Presentatie actualiteiten milieu implementatie richtlijn industriële emissies...AKD
Op 6 en 12 maart 2013 vond voor de zesde keer de Gemeentedag van AKD plaats. De dag stond in het teken staat van recente wijzigingen in wet- en regelgeving en andere onderwerpen die de gemeentelijke rechtspraktijk raken.
Deze PowerPoint presentatie met als titel: ‘Actualiteiten milieu: implementatie Richtlijn Industriële Emissies 2010/75’ is toen gebruikt.
Heeft u vragen? Neem dan contact op met Eveline Sillevis Smitt (esillevissmitt@akd.nl).
Presentatie actualiteiten milieu implementatie richtlijn industriële emissies...AKD
Op 6 en 12 maart 2013 vond voor de zesde keer de Gemeentedag van AKD plaats. De dag stond in het teken staat van recente wijzigingen in wet- en regelgeving en andere onderwerpen die de gemeentelijke rechtspraktijk raken.
Deze PowerPoint presentatie met als titel: ‘Actualiteiten milieu: implementatie Richtlijn Industriële Emissies 2010/75’ is toen gebruikt.
Heeft u vragen? Neem dan contact op met Eveline Sillevis Smitt (esillevissmitt@akd.nl).
Bij het vernieuwde Omgevingsloket zetten we in op het ondersteunen en verbeteren van het aanvraagproces. We brengen een aantal verbeteringen aan die nodig zijn voor de toekomst.
In het ruimtelijke spoor wordt een overzicht gegeven van de wijzigingen in de wetgeving en wordt toegelicht wat de verschillen tussen oude en nieuwe wetgeving zijn. Voor een voorbeeld is uitgewerkt wat de consequenties van de nieuwe regelgeving zijn aan de hand van een aantal vragen als: welke rijksinfra wordt meegenomen? wat is het onderzoeksgebied? hoe moet de geluidbelasting worden beoordeeld voor nieuwe ontwikkelingen langs rijkweg of -spoor? Daarnaast wordt ingegaan op de rolverdeling van de belangrijke spelers Rijkswaterstaat, ProRail, ministerie IenM, provincies en gemeenten. Het nieuwe systeem biedt kansen voor deze spelers om meer samen op te trekken. In deze presentatie wordt ook uitdrukkelijk gezocht naar deze meerwaarde.
In deze presentatie wordt de nieuwe structuur uitgelegd en wordt inhoudelijk ingegaan op wat waar is geregeld. De introductie van geluidproductieplafonds is opgenomen in Hoofdstuk 11 in de Wm. Daarnaast wordt het Besluit geluid milieubeheer geïntroduceerd en treden wijzigingen op van de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en diverse regelingen.
De provincie Gelderland benoemt kansen en aandachtspunten voor de praktijk. Wat zijn de consequenties van deze nieuwe regelgeving voor de praktijk en hoe je daar zelf mee aan de slag.
Eén van de drie pijlers van het nieuwe geluidbeleid is het voorkomen van te hoge geluidbelastingen. Al sinds jaar en dag bestaat daarvoor een saneringsregeling. Maar in het kader van SWUNG - de introductie van geluidproductieplafonds - wordt dit stevig geïntensiveerd. Zo is 1 miljard euro gereserveerd in het Infrafonds voor het uitvoeren van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) langs rijksinfra. Maar wat zijn nu de verschillen met de oude sanering? Wat kunnen lokale overheden verwachten? En wat is de rol van het nieuwe Doelmatigheidscriterium? Zijn er ook kansen? Dit zijn vragen die in deze presentatie aan bod komen.
Het geluidregister wordt beheerd door Rijkswaterstaat voor rijkswegen en waarschijnlijk ProRail voor het spoor. In dit register wordt alle relevante brongegevens vastgelegd, inclusief het GPP en eventuele relevante besluiten. Het register helpt de rijksoverheid bij het beheersen van de geluidbelasting langs rijkswegen en -sporen. Daarnaast moet de informatie uit het register gebruikt worden bij het uitvoeren van akoestisch onderzoek langs deze (spoor)wegen.
