SlideShare a Scribd company logo
Bedrijfsoverdracht: 
een neutrale basis? 
Naam: G.J.C. Kluijtmans 
Adres Heuvelstraat 281 
5038 AV Tilburg 
Telefoon 06 242 08 244 
ANR 575325 
Datum 25 augustus 2008
II 
Voorwoord 
In 1992 ben ik gestart aan de opleiding elektrotechniek op het LBO aan de scholengemeenschap 
Quirijn. Aansluitend heb ik op dezelfde scholengemeenschap na drie jaar de MAVO afgerond. 
Vervolgens ben ik in 1996 aan de lange opleiding Commerciële Dienstverlening Marketing & 
Communicatie aan de Rooi Pannen begonnen. Na het behalen van mijn diploma gingen vele collegae 
studenten direct aan de slag bij diverse bedrijven. Zelf had ik nog niet de drang om te gaan werken en 
ging daarom naar het HBO om te kijken of dit voor mij haalbaar was. Zo gezegd begon ik in 2001 aan 
mijn propedeuse op de Hogeschool te Eindhoven die ik na één jaar afrondde. Na het behalen van mijn 
diploma Fiscale economie in 2004 was ik vastbesloten door te studeren aan de Universiteit van 
Tilburg, de opleiding Fiscaal recht. 
Helaas waren de twee laatste jaren zwaarder dan de jaren daarvoor. Door een aantal sterfgevallen in de 
familie waren met name tentamenperioden erg zwaar. En daar draait het halen van een opleiding 
uiteindelijk om, het halen van tentamens. Gelukkig kreeg ik de steun van mensen om mij heen die mij 
hielpen om vooruit te denken en niet bij de pakken neer te zitten. 
Naast deze lange weg van studies heb ik mij uitstekend vermaakt in het studentenleven. Naast de 300 
uur aan filmmateriaal van alle feesten die ik afgelopen jaren hebben gehad en andere mooie momenten 
is het tijd om een punt achter mijn studententijd te zetten. Eerlijk gezegd had ik drie jaar geleden niet 
durven dromen dat ik uiteindelijk blij zou zijn als er een einde aan mijn studentenleven zou komen. 
Maar ik kijk er naar uit om te gaan werken. 
Graag wil ik iedereen bedanken die mij heeft geholpen te komen waar ik nu ben. In het bijzonder 
bedank ik mijn familie en Dolf Becx. 
Tot slot wil ik graag mijn scriptiebegeleider Peter Essers bedanken voor de gegeven adviezen., de 
snelle terugkoppeling via de e-mail en de positieve bijdrage aan deze scriptie.
III 
Voorwoord II 
Definities en gebruikte afkortingen V 
Hoofdstuk 1 Inleiding 1 
1.1 Inleiding 1 
1.2 Probleemstelling 3 
1.3 Verantwoording en afbakening van de opzet van het onderzoek 3 
Hoofdstuk 2 Vergelijking neutraliteit van de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. 4 
2.1 Inleiding 4 
2.2 AB-ondernemer 4 
2.3 IB-ondernemer 4 
2.4 Neutraliteit tussen de AB-ondernemer en de IB-ondernemer 7 
2.4.1Tarieven 7 
2.2.2 Verliesverrekening 9 
2.2.3 Financieringslasten 10 
2.2.4 Ondernemingsfaciliteiten 11 
2.3 Conclusie 12 
Hoofdstuk 3 Fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Wet Inkomstenbelasting 2001 13 
voor de IB-ondernemer. 
3.1 Inleiding 13 
3.2 Fiscale faciliteiten ruisend (afrekenen) of geruisloos (doorschuiven) 13 
3.3 Ruisend 13 
3.4 Geruisloos 13 
3.5 Verschillende manieren van overdragen 14 
3.6 Bedrijfsopvolging bij een IB-ondernemer bij leven 
3.6.1Stakingsaftrek 14 
3.6.2 De fiscale oudedagsreserve 15 
3.6.3 Omzetting in een lijfrente 17 
3.8.3.1 Gestelde voorwaarden bij het storten van een lijfrente 18 
3.6.4 Uitstel stakingswinst eigen woning 19 
3.8.4.1 Tussentijdse beëindiging 20 
3.6.5 Renteloze uitstelregeling bij overdracht tegen schuldigerkenning 21 
3.6.6 Geruisloze overgang naar medeondernemers /werknemers 23 
3.7 Bedrijfsopvolging bij een IB-ondernemer na overlijden 
3.7.1 Inleiding 26 
3.7.2 Successiewet 1956 26 
3.7.3 Stakingsaftrek 27 
3.7.4 Omzetting in een lijfrente 27 
3.7.5 Waardering 60% van de eigen woning 27 
3.7.6 Tien jaar renteloze uitstel van betaling 28 
3.7.7 Doorschuifregeling 28 
3.8 Conclusie 30
Hoofdstuk 4 Fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Wet Inkomstenbelasting 2001 32 
voor de AB-ondernemer. 
4.1 Inleiding 32 
4.2 Vervreemding van aandelen 32 
4.3 Bedrijfsopvolging bij een AB-ondernemer bij leven 
4.3.1 Renteloze uitstelfaciliteit 33 
4.3.1.1 Beëindiging uitstel van betaling 34 
4.3.1.2 Materiële onderneming maximaal 30% beleggingsvermogen 35 
4.4 Bedrijfsopvolging bij een AB-ondernemer na overlijden 
4.4.1 Doorschuifregeling 36 
4.4.1.1 Voorwaarden voor de doorschuifregeling 37 
4.5 Conclusie 37 
Hoofdstuk 5 Vergelijking verschillen en aanbevelingen in de huidige 39 
bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. 
5.1 Inleiding 39 
5.2 Vergelijking van de renteloze uitstelregeling tijdens leven IB- en de AB-ondernemer 40 
5.2.1 Overdragen van de onderneming 40 
5.2.2 Schuldig blijven of schenken 41 
5.2.3 Extra eisen AB-ondernemer 42 
5.2.4 Uitstel termijn van tien jaar 42 
5.2.5 Beëindiging en voortzetting uitstel van betaling 43 
5.3 Vergelijking van de renteloze uitstelregeling na overlijden IB- en de AB-ondernemer 44 
5.3.1 Doorschuiven na overlijden 44 
5.4 Faciliteiten voor de IB-ondernemer bij leven en overlijden 45 
5.4.1 Inleiding 45 
5.4.2 Doorschuifregeling tijdens leven 45 
5.4.3 Stakingsaftrek 47 
5.4.4 Omzetting in een lijfrente 48 
5.4.5 Uitstel stakingswinst eigen woning 49 
5.5 Conclusie 50 
Hoofdstuk 6 conclusie 52 
6.1 Inleiding 52 
6.2 Verschillen 52 
6.3 Aanpassing 53 
6.3.1 Neutrale basis 53 
6.3.2 Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 54 
6.3.3 Uitstelregeling 54 
6.3.4 Doorschuifregeling 55 
6.4 Afsluiting 55 
Literatuurlijst 56 
IV
V 
Definities en gebruikte afkortingen 
AB Aanmerkelijk belang 
IB Inkomstenbelasting 
AB-ondernemer Een ondernemer met een aanmerkelijk belang 
IB-ondernemer Een ondernemer voor de Inkomstenbelasting 
Art. Artikel 
BNB Beslissingen in Belastingzaken 
HR Hoge Raad 
MKB Midden en Klein bedrijf 
MKB- winstvrijstelling Vrijstelling als bedoeld in artikel 3.79a Wet IB 2001 
VPB Vennootschapsbelasting 
VOF Vennootschap Onder Firma 
B.V. Besloten Vennootschap 
FOR Fiscale oudedagsreserve 
Wet VPB 1969 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 
Wet IB 2001 Wet Inkomstenbelasting 2001 
Wet IW 1990 Wet Invordering 1990 
Wet IB 1964 Wet Inkomstenbelasting 1964 
Wet LB 1964 Wet Loonbelasting 1964 
Uitv. Reg. IB 2001 Uitvoeringsregeling Wet Inkomstenbelasting 2001 
Uitv. Reg. IW 1990 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 
V-N Vakstudie Nieuws 
TFO Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht 
MvT Memorie van Toelichting 
NTFR Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht 
NDFR Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht 
UWV Uitvoering Werknemersverzekeringen 
FED Fiscaal Tijdschrift FED 
WDB wettendatabank 
WFR Weekblad Fiscaal Recht 
CPP Centrum voor Proces- en Productontwikkeling 
Par. Paragraaf 
Jo juncto 
Stb. Staatsblad
1 
Hoofdstuk 1. Inleiding 
Per jaar worden er gemiddeld 75.000 ondernemingen opgericht en worden er gemiddeld 
50.000 opgeheven. 1 De komende tien jaar zal ongeveer een derde van alle MKB-ondernemingen 
overgedragen worden. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de 
toenemende vergrijzing. In Nederland is ruim één op de vijf ondernemers momenteel ouder 
dan 55 jaar.2 De bedrijven die in 2006 zijn opgeheven, hadden een gezamenlijke schuld aan 
de Belastingdienst en het UWV van € 761.000.000.3 Dit geeft aan dat er veel geld omgaat in 
het opheffen van ondernemingen. Een van de vormen van opheffen van een onderneming die 
ik hier ga bespreken is het overdragen casu quo het opvolgen van de onderneming. 
Onder opvolgen danwel het overdragen van een onderneming moet in dit onderzoek worden 
verstaan de overdracht van een IB-onderneming evenals de vervreemding van 
aanmerkelijkbelangaandelen in een B.V. waarin direct of indirect een onderneming wordt 
uitgeoefend aan een bedrijfsopvolger eventueel vergezeld van een schenking of een 
vererving.4 
Waarom zou een IB-ondernemer5 of een AB-ondernemer6 de onderneming willen overdragen? 
In de meest ideale situatie gaat de ondernemer het rustiger aan doen en wil hij meer van het 
leven gaan genieten. Het kan ook zijn dat de ondernemer met pensioen gaat; dit is een van de 
meest voorkomende redenen om de onderneming over te dragen. Op deze manier heeft de 
ondernemer voldoende tijd om een gedegen opvolger te zoeken die de onderneming wil 
overnemen. 
Een minder ideaal moment voor het overdragen van de onderneming is wanneer de 
ondernemer plotseling is komen te overlijden. Op deze manier is er geen tijd meer om rustig 
een opvolger te zoeken en de bedrijfsopvolging geleidelijk te laten overgaan. Het tijdstip van 
overlijden is onzeker en een ongeluk zit in een klein hoekje dus het kan onverwacht zijn. Des 
te meer reden om rekening te houden met het plotseling overlijden als er een onderneming 
wordt gedreven. 
1 Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg, Heerlen ‘ondernemingsklimaat’ 
2 S.C. Oudmaijer en J. Meijaard, “De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB” 
Zoetermeer, juni 2006 
3 Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg, Heerlen ‘ondernemingsklimaat’ 
4 Rapport Van Vroonhoven-Kok c.s., kamerstukken II, 2002/2003, 28607, nr. 49 “Bedrijfsoverdracht: 
continuïteit door fiscaliteit” juli 2004, gepubliceerd in V-N 2004/37.7 te raadplegen op www.minfin.nl 
5 Dit is een ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) 
6 Dit is een ondernemer die de onderneming middels een vennootschap uitoefent waarvan het kapitaal 
in aandelen is verdeeld en hij zelf een minimaal aandelenkapitaal bezit van 5 %.
In 2005 is gebleken dat 37% van de ondernemers die te maken hebben gehad met 
bedrijfsopvolging niet of nauwelijks iets hadden gepland.7 Een van de redenen dat er niets of 
nauwelijks iets gepland was, is het ingewikkelde traject dat een ondernemer moet doorlopen. 
Dit traject kan variëren van één maand tot een planning langer dan één jaar. Omdat het 
plannen van een bedrijfsopvolging zo ingewikkeld is en veel tijd kost, zijn er veel mensen bij 
betrokken. Voor het geleidelijk overgaan van een onderneming wordt daarom vaak een 
externe adviseur ingeschakeld. Deze externe adviseur geeft advies over de opvolging zelf, 
fiscale regelingen, voorbereiding, prijsbepaling van de onderneming, etc. Voornamelijk voor 
ingewikkelde fiscale regelingen wordt er doorgaans door 78% van de ondernemers bij een 
bedrijfsopvolging fiscaal advies aangevraagd voor de overdracht van de onderneming.8 
Fiscaal komen er ingewikkelde regelingen bij een bedrijfsoverdracht kijken. Dit is geen reden 
om een bedrijfsoverdracht niet te plannen. In een rapport ‘The transfer of small and medium-sized 
enterprises’ van de Europese Commissie is namelijk gebleken dat fiscale regelgeving en 
heffing niet als een hoofdzakelijke remming wordt aangemerkt bij een bedrijfsoverdracht.9 
Belemmeringen voor bedrijfsoverdracht die in het rapport worden genoemd zijn: het vinden 
van een geschikte koper en de planning van een geleidelijke bedrijfsoverdracht. De wetgever 
heeft ook bewust als uitgangspunt gekozen dat fiscale behandeling en fiscale heffing geen 
belemmering mogen zijn voor een bedrijfsoverdracht. 10 Of dit standpunt voor 
bedrijfsoverdracht ook daadwerkelijk tot uiting komt in de fiscale wet- en regelgeving is nog 
maar de vraag. 
Om de ondernemer bij een bedrijfsoverdracht tegemoet te komen zijn er in de Wet 
Inkomstenbelasting 2001(hierna Wet IB 2001) en de Invorderingswet 1990 (hierna IW 1990) 
fiscale faciliteiten en regelingen opgenomen. Enkele voorbeelden van deze faciliteiten zijn de 
stakingsaftrek, aftrek van lijfrentepremies bij behaalde stakingswinst, een renteloze 
uitstelregeling bij schuldigerkenning en een rentedragende uitstelregeling. Deze fiscale 
faciliteiten zijn opgenomen in de fiscale wetgeving om een eventuele belastingclaim uit te 
stellen en/of te beperken. Van deze faciliteiten kan gebruik worden gemaakt als er aan 
bepaalde vereisten c.q. voorwaarden is voldaan. 
7 S.C. Oudmaijer en J. Meijaard, “De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB” 
Zoetermeer, juni 2006 
8 S.C. Oudmaijer en J. Meijaard, “De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB” 
Zoetermeer, juni 2006 
9 Rapport van de Europese Commissie “The transfer of small and medium-sized enterprises” ,mei 2002. 
10 Rapport Van Vroonhoven-Kok c.s., kamerstukken II, 2002/2003, 28607, nr. 49 “Bedrijfsoverdracht: 
continuïteit door fiscaliteit” juli 2004, gepubliceerd in V-N 2004/37.7 en tevens te raadplegen op 
www.minfin.nl 
2
In een aantal gevallen werkt de bedrijfsoverdracht verschillend uit tussen de IB-ondernemer 
en de AB-ondernemer. De vraag of deze verschillen vanuit de neutraliteit tussen beide 
ondernemers gerechtvaardigd is moet mijns inziens nader worden bekeken. Het gebrek aan 
neutraliteit in het huidige Nederlandse winstbelastingstelsel komt met name doordat er twee 
verschillende heffingsystemen voor de ondernemingswinsten bestaan. De IB-ondernemer 
wordt belast voor de ondernemingswinsten op grond van de Wet IB 2001 en de B.V. wordt 
belast op grond van de Wet vennootschapsbelasting 1969 (hierna Wet VPB 1969). 
3 
1.2 Probleemstelling 
Zijn de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten en de onderscheidende elementen in de 
voorwaarden van de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor een IB-ondernemer in de 
winstsfeer en een AB- ondernemer in de aanmerkelijkbelangsfeer bij een voortzetting of 
overdracht hetzelfde? Zo nee, moeten de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten eenduidig zijn? En zo 
ja, met welke benadering kan deze eenduidigheid worden gerealiseerd? 
1.3 Verantwoording en afbakening van de opzet van het onderzoek 
Om deze vraag te kunnen beantwoorden en te beoordelen of de fiscale faciliteiten met de 
verschillende voorwaarden gelijk moeten zijn voor de IB-ondernemer en de AB-ondernemer 
zal ik in hoofdstuk twee een vergelijking maken tussen beiden. Hierin zal ik de neutraliteit 
beoordelen en analyseren. Vervolgens is het van belang dat de fiscale wet- en regelgeving 
uiteen wordt gezet met betrekking tot de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Deze 
bedrijfsopvolgingsfaciliteiten zal ik in hoofdstuk drie en vier bespreken. In hoofdstuk vijf zal 
ik de behandelde bedrijfsopvolgingsfaciliteiten uit hoofdstuk drie en vier met elkaar 
vergelijken. Tevens zal ik in hoofdstuk vijf aanbevelingen doen om deze verschillen op te 
lossen en zo ook de neutraliteit te bevorderen. In hoofdstuk zes zal ik eindigen met een 
conclusie.
4 
Hoofdstuk 2. Vergelijking en neutraliteit van de IB-ondernemer en de AB-ondernemer 
2.1 Inleiding 
Een verschil tussen een IB-onderneming en een B.V. is de behandeling van beide 
ondernemers en de gekozen rechtsvorm. De IB-ondernemer is een natuurlijk persoon en de 
onderneming wordt jaarlijks belast voor de ondernemingswinst. In een B.V. daarentegen is 
sprake van minimaal twee belastingplichtigen subjecten. De B.V. wordt belast voor de 
ondernemingswinst en de directeurgrootaandeelhouder is in loondienst bij zijn eigen B.V.. 
Met de invoering van het aanmerkelijkbelangregime in 1997 is een IB-ondernemer zoveel 
mogelijk gelijk getrokken met een AB-ondernemer en vice versa, ondanks het verschil in 
rechtsvorm. De wetgever heeft zich tot doel gesteld om beide ondernemers zoveel mogelijk 
gelijk te behandelen. In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de verschillen tussen de IB-ondernemer 
en de AB-ondernemer in de B.V.. 
2.2 AB-ondernemer 
Een ondernemer wordt als AB-ondernemer aangemerkt als hij minimaal 5% van het 
geplaatste aandelenkapitaal bezit in een B.V. al dan niet tezamen met zijn partner.11 Het 
inkomen dat de AB-ondernemer hiermee behaalt wordt belast tegen een proportioneel tarief 
van 25%.12 Het inkomen kan bestaan uit reguliere voordelen uit aandelen of winstbewijzen. 
Andere inkomsten zijn vervreemdingsvoordelen die worden behaald met de verkoop, ruil of 
schenking van aandelen uit een aanmerkelijkbelangpakket. Het vervreemdingsvoordeel dat 
belast wordt is het verschil tussen de verkrijgingsprijs13 en de overdrachtsprijs.14 Indien bij de 
vervreemding of verkrijging een tegenprestatie ontbreekt wordt er gekeken naar de waarde in 
het economische verkeer.15 
2.3 IB-ondernemer 
De IB-ondernemer moet over de behaalde totaalwinst van zijn onderneming belasting 
betalen.16 Deze belasting kan oplopen tot 52% progressieve inkomstenbelasting.17 Bij het 
11 Artikel 4.6 Wet IB 2001 
12 Artikel 2.12 Wet IB 2001 (in 2007 was er een eenmalig tarief van 22%) 
13 Artikel 4.21 Wet IB 2001 
14 Artikel 4.20 Wet IB 2001 
15 Artikel 4.22 Wet IB 2001 
