op welke wijze copingstrategieën en locus of control (LoC), en kwaliteit van leven (QoL), hoop en motivatie be- ïnvloeden. In deze prospectieve cohortstudie hebben we patiënten met kanker zonder standaard behandelopties, die overwogen deel te nemen aan fase-I-onderzoek, gevraagd op drie tijdstippen een vragenlijst in te vullen: voordat informed consent voor fase-I-deelname al dan niet werd gegeven, voor de start van de experimentele behandeling en na de eerste behandelevaluatie. De vragenlijst bevatte vijf onderwerpen, te weten een vragenlijst over behandelmotivatie, hoop, coping, LoC en QOL. Om de relaties tussen de schalen vast te stellen wordt ‘structurele modelana- lyse’ toegepast. Nederlands Trial Register: Trial ID NTR3354. Alle patiënten zijn geïncludeerd, op dit moment vinden de analyses plaats. Naar verwachting afgerond in de zomer van 2017. 12. Psycholoog en IC-verpleegkundige Margo M.C van Mol Afdeling Intensive Care Volwassenen. Promotor: prof.dr. Jan Bakker; copromotoren: dr. Erwin J.O. Kompanje en dr. Marjan D. Nijkamp. Titel project: Werkbevlogenheid bij zorgprofessionals op de intensive care afdeling. Looptijd project 2013-2017. Werkgerelateerde emotionele stress speelt in toenemende mate een rol bij werknemers in de gezondheidszorg en in het bijzonder bij intensive care (IC) professionals. Een IC-afdeling kan intellectueel, fysiek en emotioneel belastend zijn door de aard van de werkzaamheden, de 28 VIP2
  • 31. verantwoordelijkheden, en de hoge eisen in levensbedreigende situaties. Deze emotionele stress kan van invloed zijn op de kwaliteit van zorg voor zowel de patiënt als diens naasten. Uit onze systematische literatuurstudie naar de prevalentie van emotionele stress bij IC-professionals bleek dat het werkelijke voorkomen van burnout, primaire en secundaire traumatische stress, en compassion fatigue varieerde met het hanteren van verschillende definities van de begrippen, en het gebruik van diverse vragenlijsten en cutt-off points. Werkbevlogenheid daarentegen, wordt gekenmerkt door vitaliteit, toewijding en absorptie. Vitaliteit is het bruisen van energie en beschikken over grote mentale veerkracht, toewijding verwijst naar een gevoel van zinvolheid, enthousiasme en uitdaging, en absorptie is op een plezierige wijze helemaal opgaan in het werk. Het promotieonderzoek richt zich op een verkenning van de psychologische factoren die van invloed kunnen zijn op werkbevlogenheid bij artsen en verpleegkundigen op een IC-afdeling. Het uiteindelijke doel is om strategieën te ontwikkelen die de werkbevlogenheid kunnen ondersteunen. 13. Verpleegkundige Marjo de Ronde-Tilmans Afdeling Interventiecardiologie. Promotoren: prof.dr. P.P.T. de Jaegere en prof.dr. F. Zijlstra. Titel onderzoeksproject: Transcatheter aortic valve implantation; TAVI Care Cure. Looptijd project: 2013-2018. Dit onderzoeksproject richt zich op het optimaliseren van de pre-, per- en postzorg voor patiënten met ernstige aortaklepstenose, die niet in aan- merking komen voor een chirurgische aortaklepvervanging en daarom worden behandeld door middel van een trans-kathetergeleide aortaklepvervanging binnen het Erasmus MC. 14. Verpleegkundig specialist Annet Galema-Boers Afdeling Inwendige Geneeskunde. Promotor: prof.dr. E. J. Sybrands; copromotoren: dr. M.L. Lenzen en dr. J.E. Roeters van Lennep. Titel onderzoeksproject: Management of patients with familial hyper- cholesterolemia. Looptijd 2014-2018. Projecten: Predictie; het voorspellen van niet-therapietrouw bij patiënten met familiaire hypercholesterolemie (FH). Cascadescreening: dit onderzoek beoordeelt het succes van de recent beëindigde Nederlandse screening door te onderzoeken of kinderen met FH werden geïdentificeerd via familie-screening of door een cardiovasculair (CVD) event in de FH-ouder. Dyslipidemie-testen: waarom, voor wie en wanneer/ verbeteren van de naleving van de richtlij- nen voor hoog risicopatiënten met hart- en vaatziekten. 15. Verpleegkundig specialist Chulja Pek Afdeling Gastro-intestinale chirurgie. Promotor: prof.dr. C.H.J. van Eijck. Titel onderzoeksproject: Uitkomsten van zorg bij patiënten met een obstructie icterus. Looptijd project: 2014-2019. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 29 Promovendi
  • 32. 16. Verpleegkundig specialist Marleen C. de Haan-van Buren Is bezig met een onderzoeksproject en heeft de intentie daarop te promo- veren. Afdeling Inwendige Geneeskunde. Begeleidng door dr. Jacqueline van de Wetering en dr. Emma Massey. Het onderwerp is ‘Zwangerschap na nier- transplantatie en nierdonatie’. Onderzoeken binnen het project: PRegnancy OUtcomes after living kidney Donation (PROUD-study), EXPloring attitudes and factors influencing reproductive Choices in renal Transplant patients (EXPECT-study). Looptijd project: 2014-2018. 17. Verpleegkundig specialist Agnes Reijm Afdeling Maag-, darm- en leverziekten. Promotor: prof.dr. M.J. Bruno; copromotor: dr. M.C.W. Spaander. Titel onderzoeksproject; ‘how can we improve quality of life in palliative patients with ge-oncology’. Looptijd project 2014-2019 De onderzoeken richten zich op het verbeteren van de kwaliteit van leven bij palliatieve patiën- ten met een oncologische aandoening van het gastro-intestinale traject. Hierbij wordt geke- ken naar verschillende aspecten zoals pijn na slokdarmstentplaatsing, ervaringen over 20 jaar slokdarmstentplaatsingen in het Erasmus MC en de uitkomsten tussen een vergelijkende studie tussen 2 types slokdarmstents. 18. IC-verpleegkundige Kim de Haan Afdeling Cardiologie en Acute Geneeskunde. Promotoren: prof.dr. A.B.J. Groeneveld en prof.dr. F. Zijlstra; copromotor: A. Struijs. Titel onderzoeksproject: Vitamine D deficiëntie onder IC patiënten, diagnose, prevalentie, consequenties en interventie. 30 VIP2