In deze presentatie wordt de nieuwe structuur uitgelegd en wordt inhoudelijk ingegaan op wat waar is geregeld. De introductie van geluidproductieplafonds is opgenomen in Hoofdstuk 11 in de Wm. Daarnaast wordt het Besluit geluid milieubeheer geïntroduceerd en treden wijzigingen op van de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en diverse regelingen.
Bij het vernieuwde Omgevingsloket zetten we in op het ondersteunen en verbeteren van het aanvraagproces. We brengen een aantal verbeteringen aan die nodig zijn voor de toekomst.
In het ruimtelijke spoor wordt een overzicht gegeven van de wijzigingen in de wetgeving en wordt toegelicht wat de verschillen tussen oude en nieuwe wetgeving zijn. Voor een voorbeeld is uitgewerkt wat de consequenties van de nieuwe regelgeving zijn aan de hand van een aantal vragen als: welke rijksinfra wordt meegenomen? wat is het onderzoeksgebied? hoe moet de geluidbelasting worden beoordeeld voor nieuwe ontwikkelingen langs rijkweg of -spoor? Daarnaast wordt ingegaan op de rolverdeling van de belangrijke spelers Rijkswaterstaat, ProRail, ministerie IenM, provincies en gemeenten. Het nieuwe systeem biedt kansen voor deze spelers om meer samen op te trekken. In deze presentatie wordt ook uitdrukkelijk gezocht naar deze meerwaarde.
In deze presentatie wordt de nieuwe structuur uitgelegd en wordt inhoudelijk ingegaan op wat waar is geregeld. De introductie van geluidproductieplafonds is opgenomen in Hoofdstuk 11 in de Wm. Daarnaast wordt het Besluit geluid milieubeheer geïntroduceerd en treden wijzigingen op van de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en diverse regelingen.
De provincie Gelderland benoemt kansen en aandachtspunten voor de praktijk. Wat zijn de consequenties van deze nieuwe regelgeving voor de praktijk en hoe je daar zelf mee aan de slag.
Eén van de drie pijlers van het nieuwe geluidbeleid is het voorkomen van te hoge geluidbelastingen. Al sinds jaar en dag bestaat daarvoor een saneringsregeling. Maar in het kader van SWUNG - de introductie van geluidproductieplafonds - wordt dit stevig geïntensiveerd. Zo is 1 miljard euro gereserveerd in het Infrafonds voor het uitvoeren van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) langs rijksinfra. Maar wat zijn nu de verschillen met de oude sanering? Wat kunnen lokale overheden verwachten? En wat is de rol van het nieuwe Doelmatigheidscriterium? Zijn er ook kansen? Dit zijn vragen die in deze presentatie aan bod komen.
Het geluidregister wordt beheerd door Rijkswaterstaat voor rijkswegen en waarschijnlijk ProRail voor het spoor. In dit register wordt alle relevante brongegevens vastgelegd, inclusief het GPP en eventuele relevante besluiten. Het register helpt de rijksoverheid bij het beheersen van de geluidbelasting langs rijkswegen en -sporen. Daarnaast moet de informatie uit het register gebruikt worden bij het uitvoeren van akoestisch onderzoek langs deze (spoor)wegen.
In deze presentatie wordt de nieuwe structuur uitgelegd en wordt inhoudelijk ingegaan op wat waar is geregeld. De introductie van geluidproductieplafonds is opgenomen in Hoofdstuk 11 in de Wm. Daarnaast wordt het Besluit geluid milieubeheer geïntroduceerd en treden wijzigingen op van de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en diverse regelingen.
35. Ja (voor N) Ja - tenzij elders in besluit overig Ja (voor N) Ja Composteren groenafval niet-inert Ja Inert Type A & B gemeentelijk afvalstoffen depot zuiveringtechnisch werk Ja (voor N) Ja - tenzij elders in besluit autodemontage Ja (voor N) Ja, alleen voor directe lozingen Ja op- en overslag niet-inert Ja inert vergunning-plichtig Type C Ja (A en N) Ja niet-inert Ja (A en N) Ja inert Ippc regulier uitgebreid Watervergunning Activiteiten-besluit § 3.3.6 Omg. Vergun-ning Goederen Bedrijf
46. V U I L W A T E R R I O O L Hemelwaterriool Vuilwaterriool Bedrijfshal Kantine Vetafscheider Parkeerplaats wc Tankplaats Wasstraat o p p e r v l a k t e w a t e r S T R A A T Olieafsch. Act.X
47.