16 Dit is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, 
worden verkregen uit een onderneming. artikel 3.8 Wet IB 2001
staken van de onderneming moet de IB-ondernemer afrekenen over de eventueel aanwezige 
goodwill, alsmede stille en fiscale reserves. 18 Hierover dient in beginsel ook 52% 
progressieve inkomstenbelasting betaald te worden na stakingsaftrek en eventueel aftrek van 
de MKB-winstvrijstelling.19 
In de Wet Inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) bestonden er bijzondere tarieven 
voor het staken van een onderneming. In plaats van de toen geldende progressieve 
inkomstenbelastingtarieven oplopend tot 60%, bestond er een vast proportioneel tarief van 
45% over de overdrachtswinst en in het geval de ondernemer kwam te overlijden een tarief 
van 20% over de sterftewinst. Het verschil tussen het bijzondere tarief en het normale tarief 
van 60% heeft te maken met het feit dat er bij het afrekenen na staking als het ware een 
progressienadeel ontstaat. Hiermee wordt het progressienadeel over het inkomen bedoeld dat 
wordt opgebouwd in voorgaande jaren. Ter verzachting van dit nadeel is er een lager tarief 
vastgesteld omdat de inkomsten toegerekend moesten worden aan voorgaande jaren. Het 
tarief van 20% over de sterftewinst wijkt behoorlijk af van de met 45% beladen 
overdrachtswinst. Dit verschil is vooral te herleiden naar het feit dat er werd gezocht naar 
verzachtende omstandigheden in situaties waarbij de ondernemer was overleden.20 Verlaging 
van het tarief werd doorgevoerd omdat er bij het overlijden van de ondernemer een 
samenloop van belastingheffing kon ontstaan. 21 
Met de invoering van de Wet IB 2001 zijn deze bijzondere tarieven afgeschaft. Het verschil 
tussen de overdrachtswinst en de sterftewinst is in de Wet IB 2001 beperkt gebleven tot de 
stakingswinstlijfrentepremie-aftrek mits de ondernemer overlijdt voor zijn zestigste levensjaar. 
Motivering voor de afschaffing van deze bijzondere tarieven is de invoering van de nieuwe 
boxenstructuur, vereenvoudiging van de heffing en het verlagen van de belastingtarieven. 
Voor de wetgever was het in dit geval voldoende om de bijzondere tarieven af te schaffen en 
niet meer op te nemen in de Wet IB 2001.22 
17 Artikel 3.79a Wet IB 2001. Een MKB-winstvrijstelling van 10%. Formule totaalwinst – 
ondernemersaftrekken = fiscale winst – 10% (indien er winst over blijft) = belastbare winst. Is er na de 
ondernemersaftrekken geen positieve fiscale winst meer over dan is er ook geen recht op 19% aftrek. 
18 Goodwill wordt gebaseerd op recente bedrijfsresultaten, het prijspeil, de toekomstverwachtingen, de 
kwaliteit van de vestigingsplaats(en) en de samenstelling van uw omzet vermenigvuldigt door een 
theoretische rekenmethode met een factor 1 tot 6. 
19 Minus een MKB-winstvrijstelling van 10%. 
20 T. Blokland, “Verzachting van heffing van schenkingsrecht en successierecht over 
ondernemingsvermogen”, TFO 1997/34 
21 De Commissie-Moltmaker, in haar rapport “De warme, de koude en de dode hand”, 2000 
22 Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 23 
5
Zo eenvoudig als de oude regeling was, zo complex is de Wet IB 2001 nu met betrekking tot 
de uitstelregeling.23 Het niet opnemen van bijzondere tarieven met als argument dat door 
invoering van de nieuwe boxenstructuur, vereenvoudiging van de heffing en verlaging van de 
tarieven de behoefte naar een bijzonder tarief zou doen afnemen, is in mijn ogen te kort door 
de bocht. 24 Met name doordat er geen vereenvoudiging van de heffing is ontstaan. 
Ik deel de mening van Hoogeveen die aangeeft dat ‘gelet op de eenvoud het invoeren van een 
bijzonder tarief in de inkomstenbelasting tot veel minder administratieve rompslomp zou 
leiden’.25 Het opnieuw invoeren van een bijzonder tarief geeft naast een administratieve 
verlichting ook een duidelijke kijk op de concrete situatie. De Belastingdienst en 
belastingplichtige weten beide waar ze aan toe zijn en wat er aan belastingclaim betaald moet 
worden. 
Eenvoud van het belastingstelsel is ook een belangrijk punt op nationaal en internationaal 
niveau. In een rapport26 ‘Paying taxes 2008’ van PricewaterhouseCoopers en de Wereldbank 
is naar voren gekomen dat een complex belastingstelsel niet goed is voor de 
concurrentiepositie van een land. Uit het rapport blijkt dat een consistent fiscaal beleid en een 
eenvoudigere wijze van belastinginning cruciaal zijn voor een doeltreffend belastingstelsel. 
Het nadeel van ingewikkelde belastingwetgeving is dat nationale overheden vaak 
belastinginkomsten mislopen. Dit komt doordat niet duidelijk is hoeveel belasting 
ondernemingen in totaal afdragen. 
In mijn ogen heeft de wetgever niet goed nagedacht over het afschaffen van de bijzondere 
tarieven. De eenvoud van de heffing met het bijzondere tarief waarbij de Belastingdienst en 
de belastingbetaler allebei op korte termijn weten waar ze aan toe zijn lijkt mij bij 
bedrijfsoverdracht zeer gewenst. In tegenstelling tot de ingewikkelde uitstelregeling waarbij 
een uitstel van tien jaar het uitgangspunt is. 27 Hierbij zal de Belastingdienst tien jaar lang het 
uitstel moeten bewaken en controleren of het uitstel nog steeds geldig is. Het nadeel van het 
tien jaar vast zitten aan de uitstelregeling geldt niet alleen voor de Belastingdienst maar 
natuurlijk ook voor belastingplichtige. 
Essers heeft naast kritiek op de afschaffing van het bijzondere tarief, ook kanttekeningen bij 
de problemen die onder de Wet IB 1964 bestonden en weer terugkomen in de 
6 
23 Artikel 25 lid 7 IW 1990 
24 MvT Wet IB 2001 
25 M.J. Hoogeveen, Schenken en vererven van ondernemingsvermogen, FED-brochure, Kluwer, 
Deventer 2004, paragraaf 2.3.2.2. 
26 Een rapport van PricewaterhouseCoopers en de Wereldbank “Paying taxes 2008” 
27 Artikel 25 lid 17 Wet IW 19990
uitstelregeling.28 Hij vergelijkt hierin het oude artikel 57b lid 1 onderdeel a Wet IB 1964 
‘winst behaald krachtens de werking van artikel 15 in geval van overlijden’ met de invoering 
van artikel 25 lid 17 IW 1990 de inkomstenbelasting die is verschuldigd bij staking door 
overlijden als bedoeld in artikel 3.58 lid 1 Wet IB 2001. 
Door het opnemen van verblijvingsbedingen en overnemingsbedingen in vennootschapsakten 
zou de levering op het moment van overlijden van een firmant niet overgaan naar de 
erfgenamen maar direct naar de voortzettende vennoten. Op deze manier zou het vermogen in 
de B.V. blijven. Er kon voorts geen beroep worden gedaan op het overlijdenstarief. Met de 
invoering van artikel 25 lid 17 IW 1990 zou dit hetzelfde uitpakken voor de uitstelregeling. 
Ik ben van mening dat het bijzondere tarief niet zomaar uit de Wet IB 2001 geschrapt had 
mogen worden. In de literatuur wordt ook eenduidig gereageerd op het afschaffen van het 
bijzonder tarief en velen pleiten voor herinvoering van het bijzonder tarief.29 Mijns inziens 
moet er een duidelijk standpunt zijn waarom een dergelijke regeling wordt geschrapt in de 
wet en uiteindelijk niet meer wordt doorgevoerd. 
7 
2.4 Neutraliteit tussen de AB-ondernemer en de IB-ondernemer 
Hieronder zal ik ingaan op de neutraliteit tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. 
Hierbij zal ik mijzelf beperken tot een vergelijking van tarieven, verliesverrekening, 
financieringslasten en ondernemingsfaciliteiten. 
2.4.1 Tarieven 
Na herziening van de aanmerkelijkbelangwetgeving per 1 januari 1997 is min of meer een 
vergelijking getrokken tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. De wetgever heeft 
bewust gekozen om tot een gelijkstelling te komen tussen beide ondernemers.30 Dit was voor 
beide ondernemers slechts te merken doordat er op een bepaald omslagpunt een neutrale 
belastingdruk ontstond van circa 52%. In de meeste situaties is het ten opzichte van het 
omslagpunt fiscaal financieel aantrekkelijker om een onderneming te drijven in de vorm van 
een B.V. als er hoge winsten worden behaald en in de vorm van een IB-onderneming bij 
28 P.H.J. Essers, “Het IB-overlijdenstarief moet weer worden ingevoerd”, Nederlands Tijdschrift voor 
Fiscaal Ondernemingsrecht, (hierna: NTFR) 2003-96/3 
29 P.H.J. Essers, “Het IB-overlijdenstarief moet weer worden ingevoerd”, Nederlands Tijdschrift voor 
Fiscaal Ondernemingsrecht, (hierna: NTFR) 2003-96/3 
30 Cursus Belastingrecht, Inkomstenbelasting onderdeel 4/0.2.A. Kluwer Deventer
lagere winsten. De Staatssecretaris en de Minister van Financiën delen deze mening.31 Dit 
geeft mijn inziens aan dat de vergelijking slechts neutraal is als beide ondernemers zich exact 
op het omslagpunt begeven waardoor zij voor circa 52% worden belast. Daarnaast is het niet 
alleen het tarief maar ook de grondslagbepaling, de ondernemingsfaciliteiten, de 
gecombineerde belastingdruk en de arbeidsbeloning voor de AB-ondernemer. Dit zijn 
allemaal factoren die meespelen bij de beslissing of een onderneming moet worden gedreven 
in de vorm van een B.V. of in de vorm van een IB-onderneming. Mijns inziens kan er dus niet 
worden gesproken van een vergelijking van de tarieven tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. 
Daarvoor zijn er teveel factoren die de tarieven en de gekozen rechtsvorm 
beïnvloeden. 
Zodra echter wordt gekeken naar de belastingtarieven in 2007 wordt de neutraliteit 
verstoord.32 In 2007 was de effectieve procentuele belastingdruk over de reguliere voordelen 
voor een AB-ondernemer belast tegen 44,125%.33 Voor de IB-ondernemer was het toptarief 
per 1 januari 2007 procentueel belast tegen een percentage van 46,8%. Dit effectieve tarief 
werd behaald door de MKB-winstvrijstelling die per 1 januari 2007 is ingevoerd.34 Hierdoor 
werd 90% in plaats van 100% van de behaalde winst belast tegen het progressieve tarief van 
52%. Deze afnemende neutraliteit in 2007 is vooral het gevolg van de verlagingen van de 
vennootschapsbelasting ten gunste van de AB-ondernemer.35 Deze afnemende neutraliteit is 
in 2008 alleen maar groter geworden. Hieronder zijn de tarieven van de 
vennootschapsbelasting 2007 en 2008 schematisch weergegeven. 
8 
(deel) belastbaar bedrag van: tarief 2007 
- 
€ 25.000 20,00% 
€ 25.000 € 60.000 23,50% 
€ 60.000 25,50% 
(Figuur 1) 
31 Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 4, blz. 6, respectievelijk Kamerstukken I 2006/07, 30 572 E 
blz. 2. 
32 Verlaging van het dividendtarief van 25% naar 22% 
33 Dit percentage is berekend aan de hand van de gecombineerde belastingdruk van de 
vennootschapsbelasting en het aanmerkelijkbelangregime 25,5% vennootschapsbelasting en 25 % 
dividendbelasting. 
34 Artikel 3.79a Wet IB 2001 MKB-winstvrijstelling van 10% over de behaalde winst voor alle 
ondernemers die aan het urencriterium voldoen
9 
(deel) belastbaar bedrag van: tarief 2008 
- 
€ 40.000 20,00% 
€ 40.000 € 200.000 23,00% 
€ 200.000 25,50% 
(Figuur 2) 
Van Es is van mening dat een rechtsvormneutrale ondernemingswinstbelasting voorlopig nog 
ver weg is en dat een winstbox in de toekomst eerder te verwachten is.36 Ik ben het met van 
Es eens. Mijns inziens zijn het de vele factoren die gelijkstelling en de rechtsvormneutraliteit 
in de weg staan. De gelijkstelling tussen beide ondernemers gaat dus slechts op als zij zich 
beiden op het omslagpunt begeven. Boven of onder het omslagpunt is er geen vergelijking of 
neutraliteit met betrekking tot de tarieven. 
2.4.2 Verliesverrekening 
Tot 2007 was het voor de AB-ondernemer in de B.V. en een IB-ondernemer mogelijk om 
verliezen onbeperkt te verrekenen met toekomstige winsten. Vanaf 2007 is deze neutrale 
vrijheid voor beide ondernemers ingeperkt. Een onderneming in de winstsfeer en een B.V. 
wordt geacht om binnen negen jaar winst te gaan maken om de verliezen te kunnen 
verrekenen. 
Voorts kon de AB-ondernemer in de B.V. verliezen verrekenen met winsten die tot drie jaar 
terug waren gerealiseerd. Dit is voor de onderneming in de winstsfeer zo gebleven maar voor 
de AB-ondernemer in de B.V. is dit ingekort tot één jaar.37 Hieronder is een schematisch 
overzicht weergegeven van de veranderingen in de verliesverrekening. 
Oud Nieuw 
Winst uit onderneming 
3 jaar terug, onbeperkt 
vooruit 3 jaar terug, 9 jaar vooruit 
Winst uit de B.V. 
3 jaar terug, onbeperkt 
vooruit 1 jaar terug, 9 jaar vooruit 
(Figuur 3) 
36 J.A.G. van Es ‘Afweging bv of een eenmanszaak; tendens in de tijd’ TFO 2007/94 
37 Artikel 3.150 jo 3.49 Wet IB 2001
Met de invoering van de Wet IB 2001 is de boxenstructuur geïntroduceerd. Er is overgestapt 
naar een meer analytische inkomstenbelasting met bredere heffingsgrondslagen. Er is bewust 
gekozen voor een gesloten systeem van drie inkomensboxen met elk een eigen tarief. Het 
achterliggende doel van deze boxen is om een rechtvaardige en evenwichtige heffing te 
creëren. Uitgangspunt is dat er tussen de boxen geen verrekening mag plaatsvinden. 
Negatieve inkomsten in een box mogen uitsluitend met positieve inkomsten binnen diezelfde 
box worden gecompenseerd. Een verlies in de aanmerkelijkbelangsfeer mag dus alleen 
verrekend worden met inkomsten uit aanmerkelijkbelang. 
Met de Veegwet Wet IB 2001 is een uitzondering doorgevoerd die het mogelijk maakt om 
een verlies uit aanmerkelijk belang over de boxen heen toch toe te staan.38 In artikel 4.53 Wet 
IB 2001 staat dat een aanmerkelijkbelangverlies verrekend mag worden in box 1 door middel 
van een belastingkorting van 25% na een wachttijd van één jaar. 
Een groot nadeel hiervan is dat de verliesverrekening niet direct in box 1 kan worden 
verrekend. Om de belastingkorting te kunnen nemen zal de aanmerkelijkbelanghouder zijn 
aanmerkelijkbelangpositie moeten opgeven voordat er verrekend kan worden. Daarnaast is de 
vereiste wachttijd van één jaar direct een strop voor de eventuele carry back mogelijkheid. 
Mocht er na de wachtperiode van één jaar een te laag of juist geen inkomen in box één zijn 
dan kan de belastingkorting uit box 2 zelfs niet eens in box 1 verrekend worden. De verliezen 
van de AB-ondernemer in de B.V. kunnen pas na beëindiging van zijn aanmerkelijk belang en 
één wachtjaar worden verrekend. In tegenstelling tot de ondernemer in de winstsfeer die 
direct kan verrekenen met ander inkomsten in box 1. 
Met de verschillen die in de verliesverrekening blijken en de gewijzigde carry back ten 
opzichte van beide ondernemers is de rechtsvormneutraliteit in de verliesvergelijking 
afgenomen. De IB-ondernemer wordt juist bevoordeeld aangezien hij het verlies direct kan 
verrekenen en tot drie jaar terug kan carry backen ten opzicht van de AB-ondernemer in zijn 
B.V.. 
10 
2.4.3 Financieringslasten 
Een IB-ondernemer die met vreemd vermogen investeert kan deze financieringskosten 
aftrekken van de winst. Deze kosten hebben direct effect op de 52% inkomstenbelasting. 
38 Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 24
Voor de AB-ondernemer in zijn B.V. pakt een investering met vreemd vermogen minder 
gunstig uit. De B.V. kan de financieringskosten slechts aftrekken tegen een tarief van 25%. 
De AB-ondernemer kan eventuele financieringskosten pas aftrekken als hij een voordeel 
realiseert uit aanmerkelijk belang.39 Dit voordeel kan worden gerealiseerd bij uiteindelijke 
vervreemding van zijn aandelen of door het ontvangen van dividend uit de B.V.. Dit tegen het 
gecombineerde tarief van box twee en de vennootschapsbelasting. 
Mocht de B.V. investeren in een startende onderneming of in een onderneming die wil 
uitbreiden dan wordt in deze fase doorgaans een uitgifte van dividend voorbehouden vanwege 
de investering. Dit heeft als gevolg dat er door de AB-ondernemer geen financieringslasten 
kunnen worden afgetrokken mits hij in dat jaar ook geen aandelen heeft vervreemd. Mocht de 
AB-ondernemer niet voornemens zijn om aandelen te gaan vervreemden dan is hij afhankelijk 
van de uitgifte van dividend door de B.V.. 
Concluderend kan worden gesteld dat mijns inziens de IB-ondernemer in deze situatie met 
financieringslasten een gunstigere positie heeft ten opzichte van de AB-ondernemer. De IB-ondernemer 
kan eventuele financieringskosten direct aftrekken tegen 52% terwijl de AB-ondernemer 
in zijn B.V. afhankelijk is van bepaalde factoren. 
11 
2.4.4 Ondernemingsfaciliteiten 
Met betrekking tot de ondernemingsfaciliteiten laat de rechtsvormneutraliteit ook gebreken 
zien. Voor de IB-ondernemer zijn er diverse ondernemingsfaciliteiten van toepassing in 
tegenstelling tot de AB-ondernemer in de B.V.. Voor de IB-ondernemer is de 
ondernemersaftrek een verzameling van allerlei aftrekposten die voor hem van toepassing 
kunnen zijn.40 
1. de zelfstandigenaftrek; 