  • 33. Hoofdstuk 3 Publicaties Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 31
  • 34. Interview met Monique van Dijk Monique van Dijk is van origine verpleegkundige (A en B inservice opleiding). Na haar verpleegkundige opleidingen rondde ze haar Master Psychologie (Methods and Statistics in Leiden) af. In 2001 promoveerde zij op het onderwerp ´Pain unheard? Postoperative pain assessment in neonates and infants´. Vervolgens werkte zij in de functie van senior- onderzoeker, en de afgelopen jaren als universitair hoofddocent ´Kwali- teit van zorg´ voor de afdelingen Kinderchirurgie en Kindergeneeskunde van het Sophia Kinderziekenhuis en als honorary associate professor bij de afdeling Kinderchirurgie van het Red Cross War Memorial Children’s Hospital te Kaapstad. Monique is trots op het feit dat zij dit heeft bereikt binnen het van oudsher medisch bolwerk van het Erasmus MC. 32 VIP2
  • 35. Hoe heb je het verpleegkundig onderzoek op de kaart gezet? “Sinds 2003 ondersteun ik het verpleegkundig onderzoek op afdeling IC-kinderen in het Sophia Kinderziekenhuis. In 2008 promoveerde Erwin Ista en sindsdien werken we ook veel samen en begeleiden we allebei verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten. Het doel is om verpleeg- kundigen te laten ruiken aan wetenschappelijk onderzoek door hen de mogelijkheid te bieden naar internationale congressen te gaan. Dat kan als zij een abstract insturen. Wij reiken op allerlei manieren interessante onderwerpen aan, of verpleegkundigen komen zelf met een idee. Ook stimuleren we dat verpleegkundigen tijd krijgen om eraan te werken. Het geeft daarom meer- waarde om met verpleegkundig onderzoek te kunnen meeliften in medisch onderzoek als het gaat om subsidiëring. Het is wel altijd zo dat je als verpleegkundige ook een deel in je eigen tijd moet doen. Bij verpleegkundigen ben ik vooral bezig met coachen. Ik zie toch dat ze vaak denken dat ze het niet kunnen. En dat is in grote tegenstelling tot geneeskundestudenten die ik bij hun onderzoek begeleid. Die accepteren veel gemakkelijker van zichzelf dat ze bepaalde vaardigheden nog niet hebben.” Even terug naar die verpleegkundige, om een abstract te schrijven heb je ook onderzoeksgegevens nodig. Hoe pak jij dat aan? “Het komt echt vanuit een idee op de werkvloer. Er is veel informatie beschikbaar uit het IC- datawarehouse. Dat is een gemakkelijk systeem om gegevens te verkrijgen. Een enkele keer doen de verpleegkundigen gedurende een aantal maanden ook echt een praktijkonderzoek. Dat is al wat complexer, ook met METC-aanvragen en dergelijke.” Hoe houd je feeling met de verpleegkundige achtergrond? “Dat probeer ik door de onderwerpen en de mensen die ik begeleid en dat is heel divers. Ik vind het echt leuk als mensen hier aan de deur staan met een onderzoekidee. Daarnaast loop ik regel- matig rond op kinder-IC´s in Europa om verpleegkundigen te leren hoe ze pijn kunnen meten met de COMFORT-gedrag schaal. Alleen al door een middag op een afdeling te zijn, zie je heel veel. Grappig zijn de verschillen en de overeenkomsten tussen de afdelingen. Dan krijg je ook ideeën over hoe komt dat nou? Wat is de ‘best practice’?” Hoe zorg jij ervoor dat onderzoek, soms toch wel ‘ver-van-mijn-bed’ voor verpleegkundigen, in de dagelijkse praktijk terugkomt? “Dat is wereldwijd een uitdaging. Sommige dingen worden meteen opgepakt en toegepast in de praktijk, maar andere zaken liggen een stuk lastiger. Een presentatie tijdens een klinische les is mooi, maar het programma zit al bomvol met andere onderwerpen zoals nieuwe medische apparatuur. En als je dan een ‘half-vier moment’ hebt, zien we ook een soort moeheid bij de pro- fessionals. Er gebeurt al heel veel op de IC, er verandert van alles, er moet nog zoveel, en dan kom jij met je onderzoeksresultaten.” Monique vervolgt met haar ideaalplaatje van implementeren: “Het zou fantastisch zijn als er iemand fulltime rondloopt, continu op de hoogte is van nieuwe onderzoeksresultatenrichtlijnen en protocollen, en daarin stimulerend optreedt, alle professio- nals erbij betrekt en informeert.” Wat vind jij belangrijk in je werk als onderzoeker en jouw bijdrage hierin? “Bij de opzet van een studie vind ik het belangrijk dat ik zelf snap waarom ik dit onderzoek uitvoer. Wat kan de uitkomst zijn? Wat kan het aan de praktijk veranderen? Wat is de relevantie? De combinatie van goed methodologisch onderzoek met ‘common sense’ behouden en altijd overwegen of het echt nuttig is. “Ik geloof heel erg in de olievlek als het gaat om verpleegkundig onderzoek en de interesse daarin. En in de meerwaarde van de samenwerking met andere disci- plines zoals artsen. Ik ben heel beducht voor onderzoek op een verpleegkundig eilandje. Ik zoek echt de verbinding. Dat is ook goed om te doen, het ondersteunt een verpleegkundige die met een abstract bezig is als ook de medische discipline betrokken is.” Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 33