48.
49.
50.
51.
52.
53. Wat is de vetlaagdikte? Goed gedimensioneerd? Corrosie ? Activiteit: Bereiding van voedingsmiddelen Controle vetafscheider Vetafscheider: Type afscheider Frequentie legen …
54.
55.
Editor's Notes
Met het Activiteitenbesluit is de regulering van afvalwaterlozingen samengebracht met de regulering van de andere milieuaspecten . Het Activiteitenbesluit is dan ook een AMvB gebaseerd op de Wet milieubeheer en Waterwet.
In het activiteitenbesluit worden bedrijven ingedeeld in drie verschillende type inrichtingen, te weten type A, B of C. De type indeling van een inrichting bepaalt het vervolgtraject in geval sprake is van het oprichten, wijzigen of veranderen van de inrichting. Voor type-B-bedrijven geldt dat zij niet (meer) vergunningplichtig zijn, maar wel meldingsplichtig. Het gaat om de bedrijven die onder de oude milieubesluiten vielen en niet type A zijn. De type-B-bedrijven moeten zich elektronisch melden bij de gemeente vanaf 1 januari 2008 kan dat via de zogenaamde melding door middel van de Activiteiten Internet Module. Bovendien zijn alle hoofdstukken uit het Activiteitenbesluit voor hen van toepassing. Voorbeelden: de metaal-elektrobranche, tandheelkundige laboratoria, zeefdrukkerijen, garagebedrijven, bijna alle horeca en grote kantoren. IPPC-inrichtingen De IPPC-richtlijn verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren door middel van een omgevingsvergunningvergunning voor milieu. Van belang bij deze IPPC bedrijven is dat het activiteitenbesluit in zijn geheel NIET van toepassing is op deze inrichtingen. Inrichting type C De type-C-bedrijven blijven wel vergunningplichtig. Het zijn inrichtingen die (vooralsnog) niet volledig onder het Activiteitenbesluit kunnen vallen. Voor dergelijke inrichtingen geldt overigens wel dat het Activiteitenbesluit gedeeltelijk van toepassing kan zijn naast de omgevingsvergunning, het Besluit landbouw milieubeheer, het Besluit glastuinbouw of Besluit mestbassins milieubeheer. In artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit worden de mogelijk van toepassing zijnde onderdelen uit het Activiteitenbesluit genoemd. Voorbeelden: een propaantank bij een landbouwbedrijf, rioolwaterzuiveringsinstallatie met slibvergistingsinstallatie, autodemontagebedrijf waar ook vrachtwagens gedemonteerd worden.
Type B Voor type-B-bedrijven geldt dat zij niet (meer) vergunningplichtig zijn, maar wel meldingsplichtig. Het gaat om de bedrijven die onder de oude milieubesluiten vielen en niet type A zijn. De type-B-bedrijven moeten zich elektronisch melden bij de gemeente vanaf 1 januari 2008 kan dat via de zogenaamde melding door middel van de Activiteiten Internet Module. Bovendien zijn alle hoofdstukken uit het Activiteitenbesluit voor hen van toepassing. Voorbeelden: de metaal-elektrobranche, tandheelkundige laboratoria, zeefdrukkerijen, garagebedrijven, bijna alle horeca en grote kantoren. Type A Bedrijven waarvan de activiteiten weinig (negatieve) invloed hebben op het milieu, vallen onder het ‘lichte regime’. Nieuw is dat deze bedrijven zich bij vestiging of wijziging niet hoeven te melden bij de gemeente. De schriftelijke meldingsplicht is per 1 januari 2008 komen te vervallen. Een deel van het Activiteitenbesluit geldt wel voor deze bedrijven, evenals de zorgplichtartikelen uit hoofdstuk 1. Voorbeelden van Type-A-bedrijven zijn: kleine kantoren, banken, zorginstellingen en scholen.
Het AB is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken.