2. de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk; 
3. de meewerkaftrek; 
4. en vanaf 2007 de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en 
5. de stakingsaftrek. 
Zoals eerder besproken is er in 2007 een MKB-vrijstelling ingevoerd om de 
rechtsvormneutraliteit te vergoten ten opzichte van de belastingtarieven tussen de IB-ondernemer 
en de AB-ondernemer in de B.V.. 
39 Artikel 4.12 Wet IB 2001 
40 Artikel 3.74 Wet IB 2001
Met betrekking tot de gelijktrekking tussen beide ondernemers met de invoering van de 
MKB-vrijstelling op de belastingtarieven, werkt de MKB-vrijstelling in de 
ondernemingsfaciliteiten averechts. De MKB-vrijstelling is namelijk slechts van toepassing 
op de IB-ondernemer en vergroot hierdoor juist de kloof tussen beide ondernemers met 
betrekking tot de rechtsvormneutraliteit. Als beide ondernemers van dezelfde 
ondernemingsaftrek gebruik mogen maken zou dit net als de MKB-vrijstelling slechts 
gedeeltelijk ten goede komen aan de rechtsvormneutrale werking. Dit komt doordat de 
ondernemingsaftrek door de IB-ondernemer tegen een belastingtarief van 52% 
inkomstenbelasting afgetrokken kan en de B.V. voor een belastingtarief van 25,5% 
vennootschapsbelasting. 
12 
2.3 Conclusie 
In dit hoofdstuk heb ik vier verschillen onderzocht tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer 
met de B.V. met betrekking tot de rechtsvorm. Ik heb gekeken naar de directe 
verschillen in de systematiek van de belastingheffing zoals de tarieven, verliesverrekening, 
financieringslasten en de ondernemingsfaciliteiten. 
Sinds de invoering van het aanmerkelijkbelangregime in 1997 trachtte de wetgever de AB-ondernemer 
in de B.V. fiscaal gelijk te stellen aan en even neutraal te behandelen als de IB-ondernemer. 
Om dit te bewerkstelligen waren de tarieven aangepast en hadden beide 
ondernemers op het omslagpunt (rekening houdende met alle factoren) een gelijke 
belastingdruk van circa 52%. De gelijkstelling van de tarieven heeft alleen effect als beide 
ondernemers op het omslagpunt zitten. Komen de ondernemers door een hogere of lagere 
winst boven of onder het omslagpunt dan is er geen gelijkstelling meer met betrekking tot het 
tarief. 
In 2007 is de neutraliteit uiteen gelopen met betrekking tot de verliesverrekening, tarieven en 
de MKB vrijstelling. Ondanks deze gebreken zie ik geen reden waarom er in de 
bedrijfsopvolgingsfaciliteiten directe verschillen moeten zijn tussen de beide ondernemers. 
De verschillen hebben naast fiscale namelijk ook maatschappelijke consequenties. Door het 
verschil in effectieve belastingdruk kan er een verstoring ontstaan in de concurrentiepositie. 
De IB-ondernemer betaalt effectief meer dan de AB-ondernemer in de B.V.. Dit heeft 
gevolgen voor de ondernemer bij de keuze van de rechtsvorm en de toekomstige strategie. 
Fiscaliteit zou mijns inziens geen rol mogen spelen bij de keuze van een rechtsvorm. De 
hiervoor besproken verschillen tussen de rechtsvormneutraliteit moeten mijns inziens worden 
aangepast.
Hoofdstuk 3. Fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Inkomstenbelasting 2001 voor 
13 
de IB-ondernemer. 
3.1 Inleiding 
Een bedrijfsoverdracht wordt in de Wet IB 2001 aangemerkt als een subjectieve staking van 
de onderneming. Dit houdt in dat de ondernemer (subject) de onderneming (object) staakt. 
Deze staking kan geschieden op twee manieren: gehele of gedeeltelijke staking. Dit kan een 
echte staking zijn ofwel een reguliere staking, maar het kan ook een fictieve staking zijn zoals 
is aangenomen in de Wet IB 2001.41 
3.2 Fiscale faciliteiten ruisend (afrekenen) of geruisloos (doorschuiven) 
Bij een staking van de onderneming kan worden afgerekend of worden doorgeschoven. Een 
staking kan zich voordoen als een onderneming ophoudt te bestaan maar ook als zij van 
rechtsvorm verandert. Dit kan zich voordoen als een IB-onderneming wordt omgezet in een 
B.V.. Als er voor de fiscale wet- en regelgeving een moment ontstaat waardoor een 
onderneming zal staken heeft de ondernemer de keuze of dit ruisend of geruisloos gaat. 
3.3 Ruisend 
Ruisend houdt in dat de ondernemer er voor kiest om af te rekenen. Voor de 
inkomstenbelasting betekent dit dat er wordt gestaakt. Hierbij dient er inkomstenbelasting te 
worden betaald over de stille- de fiscale reserves en de goodwill. De winst die door de staking 
wordt behaald mag worden verminderd met de stakingsaftrek en eventueel aftrek van de 
MKB-winstvrijstelling.42 Vervolgens is het mogelijk voor het gedeelte van de stakingswinst 
een lijfrente te bedingen. 
3.4 Geruisloos 
Geruisloos doorschuiven van de onderneming is onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Deze 
bepaalde voorwaarden ga ik later nog uitgebreid behandelen. Het voordeel van geruisloos 
inbrengen in een rechtspersoon is dat er geen belasting betaald hoeft te worden over alle 
meerwaarden zoals de fiscale- de stille reserves en de goodwill. De boekwaarden die in de 
41 Artikel 4.16 Wet IB 2001 
42 Minus een MKB-winstvrijstelling van 10%.
onderneming op de balans stonden, moeten worden overgenomen op de balans van de 
onderneming. Een nadeel kan zijn dat er niet mag worden afgeschreven over de waarde in het 
economische verkeer, maar over de waarde waarvoor de vermogensbestanddelen op de balans 
staan. 
14 
3.5 Verschillende manieren van overdragen. 
Met de juiste keuze van inbreng zijn grote fiscale besparingen te realiseren en/of is de 
betaling van belasting te voorkomen. Het is vooraf niet te zeggen welke vorm van inbreng de 
meest optimale en het voordeligst is, dit hangt voornamelijk af van de feitelijke situatie. 
Hieronder zal ik ingaan op de fiscale faciliteiten die een IB-ondernemer bij leven kan 
gebruiken bij het staken van de onderneming. Ik zal hier specifiek ingaan op de stakingsaftrek, 
de fiscale oudedagsreserve (hierna FOR), omzetting in een lijfrente, uitstel stakingswinst 
eigen woning en renteloze uitstelregeling bij overdracht tegen schuldigerkenning. 
3.6 Bedrijfsopvolging bij een IB-ondernemer bij leven 
In dit gedeelte zal ik de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten uiteenzetten die in de Wet IB 
2001 en de IW 1990 voorkomen. In deze fiscale faciliteiten zal ik ingaan op de situatie waarin 
de IB-ondernemer bij leven en na overlijden zijn onderneming zal overdragen. 
3.6.1 Stakingsaftrek 
De stakingsaftrek is een aftrekpost die mag worden afgetrokken van de stakingswinst. De 
wetgever heeft deze tegemoetkoming ingesteld om te voorkomen dat de IB-ondernemer 
noodgedwongen de onderneming aanhoudt omdat staking of overdracht daarvan een 
onbetaalbare belastingafdracht met zich mee zou kunnen brengen. De stakingsaftrek geldt 
voor de IB-ondernemer die in het kalenderjaar winst behaalt. 43 44 Deze aftrek is 
subjectgebonden en wordt slechts eenmaal per leven toegekend aan een ondernemer. De 
aftrek is dus verbonden aan de ondernemer en niet aan de onderneming. Een beoefenaar van 
een zelfstandig beroep wordt ook als ondernemer gerekend en mag ook eenmalig gebruik 
43 Artikel 3.79 Wet IB 2001 
44 Een ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001
maken van de stakingsaftrek.45 Een medegerechtigde kan echter geen gebruik maken van de 
stakingsaftrek en wordt ook niet als ondernemer aangemerkt.46 
De ondernemer die aanspraak wil maken op de stakingsaftrek kan dit slechts doen als de 
gehele onderneming wordt gestaakt. Als de ondernemer een zelfstandig gedeelte van de 
onderneming wil staken kan er geen beroep worden gedaan op de stakingsaftrek. 
Door het behalen van een hogere winst in het stakingsjaar vanwege het afrekenen over de 
reserves kan de ondernemer tevens de keuze maken om middeling toe te passen.47 
Hoogeveen is van mening dat de wetgever verzuimd heeft te bepalen dat de stakingsaftrek 
wel van toepassing is in het huidige geval waarin de commanditaire deelname een 
voortzetting vormt van de eerder door de commanditaire vennoot als ondernemer gedreven 
onderneming.48 Essers merkt op dat het overweging verdient om een commanditaire vennoot 
het recht te geven om gebruik te maken van de stakingsaftrek indien hij voorheen besturend 
vennoot was.49 Ik deel de mening van beiden dat er een uitzondering moet komen voor die 
situaties zoals die hierboven beschreven staan. 
In artikel 8 lid 1 letter d Wet IB 1964, was het wel toegestaan om bij een gedeeltelijke staking 
gebruik te maken van de stakingsaftrek. Voor het gedeelte waar de stakingsaftrek niet ten 
volle werd benut werd dit gedeelte belastingvrij afgeboekt van de FOR. Op dit moment geldt 
een eenmalige maximale stakingsaftrek van € 3.630.50 
15 
3.6.2 De fiscale oudedagsreserve 
Voor ondernemers met een winst uit onderneming bestaat de mogelijkheid om een gedeelte 
van de winst (ten laste van de winst) te reserveren voor de oude dag.51 
Het gedeelte dat van de winst mag worden afgetrokken is een wettelijk bepaald deel van 12% 
met een maximumbedrag van € 11.396. Op deze manier kan er in de eigen onderneming 
gespaard worden voor de oude dag. Het voordeel van het opbouwen van een FOR in eigen 
beheer is dat er direct een belastinguitstel wordt gecreëerd van maximaal 52%. Voordat er een 
45 Artikel 3.5 lid 2 Wet IB 2001 
46 Op grond van overgangsrecht kon de medegerechtigde wel tot en met 2005 in aanmerking komen 
voor een stakingsaftrek. M.J.Hoogeveen, “Schenken en vererven van ondernemingsvermogen”, FED-brochure, 
Kluwer, Deventer 2004 paragraaf 2.4.5. 
47 Op basis van artikel 3.154 Wet IB 2001 is het mogelijk om een eventuele piek of afname van je 
belastbaar inkomen te spreiden over de twee voorgaande of aankomende jaren. 
48 M.J.Hoogeveen, “Schenken en vererven van ondernemingsvermogen” FED-brochure, Kluwer, 
Deventer 2004, p 42 
49 P.H.J. Essers, “Themanummer Evaluatie Wet IB 2001”, WFR 2006/6662, p. 289 
50 Artikel 3.79 Wet IB 2001 
51 Artikel 3.67 Wet IB 2001
FOR mag worden opgebouwd moet er aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: de FOR 
mag op de balans niet hoger zijn dan het op de balans vermelde ondernemingsvermogen na 
toevoegingen. Daarnaast moet sprake zijn van een IB-ondernemer die aan het urencriterium 
voldoet en op 1 januari nog geen 65 jaar oud is.52 De faciliteit staat alleen open voor IB-ondernemers 
die winst uit onderneming genieten en niet voor AB-ondernemers die werken in 
16 
hun eigen B.V.. 53 
Er zijn risico’s verbonden aan het opbouwen van een FOR in de onderneming. Indien de 
ondernemer twee jaar niet voldoet aan het urencriterium zal de opgebouwde reserve vrijvallen 
in het resultaat over dat jaar. En moet er over het vrijgevallen deel worden afgerekend. 
Een ander nadeel kan zijn dat wanneer het slecht gaat met de onderneming de ondernemer de 
opgebouwde FOR gaat onttrekken aan de onderneming. Als vervolgens de onderneming 
wordt gestaakt staat er nog een belastingschuld open over de totaal opgebouwde FOR ook 
wanneer er een deel is onttrokken. In de praktijk blijkt er dan vaak geen mogelijkheid meer te 
zijn om een lijfrentepolis af te sluiten en/of aan de belastingplicht te voldoen.54 
Op de dag dat de ondernemer de leeftijd van 65 jaar behaalt valt automatische de FOR vrij en 
moet er worden afgerekend over de vrijval. Het is echter ook mogelijk om dit moment van 
afrekenen uit te stellen door de FOR te gebruiken voor het afsluiten van een lijfrentepolis bij 
een verzekeraar.55 
Voor ondernemers die door omstandigheden twee jaar niet kunnen voldoen aan het 
urencriterium, of de FOR moeten aanwenden om tegenvallende omzetten te compenseren, 
kan onwetendheid over de fiscale claim bij staken het einde van de onderneming betekenen. 
Dat ondernemers vaak niet weten wat de fiscale gevolgen zijn, wordt ook opgemerkt door 
Niessen en Pieterse. Na het ontrekken van de FOR op het moment van staking heeft de 
ondernemer niet meer de beschikbare middelen om een lijfrente te kopen of de 
Belastingdienst te betalen. Er zijn zelfs gevallen bekend van ondernemers die de staking 
jarenlang uitstellen om maar niet gedwongen te worden tot verkoop van hun 
(bedrijfs)woning.56 Dit laatste lijkt mij in geen enkel opzicht passen in het uitgangspunt van 
de wetgever dat een fiscale behandeling en heffing geen belemmering mag vormen. Mijns 
inziens is het wenselijk om een schrijnende situatie als deze afzonderlijk te beoordelen en 
52 Artikel 3.6 Wet IB 2001 
53 MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 119 
54 Kamerstukken II 2005/06, 29 949, nr. 56 (V-N 2006/46.7) 
55 Besluit Staatssecretaris van Financiën van 28 december 2004, nr. CPP2004/633M 
56 R.E.C.M. Niessen en L.J.A. Pieterse, “De Wet inkomstenbelasting 2001 Fiscale Geschriften. 
Inkomstenbelasting” Amersfoort: Sdu Fiscale en Financiële uitgevers 2007, 5e druk In Par.5.10.1
ondernemers juist te ondersteunen als zij door omstandigheden niet meer kunnen voldoen aan 
het urencriterium of de FOR moeten aanwenden om tegenvallende omzetten te compenseren. 
Het ondersteunen van ondernemers kan mijns inziens door middel van het invoeren van een 
vast tarief bij staking om progressienadeel te voorkomen. 
17 
3.6.3 Omzetting in een lijfrente 
Naast de stakingsaftrek is er de mogelijkheid om een extra bedrag te bedingen als 
stakingslijfrente. De stakingswinst na aftrek van de stakingsaftrek kan onbelast worden 
omgezet. Met deze stakingslijfrente zijn de onttrokken vermogensbestanddelen als premie 
aftrekbaar in box 1 en kan er een levenslang of tijdelijk periodiek pensioen inkomen worden 
gecreëerd. 57 Het voordeel dat hiermee wordt beoogd is dat de vrijval van de stakingswinst 
niet ineens wordt belast in het progressieve tarief van 52% inkomstenbelasting, maar juist in 
de vorm van een periodieke uitkering. De omzetting is ten hoogste het bedrag van de 
stakingswinst vóór aftrek van de stakingsaftrek58 en is gebonden aan maximumbedragen.59 
Hieronder is schematisch weergegeven wat de maximale toegestane bedragen van de 
omzetting mogen zijn.60 
Leeftijd/situatie Lijfrente-uitkering uitstellen Lijfrente-uitkering direct 
50 jaar en jonger 104.476,- 208.942,- 
tussen de 50 jaar en 60 jaar 208.942,- 208.942,- 
60 jaar en ouder 417.874,- 417.874,- 
Arbeidsongeschikt voor 45% of > - 417.874,- 
Overlijden - 417.874,- 
(Figuur 4) 
De mogelijkheid tot omzetting van stakingswinst in lijfrente is toegestaan voor een IB-ondernemer 
die in het kalenderjaar een onderneming of een gedeelte daarvan waaruit hij als 
ondernemer winst geniet, staakt.61 Een verschil met de stakingsaftrek en de omzetting in een 
lijfrente is dat bij een omzetting in een lijfrente het is toegestaan om een zelfstandig gedeelte 
57 Hoge Raad 8 juli 1998, BNB 1998/280 
58 Vraag en antwoordenbesluit, 30 november 2001, nr. CPP2001/3035M vraag B.3.7.g. Doorgevoerd in 
het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 december2004, nr. CPP2004/633M, onderdeel 
5.1.3. opgenomen in V-N 2005/6.11 
59 Artikel 3.129 lid 2 Wet IB 2001 
60 Bedragen zijn in euro’s. 
61 Artikel 3.129 Wet IB 2001
van de onderneming te staken dit in tegenstelling tot de stakingsaftrek waarbij de faciliteit 
slechts mag worden genomen als de gehele onderneming wordt gestaakt. 62 
Daarnaast is er in tegenstelling tot de stakingsaftrek ook een bepaling opgenomen waarin staat 
dat het is toegestaan een medegerechtigde (commanditaire) omzetting van stakingslijfrente te 
laten creëren na deelname aan een eerder ondernemerschap.63 
18 
3.6.3.1 Gestelde voorwaarden bij het storten van een lijfrente 
In de wet- en regelgeving is een aantal toegelaten aanbieders opgenomen waar de lijfrente 
bedongen kan worden en waar de premie in aftrek kan worden gebracht.64 Ik beperk mij in dit 
schrijven tot twee toegelaten aanbieders: 
- In de eerste plaats kan er een professionele verzekeraar worden benaderd zoals in de 
Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 beschreven staat en waarin als voorwaarde 
wordt gesteld aan de professionele verzekeraar dat de gestorte premies van de 
overdrager gerekend moeten worden tot het binnenlandse ondernemingsvermogen. 
Deze voorwaarde is gesteld om er voor te zorgen dat de Belastingdienst het overzicht 
op de belastingclaim van de uitkeringen behoudt.65 
Met de invoering van de Brede Herwaardering I per 1 januari 1992 zou een 
professionele verzekeraar de enige mogelijkheid bieden om een lijfrente te bedingen. 
Door een uitzondering is het ook mogelijk om bij de bedrijfsoverdracht een lijfrente 
bij de bedrijfsovernemer te bedingen. 
- In de tweede plaats is het mogelijk een lijfrente te bedingen bij de natuurlijke persoon 