  • 36. Publicaties als eerste auteur in wetenschappelijke tijdschriften 2014 Brinkman-Stoppelenburg A, Rietjens JA, van der Heide A, (2014). The effects of advance care plan- ning on end-of-life care: a systematic review. Palliat Med. 28(8):1000-25. Brinkman-Stoppelenburg A, Vergouwe Y, van der Heide A, Onwuteaka-Philipsen BD, (2014). Obligatory consultation of an independent physician on euthanasia requests in the Netherlands: what influences the SCEN physicians judgment of the legal requirements of due care? Health Policy 115(1):75-81. de Boer J, van Rikxoort S, Bakker AB, Smit BJ. (2014). Critical incidents among intensive care unit nurses and their need for support: explorative interviews. Nurs Crit Care. 19(4): 166-74. de Haan K, Groeneveld A, de Geus H, Egal M, Struijs A. (2014). Vitamin D deficiency as a risk fac- tor for infection, sepsis and mortality in the critically ill: systematic review and meta-analysis. Critical Care 18: 660. de Ronde-Tillmans MJ, Lenzen MJ, Abawi M, Van Mieghem NM, Zijlstra F, de Jaegere PP. (2014). [10 years of transcatheter aortic valve implantation: an overview of the clinical applicability and findings] 10 jaar transkatheter-aortaklepvervanging: een overzicht van de klinische toepasbaar- heid en bevindingen. Ned Tijdschr Geneeskd. 158: A7768. Duyndam A, Houmes RJ, van Dijk M, Tibboel D, Ista E. (2014). How to achieve adherence to a ven- tilation algorithm for critically ill children? Nurs Crit Care. [Epub ahead of print] Helder OK, Brug J, van Goudoever JB, Looman CW, Reiss IK, Kornelisse RF. (2014). Sequential hand hygiene promotion contributes to a reduced nosocomial bloodstream infection rate among very low-birth weight infants: an interrupted time series over a 10-year period. Am J Infect Control. 42(7): 718-22. Galema-Boers JM, Lenzen MJ, van Domburg RT, Roeters van Lennep J, van Bruchem-van de Scheur GG, Sijbrands EJ, et al. (2014). Predicting non-adherence in patients with familial hypercholesterolemia. Eur J Clin Pharmacol. 70(4): 391-7. Ista E, Tibboel D, van Dijk M. (2014). Searching the right way to treat neonatal abstinence syn- drome. Pediatr Crit Care Med. 15(2): 175-6. Ista E, Trogrlic Z, Bakker J, Osse RJ, van Achterberg T, van der Jagt M. (2014). Improvement of care for ICU patients with delirium by early screening and treatment: study protocol of iDECePTIvE study. Implementation Science. 9(1): 143. Landa DL, van Dishoeck AM, Steyerberg EW, Hovius SE. (2014). Quality of measurements of acute surgical and traumatic wounds using a digital wound-analysing tool. Int Wound J. Ottevanger CL, van der Lans MCM, Witkamp E. (2014). Cryotherapy reduces the severity and duration of oral mucositis following high dose Melphalan in multiple myeloma patients. Poster 34 VIP2
  • 37. synopsis. Treatment Strategies – Blood Marrow Transplantation 1: 32. Tielen M, van Exel J, Laging M, Beck DK, Khemai R, van Gelder T, et al. (2014). Attitudes to medi- cation after kidney transplantation and their association with medication adherence and graft survival: a 2-year follow-up study. J Transplant. 675301. van Beelen NW, Mous DS, Brosens E, de Klein A, van de Ven CP, Vlot J, et al. (2014). Increased inci- dence of hypertrophic pyloric stenosis in esophageal atresia patients. Eur J Pediatr Surg. 24(1):20-4. Van der Biessen DA, Burger H, de Bruijn P, Lamers CH, Naus N, Loferer H, Wiemer EA, et al. (2014). Phase I study of RGB-286638, a novel, multitargeted cyclin-dependent kinase inhibitor in pa- tients with solid tumors. Clin Cancer Res. 20(18):4776-83. van Dishoeck AM, Dippel DW, Dirks M, Looman CW, Mackenbach JP, Steyerberg EW. (2014). Measuring Quality Improvement in Acute Ischemic Stroke Care: Interrupted Time Series Analysis of Door-to-Needle Time. Cerebrovasc Dis Extra. 4(2): 149-55. van Eck JP, Gobbens RJ, Beukers J, Geilvoet W, van der Lely AJ, Neggers SJ. (2014). Much to be desired in self-management of patients with adrenal insufficiency. Int J Nurs Pract. van Mol M, Bakker EC, Nijkamp, MD, Kompanje EJO, Bakker J., Verharen L. (2014). Relatives’ perspectives on Quality of care in an Intensive Care Unit: the theoretical concept of a new tool. Patient Education and Counceling 95: 506-513. Walter MJ, Mohd Din SH, Hazes JM, Lesaffre E, Barendregt PJ, Luime JJ. (2014). Is tightly control- led disease activity possible with online patient-reported outcomes? J Rheumatol. 