De voorschriften die gelden voor de verschillende type inrichtingen die onder het AB vallen staan genoemd in art. 1.4 AB. Volgens artikel 1.4, eerste lid, gelden voor een inrichting type A voorschriften uit het AB en de bijbehorende regeling met uitzondering van Afdeling 1.2. deze afdeling gaat over de melding. Volgens artikel 1.4, tweede lid, gelden voor een inrichting type B voorschriften uit het AB en de bijbehorende regeling. Volgens artikel 1.4, derde lid, gelden voor een inrichting type C de regels gesteld bij of krachtens: Hoofdstuk 3 artikel 4.6 voor zover het het opslaan van ten hoogste 3.000 liter gasolie, smeerolie en afgewerkte olie bij een inrichting als bedoeld in artikel 3.17, betreft; paragraaf 4.8.2, voor zover het gaat om een inrichting waar gelegenheid wordt geboden voor het afmeren van pleziervaartuigen die gewoonlijk wordt aangedaan door zeegaande pleziervaartuigen; Hoofdstuk 1, afdelingen 2.1 tot en met 2.4 en 2.10 en hoofdstuk 6, voorzover deze betrekking hebben op d e activiteiten of deelactiviteiten van de inrichting bedoeld in de onderdelen a tot en met c
Deze paragraaf stelt voorschriften voor de op- en overslag van allerlei goederen. Het gaat hier meestal om bulk- en stuksgoederen, waarbij de belangrijkste milieuproblemen stuiven, morsen, afstromen en uitlogen zijn. Afvalstoffen zijn niet uitgezonderd van deze paragraaf; als inerte goederen tevens afvalstoffen zijn is deze paragraaf gewoon van toepas-sing.
Deze paragraaf stelt voorschriften voor de op- en overslag van allerlei goederen. Het gaat hier meestal om bulk- en stuksgoederen, waarbij de belangrijkste milieuproblemen stuiven, morsen, afstromen en uitlogen zijn. Afvalstoffen zijn niet uitgezonderd van deze paragraaf; als inerte goederen tevens afvalstoffen zijn is deze paragraaf gewoon van toepas-sing.
Voor inerte goederen heeft deze paragraaf een brede werkingssfeer. Voor alle inrichtingen (type A, B en C) regelt deze paragraaf de op- en overslag van inerte goederen. Het aantal voorschriften in deze paragraaf dat van toepassing is op op- en overslag van inerte goederen is zeer beperkt. Het gaat dan alleen om de volgende artikelen:– Artikel 3.32: vangnetbepaling om verspreiding van goederen tegen te gaan;– Artikel 3.33: lozing van afvalwater dat in contact is geweest met inerte goederen. Voor inrichtingen type B heeft deze paragraaf een vangnetfunctie. Dat wil zeggen dat in deze paragraaf de voorschriften staan voor op- en overslag van goederen die niet al in andere paragrafen geregeld zijn. Goederen die niet inert zijn en niet in een van deze paragrafen vallen zijn vooral bodembedreigende stoffen die geen gevaarlijke stoffen zijn. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om autowrakken die gevaarlijke stoffen of voorwerpen bevatten, beschadigde apparaten waaruit vloeistoffen kunnen lekken, goederen die kunnen uitlogen en licht verontreinigde grond en baggerspecie. Voor deze goederen kunnen alle bepalingen in de paragraaf van toepassing zijn. Bij inrichtingen type C is deze paragraaf alleen van toepassing in twee bijzondere situaties. Ten eerste geldt dat als er sprake is van een autodemontagebedrijf, een zuiveringtechnisch werk of een gemeentelijk inzamelpunt voor afval-stoffen, dat de werkingssfeer van de paragraaf hetzelfde is als voor een inrichting type B, dus ook dan is het een vangnet dat van toepassing is als de andere paragrafen niet van toepassing (zouden) zijn. De reden hiervoor is dat dit soort inrichtingen voor het grootste deel via hoofdstuk 3 geregeld wordt en in die gevallen ook «overige» op- en overslag volledig onder deze paragraaf kan vallen. Ten tweede geldt dat het lozen in een aangewezen oppervlaktewaterli-chaam ten gevolge van het op- en overslaan van alle goederen die niet inert zijn, onder deze paragraaf geregeld is. Het gaat in dat geval om meer goederen dan voor een inrichting type B of een autodemontagebedrijf, een zuiveringtechnisch werk, of gemeentelijk inzamelpunt geregeld zijn; in principe valt bijvoorbeeld ook overslag van goederen die bodembe-dreigend of gevaarlijk zijn dan onder de paragraaf. Gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen worden overigens in de regel niet onverpakt in de buiten-lucht op- en overgeslagen. Als dit toch gebeurt zijn maatregelen nodig om contact met hemelwater te voorkomen. In dat geval geldt deze paragraaf op grond van de Wtw, en wordt alleen de lozing geregeld. Voor de andere aspecten blijft de omgevingsvergunning milieu of het Besluit landbouw het toetsingskader. De enige artikelen die in dat geval gelden zijn artikel 3.32 en artikel 3.34 en indien er sprake is van een stuifgevoelige goederen die in het oppervlaktewater kunnen raken artikel 3.37.