of een rechtspersoon na bedrijfsoverdracht. De echtgenote wordt uitgesloten als 
natuurlijk persoon omdat een lijfrente in deze situatie zijn reële betekenis mist.66 Als 
de overdrager een lijfrente afsluit na prestatie van de bedrijfsoverdracht, blijft de 
overdrager afhankelijk van deze derde die zich met de lijfrente bevindt in de winst- en 
risicosfeer. Daarnaast blijft de overdrager verantwoordelijk voor de voortzetting maar 
deze heeft geen zeggenschap meer over de overgedragen onderneming. Omdat de 
lijfrente in de winst- en risicosfeer blijft leert de praktijk dat de bedongen lijfrente 
veelal in de familiesfeer wordt bedongen. Op deze manier blijft er een band bestaan 
met de overgedragen onderneming en de bedongen lijfrente. 
62 Hoge Raad 11 juni 1997, nr. 20 827, BNB 1997/303 en Hoge Raad 15 juli 1998, nr. 33 468 
63 Artikel 3.129 lid 4 Wet IB 2001 
64 Artikel 3.126 Wet IB 2001 
65 MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 198, nr. 3, blz. 76 
66 MvT, wet van 12 december 1991, Stb. 1991, 697, Kamerstukken II 21 198, nr. 3, blz. 77.
Het bedingen van een lijfrente is dus niet alleen weggelegd voor de familiesfeer maar ook 
voor derden. Deze neutrale benadering heeft als voordeel dat de ondernemer niet direct 
gebonden is aan de familiesfeer en dat de ondernemer een vrije keuze heeft. Dit neemt niet 
weg dat de ondernemer het risico vaak te groot acht om een lijfrente bij een willekeurige 
derde te bedingen en onder te brengen. 
19 
3.6.4 Uitstel stakingswinst eigen woning 
De faciliteit ‘uitstel stakingswinst eigen woning’ verleent uitstel voor een periode van 
maximaal tien jaar en is rentedragend.67 Voor het uitstel stelt de Belastingdienst een zekerheid 
met betrekking tot de belastingaanslag die met de staking is behaald. 
Een staking in deze situatie doet zich voor bij een bedrijfsoverdracht van een onderneming 
waarbij geen of weinig middelen voor de onderneming worden betaald en de 
ondernemingswoning (waarop een meerwaarde rust) niet wordt mee verkocht. 68 De 
achterliggende gedachte voor deze regeling is vooral gestoeld op de oudere ondernemer die in 
het verleden weinig inkomen had en bij verkoop van de onderneming over onvoldoende 
middelen beschikt om de belastingschuld te kunnen voldoen. Voor deze uitstelregeling 
kunnen ondernemers opteren die: 
- de gehele onderneming staken en voldoende zekerheid kunnen stellen voor de 
belastingaanslagen. 
- een verschil ontstaat tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer 
van de woning.69 
- de zogenoemde ondernemingswoning na overdracht laten aanmerken als een eigen 
woning.70 
Voordat deze uitstelregeling wordt toegekend moet de ondernemer aantonen dat hij zekerheid 
kan bieden voor de toekomst en dat er aan de belastingschuld kan worden voldaan. Bij deze 
zekerheden kan worden gedacht aan een bankgarantie of een verpanding van de woning waar 
de ondernemer in blijft wonen. De ondernemer zal door middel van een schriftelijk verzoek 
aan de Belastingdienst uitstel moeten vragen. Na goedkeuring van dit verzoek zal er ieder jaar 
door de Belastingdienst moeten worden beoordeeld of de zekerheidstelling overeenkomt met 
de actuele waarde van de aanslag. 71 In de situatie waarin een ondernemer voldoende 
67 Artikel 25 lid 16 IW 1990 
68 P. van der Waal, 'Hordeloop met fiscale rugwind', Belasting Magazine 2005/12, blz. 26-29 
69 Bedoeld zoals in Artikel 3.19 lid 1 Wet IB 2001 
70 Artikel 3.111 Wet IB 2001 
71 Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, blz. 348
zekerheid kan stellen is deze regel een verzachtende manier om niet bij de staking in 
liquiditeitsproblemen te geraken.72 
Naast de verzachtende werking van de regeling is de regelgeving erg cru voor de nabestaande 
als de ondernemer komt te overlijden.73 Er wordt bij wijze van uitzondering uitstel verleend 
maar er wordt daarentegen wel zekerheid geëist van de nabestaanden. Kan er door de 
nabestaanden niet aannemelijk worden gemaakt dat de verschuldigde belasting kan worden 
betaald binnen een periode van tien jaar dan stelt de Belastingdienst voor om de woning 
binnen één jaar te verkopen.74 Deze termijn lijkt mij zeer kort voor de nabestaanden. 
20 
3.6.4.1 Tussentijdse beëindiging 
De Belastingdienst zal het betalingsuitstel tussentijds beëindigen in de volgende vier 
gevallen.75 
1. In geval van een faillissement. 
2. In geval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is. 
3. In geval de belastingplichtige komt te overlijden. 
4. In geval de desbetreffende zaak wordt vervreemd. 
De belastingplichtige is verplicht om in een van deze vier situaties de Belastingdienst op de 
hoogte te stellen. 
In de leidraad Invordering 1990 zijn nog zes voorwaarden opgenomen die bij niet nakomen 
beëindiging van het uitstel tot gevolg hebben en de aanslag invorderbaar maken.76 
1. De voorwaarden die gesteld worden voor het verlenen van de uitstelregeling worden 
niet nageleefd. 
2. Tijdens de uitstelregeling blijkt dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt. 
3. De aanleiding tot uitstel van betaling is vervallen. 
4. De financiële omstandigheden van de belastingschuldige veranderen zodanig of zijn 
veranderd dat het naar het oordeel van de ontvanger onjuist is te continueren. 
5. De medewerking van de verkopende (verzoekende) partij aan de Belastingdienst naar 
het oordeel van de ontvangende (kopende) partij wordt onvoldoende geacht. 
72 Kamerstukken II 1999/00, 27 209, nr. 3, p. 8, V-N BP21/12.5, p. 3517-3518 
73 Hoofdstuk IV, art. 25, par. 4.4, Leidraad Invordering 1990 
74 Hoofdstuk IV, art. 25, par. 6.8, Leidraad Invordering 1990 
75 Artikel 25 lid 14 , vierde volzin 
76 Hoofdstuk IV, art. 25, par. 1.7, Leidraad Invordering 1990
21 
6. Een bijzondere situatie is ontstaan en de ontvanger is van mening dat de 
verhaalbaarheid van de belastingschuld, waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar 
komt. 
3.6.5 Renteloze uitstelregeling bij overdracht tegen schuldigerkenning 
De renteloze uitstelregeling tegen schuldigerkenning kan op schriftelijk verzoek worden 
ingediend bij de Belastingdienst als er een bedrijfsoverdracht plaatsvindt aan een natuurlijk 
persoon. 77 78 Tevens is het bij de overdacht van belang dat de overnemer de koopsom geheel 
of gedeeltelijk schuldig blijft aan de overdrager. Het doel van deze regeling is om in de 
gevallen waarbij geheel of gedeeltelijke bedrijfsoverdracht plaatsvindt de fiscale 
belemmeringen te verzachten. 
In tegenstelling tot de hiervoor genoemde faciliteit ‘uitstel stakingswinst eigen woning’ waar 
uitstel wordt verleend over de vermogensbestanddelen die naar privé zijn gegaan, zoals de 
ondernemingswoning, betreft het hier alleen een uitstel van betaling over de overgedragen 
vermogensbestanddelen. De vermogensbestanddelen die naar privé zijn overgegaan en de 
vrijgevallen reserves zoals de FOR die in de inkomstenbelasting worden belast, vallen niet 
onder deze uitstelregeling. Met deze regeling wordt puur een uitstel van betaling voor 
inkomstenbelasting voor de overdrager bewerkstelligd voor het gedeelte dat schuldig wordt 
gebleven van de stakingswinst.79 Op deze manier wordt voor de overdrager die bij staking de 
verschuldigde inkomstenbelasting moet betalen een financieringsmogelijkheid geboden. 80 
Voordat deze faciliteit mag worden toegepast moet er voldaan zijn aan een aantal 
voorwaarden: 
1. Er moet een bedrijfsoverdracht plaatsvinden aan een natuurlijk persoon. Een 
bedrijfsoverdracht aan een rechtspersoon is in deze faciliteit uitgesloten. 
2. Het overgedragen deel moet een zelfstandig deel van de onderneming zijn of de 
gehele onderneming zelf. 
3. De overnemer wordt geacht de onderneming voort te zetten. Minimumtermijnen voor 
deze voortzetting zijn niet in de wet opgenomen. In de literatuur zijn de meningen 
hierover verdeeld. Poot is van mening dat op het moment van overdracht aan de 
voorwaarden van uitstel moet zijn voldaan en dat een eventuele staking na twee jaar 
77 Artikel 25 lid 18 en 19 Wet IW 1990 
78 Artikel 5b, lid 1, Uitvoeringsregeling IW 1990 
79 Leidraad Invordering, hoofdstuk IV, artikel 25, par. 5f.1 
80 Wetsvoorstel 29 767, Belastingplan 2005, amendement van 15 november 2004
geen belemmering moet zijn. 81 Blecourt-Wouterse is echter van mening dat een 
overdracht niet gericht mag zijn op de liquidatie of verdere verkoop van de 
onderneming, en denkt aan een minimumtermijn voor voortzetting en een 
consequentie na het verbreken van de termijn. Na het staken en het verbreken van de 
termijn zal een boete worden opgelegd. Een andere mogelijkheid zal zijn dat de 
overnamesom ineens opeisbaar zal worden als de overnemer niet langer voortzet.82 Ik 
deel de mening van Blecourt-Wouterse dat een minimumtermijn gewenst is om 
duidelijkheid te scheppen in het grijze gebied als de intentie van de voortzetting 
gestoeld is op een doorverkoop aan een derde. 
De Belastingdienst verleent geen uitstel en beëindigt het uitstel sowieso als de 
onderneming na de overdracht wederom is gestaakt en de overnemer als gevolg 
daarvan voldoende liquide middelen heeft verkregen om de verschuldigde 
overdrachtsprijs te kunnen voldoen.83 
4. De overnemer dient de overdrachtsprijs in zijn geheel of gedeeltelijk schuldig te 
22 
blijven aan de overdrager. 
5. Er moet naar de Belastingdienst voldoende zekerheid worden gesteld. 
6. De Belastingdienst verleent alleen op schriftelijk verzoek uitstel van betaling.84 
Poot merkt op dat er voor de belastingschuld na overdracht in de wet geen maximumbedragen 
zijn opgenomen en dat de faciliteit niet beperkt is tot de familiekring.85 86 Zij acht het 
wenselijk dat er een meer uniforme uitstelregeling komt voor de familiesfeer en voor derden. 
Ik deel de mening dat hier nadere wet- en regelgeving gewenst is. In de praktijk zal namelijk 
net als bij het bedingen van een lijfrente niet snel bij derden worden aangeklopt maar eerder 
in de familiesfeer. 
Als aan alle voorwaarden is voldaan wordt er uitstel verleend voor een periode die de 
overnemer en de overdrager zijn overeengekomen. Per jaar zal er een evenredig deel 
vervallen. De aflossingsperiode bedraagt maximaal tien kalenderjaren. 
81 P.J. Poot, “de nieuwe uitstelregeling in de winstsfeer en haar tegenhanger in de 
aanmerkelijkbelangsfeer” WFR 2005/112, paragraaf 3.2 
82 M.A. de Blecourt-Wouterse, “Bedrijfsopvolging Fiscale en juridische aspecten” Licent BV, Rijswijk 
2005, blz. 17. 
83 Leidraad Invordering, hoofdstuk IV, art. 25, par. 5f.2 
84 Artikel 5b, eerste lid, Uitv. Reg. IW 1990 
85 Artikel 25 lid 18 en 19 Wet IW 1990, artikel 5b Uitv. reg. Invorderingswet 1990 
86 P.J. Poot, “Uitstel van betaling bij bedrijfsopvolging”, WFR 2005/6635, blz. 1112-1120
In de wetgeving is een aantal beëindigingsgronden opgenomen die de uitstelregeling direct 
beëindigen voor het nog openstaande bedrag van de aflossing.87 De Belastingdienst beëindigt 
het uitstel direct in de volgende gevallen: 
1. In geval van faillissement van de overdrager (de belastingschuldige); 
2. In geval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op de belastingschuldige 
23 
van toepassing is; 
3. In geval de belastingschuldige overlijdt; 
4. In geval er versneld wordt betaald door de overnemer over de overdrachtprijs; 
5. In geval er geen jaarlijkse aflossing is overeengekomen. 
Naast de in de wet gegeven beëindigingsgronden is er in de Leidraad Invordering nog een 
mogelijkheid voor de Belastingdienst om het uitstel te beëindigen. Indien de overnemer de 
onderneming staakt en hierdoor voldoende liquide middelen heeft verkregen de aflossing van 
de overdrachtsprijs in één keer kan worden voldaan, zal de Belastingdienst het uitstel 
beëindigen.88 
3.6.6 Geruisloze overgang naar medeondernemers / werknemers 
Voorheen was deze faciliteit alleen bestemd voor een geruisloze overgang in de 
familiesfeer. 89 Hieropvolgend is er vooral vanuit de advieswereld op aangedrongen de 
familiesfeer uit te breiden naar de derde graad zijlijn.90 
Met de invoering van de Wet ondernemerspakket 2001 is er ruimte gemaakt en mag er vanaf 
1 januari 2001 geruisloos worden overgedragen aan werknemers en medeondernemers. 
Daarnaast is gebleken dat het uitsluitend toelaten van het geruisloos overdragen binnen de 
familiesfeer in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Aldus oordeelde de Hoge Raad.91 Net als 
de hiervoor besproken faciliteiten met betrekking tot de uitstel stakingswinst eigen woning en 
de renteloze uitstelregeling bij overdracht tegen schuldigerkenning heeft de geruisloze 
overgang ook als doelstelling het uitstellen van belastingheffing. Bij een geruisloze overgang 
moeten de fiscale boekwaarden worden overgenomen voor de waarde waarvoor ze op de 
balans staan. Met de bedrijfsovergang worden de fiscale boekwaarden overgenomen voor de 
waarde waarop ze op de balans staan. De FOR die eerder al is besproken mag niet worden 
87 Artikel 25 lid 19 Wet IW 1990 
88 Artikel 25 paragraaf 5 f lid 2 van de Leidraad Invordering 
89 Artikel 17 Wet IB 1964 
90 J.J.M. Jansen, “ De nieuwe doorschuiffaciliteit in de inkomstenbelasting”, WFR 2000/1171, 
paragraaf 4.4 
91 Hoge Raad 26 maart 1997 nr. 30454, BNB 1997/186
overgedragen aan de overnemer. Hierop is een uitzondering van kracht in geval de 
onderneming wordt overgedragen aan de partner: dan mag de FOR wel worden overgedragen. 
92 
Voordat deze faciliteit mag worden getoetst moet er voldaan zijn aan een aantal voorwaarden: 
1. Het overgedragen deel moet een (zelfstandig) deel van de onderneming zijn of de 
gehele onderneming zelf. Een zelfstandig deel van de onderneming kan bijvoorbeeld 
zijn een deel van de onderneming dat naar zijn aard een zelfstandig bedrijf kan 
vormen, of een deel van de onderneming dat reeds een zekere zelfstandigheid bezit.93 
Wat van belang was bij het niet overgedragen deel van de onderneming is dat het deel 
op zichzelf nog een onderneming vormde. Om de flexibiliteit te verhogen is de 
voorwaarde dat het niet overgedragen deel een onderneming moet zijn komen te 
vervallen.94 Dit voorstel is aangenomen en op 1 januari 2005 ingevoerd. Over de 
vermogensbestanddelen die uiteindelijk niet zijn overgedragen moet worden 
afgerekend.95 
2. Een belangrijke voorwaarde die veel terugkomt in de fiscale 
bedrijfsopvolgingsfaciliteiten is het voortzetten van de onderneming door de 
overnemer. Deze voorwaarde is essentieel voor de geruisloze doorschuiving want 
zonder voortzetting van de onderneming is er geen reden tot een fiscale faciliteit. 
3. Om aanspraak te kunnen maken op een geruisloze overdracht moet er overgedragen 
worden aan een werknemer die 36 maanden werkzaam is geweest in de onderneming 
of aan een medeondernemer die 36 maanden deel uitmaakte van een 
samenwerkingsverband in die onderneming. Onder samenwerkingsverbanden kan 
worden verstaan VOF en maatschap. 
4. Sinds 1 januari 2002 is het ook voor werknemers die 36 maanden in de onderneming 
werkzaam zijn geweest mogelijk om in aanmerking te komen voor de geruisloze 
overgang. 96 Voor het begrip werknemer wordt aangesloten bij de Wet op de 
Loonbelasting 1964. Omdat de Staatssecretaris hier heeft gekozen voor een formele 
invulling van het begrip dienstbetrekking in plaats van een materiële invulling is het 
ook mogelijk om een fictieve dienstbetrekking te kwalificeren voor de toepassing van 
de geruisloze overgang. Een meewerkende partner komt niet in aanmerking voor de 
92 Artikel 3.63 lid 7 Wet IB 2001 jo artikel 13a Uitv. reg. IB 2001 
93 MvT, wet van 29 juni 1983, Stb. 1983, 304, blz. 5 
94 MvT, Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 3, blz. 33 
95 MvT, Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 14, blz. 41 
96 Giskes c.s., Belastingplan 2002-II Economische infrastructuur, Kamerstukken II, 2001/2002, 28 034, 
nr. 15.2-II Economische infrastructuur. 
24
geruisloze overgang. Het maakt niet uit of de werknemer aan het urencriterium 
voldoet, een paar uur werk in de week is al voldoende. De Staatssecretaris heeft 
bewust gekozen voor een soepel urenbeleid omdat het beleid ook niet wordt gesteld 
bij de overdracht aan medeondernemers.97 
5. Voor de toepassing van de fiscale faciliteit wordt geëist dat er een verzoek wordt 
25 
ingediend bij de aangifte van de belastingplichtige. 
De 36 maanden eis wordt in de praktijk ervaren als een te lange periode. Daarom is in het 
verleden getracht deze periode te verkorten of af te schaffen. Hiermee zou een overdracht 
enorm worden geflexibiliseerd. Door het niet aannemen van het amendement- Van 
Vroonhoven- Kok in juli 2004 is een verkorting nooit gerealiseerd. Het uiteindelijk niet 