41(4): 640-7. Witkamp FE, van Zuylen L, Borsboom G, van der Rijt CC, van der Heide A. (2014). Dying in the Hospital: What Happens and What Matters, According to Bereaved Relatives. J Pain Symptom Manage. [Epub ahead of print]. 2013 Boerlage AA, Masman AD, Hagoort J, Tibboel D, Baar FPM, van Dijk M. (2013). Is Pain Assessment Feasible as a Performance Indicator for Dutch Nursing Homes? A Cross-Sectional Approach. Pain Manag Nurs. 14(1): 36-40. Boerlage A, Valkenburg A, Scherder EJA, Steenhof G, Effing P, Tibboel D, et al. (2013). Prevalence of pain in institutionalized adults with intellectual disabilities: A cross-sectional approach. Res Dev Disabil. 34: 2399-406. Duyndam A, Bol BS, Kroon A, Tibboel D, Ista E. (2013). Neurally adjusted ventilatory assist: assessing the comfort and feasibility of use in neonates and children. Nurs Crit Care. 18(2):86-92. Helder O, Kornelisse R, van der Starre C, Tibboel D, Looman C, Wijnen R, Ista E. (2013). Implementation of a children’s hospital-wide central venous catheter insertion and maintenance bundle. BMC Health Serv Res. 13: 417. Helder O, van den Hoogen A, de Boer C, van Goudoever J, Verboon-Maciolek M, Kornelisse R. (2013). Effectiveness of non-pharmacological interventions for the prevention of bloodstream infections in infants admitted to a neonatal intensive care unit: A systematic review. Int J Nurs Stud. 50(6): 819-31. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 35 Publicaties
  • 38. Ista E, de Hoog M, Tibboel D, Duivenvoorden HJ, van Dijk M. (2013). Psychometric evaluation of the Sophia Observation withdrawal symptoms scale in critically ill children. Pediatr Crit Care Med. 14(8): 761-9. Ista E, van Dijk M, van Achterberg T. (2013). Do implementation strategies increase adherence to pain assessment in hospitals? A systematic review. Int J Nurs Stud. 2013 Apr;50(4):552-68. Latour JM, Duivenvoorden HJ, Tibboel D, Hazelzet JA, Group ES. (2013). The shortened EMpowerment of PArents in THe Intensive Care 30 questionnaire adequately measured parent satisfaction in pediatric intensive care units. J Clin Epidemiol. 66(9): 1045-50. Lenzen M, van Domburg R, Hoeks S, Kardys I, Boersma E. (2013). Tools techniques methodo- logy and statistics: randomisation in clinical trials. EuroIntervention. 9(3): 410-1. Oldenmenger WH, de Raaf PJ, de Klerk C, van der Rijt CCD. (2013). Cut points on 0-10 Numeric Rating Scales for the Edmonton Symptom Assessment System in cancer patients: a systematic review of the literature. J Pain and Sympt Manag. 45(6):1083-1093. Onwuteaka-Philipsen BD, Brinkman-Stoppelenburg A, van Delden H, van der Heide A, (2013). There is more to end-of-life practices than euthanasia – Authors´ reply. Lancet, 19:381(9862): 202-3. van der Biessen DA, Cranendonk MA, Schiavon G, van der Holt B, Wiemer EA, Eskens FA, Verweij J, et al. (2013). Evaluation of patient enrollment in oncology phase I clinical trials. Oncologist. 18(3):323-9. van Dishoeck AM, Oude Wesselink SF, Lingsma HF, Steyerberg E, Robben PB, Mackenbach JP. (2013). [Transparency: can the effect of governmental surveillance be quantified?]. Ned Tijdschr Geneeskd. 157(16): A1676. van Dishoeck AM, Koek MB, Steyerberg EW, van Benthem BH, Vos MC, Lingsma HF. (2013). Use of surgical-site infection rates to rank hospital performance across several types of surgery. Br J Surg. 100(5): 628-36; discussion 37. Witkamp FE, van Zuylen L, van der Rijt CCD, van der Heide A. (2013). Assessment of nurses’ knowledge of and opinions on palliative care: validation of the Rotterdam MOVE2PC questionnaire. Res Nurs Health. 36(5):512-23. Witkamp FE, van Zuylen L, van der Maas P, van Dijk H, van der Rijt CCD, van der Heide A.(2013). Improving the quality of Palliative and Terminal Care in the Hospital by a network of palliative care nurse champions: the study protocol of the PalTeC-H project. BMC Health Serv Res. 13:115. 2012 Boerlage AA, Ista E, de Jong M, Tibboel D, van Dijk M. (2012). The COMFORT behavior scale: is a shorter observation period feasible? Pediatr Crit Care Med. 13(2): e124-5. de Boer JC, van Blijderveen G, van Dijk G, Duivenvoorden HJ, Williams M. (2012). Implementing structured, multiprofessional medical ethical decision-making in a neonatal intensive care unit. J Med Ethics. 38(10): 596-601. Helder OK, Twisk JW, van Goudoever JB, van Elburg RM. (2012). Skin and rectal temperature in newborns. Acta Paediatr. 101(5): e240-2. 36 VIP2