Voor inerte goederen heeft deze paragraaf een brede werkingssfeer. Voor alle inrichtingen (type A, B en C) regelt deze paragraaf de op- en overslag van inerte goederen. Het aantal voorschriften in deze paragraaf dat van toepassing is op op- en overslag van inerte goederen is zeer beperkt. Het gaat dan alleen om de volgende artikelen:– Artikel 3.32: vangnetbepaling om verspreiding van goederen tegen te gaan;– Artikel 3.33: lozing van afvalwater dat in contact is geweest met inerte goederen. Voor inrichtingen type B heeft deze paragraaf een vangnetfunctie. Dat wil zeggen dat in deze paragraaf de voorschriften staan voor op- en overslag van goederen die niet al in andere paragrafen geregeld zijn. Goederen die niet inert zijn en niet in een van deze paragrafen vallen zijn vooral bodembedreigende stoffen die geen gevaarlijke stoffen zijn. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om autowrakken die gevaarlijke stoffen of voorwerpen bevatten, beschadigde apparaten waaruit vloeistoffen kunnen lekken, goederen die kunnen uitlogen en licht verontreinigde grond en baggerspecie. Voor deze goederen kunnen alle bepalingen in de paragraaf van toepassing zijn. Bij inrichtingen type C is deze paragraaf alleen van toepassing in twee bijzondere situaties. Ten eerste geldt dat als er sprake is van een autodemontagebedrijf, een zuiveringtechnisch werk of een gemeentelijk inzamelpunt voor afval-stoffen, dat de werkingssfeer van de paragraaf hetzelfde is als voor een inrichting type B, dus ook dan is het een vangnet dat van toepassing is als de andere paragrafen niet van toepassing (zouden) zijn. De reden hiervoor is dat dit soort inrichtingen voor het grootste deel via hoofdstuk 3 geregeld wordt en in die gevallen ook «overige» op- en overslag volledig onder deze paragraaf kan vallen. Ten tweede geldt dat het lozen in een aangewezen oppervlaktewaterli-chaam ten gevolge van het op- en overslaan van alle goederen die niet inert zijn, onder deze paragraaf geregeld is. Het gaat in dat geval om meer goederen dan voor een inrichting type B of een autodemontagebedrijf, een zuiveringtechnisch werk, of gemeentelijk inzamelpunt geregeld zijn; in principe valt bijvoorbeeld ook overslag van goederen die bodembe-dreigend of gevaarlijk zijn dan onder de paragraaf. Gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen worden overigens in de regel niet onverpakt in de buiten-lucht op- en overgeslagen. Als dit toch gebeurt zijn maatregelen nodig om contact met hemelwater te voorkomen. In dat geval geldt deze paragraaf op grond van de Wtw, en wordt alleen de lozing geregeld. Voor de andere aspecten blijft de omgevingsvergunning milieu of het Besluit landbouw het toetsingskader. De enige artikelen die in dat geval gelden zijn artikel 3.32 en artikel 3.34 en indien er sprake is van een stuifgevoelige goederen die in het oppervlaktewater kunnen raken artikel 3.37.