voldoen aan de 36 maanden termijn houdt in dat er geen mogelijkheid is tot geruisloze 
voortzetting. Er zijn echter wel uitzonderingen waarbij een kortere periode van voortzetten is 
toegestaan: bij ziekte of gebreken van tenminste één jaar bij, overlijden, faillissement, 
aanvraag surseance van betaling, onder curatele stelling of bij het aangaan van een 
samenwerkingsverband met degene die de onderneming gaat voortzetten. 98 Mobach e.a. 
merken op dat deze uitzonderingen niet sluitend zijn in een aantal gevallen. Bijvoorbeeld in 
de situatie waarin de ondernemer arbeidsongeschikt wordt en één van zijn kinderen stopt met 
de studie of zijn baan opzegt om de onderneming over te nemen. Bij deze overdracht aan het 
kind moet er worden afgerekend.99 Mobach vind deze situatie onredelijk met name omdat de 
overdracht in de familiesfeer op deze manier onredelijk wordt beperkt. Daarnaast was een 
geruisloze overgang naar familie in de Wet IB 1964 gefaciliteerd. Ik ben het eens met 
Mobach dat de overdracht in de familiesfeer op een onredelijke wijze wordt beperkt, maar ik 
ben kritisch ten aanzien van de volledige openstelling van de geruisloze overgang naar familie. 
Ik ben van mening dat het voortrekken en bovenstellen van familie ten opzichte van een 
medeondernemer en werkgever wederom in strijd zal zijn met het gelijkheidsbeginsel zoals 
eerder is beslist door de Hoge Raad.100 Het lijkt mij in de eerste plaats wenselijk om de 
schrijnende gevallen zoals Mobach aangeeft op te nemen in de lijst van uitzonderingen. 
97 Kamerstukken II 2001/ 2, 28 188, nr. 1, blz. 4 
98 Artikel 13a lid 2 sub a t/m f Uitv. reg. Wet IB 2001 
99 H. Mobach e.a., Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting, onderdeel 3.2.32.C, Gouda Quint, 
Deventer 
100 Hoge Raad 26 maart 1997 nr. 30454, BNB 1997/186
26 
3.7 Bedrijfsopvolging van een IB-ondernemer na overlijden 
3.7.1 Inleiding 
Na het uiteenzetten van de fiscale faciliteiten voor de IB-ondernemer, zal ik hier ingaan op de 
faciliteiten in de Wet IB 2001 die van toepassing zijn als de ondernemer komt te overlijden. 
Net voor het moment dat de IB-ondernemer overlijdt wordt aangenomen dat de onderneming 
is overgedragen aan de rechtsopvolgers. De fictieve overdracht vindt plaats aan de echtgenoot 
en/of erfgenamen krachtens huwelijksvermogensrecht of erfrecht. De IB-ondernemer moet in 
beginsel afrekenen over de stille reserves, fiscale reserves en eventueel over de aanwezige 
goodwill. Om aan deze financiële afrekening tegemoet te komen zijn er fiscale faciliteiten die 
de fiscale claim uitstellen of verzachten. De fiscale faciliteiten die bij overlijden van 
toepassing kunnen zijn, zijn de 60%-waardering van de ondernemingswoning, de 
stakingsaftrek, aftrek van lijfrentepremies en een tien jaar renteloze uitstel van betaling. 
3.7.2 Successiewet 1956 
Om niet volledig voorbij te gaan aan de successierechtelijke faciliteiten zal ik mij hier 
beperken tot een globale uiteenzetting van de vrijstelling in de Successiewet 1956 (hierna SW 
1956) die op verzoek door de verkrijger door schenking of vererving een onderneming 
(winstsfeer en aanmerkelijkbelangsfeer) verkrijgt. Als een onderneming wordt verkregen zal 
de waarde van de verkregen onderneming in beginsel gesteld worden op de waarde in het 
economische verkeer. 101 Na verzoek van de verkrijger kan er een vrijstelling worden 
verkregen van 75% van het ondernemingsvermogen. Voor de waarde van de vrijstelling zal 
een voorwaardelijke vrijstelling gegeven worden in de vorm van een vijf jaar renteloze 
conserverende aanslag.102 De voorwaarde die wordt gesteld is dat er minimaal vijf jaar moet 
worden voortgezet. Na vijf jaar zal de conserverende aanslag worden verminderd naar nihil. 
Voor de overige 25% ondernemingsvermogen kan eveneens na verzoek een conserverende 
aanslag worden aangevraagd.103 Een verschil met de hierboven genoemde voorwaardelijke 
vrijstelling is dat deze conserverende aanslag na tien jaar moet worden afgelost inclusief 
invorderingsrente. Indien de verkrijger geheel of gedeeltelijk de onderneming staakt wordt de 
faciliteit naar rato ingetrokken en moet er alsnog worden afgerekend. 
101 Artikel 21 lid 4 SW 1956 
102 Artikel 35c lid 2 SW 1956 jo artikel 25 lid 11 IW 1990 jo artikel 6 Uitv. reg. IW 1990 
103 Artikel 35c lid 3 SW 1956 jo artikel 25 lid 12 IW 1990
Opmerkelijk is te noemen de 25% conserverende aanslag in de SW 1956 met een tien jaar 
uitgestelde betalingstermijn die niet renteloos is in tegenstelling tot de vijf jaar voortzetting in 
de Wet IB 2001 die wel renteloos is. 
27 
3.7.3 Stakingsaftrek 
De stakingsaftrek is ook van toepassing na het overlijden van de IB- ondernemer. 
3.7.4 Omzetting in een lijfrente (stamrecht) 
Eerder heb ik besproken wat de voorwaarden zijn om in aanmerking te komen voor het 
omzetten van de stakingswinst en FOR in een lijfrente. Voor de ondernemer die de objectieve 
onderneming heeft moeten staken door overlijden gelden dezelfde voorwaarden als bij 
leven.104 Het doel van de omzetting blijft ook ongewijzigd. De premie die wordt betaald zorgt 
voor een onbelaste stakingswinst en de periodieke uitkeringen worden belast in box 1. 
In het geval de ondernemer de onderneming staakt en komt te overlijden voordat er met de 
stakingswinst en FOR of een lijfrente is afgesloten heeft de Staatssecretaris een goedkeuring 
gegeven dat de nabestaanden alsnog een lijfrente mogen bedingen. De premie wordt dan 
afgetrokken van de laatste belastingaangifte van de overleden ondernemer. 105 Waar de 
erfgenamen rekening mee moeten houden als ze een lijfrente gaan afsluiten is dat er geen 
maximum omzetting gebruikt mag worden zoals bij overlijden wel het geval is. De 
Staatssecretaris geeft de erfgenamen de mogelijkheid om datgene te bereiken wat de 
ondernemer bij leven had kunnen bereiken. 106 Hierbij geldt een maximum alsof de 
ondernemer nog in leven was zoals op het moment van staking. De termijn waarbinnen de 
erfgenamen een lijfrente moeten bedingen is zes maanden.107 
3.7.5 Waardering 60% van de eigen woning 
Indien de IB-ondernemer overlijdt, gaat de ondernemingswoning die tevens als hoofdverblijf 
dient over op de nabestaanden die tot het huishouden behoren. De nabestaanden moeten dan 
in beginsel progressief afrekenen over de waarde in het economische verkeer van de eigen 
woning die tot het ondernemersvermogen behoorde. Om ervoor te zorgen dat de nabestaanden 
104 Artikel 3.129 lid 2 letter a sub 3 Wet IB 2001 
105 Artikel 3.31 lid 5 Wet IB 2001 
106 Besluit Staatssecretaris van Financiën, 28 december 2004, nr. CPP2004/633M, Hoofdstuk 4.2.2, 
BNB 2005/100 en V-N 2005/6.11 
107 Artikel 3.131 lid 1 Wet IB 2001
zoals de achtergebleven echtgenoot of partner niet in financiële problemen komen wordt de 
waarde van de woning gesteld op 60% van de woningwaarde die is vastgesteld voor de Wet 
Waardering Onroerende Zaken. 108 Op deze manier wordt er tegemoet gekomen aan de 
financiële problemen die wellicht kunnen leiden tot een gedwongen verhuizing. 
Indien de nabestaanden zoals de echtgenoot of partner de onderneming voortzetten moet de 
woning voor 60% op de balans worden opgenomen.109 Deze situatie is geen geruisloze 
doorschuiving maar een voortzetting na afrekening. Om aansluiting te houden met het 
eindvermogen van de erflater en de beginbalans voor de voortzetter van de onderneming 
wordt er voor de waarde van de ondernemerswoning aangesloten bij het beginvermogen.110 
28 
3.7.6 Tien jaar renteloze uitstel van betaling 
Voor het overdragen van de onderneming is er ook een faciliteit ontworpen voor de 
tegemoetkoming van de gerealiseerde winst na overlijden. Over de winst die wordt behaald 
door het overlijden wordt een conserverende aanslag opgelegd. 111 Deze conserverende 
aanslag kan direct worden afgerekend maar kan ook na verzoek renteloos worden uitgesteld 
voor een termijn van tien jaar.112 De faciliteit is in de plaats gekomen van de bijzondere 
tarieven die golden voor de Wet IB 1964. De wetgever heeft bewust gekozen voor een 
renteloos uitstel van betaling.113 Op deze manier probeert de wetgever voor de samenloop van 
belastingen een verzachting te creëren. De wetgever geeft als voorbeeld het uitgegaan van een 
tien jaar renteloos uitstel met een rentevoet van 4%. Hierdoor wordt de contante waarde van 
een belastingschuld van 52% in box 1 teruggebracht naar 35%. Blokland merkt op dat als de 
beoogde 35% van de wetgever juist zou zijn dit nog steeds bijna het dubbele is van de 20% 
van art. 15 Wet IB 1964. 114 
3.7.7 Doorschuifregeling 
De doorschuifregeling is een fiscale faciliteit die de mogelijkheid biedt om de onderneming 
belastingvrij door te schuiven. 115 Met belastingvrij wordt bedoeld dat de fiscale claim vooruit 
108 Artikel 3.58 lid 2 Wet IB 2001 
109 Artikel 3.58 lid 3 Wet IB 2001 
110 Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 11 
111 Artikel 5a Uitv. reg. IW 1990 
112 Artikel 25 lid 17 IW 1990 
113 Brief Ministerie van Financiën 5 juni 2001, nr. WDB 2001/370, kabinetsstandpunt herziening 
Successiewet 1956, paragraaf 2.3.3.5, V-N 2001/33.3, p. 3556 
114 T. Blokland, ‘herziening Successiewetgeving’ FED 2001/410 
115 Artikel 3.62 Wet IB 2001
mag worden doorgeschoven. Het doel hiervan is om de voortzettende partij te behoeden voor 
eventuele liquiditeitsproblemen die zij krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht hebben 
verkregen als zij de onderneming voortzetten. Er is geen wettelijke voortzettingstermijn 
opgenomen waaraan de voortzetter moet voldoen. 
Onder de voortzettende partij valt ook de commanditaire vennoot die door vererving gebruik 
mag maken van deze doorschuifregeling.116 Als er vermogensbestanddelen volgens erfrecht of 
huwelijksvermogensrecht worden overgedragen aan personen die niet gaan voortzetten moet 
er worden afgerekend. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat de stakingsfaciliteiten in het 
geval de onderneming niet wordt voortgezet, geen toepassing zullen vinden.117 
In beginsel moet er worden afgerekend door de overleden belastingplichtige. Deze afrekening 
wordt op grond van een vervreemdingsfictie ingeroepen ter voorkoming van mogelijk 
claimverlies voor de Belastingdienst.118 Deze claim wordt geacht te zijn opgelegd net voordat 
de ondernemer overlijdt. 
De rechtverkrijgers die in aanmerking komen om de onderneming over te nemen krijgen na 
het overlijden van de ondernemer de keuze of ze de onderneming voortzetten danwel of ze 
gebruik willen maken van de doorschuifregeling. Uiteindelijk moeten de rechtsverkrijgers 
binnen een redelijke termijn beslissen of de onderneming wordt overgenomen en 
voortgezet. 119 Deze redelijke termijn is aangenomen omdat het overnemen van een 
onderneming niet een keuze is die men dagelijks maakt. De reden om goed na te denken 
voordat er wordt voortgezet door middel van de doorschuifregeling is omdat er ook nadelen 
zijn verbonden aan voortzetting. De Kamer geeft als nadeel ‘Alle factoren welke voor het 
bepalen van de winst van de voorganger van belang waren, gaan ongewijzigd over op de 
voortzetters.’120 Dit houdt in dat alle fiscale reserves en zelfs de fiscale claims overgaan. Een 
uitgesloten fiscale reserve die niet mag worden overgedragen is de FOR. Deze reserve mag 
alleen worden overgedragen aan de partner.121 Deze uitzondering is in het leven geroepen 
omdat de FOR deel uitmaakt van de winstbepaling en hierdoor anders oneindig kan worden 
doorgeschoven.122 
116 G.T.K. Meussen, ‘De commanditaire vennoot in de Wet inkomstenbelasting 2001, WFR 2000/6378, 
p. 389 
117 Vaste Commissie van de Tweede Kamer, NTFR 2001/919, besluit 10 augustus 2004, nr. CPP 
2004/1012M, NTFR 2004/1216 
118 Artikel 3.58 Wet IB 2001 
119 L.W. Sillevis en F.H. Lugt, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting 2001), onderdeel 3.2.32.A.b, 
Deventer, Gouda Quint 
120 MvT, Wet IB 1964, Kamerstukken II 1958/59, 5380, nr. 3, blz. 38 
121 Artikel 3.62 lid 3 Wet IB 2001 
122 MvT Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 118 
29
Een nadeel is dat voor de bedrijfsmiddelen die worden overgenomen er geen nieuwe 
termijnen of voorwaarden mogen worden afgesproken met betrekking tot de 
investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving.123 124 125 Een ander nadeel kan zijn dat bij 
het voortzetten de boekwaarden moeten worden overgenomen waardoor er nauwelijks 
ondernemingsvermogen is. Hierdoor wordt het opbouwen van een FOR bemoeilijkt. 
Zoals hiervoor al is besproken moet er worden afgerekend indien er geen gebruik wordt 
gemaakt van de doorschuifregeling.126 Gezien de systematiek van de wet wordt er dan niet 
meer toegekomen aan artikel 3.63 Wet IB 2001 en wordt er voorbijgegaan aan artikel 3.58 lid 
1 wet IB 2001.127 Om toch toe te kunnen komen aan artikel 3.63 Wet IB 2001 heeft de 
Staatssecretaris uitdrukkelijk moeten goedkeuren dat een beroep mag worden gedaan op 
artikel 13a lid 1 Uitv. Reg. IB 2001.128 
Doornebal merkt op dat de goedkeuring van de Staatssecretaris om door te schuiven aan 
medeondernemers en werknemers op grond artikel 13a Uitv. reg. Wet IB 2001 alleen van 
toepassing is als de driejaarstermijn nog niet is volgemaakt. Het is niet duidelijk hoe één en 
ander uitwerkt als de driejaarstermijn al is volgemaakt.129 
30 
3.8 Conclusie 
In dit hoofdstuk heb ik de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten behandeld die voor de IB-ondernemer 
van toepassing zijn bij leven en na overlijden. De volgende faciliteiten zijn aan 
bod gekomen: 
123 Artikel 3.40 Wet IB 2001 
124 Artikel 3.31 Wet IB 2001 
125 Hoge Raad 11 april 2001, BNB 2001/245 
126 Artikel 3.62 Wet IB 2001 
127 J. Doornebal ‘Inbreng-, toetredings- en uittredingsproblematiek bij personenvennootschappen vanaf 
2001’ WFR 2002/6463. blz. 18-20 
128 Onderdeel B.4 van het vraag en antwoordenbesluit over art. 3.63 Wet IB 2001 van 24 mei 2004, nr. 
CPP2004/1225M, NTFR 2004/842 
129 J. Doornebal ‘Inbreng-, toetredings- en uittredingsproblematiek bij personenvennootschappen vanaf 
2001’ WFR 2002/6463.blz. 19-20
31 
Overdragen bij leven Overdragen bij overlijden 
Stakingsaftrek Stakingsaftrek 
FOR 
Omzetting in een lijfrente Omzetting in een lijfrente 
Uitstel stakingswinst EW Waardering 60% EW 
Renteloze uitstelregeling 
Renteloos uitstel 
tegen schuldigerkenning 
van betaling 
Doorschuifregeling mede-ondernemers, 
werknemers 
Doorschuifregeling 
(Figuur 5) 
Als de ondernemer besluit om de onderneming geruisloos over te dragen kan dit sinds 1 
januari 2001 aan medeondernemers en werknemers. Dit geldt ook voor de situatie na 
overlijden van de ondernemer. In beide gevallen is er geen wettelijke voortzettingseis 
aanwezig. Wel is er onderscheid gemaakt aan wie mag worden overgedragen. Bij leven is dit 
strikt aan de medeondernemer of werknemer die 36 maanden werkzaam is geweest in de 
onderneming. In tegenstelling tot overlijden van de ondernemer waarna mag worden 
doorgeschoven aan alle rechtsopvolgers. 
Als de ondernemer besluit de onderneming te staken waarin de eigen woning tot het 
ondernemingsvermogen behoorde dan is het uitstel rentedragend en zal er ieder jaar 1/10 deel 
moeten worden afgelost. In tegenstelling tot de ondernemer die is overleden wordt er een 
conserverende aanslag opgelegd die renteloos kan worden uitgesteld voor 10 jaar. 
Een bedrijfsoverdracht bij leven of na overlijden in de Wet IB 2001 heeft duidelijke 
verschillen in de voorwaarden. Mijns inziens zijn deze verschillen te rechtvaardigen met de 
redenering dat er na overlijden van de ondernemer verschillende tarieven kunnen samenvallen 
waaronder de Wet IB 2001 en SW 1956. Om uiteindelijk tegemoet te komen aan de financiële 
problemen die deze samenvallende tarieven kunnen veroorzaken is net als toen in de wet IB 
1964 een verzachtende omstandigheid gecreëerd voor de nabestaanden. De fiscale wetgever 
geeft een rechtvaardiging voor de verschillen in de tarieven maar creëert mijns inziens geen 
neutraal beleid voor de ondernemer. Een ondernemer kan zich bij een bedrijfsoverdracht laten 
leiden door het fiscaal hogere voordeel. 
De vraag of er in de Wet IB 2001 bij leven of overlijden gebruik moet worden gemaakt van 
de doorschuifregeling of de renteloze uitstelregeling is niet eenduidig te beantwoorden. Dit 
hangt voornamelijk af van de specifieke en feitelijke situatie.
Hoofdstuk 4. Fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Wet Inkomstenbelasting 2001 
32 
voor de AB-ondernemer. 
4.1 Inleiding 
In het voorgaande hoofdstuk heb ik de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten uiteengezet die 