  • 39. Helder OK, van Goudoever JB, Hop WC, Brug J, Kornelisse RF. (2012). Hand disinfection in a neonatal intensive care unit: continuous electronic monitoring over a one-year period. BMC Infect Dis. 12: 248. Helder OK, Verweij JC, van Staa A. (2012). Transition from neonatal intensive care unit to special care nurseries: experiences of parents and nurses. Pediatr Crit Care Med. 13(3): 305-11. Helder OK, Weggelaar AM, Waarsenburg DC, Looman CW, van Goudoever JB, Brug J, et al. (2012). Computer screen saver hand hygiene information curbs a negative trend in hand hygiene beha- vior. Am J Infect Control. 40(10): 951-4. Latour JM, Albarran JW. (2012). Privacy, dignity and confidentiality: a time to reflect on practice. Nurs Crit Care. 17(3): 109-11. Latour JM, Duivenvoorden HJ, Hazelzet JA, van Goudoever JB. (2012). Development and validati- on of a neonatal intensive care parent satisfaction instrument. Pediatr Crit Care Med. 13(5): 554-9. Mulders G, de Wee E, Vahedi Nikbakht - Van de Sande M, Kruip M, Elfrink E, Leebeek F. (2012a). ‘Optimizing knowledge and skills of patients with haemophilia on home treatment: a randomi- zed control trial’ Haemophilia 1: 1–6. Mulders G. de Wee EM, Vahedi Nikbakht - Van de Sande MC, Kruip MJ, Elfrink EJ, Leebeek FW. (2012b). E-learning improves knowledge and practical skills in haemophilia patients on home treatment: a randomized controlled trial. Heamophilia 18(5): 693-8. Oldenmenger WH, Lieverse PJ, Janssen PJJM, Taal W, Van der Rijt CCD, Jager A. (2012). Efficacy of opioid rotation to continuous parenteral hydromorphone in advanced cancer patients failing on other opioids. Supportive Care Cancer 20(8):1639-47. Onwuteaka-Philipsen BD, Brinkman-Stoppelenburg A, Penning C, de Jong-Krul GJ, van Delden H, van der Heide A, (2012). Trend in end-of-life practices before and after the enactment of te euthanasia law in the Netherlands from 1990 to 2010: a repeated cross-sectional survey. Lancet, 380(9845): 908-15. van Dijk M, Knoester H, van Beusekom BS, Ista E. (2012). Screening pediatric delirium with an adapted version of the Sophia Observation withdrawal Symptoms scale (SOS). Intensive Care Med. 38(3): 531-2. van Dijk M, Tibboel D. (2012). Update on pain assessment in sick neonates and infants. Pediatr Clin North Am. 59(5): 1167-81. van Dijk M, Timmers M, Snoek K, Scholten WK, Albertyn R. (2012). How health professionals rate painfulness of childhood injuries and illnesses: a survey study. J Pain Palliat Care Pharmacother. 26(2): 105-10. van Doorn L, Eskens FALM, Visser ThJ, van der Lugt A, Mathijssen RHJ, Peeters R. (2011). Sorafenib Induced Thyroiditis in Two Patients with Hepatocellular Carcinoma. Thyroid. 21 (2) 197- 202. van Valen R, van Vuuren H, van Domburg RT, van der Woerd D, Hofland J, Bogers AJ. (2012). Pain management after cardiac surgery: experience with a nurse-driven pain protocol. Eur J Cardiovasc Nurs. 11(1): 62-9. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 37 Publicaties
  • 40. 2011 Baan MAG, Mesa AA, Adriaens-van der Steen AL, van der Rijt CCD. (2011). A survey on the prevalence of pain in Dutch district nursing care. Journal of Palliative Medicine 14(6): 696-9. Duyndam A, Ista E, Houmes RJ, van Driel B, Reiss I, Tibboel D. (2011). Invasive ventilation modes in children: a systematic review and meta-analysis. Crit Care. 15(1):R24. de Boer J, Lok A, Van’t Verlaat E, Duivenvoorden HJ, Bakker AB, Smit BJ. (2011). Work-related critical incidents in hospital-based health care providers and the risk of post-traumatic stress symptoms, anxiety, and depression: a meta-analysis. Soc Sci Med. 73(2): 316-26. Ista E, Wildschut E, Tibboel D. (2011). Creating or preventing opioid addiction, finding the right dose. Pediatr Crit Care Med. 12(5): 590-2. Latour JM, van Goudoever JB, Duivenvoorden HJ, Albers MJ, van Dam NA, Dullaart E, et al. (2011a) Construction and psychometric testing of the EMPATHIC questionnaire measuring parent satis- faction in the pediatric intensive care unit. Intensive Care Med. 37(2): 310-8. Latour JM, van Goudoever JB, Duivenvoorden HJ, Albers MJ, van Dam NA, Dullaart E, et al. (2011b). Differences in the perceptions of parents and healthcare professionals on pediatric intensive care practices. Pediatr Crit Care Med. 12(5): e211-5. Latour JM, van Goudoever JB, Schuurman BE, Albers MJ, van Dam NA, Dullaart E, et al. (2011). A qualitative study exploring the experiences of parents of children admitted to seven Dutch pediatric intensive care units. Intensive Care Med. 37(2): 319-25. Oldenmenger WH, Sillevis Smitt PAE, van Montfort CAGM, de Raaf PJ, Van der Rijt CCD. (2011). A combined pain consultation and pain education program decreases average and current pain and decreases interference in daily life by pain in oncology outpatients: A randomized controlled trial. PAIN. 152 (11): 2632-9. Speksnijder HT, Mank AP, van Achterberg T. (2011). Nursing diagnoses (NANDA-I) in hematology- oncology: a Delphi-study. International Journal of Nursing Terminologies and Classifications, 22(2): 77-91. Tielen M, van Exel NJ, van Buren MC, Maasdam L, Weimar W. (2011). Attitudes towards medication non-adherence in elderly kidney transplant patients: a Q methodology study. Nephrol Dial Transplant. 26(5): 1723-8. van Dishoeck AM, Lingsma HF, Mackenbach JP, Steyerberg EW. (2011). Random variation and rankability of hospitals using outcome indicators. BMJ Qual Saf. 20(10): 869-74. van Dishoeck AM, Looman CW, van der Wilden-van Lier EC, Mackenbach JP, Steyerberg EW. (2011). Displaying random variation in comparing hospital performance. BMJ Qual Saf. 20(8): 651-7. 2010 Helder OK, Brug J, Looman CW, van Goudoever JB, Kornelisse RF. (2010). The impact of an education program on hand hygiene compliance and nosocomial infection incidence in an urban neonatal intensive care unit: an intervention study with before and after comparison. Int J Nurs Stud. 47(10): 1245-52. 38 VIP2