een IB-ondernemer tot zijn beschikking heeft als hij besluit de onderneming te staken. Voor 
de IB-ondernemer heb ik het overdragen uitgesplitst in de situatie bij leven en na overlijden. 
In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van de AB-ondernemer 
uitgesplitst in een staking bij leven en na overlijden. 
Het inkomen van een AB-ondernemer bestaat uit reguliere voordelen uit aandelen of 
winstbewijzen. Andere inkomsten zijn vervreemdingsvoordelen die worden behaald met de 
verkoop, ruil of schenking van aandelen uit een aanmerkelijkbelangpakket. Bij een overdracht 
van aanmerkelijkbelangaandelen is sprake van winst uit aanmerkelijk belang waarover 
inkomstenbelasting verschuldigd is. 130 In deze situaties is het natuurlijk denkbaar dat het 
afrekenen van deze winsten kan leiden tot liquiditeitsproblemen bij de AB-ondernemer. In 
feite zijn de liquiditeitsproblemen veelal een uitvloeisel van de financieringsproblemen van de 
overnemer. Zoals bij de IB-ondernemer zijn er ook bij de AB-ondernemer met het oog op 
voorkoming van financieringsproblemen faciliteiten die hierin uitkomst kunnen bieden.131 
4.2 Vervreemding van aandelen 
Na het vervreemden van aandelen moet er op grond van artikel 4.12 Wet IB 2001 afgerekend 
worden over het vervreemdingsvoordeel. Het vervreemdingsvoordeel wordt gesteld op de 
overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang.132 Mocht er 
worden vervreemd tegen een niet zakelijke overdrachtsprijs dan wordt deze gesteld op de 
waarde in het economische verkeer. 133 Over het vervreemdingsvoordeel is uiteindelijk 
inkomstenbelasting verschuldigd in box twee.134 Een andere vraag is of het vervreemden van 
aandelen altijd een belaste handeling voor de inkomstenbelasting is, Rijkers formuleert het 
begrip vervreemding als: ‘een aanmerkelijkbelanghouder toerekenbare rechtshandeling 
waardoor het economische belang bij de rechten van tot zijn aanmerkelijk belang behorende 
vermogensbestanddelen uit zijn vermogen verdwijnen, tenzij daarvoor rechten in de plaats 
130 Artikel 4.12 letter a Wet IB 2001 
131 Kamerstukken II 2001/2002, 28015, nr. 3, blz. 47 onderdeel C2 
132 Artikel 4.19 Wet IB 2001 
133 Artikel 4.22 Wet IB 2001 
134 Het tarief voor het jaar 2008 is gewijzigd van 25% naar 15%
treden die fiscaal en economisch dezelfde plaats innemen in diens vermogen’.135 Dit houdt in 
dat er geen vervreemding plaatsvindt als de vervreemde vermogensbestanddelen worden 
vervangen door vermogensbestanddelen die qua fiscale en economische rechten gelijk zijn. 
33 
4.3 Bedrijfsopvolging bij een AB-ondernemer bij leven 
4.3.1 Renteloze uitstelfaciliteit 
Als er sprake is van vervreemding van een aanmerkelijk belang door de 
aanmerkelijkbelanghouder is het mogelijk om een beroep te doen op de renteloze 
uitstelfaciliteit. Deze vervreemding kan zich voordoen binnen familieverband of aan een B.V. 
van een zodanig verwant. Het is van belang dat hierbij de koopsom schuldig moet zijn 
gebleven of de aandelen moeten zijn geschonken binnen familieverband of aan een lichaam 
dat wordt gehouden door iemand uit de familie. 
Als er uiteindelijk voldoende zekerheid is gesteld wordt er voor een periode van tien jaar 
renteloos uitstel verleend. De zekerheid kan worden gesteld door middel van een bankgarantie. 
Na het verleende uitstel zal er ieder jaar een tiende deel moeten worden afgelost op de 
gewone aanslag. De wetgever probeert op deze manier de fiscale drempel te verzachten voor 
de vervreemding van aandelen.136 
Voordat deze faciliteit mag worden genomen moet er voldaan zijn aan een aantal strikte 
voorwaarden: 
1. De aandelen worden als vervreemd aangemerkt als deze worden verkocht of 
geschonken aan: 
- kind, pleegkind of kleinkind, of hun partner; 
- partner; 
- N.V. of B.V. die wordt gehouden door hierboven genoemde personen. 
2. De koopsom van de aandelen wordt geschonken of moet worden schuldig gebleven. 
Dit betreft de situatie waarin de AB-ondernemer geen middelen ontvangt om de 
verschuldigde belasting te betalen. De Belastingdienst neemt na schuldig erkennen of 
schenking het standpunt in dat er op het moment van overdracht geen middelen uit de 
B.V. kunnen worden ontrokken. 
135 A.C. Rijkers en J.E.A.M. van Dijck, “De aanmerkelijkbelangregeling in de Wet IB 1964 en de Wet 
IB 2001” Deventer, FED 200, blz 172 zevende druk 
136 Kamerstukken II 1995/1996, 24761, nr 3 blz. 96
3. Er moet minstens 5% van het geplaatste aandelenkapitaal worden ontvangen door de 
34 
verkrijger. Minder dan 5% komt niet in aanmerking voor de uitstelregeling. 
4. Zoals hierboven reeds besproken is moet er voldoende zekerheid worden geboden 
door de AB-ondernemer. Zekerheid in de vorm van een bankgarantie, hypotheekrecht 
etc. 
5. De aanvraag van een uitstel van betaling zal via een verzoek bij de Belastingdienst 
moeten worden aangevraagd. 
6. Uitstel wordt verleend als het bedrag van belasting inclusief heffingsrente uitkomt 
boven de € 2269.137 
7. De aandelen die schuldig worden gebleven of zijn geschonken mogen niet in 
belangrijke mate uit beleggingen bestaan.138 
Deze uitstelregeling komt gedeeltelijk overeen met de uitstelregeling van de IB-ondernemer. 
Dit is enigszins ook logisch, het zijn tenslotte beiden ondernemers met hetzelfde doel, te 
weten het overdragen van de onderneming. 
4.3.1.1 Beëindiging uitstel van betaling 
In de wetgeving is een aantal beëindigingsgronden opgenomen die de uitstelregeling in de 
aanmerkelijkbelangsfeer direct beëindigen voor het nog openstaande bedrag van de 
aflossing. 139 Artikel 2 lid 7 van de uitvoeringsregeling Wet IW 1990 bevat 
informatieverplichtingen voor de overdrager ten aanzien van de Belastingdienst. In artikel 25, 
paragraaf 1 lid 7, onderdeel a t/m f in de Leidraad Invordering zijn een aantal 
beëindigingsgronden genoemd. De Belastingdienst beëindigt het uitstel direct in de volgende 
gevallen: 
1. Als de voorwaarden die gesteld worden voor het verlenen van de uitstelregeling niet 
worden nageleefd. 
2. Als tijdens de uitstelregeling blijkt dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt. 
3. Als de aanleiding tot uitstel van betaling is vervallen. 
4. Als de financiële omstandigheden van de belastingschuldige zodanig veranderen of 
zijn veranderd dat het naar het oordeel van de ontvanger onjuist is te continueren. 
5. Als de medewerking van de verkopende (verzoekende) partij aan de Belastingdienst 
naar het oordeel van de ontvangende (kopende) partij onvoldoende wordt geacht. 
137 Artikel 3 lid 2 Uitv. Reg. IW 1990 
138 Leidraad Invordering Hfdst. IV artikel 25, par. 5.c.2 afdeling 2 
139 Artikel 25 lid 8 Wet IW 1990
6. Als een situatie is ontstaan en de ontvanger van mening is dat de verhaalbaarheid van 
35 
de belastingschuld, waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar komt. 
Naast de hierboven genoemde beëindigingsgronden is er in de volgende gevallen sprake van 
een vermindering.140 
7. Gehele of gedeeltelijke aflossingen op aandelen of winstbewijzen welke ten grondslag 
liggen waarvoor de uitstelregeling is afgegeven. Bij een gedeeltelijke aflossing wordt 
niet de gehele aanslag invorderbaar maar wordt het bedrag van de aanslag 
waarvoor de uitstel regeling is af gegeven verminderd.141 
8. Als de aandelen of winstbewijzen waarvoor uitstel is verleend worden vervreemd. 
Wordt er een gedeelte van de tot het uitstel behorende aandelen of winstbewijzen 
vervreemd dan zal voor het gedeelte dat er wordt vervreemd de uitstelregeling worden 
verminderd. 
9. Als er op de aandelen of de winstbewijzen substantiële reguliere voordelen worden 
genoten. Als deze reguliere voordelen hoger zijn dan tweemaal de te betalen termijn 
die over dat jaar betaald moet worden zal het uitstel voor de helft worden beëindigd. 
In de hiervoor besproken situaties wordt de uitstelregeling direct of ten dele beëindigd. Bij de 
punten zeven en acht wordt bij vervreemding niet altijd direct overgegaan tot beëindiging van 
de renteloze uitstelregeling. In enkele gevallen wordt een vervreemding als bedoeld in artikel 
4.16 lid 1 letter d, e, f en g in de Wet IB 2001 toch voortgezet. 
Ik beperk mij hier tot de uitzonderingen in artikel 4.16 lid 1 letter d en e. Dit betreffen de 
volgende situaties: In artikel 4.16 lid 1 letter d betreft het een houder van aandelen of 
winstbewijzen in een B.V. waarvan de aandelen en/of winstbewijzen overgaan naar een 
andere B.V. en de aandeelhouder van rechtswege houder wordt van de rechten in de andere 
B.V.. In artikel 4.16 lid 1 letter e betreft het de situatie dat de aandelen overgaan krachtens 
erfrecht. In deze twee specifieke situaties wordt de vervreemding niet als zodanig aangemerkt 
en kan onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. 
4.3.1.2 Materiële onderneming maximaal 30% beleggingsvermogen 
De voortzettingseis zoals deze in de winstsfeer is bepaald ligt in de aanmerkelijkbelangsfeer 
verborgen in de voorwaarde dat het vermogen van de B.V. niet meer dan 30% uit beleggingen 
140 Artikel 25 lid 8 en 9 Wet IW 1990 
141 Artikel 3 lid 4, onderdeel a, Uitv. Reg. IW 1990
mag bestaan. Op deze manier wordt een soortgelijke materiële ondernemingseis zoals in de 
winstsfeer gecreëerd voor de aanmerkelijkbelangsfeer. 
Als er niet kan worden voldaan aan deze 30% dan wordt verondersteld dat er zich voldoende 
middelen in de B.V. bevinden om de belastingschuld te kunnen voldoen. Hoogeveen merkt op 
dat het niet altijd duidelijk is wat er onder beleggingen moet worden verstaan. Ik ben het met 
Hoogeveen eens dat met beleggingen kan worden aangesloten bij de vermogensetikettering in 
de inkomstenbelasting. 142 Vermogensbestanddelen die niet langer een functie vervullen 
binnen de onderneming moeten worden aangemerkt als beleggingen en zijn verplicht privé 
vermogen. Vervullen de vermogensbestanddelen wel een functie binnen de onderneming dan 
mogen deze buiten beschouwing worden gelaten voor de 30%-eis. 
36 
4.4 Bedrijfsopvolging bij een AB-ondernemer na overlijden 
4.4.1 Doorschuifregeling 
Indien de aanmerkelijkbelanghouder komt te overlijden, is er op grond van artikel 4.16 lid 1 
letter e Wet IB 2001 sprake van een fictieve vervreemding. In beginsel leidt een 
vervreemding tot het betalen van inkomstenbelasting voor het verschil tussen de 
verkrijgingsprijs en de waarde van het economische verkeer van het aanmerkelijk belang. 
Als de verkrijger binnenlands belastingplichtig is en de verkregen aandelen geen deel 
uitmaken van een voor zijn of haar rekening gedreven onderneming kan de belastingclaim 
worden doorgeschoven als de verkrijger hiervoor kiest. Er wordt wel vereist dat de verdeling 
van de nalatenschap binnen twee jaar plaatsvindt.143 Mocht vanwege overmacht de twee 
jaarstermijn niet gehaald worden dan kan op verzoek, de twee jaarstermijn worden 
verlengd.144 Als er wordt voldaan aan de vereisten zal de aanmerkelijkbelangclaim op de 
overgedragen aandelen worden doorgeschoven naar de verkrijger met behoud van de 
verkrijgingsprijs die gold voor de erflater. 
Als niet aan de voorwaarde wordt voldaan omdat de verkrijger niet in Nederland woont, kan 
er voor de belastingclaim een renteloos uitstel worden verleend. Dit renteloze uitstel wordt 
door middel van een conserverende aanslag opgelegd aan de verkrijger(s).145 Als de verkrijger 
het aanmerkelijk belang binnen tien jaar vervreemdt wordt de belastingclaim alsnog 
142 M.J. Hoogeveen, Schenken en vererven van ondernemingsvermogen, FED-brochure, 2004 p. 125 
143 MvT Kamerstukken II, 1995/1996, 24 761, nr 3, artikel 4.17 Wet IB 2001 
144 Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 19 oktober 1994, nr. DB94/141M, V-N 1994/3427 
145 Artikel 25 lid 8 IW 1990
ingevorderd. Als het aanmerkelijk belang voor de periode van tien jaar wordt behouden en 
niet tussentijds wordt vervreemd zal de belastingclaim na tien jaar worden kwijtgescholden.146 
Als de verkrijger kiest om de belastingclaim te betalen is dit natuurlijk ook mogelijk.147 Dit 
zal zich overwegend voordoen als het aanmerkelijk belang op korte termijn zal worden 
vervreemd of als er verlies uit het aanmerkelijk belang zou kunnen ontstaan. Daarnaast is het 
mogelijk dat het aanmerkelijk belang vanuit de nalatenschap wordt verdeeld en er hierdoor 
geen aanmerkelijk belang meer wordt verkregen door de verkrijger. Op deze manier wordt het 
belang opgenomen in box drie in plaats van in box twee. 
37 
4.4.1.1 Voorwaarden voor de doorschuifregeling 
Doorschuiven is slechts mogelijk indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: 
1. Er is sprake van overgang krachtens erfrecht. 
2. De verdeling van de nalatenschap moet binnen twee jaar na het overlijden 
plaatsvinden. 
3. De verkrijger is binnenlands belastingplichtig. 
4. De verkregen aandelen mogen geen deel uitmaken van een voor zijn of haar rekening 
gedreven onderneming van de verkrijger. 
4.5 Conclusie 
In dit hoofdstuk heb ik de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten behandeld die voor de AB-ondernemer 
van toepassing zijn bij leven en na overlijden. De volgende faciliteiten zijn aan 
bod gekomen: 
Overdragen bij leven Overdragen bij overlijden 
Renteloze uitstelregeling Doorschuifregeling 
(Figuur 6) 
Bij de verkrijging van een aanmerkelijk belang na overlijden van een AB-ondernemer kan de 
belastingclaim worden doorgeschoven naar de verkrijger(s). Als de verkrijging bij leven 
146 Artikel 26 lid 2 IW 1990 
147 Artikel 4.38 Wet IB 2001
plaatsvindt, bestaat er geen mogelijkheid tot doorschuiving maar wordt slechts volstaan met 
een renteloze uitstelregeling in de invorderingssfeer. 
De voorwaarden die worden gesteld aan de doorschuifregeling zijn mijns inziens aan de 
ruime kant. Er worden namelijk geen voorwaarden gesteld aan de activiteiten in de B.V.. Er 
wordt dus niet gesteld of er ook daadwerkelijk een onderneming moet worden gedreven. Ik 
deel de mening van Hoogeveen die van mening is dat doorschuiving van een aanmerkelijk 
belang een te ruime uitwerking heeft.148 In de situatie dat de B.V. slechts bestaat uit liquide 
middelen is een doorschuifregeling om liquiditeitsproblemen te voorkomen mijns inziens 
overbodig. De mogelijkheden voor een AB-ondernemer bij leven zijn duidelijk beperkter dan 
de mogelijkheden op het moment van na zijn of haar overlijden. 
38 
148 M.J. Hoogeveen, ‘De zin en onzin van een doorschuifregeling voor de bedrijfsopvolging’ WFR 
2000/1134
39 
Hoofdstuk 5. Vergelijking verschillen en aanbevelingen in de huidige 
bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 
5.1 Inleiding 
In voorgaande hoofdstukken ben ik ingegaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten en de 
voorwaarden van de faciliteiten voor de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. In dit 
hoofdstuk zal ik de huidige verschillen in faciliteiten vergelijken en beoordelen. 
Het belangrijkste verschil is mijns inziens dat de AB-ondernemer bij leven geen 
doorschuifregeling heeft. Dit is in de literatuur een veel besproken en bekritiseerd 
onderwerp.149 Daarnaast zijn de voorwaarden voor de uitstelregeling van de AB-ondernemer 
in tegenstelling tot de IB-ondernemer in belangrijke mate verschillend. Vervolgens zijn 
faciliteiten zoals stakingsaftrek en lijfrente niet van toepassing op de AB-ondernemer. 
Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor de IB-ondernemer 
Overdragen bij leven Overdragen bij overlijden 
Stakingsaftrek Stakingsaftrek 
FOR 
Omzetting in een lijfrente Omzetting in een lijfrente 
Uitstel stakingswinst EW Waardering 60% EW 
Renteloze uitstelregeling 
Renteloze uitstel 
tegen schuldigerkenning 
van betaling 
Doorschuifregeling mede 
ondernemers, werknemers 
Doorschuifregeling 
(Figuur 7) 
Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor de AB-ondernemer 
Overdragen bij leven Overdragen bij overlijden 
Renteloze uitstelregeling Doorschuifregeling 
(Figuur 8) 
149 H.P.A.M. Arendonk, ‘Het nieuwe aanmerkelijkbelangregime per 1 januari 1997: nationale aspecten’, 
MBB 1997, nr. 1; T. Blokland, winst uit aanmerkelijk belang (FM) blz. 163, Deventer: Kluwer 1999; J. 
Doornebal en A.C. Rijkers, ‘Het Nieuwe aanmerkelijke belangregime’, TFO 1996/149, blz. 167 en S.A. 
Stevens, “Bestaande bedrijfsopvolgingsfaciliteit spant paard achter de wagen’, WFR 2005/387, blz. 
387; P.J. Poot, ‘Uitstel van betaling bij bedrijfsopvolging, de nieuwe uitstelregeling in de winstsfeer en 
haar tegenhanger in de aanmerkelijkbelangsfeer’, WFR 2005/1112
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis
Master thesis

More Related Content

Similar to Master thesis

CROP Nieuwsbrief 2 2009
CROP Nieuwsbrief 2 2009CROP Nieuwsbrief 2 2009
Werken in het buitenland - 2015
Werken in het buitenland - 2015Werken in het buitenland - 2015
Werken in het buitenland - 2015
Loyens & Loeff
 
Werkgever Alert - 2015
Werkgever Alert - 2015Werkgever Alert - 2015
Werkgever Alert - 2015
Loyens & Loeff
 
Economische Pot Pourri
Economische Pot PourriEconomische Pot Pourri
Economische Pot Pourri
alex dossche
 
Buro360 20130704-gw-nieuwsbrief juli2013
Buro360 20130704-gw-nieuwsbrief juli2013Buro360 20130704-gw-nieuwsbrief juli2013
Buro360 20130704-gw-nieuwsbrief juli2013
Buro360 Adviseurs en Accountants
 
PPT payroll intermediair 2015
PPT payroll intermediair 2015PPT payroll intermediair 2015
PPT payroll intermediair 2015
Payroll Intermediair
 
PPT payroll intermediair
PPT payroll intermediairPPT payroll intermediair
PPT payroll intermediair
Payroll Intermediair
 
Werken in het buitenland - 2016
Werken in het buitenland - 2016Werken in het buitenland - 2016
Werken in het buitenland - 2016
Loyens & Loeff
 
Powerpoint CAO en bedrijfspensioenfondsen26-09-2014
Powerpoint CAO en bedrijfspensioenfondsen26-09-2014Powerpoint CAO en bedrijfspensioenfondsen26-09-2014
Powerpoint CAO en bedrijfspensioenfondsen26-09-2014
Siobhan de Haas
 
Avi Totaal Nieuwsbrief September 2011
Avi Totaal Nieuwsbrief September 2011Avi Totaal Nieuwsbrief September 2011
Avi Totaal Nieuwsbrief September 2011
andrevisser
 
Actualiteiten vrij beroep, modellen 2015
Actualiteiten vrij beroep, modellen 2015 Actualiteiten vrij beroep, modellen 2015
Actualiteiten vrij beroep, modellen 2015
DAS
 
Nieuwsbrief augustus 2014, De Wert accountants & belastingadviseurs
Nieuwsbrief augustus 2014, De Wert accountants & belastingadviseursNieuwsbrief augustus 2014, De Wert accountants & belastingadviseurs
Nieuwsbrief augustus 2014, De Wert accountants & belastingadviseurs
ARTHUR VAN HOUTS ♦ enthousiast ♦ wordt graag uitgedaagd ♦
 
Magazine Het Ondernemersbelang Rivierenland 5 2011
Magazine Het Ondernemersbelang Rivierenland 5 2011Magazine Het Ondernemersbelang Rivierenland 5 2011
Magazine Het Ondernemersbelang Rivierenland 5 2011
HetOndernemersBelang
 
CROP Nieuwsbrief 2 2010
CROP Nieuwsbrief 2 2010CROP Nieuwsbrief 2 2010
Faillissementsrisico's & beschermingsmogelijkheden
Faillissementsrisico's & beschermingsmogelijkhedenFaillissementsrisico's & beschermingsmogelijkheden
Faillissementsrisico's & beschermingsmogelijkheden
Jürgen van de Sande
 
Dirk Accountants + Adviseurs - fiscale cijfers 2014
Dirk Accountants + Adviseurs - fiscale cijfers 2014Dirk Accountants + Adviseurs - fiscale cijfers 2014
Dirk Accountants + Adviseurs - fiscale cijfers 2014
Dirk+ Accountants en Adviseurs
 
Stappen om uw onderneming te creëren
Stappen om uw onderneming te creërenStappen om uw onderneming te creëren
Stappen om uw onderneming te creëren
Securex
 
27 4-2010 presentatie de goudenhanddruk en de stamrecht bv
27 4-2010 presentatie de goudenhanddruk en de stamrecht bv27 4-2010 presentatie de goudenhanddruk en de stamrecht bv
27 4-2010 presentatie de goudenhanddruk en de stamrecht bvVRB Adviesgroep
 

Similar to Master thesis (20)

Je bedrijfmv lr
Je bedrijfmv lrJe bedrijfmv lr
Je bedrijfmv lr
 
CROP Nieuwsbrief 2 2009
CROP Nieuwsbrief 2 2009CROP Nieuwsbrief 2 2009
CROP Nieuwsbrief 2 2009
 
Werken in het buitenland - 2015
Werken in het buitenland - 2015Werken in het buitenland - 2015
Werken in het buitenland - 2015
 
Werkgever Alert - 2015
Werkgever Alert - 2015Werkgever Alert - 2015
Werkgever Alert - 2015
 
Economische Pot Pourri
Economische Pot PourriEconomische Pot Pourri
Economische Pot Pourri
 
Buro360 20130704-gw-nieuwsbrief juli2013
Buro360 20130704-gw-nieuwsbrief juli2013Buro360 20130704-gw-nieuwsbrief juli2013
Buro360 20130704-gw-nieuwsbrief juli2013
 
PPT payroll intermediair 2015
PPT payroll intermediair 2015PPT payroll intermediair 2015
PPT payroll intermediair 2015
 
PPT payroll intermediair
PPT payroll intermediairPPT payroll intermediair
PPT payroll intermediair
 
CROP Nieuwsbrief 3 2010
CROP Nieuwsbrief 3 2010CROP Nieuwsbrief 3 2010
CROP Nieuwsbrief 3 2010
 
Werken in het buitenland - 2016
Werken in het buitenland - 2016Werken in het buitenland - 2016
Werken in het buitenland - 2016
 
Powerpoint CAO en bedrijfspensioenfondsen26-09-2014
Powerpoint CAO en bedrijfspensioenfondsen26-09-2014Powerpoint CAO en bedrijfspensioenfondsen26-09-2014
Powerpoint CAO en bedrijfspensioenfondsen26-09-2014
 
Avi Totaal Nieuwsbrief September 2011
Avi Totaal Nieuwsbrief September 2011Avi Totaal Nieuwsbrief September 2011
Avi Totaal Nieuwsbrief September 2011
 
Actualiteiten vrij beroep, modellen 2015
Actualiteiten vrij beroep, modellen 2015 Actualiteiten vrij beroep, modellen 2015
Actualiteiten vrij beroep, modellen 2015
 
Nieuwsbrief augustus 2014, De Wert accountants & belastingadviseurs
Nieuwsbrief augustus 2014, De Wert accountants & belastingadviseursNieuwsbrief augustus 2014, De Wert accountants & belastingadviseurs
Nieuwsbrief augustus 2014, De Wert accountants & belastingadviseurs
 
Magazine Het Ondernemersbelang Rivierenland 5 2011
Magazine Het Ondernemersbelang Rivierenland 5 2011Magazine Het Ondernemersbelang Rivierenland 5 2011
Magazine Het Ondernemersbelang Rivierenland 5 2011
 
CROP Nieuwsbrief 2 2010
CROP Nieuwsbrief 2 2010CROP Nieuwsbrief 2 2010
CROP Nieuwsbrief 2 2010
 
Faillissementsrisico's & beschermingsmogelijkheden
Faillissementsrisico's & beschermingsmogelijkhedenFaillissementsrisico's & beschermingsmogelijkheden
Faillissementsrisico's & beschermingsmogelijkheden
 
Dirk Accountants + Adviseurs - fiscale cijfers 2014
Dirk Accountants + Adviseurs - fiscale cijfers 2014Dirk Accountants + Adviseurs - fiscale cijfers 2014
Dirk Accountants + Adviseurs - fiscale cijfers 2014
 
Stappen om uw onderneming te creëren
Stappen om uw onderneming te creërenStappen om uw onderneming te creëren
Stappen om uw onderneming te creëren
 
27 4-2010 presentatie de goudenhanddruk en de stamrecht bv
27 4-2010 presentatie de goudenhanddruk en de stamrecht bv27 4-2010 presentatie de goudenhanddruk en de stamrecht bv
27 4-2010 presentatie de goudenhanddruk en de stamrecht bv
 