  • 41. Helder OK, Latour JM. (2010). Undergraduate nurse students’ education in infection prevention: is it effective to change the attitude and compliance with hand hygiene? Nurs Crit Care. 15(1): 39-40. Ista E, van Dijk M, Gischler S, de Leeuw M, Poley MJ, Tibboel D. (2010). Weaning of opioids and benzodiazepines at home after critical illness in infants: a cost-effective approach. J Opioid Manag. 6(1): 55-62. Latour JM, Hazelzet JA, Duivenvoorden HJ, van Goudoever JB. (2010). Perceptions of parents, nurses, and physicians on neonatal intensive care practices. J Pediatr. 157(2): 215-20 e3. van Buren MC, Massey EK, Maasdam L, Zuidema WC, Hilhorst MT, IJzermans JN, et al. (2010). For love or money? Attitudes toward financial incentives among actual living kidney donors. Am J Transplant. 10(11): 2488-92. van Dijk M, Poley MJ, Gischler SJ, Mazer P, IJsselstijn H, Tibboel D, et al. (2010) Parental satisfaction with follow-up services for children with major anatomical congenital anomalies. Child Care Health Dev. 36(1): 101-9. van Dishoeck AM, Lingsma HF, Steyerberg EW. (2010). [Performance indicators: the role of ‘task uncertainty’]. Ned Tijdschr Geneeskd. 154: A1775. Publicaties als co-auteur in wetenschappelijke tijdschriften 2014 Aukes DI, Roofthooft DW, Simons SH, Tibboel D, van Dijk M. (2014). Pain Management in Neo- natal Intensive Care: Evaluation of the Compliance with Guidelines. Clin J Pain. Bakker RM, ter Kuile MM, Vermeer WM, Nout RA, van Doorn L, Hompus WC, Braat C, et al. (2014). Sexual rehabilitation after pelvic radiotherapy and vaginal dilator use: consensus using the Delphi method. Int J Gynecol Cancer. 24(8):1499-506. Cheng JM, Rohit M. Oemrawsingh K, Akkerhuis M, Garcia-Garcia HM, de Boer SPM, Buljubasic N, Lenzen MJ, et al., (2014). Circulating chemokines in relation to coronary plaque characteristics on radiofrequency intravascular ultrasound and cardiovascular outcome. Biomarkers. 19(7): 611-9. de Boer SP, Roos-Hesselink JW, van Leeuwen MA, Lenzen MJ, van Geuns RJ, Regar E, van Mieghem NM, et al., (2014). Excess mortality in women compared to men after PCI in STEMI: An analysis of 11,931 patients during 2000-2009. Int J Cardiol. 176(2): 456-63 de Boer SP, Brugaletta S, Garcia-Garcia HM, Simsek C, Heo JH, Lenzen MJ, et al. (2014). Determinants of high cardiovascular risk in relation to plaque-composition of a non-culprit coronary segment visualized by near-infrared spectroscopy in patients undergoing percutaneous coronary intervention. Eur Heart J. 35(5): 282-9. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 39 Publicaties
  • 42. de Graaf J, van den Akker EL, van Lingen RA, Groot Jebbink LJ, de Jong FH, Grunau RE, et al. (2014). Five-Year Follow-Up of Effects of Neonatal Intensive Care and Morphine Infusion during Mecha- nical Ventilation on Diurnal Cortisol Rhythm. J Pediatr. Diletti R, Karanasos A, Muramatsu T, Nakatani S, Van Mieghem NM, Onuma Y, Nauta ST, Ishibashi Y, Lenzen MJ, et al., (2014). Everolimus-eluting bioresorbable vascular scaffolds for treatment of patients presenting with ST-segment elevation myocardial infarction: BVS STEMI first study. Eur Heart J. 35(12): 777-86 Dohmen PM, Markou T, Ingemansson R, Rotering H, Hartman JM, van Valen R, et al. (2014a). Use of incisional negative pressure wound therapy on closed median sternal incisions after cardio- thoracic surgery: clinical evidence and consensus recommendations. Med Sci Monit. 20: 1814-25. Dohmen PM, Markou T, Ingemansson R, Rotering H, Hartman JM, van Valen R, et al. (2014b). Can post-sternotomy mediastinitis be prevented by a closed incision management system? GMS Hyg Infect Control. 9(3): Doc19. Dulfer RR, van Ginhoven TM, Geilvoet W, de Herder WW, van Eijck CH. (2014). Operative Treat- ment of Primary Hyperparathyroidism in Daycare Surgery. Scand J Surg. Eskens FA, Tresca P, Tosi D, van Doorn L, Fontaine H, Van der Gaast A, Veyrat-Follet C, et al. (2014). A phase I pharmacokinetic study of the vascular disrupting agent ombrabulin (AVE8062) and docetaxel in advanced solid tumours. Br J Cancer. 110(9):2170-7. Giannini A, Garrouste-Orgeas M, Latour JM. (2014). What’s new in ICU visiting policies: can we continue to keep the doors closed? Intensive Care Med. 40(5): 730-3. Gill FJ, Leslie GD, Grech C, Boldy D, Latour JM. (2014). Developing and Testing the Standard of Practice and Evaluation of Critical-Care-Nursing Tool (SPECT) for Critical Care Nursing Practice. J Contin Educ Nurs. 1;45(7): 312-20. Houttekier D, Witkamp FE, van Zuylen L, van der Rijt CC, van der Heide A. (2014). Is physician awareness of impending death in hospital related to better communication and medical care? J Palliat Med. 17(11): 1238-43. Krekels EH, Tibboel D, de Wildt SN, Ceelie I, Dahan A, van Dijk M, et al. (2014). Evidence-based morphine dosing for postoperative neonates and infants. Clin Pharmacokinet. 53(6): 553-63. Langley G, Schmollgruber S, Fulbrook P, Albarran JW, Latour JM. (2014). South African critical care nurses’ views on end-of-life decision-making and practices. Nurs Crit Care. 19(1): 9-17. Oemrawsingh RM, Cheng JM, García-García HM, van Geuns RJ, de Boer SP, Simsek C, Kardys I, Lenzen MJ, et al., (2014). ATHEROREMO-NIRS Investigators. Near-infrared spectroscopy predicts cardiovas- cular outcome in patients with coronary artery disease. J Am Coll Cardiol. 16;64(23): 510-8. Oterhals K, Deaton C, De Geest S, Jaarsma T, Lenzen M, Moons P, et al. (2014). European cardiac nurses’ current practice and knowledge on anticoagulation therapy. Eur J Cardiovasc Nurs. 13(3): 261-9. Roofthooft DW, Simons SH, Anand KJ, Tibboel D, van Dijk M. (2014). Eight years later, are we still hurting newborn infants? Neonatology. 105(3): 218-26. 40 VIP2
  • 43. Simons SH, van Dijk M, Tibboel D. (2014). Remifentanil to relieve pain associated with peripherally inserted central catheters in preterm infants: the new way to go? Pediatr Crit Care Med. 15(5): 495-7. Tume LN, van den Hoogen A, Wielenga JM, Latour JM. (2014). An electronic delphi study to establish pediatric intensive care nursing research priorities in twenty European countries. Pediatr Crit Care Med. 15(5): e206-13. Vahedi Nikbakht-Van de Sande CV, Braat C, Visser AP, Delnoij DM, van Staa AL. (2014). Why a carefully designed, nurse-led intervention failed to meet expectations: the case of the Care Programme for Palliative Radiotherapy. Eur J Oncol Nurs. 18(2): 151-8. van der Jagt M, Trogrlic Z, Ista E. (2014). Untangling ICU delirium: is establishing its prevention in high-risk patients the final frontier? Intensive Care Med. 40(8): 1181-2. van der Starre C, van Dijk M, van den Bos A, Tibboel D. (2014). Paediatric critical incident analysis: lessons learnt on analysis, recommendations and implementation. Eur J Pediatr. 173(11): 1449-57. van Domburg R, Hoeks S, Kardys I, Lenzen M, Boersma E. (2014). Tools and techniques--statistics: how many variables are allowed in the logistic and Cox regression models? EuroIntervention. 9(12): 1472-3. Vermeulen JM, van Dijk M, van der Starre C, Wosten-van Asperen RM, Argent AC. (2014). Patient safety in South Africa: PICU adverse event registration*. Pediatr Crit Care Med. 15(5): 464-70. Zhang Y, Lyu T, Hu X, Shi P, Cao Y, Latour JM. (2014). Effect of nonnutritive sucking and oral stimulation on feeding performance in preterm infants: a randomized controlled trial. Pediatr Crit Care Med. 15(7): 608-14. 2013 Akca F, Schwagten B, Theuns DA, Takens M, Musters P, Szili-Torok T. (2013). Safety and feasibility of single-catheter ablation using remote magnetic navigation for treatment of slow-fast atrioventricular nodal reentrant tachycardia compared to conventional ablation strategies. Acta Cardiol. 68(6): 559-67. Boersma E, van Domburg R, Hoeks S, Kardys I, Lenzen M. (2013). EuroIntervention - Methodo- logy and Statistics Review Board. EuroIntervention. 9(1): 21. Ceelie I, de Wildt SN, van Dijk M, van den Berg MM, van den Bosch GE, Duivenvoorden HJ, et al. (2013). Effect of intravenous paracetamol on postoperative morphine requirements in neonates and infants undergoing major noncardiac surgery: a randomized controlled trial. JAMA. 9;309(2): 149-54. de Boer SP, Serruys PW, Valstar G, Lenzen MJ, de Jaegere PJ, Zijlstra F, Boersma E, van Domburg RT. (2013). Life-years gained by smoking cessation after percutaneous coronary intervention. Am J Cardiol. 112(9): 1311-4. de Boer SP, van Leeuwen MA, Cheng JM, Oemrawsingh RM, van Geuns RJ, Serruys PW, Boersma E, Lenzen MJ. (2013). Trial participation as a determinant of clinical outcome: differences between trial-participants and Every Day Clinical Care patients in the field of interventional cardiology. Int J Cardiol. 169(4): 305-10. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 41 Publicaties
  • 44. de Graaf J, van Lingen RA, Valkenburg AJ, Weisglas-Kuperus N, Jebbink LG, Wijnberg-Williams B, et al. (2013). Does neonatal morphine use affect neuropsychological outcomes at 8 to 9 years of age? Pain. 154(3): 449-58. de Raaf PJ, de Klerk C, Timman R, Busschbach JJV, Oldenmenger WH, van der Rijt CCD. (2013). Systematic monitoring and treatment of physical symptoms as part of the treatment to alleviate fatigue in advanced cancer patients: a randomized controlled trial. J Clin Oncol. 31(6):716-23. Duyndam A, Bol BS, Kroon A, Tibboel D, Ista E. (2013). Neurally adjusted ventilatory assist: assessing the comfort and feasibility of use in neonates and children. Nurs Crit Care. 18(2): 86-92. Gill FJ, Leslie GD, Grech C, Latour JM. (2013a). Using a web-based survey tool to undertake a Delphi study: application for nurse education research. Nurse Educ Today. 33(11): 1322-8. Gill FJ, Leslie GD, Grech C, Latour JM. (2013b). Health consumers’ experiences in Australian critical care units: postgraduate nurse education implications. Nurs Crit Care. 2013 18(2): 93-102. Hoeks S, Kardys I, Lenzen M, van Domburg R, Boersma E. (2013). Tools and techniques--Statistics: descriptive statistics. EuroIntervention. 9(8): 1001-3. IJsselstijn H, van Beelen NW, Wijnen RM. (2013). Esophageal atresia: long-term morbidities in adolescence and adulthood. Dis Esophagus. 26(4): 417-21. Janssen TL, van Dijk M, Al Malki I, van As AB. (2013). Management of physical child abuse in South Africa: literature review and children’s hospital data analysis. Paediatr Int Child Health. 33(4): 216-27. Jonkheijm A, Zuidgeest JJ, van Dijk M, van As AB. (2013). Childhood unintentional injuries: supervision and first aid provided. Afr J Paediatr Surg. 10(4): 339-44. Kardys I, Hoeks S, van Domburg R, Lenzen M, Boersma E. (2013). Tools and techniques - statis- tics: analysis of continuous data using the t-test and ANOVA. EuroIntervention. 9(6): 765-7. Massey EK, Tielen M, Laging M, Beck DK, Khemai R, van Gelder T, et al. (2013). The role of goal cognitions, illness perceptions and treatment beliefs in self-reported adherence after kidney transplantation: a cohort study. J Psychosom Res. 2013 75(3): 229-34. Oterhals K, Deaton C, De Geest S, Jaarsma T, Lenzen M, Moons P, Mårtensson J, et al. (2013). European cardiac nurses’ current practice and knowledge on anticoagulation therapy. Eur J Cardiovasc Nurs. 2014 13(3): 261-9. Sprowl JA, van Doorn L, Hu S, van Gerven L, de Bruijn P, Li L, Gibson AA, et al. (2013). Conjunctive therapy of cisplatin with the OCT2 inhibitor cimetidine: influence on antitumor efficacy and systemic clearance. Clin Pharmacol Ther. 94(5):585-92. Te Beest H, van der Starre C, Tibboel D, van Dijk M. (2013). Nursing protocol violations: detect, correct and communicate. Nurs Crit Care. 18(2): 79-85. van den Bosch GE, White T, Tibboel D, van Dijk M. (2013). Functional MRI pain studies in children? Yes, we (s)can! Pediatr Radiol. 43(9): 1235-6. 42 VIP2
  • 45. Vet NJ, Ista E, de Wildt SN, van Dijk M, Tibboel D, de Hoog M. (2013). Optimal sedation in pedia- tric intensive care patients: a systematic review. Intensive Care Med. Zuidgeest J, Jonkheijm A, van Dijk M, van As A. (2013). Is the golden hour optimally used in South Africa for children presenting with polytrauma? S Afr Med J. 103(3): 166-7. 2012 Bai J, Hsu L, Tang Y, van Dijk M. (2012). Validation of the COMFORT Behavior scale and the FLACC scale for pain assessment in Chinese children after cardiac surgery. Pain Manag Nurs. 13(1): 18-26. Banerji U, van Doorn L, Papadatos-Pastos D, Kristeleit R, Debnam P, Tall M, Stewart A, et al. (2012). A phase I pharmacokinetic and pharmacodynamic study of CHR-3996, an oral class I selective histone deacetylase inhibitor in refractory solid tumors. Clin Cancer Res. 18(9):2687-94. Buijs EA, Zwiers AJ, Ista E, Tibboel D, de Wildt SN. (2012). Biomarkers and clinical tools in critically ill children: are we heading toward tailored drug therapy? Biomark Med. 6(3): 239-57. Ceelie I, de Wildt SN, de Jong M, Ista E, Tibboel D, van Dijk M. (2012). Protocolized post- operative pain management in infants; do we stick to it? Eur J Pain. 16(5): 760-6. Corpeleijn WE, Kouwenhoven SM, Paap MC, van Vliet I, Scheerder I, Muizer Y, Helder OK, van Goudover JB, Vermeulen MJ. (2012). Intake of own mother’s milk during the first days of life is associated with decreased morbidity and mortality in very low birth weight infants during the first 60 days of life. Neonatology. 102(4): 276-81. de Boer SP, Oemrawsingh RM, Lenzen MJ, van Mieghem NM, Schultz C, Akkerhuis KM, et al. (2012). Primary PCI during off-hours is not related to increased mortality. Eur Heart J Acute Cardiovasc Care. 1(1):33-9. de Graaf J, Valkenburg AJ, Tibboel D, van Dijk M. (2012). Thermal detection thresholds in 5-year- old preterm born children; IQ does matter. Early Hum Dev. 88(7): 487-91. de Graan AJ, Loos WJ, Friberg LE, Baker SD, van der Bol JM, van Doorn L, Wiemer EA, et al. (2012). Influence of smoking on the pharmacokinetics and toxicity profiles of taxane therapy. Clin Cancer Res. 18(16):4425-32. de Jong M, Lucas C, Bredero H, van Adrichem L, Tibboel D, van Dijk M. (2012). Does postoperative ‘M’ technique massage with or without mandarin oil reduce infants’ distress after major cranio- facial surgery? J Adv Nurs. 68(8): 1748-57. Gill FJ, Leslie GD, Grech C, Latour JM. (2012). A review of critical care nursing staffing, education and practice standards. Aust Crit Care. 25(4): 224-37. Kho MM, Bouvy AP, Cadogan M, Kraaijeveld R, Baan CC, Weimar W. (2012). The effect of low and ultra-low dosages Thymoglobulin on peripheral T, B and NK cells in kidney transplant reci- pients. Transpl Immunol. 26(4): 186-90. O’Flaherty LA, van Dijk M, Albertyn R, Millar A, Rode H. (2012). Aromatherapy massage seems to enhance relaxation in children with burns: An observational pilot study. Burns. 38(6): 840-5. Jaarboek Verplegingswetenschappelijk Onderzoek 2010-2014 43 Publicaties