Master thesis

  • 1. Bedrijfsoverdracht: een neutrale basis? Naam: G.J.C. Kluijtmans Adres Heuvelstraat 281 5038 AV Tilburg Telefoon 06 242 08 244 ANR 575325 Datum 25 augustus 2008
  • 2. II Voorwoord In 1992 ben ik gestart aan de opleiding elektrotechniek op het LBO aan de scholengemeenschap Quirijn. Aansluitend heb ik op dezelfde scholengemeenschap na drie jaar de MAVO afgerond. Vervolgens ben ik in 1996 aan de lange opleiding Commerciële Dienstverlening Marketing & Communicatie aan de Rooi Pannen begonnen. Na het behalen van mijn diploma gingen vele collegae studenten direct aan de slag bij diverse bedrijven. Zelf had ik nog niet de drang om te gaan werken en ging daarom naar het HBO om te kijken of dit voor mij haalbaar was. Zo gezegd begon ik in 2001 aan mijn propedeuse op de Hogeschool te Eindhoven die ik na één jaar afrondde. Na het behalen van mijn diploma Fiscale economie in 2004 was ik vastbesloten door te studeren aan de Universiteit van Tilburg, de opleiding Fiscaal recht. Helaas waren de twee laatste jaren zwaarder dan de jaren daarvoor. Door een aantal sterfgevallen in de familie waren met name tentamenperioden erg zwaar. En daar draait het halen van een opleiding uiteindelijk om, het halen van tentamens. Gelukkig kreeg ik de steun van mensen om mij heen die mij hielpen om vooruit te denken en niet bij de pakken neer te zitten. Naast deze lange weg van studies heb ik mij uitstekend vermaakt in het studentenleven. Naast de 300 uur aan filmmateriaal van alle feesten die ik afgelopen jaren hebben gehad en andere mooie momenten is het tijd om een punt achter mijn studententijd te zetten. Eerlijk gezegd had ik drie jaar geleden niet durven dromen dat ik uiteindelijk blij zou zijn als er een einde aan mijn studentenleven zou komen. Maar ik kijk er naar uit om te gaan werken. Graag wil ik iedereen bedanken die mij heeft geholpen te komen waar ik nu ben. In het bijzonder bedank ik mijn familie en Dolf Becx. Tot slot wil ik graag mijn scriptiebegeleider Peter Essers bedanken voor de gegeven adviezen., de snelle terugkoppeling via de e-mail en de positieve bijdrage aan deze scriptie.
  • 3. III Voorwoord II Definities en gebruikte afkortingen V Hoofdstuk 1 Inleiding 1 1.1 Inleiding 1 1.2 Probleemstelling 3 1.3 Verantwoording en afbakening van de opzet van het onderzoek 3 Hoofdstuk 2 Vergelijking neutraliteit van de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. 4 2.1 Inleiding 4 2.2 AB-ondernemer 4 2.3 IB-ondernemer 4 2.4 Neutraliteit tussen de AB-ondernemer en de IB-ondernemer 7 2.4.1Tarieven 7 2.2.2 Verliesverrekening 9 2.2.3 Financieringslasten 10 2.2.4 Ondernemingsfaciliteiten 11 2.3 Conclusie 12 Hoofdstuk 3 Fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Wet Inkomstenbelasting 2001 13 voor de IB-ondernemer. 3.1 Inleiding 13 3.2 Fiscale faciliteiten ruisend (afrekenen) of geruisloos (doorschuiven) 13 3.3 Ruisend 13 3.4 Geruisloos 13 3.5 Verschillende manieren van overdragen 14 3.6 Bedrijfsopvolging bij een IB-ondernemer bij leven 3.6.1Stakingsaftrek 14 3.6.2 De fiscale oudedagsreserve 15 3.6.3 Omzetting in een lijfrente 17 3.8.3.1 Gestelde voorwaarden bij het storten van een lijfrente 18 3.6.4 Uitstel stakingswinst eigen woning 19 3.8.4.1 Tussentijdse beëindiging 20 3.6.5 Renteloze uitstelregeling bij overdracht tegen schuldigerkenning 21 3.6.6 Geruisloze overgang naar medeondernemers /werknemers 23 3.7 Bedrijfsopvolging bij een IB-ondernemer na overlijden 3.7.1 Inleiding 26 3.7.2 Successiewet 1956 26 3.7.3 Stakingsaftrek 27 3.7.4 Omzetting in een lijfrente 27 3.7.5 Waardering 60% van de eigen woning 27 3.7.6 Tien jaar renteloze uitstel van betaling 28 3.7.7 Doorschuifregeling 28 3.8 Conclusie 30
  • 4. Hoofdstuk 4 Fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Wet Inkomstenbelasting 2001 32 voor de AB-ondernemer. 4.1 Inleiding 32 4.2 Vervreemding van aandelen 32 4.3 Bedrijfsopvolging bij een AB-ondernemer bij leven 4.3.1 Renteloze uitstelfaciliteit 33 4.3.1.1 Beëindiging uitstel van betaling 34 4.3.1.2 Materiële onderneming maximaal 30% beleggingsvermogen 35 4.4 Bedrijfsopvolging bij een AB-ondernemer na overlijden 4.4.1 Doorschuifregeling 36 4.4.1.1 Voorwaarden voor de doorschuifregeling 37 4.5 Conclusie 37 Hoofdstuk 5 Vergelijking verschillen en aanbevelingen in de huidige 39 bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. 5.1 Inleiding 39 5.2 Vergelijking van de renteloze uitstelregeling tijdens leven IB- en de AB-ondernemer 40 5.2.1 Overdragen van de onderneming 40 5.2.2 Schuldig blijven of schenken 41 5.2.3 Extra eisen AB-ondernemer 42 5.2.4 Uitstel termijn van tien jaar 42 5.2.5 Beëindiging en voortzetting uitstel van betaling 43 5.3 Vergelijking van de renteloze uitstelregeling na overlijden IB- en de AB-ondernemer 44 5.3.1 Doorschuiven na overlijden 44 5.4 Faciliteiten voor de IB-ondernemer bij leven en overlijden 45 5.4.1 Inleiding 45 5.4.2 Doorschuifregeling tijdens leven 45 5.4.3 Stakingsaftrek 47 5.4.4 Omzetting in een lijfrente 48 5.4.5 Uitstel stakingswinst eigen woning 49 5.5 Conclusie 50 Hoofdstuk 6 conclusie 52 6.1 Inleiding 52 6.2 Verschillen 52 6.3 Aanpassing 53 6.3.1 Neutrale basis 53 6.3.2 Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 54 6.3.3 Uitstelregeling 54 6.3.4 Doorschuifregeling 55 6.4 Afsluiting 55 Literatuurlijst 56 IV
  • 5. V Definities en gebruikte afkortingen AB Aanmerkelijk belang IB Inkomstenbelasting AB-ondernemer Een ondernemer met een aanmerkelijk belang IB-ondernemer Een ondernemer voor de Inkomstenbelasting Art. Artikel BNB Beslissingen in Belastingzaken HR Hoge Raad MKB Midden en Klein bedrijf MKB- winstvrijstelling Vrijstelling als bedoeld in artikel 3.79a Wet IB 2001 VPB Vennootschapsbelasting VOF Vennootschap Onder Firma B.V. Besloten Vennootschap FOR Fiscale oudedagsreserve Wet VPB 1969 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Wet IB 2001 Wet Inkomstenbelasting 2001 Wet IW 1990 Wet Invordering 1990 Wet IB 1964 Wet Inkomstenbelasting 1964 Wet LB 1964 Wet Loonbelasting 1964 Uitv. Reg. IB 2001 Uitvoeringsregeling Wet Inkomstenbelasting 2001 Uitv. Reg. IW 1990 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 V-N Vakstudie Nieuws TFO Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht MvT Memorie van Toelichting NTFR Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht NDFR Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht UWV Uitvoering Werknemersverzekeringen FED Fiscaal Tijdschrift FED WDB wettendatabank WFR Weekblad Fiscaal Recht CPP Centrum voor Proces- en Productontwikkeling Par. Paragraaf Jo juncto Stb. Staatsblad
  • 6. 1 Hoofdstuk 1. Inleiding Per jaar worden er gemiddeld 75.000 ondernemingen opgericht en worden er gemiddeld 50.000 opgeheven. 1 De komende tien jaar zal ongeveer een derde van alle MKB-ondernemingen overgedragen worden. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de toenemende vergrijzing. In Nederland is ruim één op de vijf ondernemers momenteel ouder dan 55 jaar.2 De bedrijven die in 2006 zijn opgeheven, hadden een gezamenlijke schuld aan de Belastingdienst en het UWV van € 761.000.000.3 Dit geeft aan dat er veel geld omgaat in het opheffen van ondernemingen. Een van de vormen van opheffen van een onderneming die ik hier ga bespreken is het overdragen casu quo het opvolgen van de onderneming. Onder opvolgen danwel het overdragen van een onderneming moet in dit onderzoek worden verstaan de overdracht van een IB-onderneming evenals de vervreemding van aanmerkelijkbelangaandelen in een B.V. waarin direct of indirect een onderneming wordt uitgeoefend aan een bedrijfsopvolger eventueel vergezeld van een schenking of een vererving.4 Waarom zou een IB-ondernemer5 of een AB-ondernemer6 de onderneming willen overdragen? In de meest ideale situatie gaat de ondernemer het rustiger aan doen en wil hij meer van het leven gaan genieten. Het kan ook zijn dat de ondernemer met pensioen gaat; dit is een van de meest voorkomende redenen om de onderneming over te dragen. Op deze manier heeft de ondernemer voldoende tijd om een gedegen opvolger te zoeken die de onderneming wil overnemen. Een minder ideaal moment voor het overdragen van de onderneming is wanneer de ondernemer plotseling is komen te overlijden. Op deze manier is er geen tijd meer om rustig een opvolger te zoeken en de bedrijfsopvolging geleidelijk te laten overgaan. Het tijdstip van overlijden is onzeker en een ongeluk zit in een klein hoekje dus het kan onverwacht zijn. Des te meer reden om rekening te houden met het plotseling overlijden als er een onderneming wordt gedreven. 1 Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg, Heerlen ‘ondernemingsklimaat’ 2 S.C. Oudmaijer en J. Meijaard, “De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB” Zoetermeer, juni 2006 3 Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg, Heerlen ‘ondernemingsklimaat’ 4 Rapport Van Vroonhoven-Kok c.s., kamerstukken II, 2002/2003, 28607, nr. 49 “Bedrijfsoverdracht: continuïteit door fiscaliteit” juli 2004, gepubliceerd in V-N 2004/37.7 te raadplegen op www.minfin.nl 5 Dit is een ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) 6 Dit is een ondernemer die de onderneming middels een vennootschap uitoefent waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld en hij zelf een minimaal aandelenkapitaal bezit van 5 %.
  • 7. In 2005 is gebleken dat 37% van de ondernemers die te maken hebben gehad met bedrijfsopvolging niet of nauwelijks iets hadden gepland.7 Een van de redenen dat er niets of nauwelijks iets gepland was, is het ingewikkelde traject dat een ondernemer moet doorlopen. Dit traject kan variëren van één maand tot een planning langer dan één jaar. Omdat het plannen van een bedrijfsopvolging zo ingewikkeld is en veel tijd kost, zijn er veel mensen bij betrokken. Voor het geleidelijk overgaan van een onderneming wordt daarom vaak een externe adviseur ingeschakeld. Deze externe adviseur geeft advies over de opvolging zelf, fiscale regelingen, voorbereiding, prijsbepaling van de onderneming, etc. Voornamelijk voor ingewikkelde fiscale regelingen wordt er doorgaans door 78% van de ondernemers bij een bedrijfsopvolging fiscaal advies aangevraagd voor de overdracht van de onderneming.8 Fiscaal komen er ingewikkelde regelingen bij een bedrijfsoverdracht kijken. Dit is geen reden om een bedrijfsoverdracht niet te plannen. In een rapport ‘The transfer of small and medium-sized enterprises’ van de Europese Commissie is namelijk gebleken dat fiscale regelgeving en heffing niet als een hoofdzakelijke remming wordt aangemerkt bij een bedrijfsoverdracht.9 Belemmeringen voor bedrijfsoverdracht die in het rapport worden genoemd zijn: het vinden van een geschikte koper en de planning van een geleidelijke bedrijfsoverdracht. De wetgever heeft ook bewust als uitgangspunt gekozen dat fiscale behandeling en fiscale heffing geen belemmering mogen zijn voor een bedrijfsoverdracht. 10 Of dit standpunt voor bedrijfsoverdracht ook daadwerkelijk tot uiting komt in de fiscale wet- en regelgeving is nog maar de vraag. Om de ondernemer bij een bedrijfsoverdracht tegemoet te komen zijn er in de Wet Inkomstenbelasting 2001(hierna Wet IB 2001) en de Invorderingswet 1990 (hierna IW 1990) fiscale faciliteiten en regelingen opgenomen. Enkele voorbeelden van deze faciliteiten zijn de stakingsaftrek, aftrek van lijfrentepremies bij behaalde stakingswinst, een renteloze uitstelregeling bij schuldigerkenning en een rentedragende uitstelregeling. Deze fiscale faciliteiten zijn opgenomen in de fiscale wetgeving om een eventuele belastingclaim uit te stellen en/of te beperken. Van deze faciliteiten kan gebruik worden gemaakt als er aan bepaalde vereisten c.q. voorwaarden is voldaan. 7 S.C. Oudmaijer en J. Meijaard, “De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB” Zoetermeer, juni 2006 8 S.C. Oudmaijer en J. Meijaard, “De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB” Zoetermeer, juni 2006 9 Rapport van de Europese Commissie “The transfer of small and medium-sized enterprises” ,mei 2002. 10 Rapport Van Vroonhoven-Kok c.s., kamerstukken II, 2002/2003, 28607, nr. 49 “Bedrijfsoverdracht: continuïteit door fiscaliteit” juli 2004, gepubliceerd in V-N 2004/37.7 en tevens te raadplegen op www.minfin.nl 2
  • 8. In een aantal gevallen werkt de bedrijfsoverdracht verschillend uit tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. De vraag of deze verschillen vanuit de neutraliteit tussen beide ondernemers gerechtvaardigd is moet mijns inziens nader worden bekeken. Het gebrek aan neutraliteit in het huidige Nederlandse winstbelastingstelsel komt met name doordat er twee verschillende heffingsystemen voor de ondernemingswinsten bestaan. De IB-ondernemer wordt belast voor de ondernemingswinsten op grond van de Wet IB 2001 en de B.V. wordt belast op grond van de Wet vennootschapsbelasting 1969 (hierna Wet VPB 1969). 3 1.2 Probleemstelling Zijn de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten en de onderscheidende elementen in de voorwaarden van de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor een IB-ondernemer in de winstsfeer en een AB- ondernemer in de aanmerkelijkbelangsfeer bij een voortzetting of overdracht hetzelfde? Zo nee, moeten de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten eenduidig zijn? En zo ja, met welke benadering kan deze eenduidigheid worden gerealiseerd? 1.3 Verantwoording en afbakening van de opzet van het onderzoek Om deze vraag te kunnen beantwoorden en te beoordelen of de fiscale faciliteiten met de verschillende voorwaarden gelijk moeten zijn voor de IB-ondernemer en de AB-ondernemer zal ik in hoofdstuk twee een vergelijking maken tussen beiden. Hierin zal ik de neutraliteit beoordelen en analyseren. Vervolgens is het van belang dat de fiscale wet- en regelgeving uiteen wordt gezet met betrekking tot de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Deze bedrijfsopvolgingsfaciliteiten zal ik in hoofdstuk drie en vier bespreken. In hoofdstuk vijf zal ik de behandelde bedrijfsopvolgingsfaciliteiten uit hoofdstuk drie en vier met elkaar vergelijken. Tevens zal ik in hoofdstuk vijf aanbevelingen doen om deze verschillen op te lossen en zo ook de neutraliteit te bevorderen. In hoofdstuk zes zal ik eindigen met een conclusie.
  • 9. 4 Hoofdstuk 2. Vergelijking en neutraliteit van de IB-ondernemer en de AB-ondernemer 2.1 Inleiding Een verschil tussen een IB-onderneming en een B.V. is de behandeling van beide ondernemers en de gekozen rechtsvorm. De IB-ondernemer is een natuurlijk persoon en de onderneming wordt jaarlijks belast voor de ondernemingswinst. In een B.V. daarentegen is sprake van minimaal twee belastingplichtigen subjecten. De B.V. wordt belast voor de ondernemingswinst en de directeurgrootaandeelhouder is in loondienst bij zijn eigen B.V.. Met de invoering van het aanmerkelijkbelangregime in 1997 is een IB-ondernemer zoveel mogelijk gelijk getrokken met een AB-ondernemer en vice versa, ondanks het verschil in rechtsvorm. De wetgever heeft zich tot doel gesteld om beide ondernemers zoveel mogelijk gelijk te behandelen. In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de verschillen tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer in de B.V.. 2.2 AB-ondernemer Een ondernemer wordt als AB-ondernemer aangemerkt als hij minimaal 5% van het geplaatste aandelenkapitaal bezit in een B.V. al dan niet tezamen met zijn partner.11 Het inkomen dat de AB-ondernemer hiermee behaalt wordt belast tegen een proportioneel tarief van 25%.12 Het inkomen kan bestaan uit reguliere voordelen uit aandelen of winstbewijzen. Andere inkomsten zijn vervreemdingsvoordelen die worden behaald met de verkoop, ruil of schenking van aandelen uit een aanmerkelijkbelangpakket. Het vervreemdingsvoordeel dat belast wordt is het verschil tussen de verkrijgingsprijs13 en de overdrachtsprijs.14 Indien bij de vervreemding of verkrijging een tegenprestatie ontbreekt wordt er gekeken naar de waarde in het economische verkeer.15 2.3 IB-ondernemer De IB-ondernemer moet over de behaalde totaalwinst van zijn onderneming belasting betalen.16 Deze belasting kan oplopen tot 52% progressieve inkomstenbelasting.17 Bij het 11 Artikel 4.6 Wet IB 2001 12 Artikel 2.12 Wet IB 2001 (in 2007 was er een eenmalig tarief van 22%) 13 Artikel 4.21 Wet IB 2001 14 Artikel 4.20 Wet IB 2001 15 Artikel 4.22 Wet IB 2001 16 Dit is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. artikel 3.8 Wet IB 2001
  • 10. staken van de onderneming moet de IB-ondernemer afrekenen over de eventueel aanwezige goodwill, alsmede stille en fiscale reserves. 18 Hierover dient in beginsel ook 52% progressieve inkomstenbelasting betaald te worden na stakingsaftrek en eventueel aftrek van de MKB-winstvrijstelling.19 In de Wet Inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) bestonden er bijzondere tarieven voor het staken van een onderneming. In plaats van de toen geldende progressieve inkomstenbelastingtarieven oplopend tot 60%, bestond er een vast proportioneel tarief van 45% over de overdrachtswinst en in het geval de ondernemer kwam te overlijden een tarief van 20% over de sterftewinst. Het verschil tussen het bijzondere tarief en het normale tarief van 60% heeft te maken met het feit dat er bij het afrekenen na staking als het ware een progressienadeel ontstaat. Hiermee wordt het progressienadeel over het inkomen bedoeld dat wordt opgebouwd in voorgaande jaren. Ter verzachting van dit nadeel is er een lager tarief vastgesteld omdat de inkomsten toegerekend moesten worden aan voorgaande jaren. Het tarief van 20% over de sterftewinst wijkt behoorlijk af van de met 45% beladen overdrachtswinst. Dit verschil is vooral te herleiden naar het feit dat er werd gezocht naar verzachtende omstandigheden in situaties waarbij de ondernemer was overleden.20 Verlaging van het tarief werd doorgevoerd omdat er bij het overlijden van de ondernemer een samenloop van belastingheffing kon ontstaan. 21 Met de invoering van de Wet IB 2001 zijn deze bijzondere tarieven afgeschaft. Het verschil tussen de overdrachtswinst en de sterftewinst is in de Wet IB 2001 beperkt gebleven tot de stakingswinstlijfrentepremie-aftrek mits de ondernemer overlijdt voor zijn zestigste levensjaar. Motivering voor de afschaffing van deze bijzondere tarieven is de invoering van de nieuwe boxenstructuur, vereenvoudiging van de heffing en het verlagen van de belastingtarieven. Voor de wetgever was het in dit geval voldoende om de bijzondere tarieven af te schaffen en niet meer op te nemen in de Wet IB 2001.22 17 Artikel 3.79a Wet IB 2001. Een MKB-winstvrijstelling van 10%. Formule totaalwinst – ondernemersaftrekken = fiscale winst – 10% (indien er winst over blijft) = belastbare winst. Is er na de ondernemersaftrekken geen positieve fiscale winst meer over dan is er ook geen recht op 19% aftrek. 18 Goodwill wordt gebaseerd op recente bedrijfsresultaten, het prijspeil, de toekomstverwachtingen, de kwaliteit van de vestigingsplaats(en) en de samenstelling van uw omzet vermenigvuldigt door een theoretische rekenmethode met een factor 1 tot 6. 19 Minus een MKB-winstvrijstelling van 10%. 20 T. Blokland, “Verzachting van heffing van schenkingsrecht en successierecht over ondernemingsvermogen”, TFO 1997/34 21 De Commissie-Moltmaker, in haar rapport “De warme, de koude en de dode hand”, 2000 22 Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 23 5
  • 11. Zo eenvoudig als de oude regeling was, zo complex is de Wet IB 2001 nu met betrekking tot de uitstelregeling.23 Het niet opnemen van bijzondere tarieven met als argument dat door invoering van de nieuwe boxenstructuur, vereenvoudiging van de heffing en verlaging van de tarieven de behoefte naar een bijzonder tarief zou doen afnemen, is in mijn ogen te kort door de bocht. 24 Met name doordat er geen vereenvoudiging van de heffing is ontstaan. Ik deel de mening van Hoogeveen die aangeeft dat ‘gelet op de eenvoud het invoeren van een bijzonder tarief in de inkomstenbelasting tot veel minder administratieve rompslomp zou leiden’.25 Het opnieuw invoeren van een bijzonder tarief geeft naast een administratieve verlichting ook een duidelijke kijk op de concrete situatie. De Belastingdienst en belastingplichtige weten beide waar ze aan toe zijn en wat er aan belastingclaim betaald moet worden. Eenvoud van het belastingstelsel is ook een belangrijk punt op nationaal en internationaal niveau. In een rapport26 ‘Paying taxes 2008’ van PricewaterhouseCoopers en de Wereldbank is naar voren gekomen dat een complex belastingstelsel niet goed is voor de concurrentiepositie van een land. Uit het rapport blijkt dat een consistent fiscaal beleid en een eenvoudigere wijze van belastinginning cruciaal zijn voor een doeltreffend belastingstelsel. Het nadeel van ingewikkelde belastingwetgeving is dat nationale overheden vaak belastinginkomsten mislopen. Dit komt doordat niet duidelijk is hoeveel belasting ondernemingen in totaal afdragen. In mijn ogen heeft de wetgever niet goed nagedacht over het afschaffen van de bijzondere tarieven. De eenvoud van de heffing met het bijzondere tarief waarbij de Belastingdienst en de belastingbetaler allebei op korte termijn weten waar ze aan toe zijn lijkt mij bij bedrijfsoverdracht zeer gewenst. In tegenstelling tot de ingewikkelde uitstelregeling waarbij een uitstel van tien jaar het uitgangspunt is. 27 Hierbij zal de Belastingdienst tien jaar lang het uitstel moeten bewaken en controleren of het uitstel nog steeds geldig is. Het nadeel van het tien jaar vast zitten aan de uitstelregeling geldt niet alleen voor de Belastingdienst maar natuurlijk ook voor belastingplichtige. Essers heeft naast kritiek op de afschaffing van het bijzondere tarief, ook kanttekeningen bij de problemen die onder de Wet IB 1964 bestonden en weer terugkomen in de 6 23 Artikel 25 lid 7 IW 1990 24 MvT Wet IB 2001 25 M.J. Hoogeveen, Schenken en vererven van ondernemingsvermogen, FED-brochure, Kluwer, Deventer 2004, paragraaf 2.3.2.2. 26 Een rapport van PricewaterhouseCoopers en de Wereldbank “Paying taxes 2008” 27 Artikel 25 lid 17 Wet IW 19990
  • 12. uitstelregeling.28 Hij vergelijkt hierin het oude artikel 57b lid 1 onderdeel a Wet IB 1964 ‘winst behaald krachtens de werking van artikel 15 in geval van overlijden’ met de invoering van artikel 25 lid 17 IW 1990 de inkomstenbelasting die is verschuldigd bij staking door overlijden als bedoeld in artikel 3.58 lid 1 Wet IB 2001. Door het opnemen van verblijvingsbedingen en overnemingsbedingen in vennootschapsakten zou de levering op het moment van overlijden van een firmant niet overgaan naar de erfgenamen maar direct naar de voortzettende vennoten. Op deze manier zou het vermogen in de B.V. blijven. Er kon voorts geen beroep worden gedaan op het overlijdenstarief. Met de invoering van artikel 25 lid 17 IW 1990 zou dit hetzelfde uitpakken voor de uitstelregeling. Ik ben van mening dat het bijzondere tarief niet zomaar uit de Wet IB 2001 geschrapt had mogen worden. In de literatuur wordt ook eenduidig gereageerd op het afschaffen van het bijzonder tarief en velen pleiten voor herinvoering van het bijzonder tarief.29 Mijns inziens moet er een duidelijk standpunt zijn waarom een dergelijke regeling wordt geschrapt in de wet en uiteindelijk niet meer wordt doorgevoerd. 7 2.4 Neutraliteit tussen de AB-ondernemer en de IB-ondernemer Hieronder zal ik ingaan op de neutraliteit tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. Hierbij zal ik mijzelf beperken tot een vergelijking van tarieven, verliesverrekening, financieringslasten en ondernemingsfaciliteiten. 2.4.1 Tarieven Na herziening van de aanmerkelijkbelangwetgeving per 1 januari 1997 is min of meer een vergelijking getrokken tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. De wetgever heeft bewust gekozen om tot een gelijkstelling te komen tussen beide ondernemers.30 Dit was voor beide ondernemers slechts te merken doordat er op een bepaald omslagpunt een neutrale belastingdruk ontstond van circa 52%. In de meeste situaties is het ten opzichte van het omslagpunt fiscaal financieel aantrekkelijker om een onderneming te drijven in de vorm van een B.V. als er hoge winsten worden behaald en in de vorm van een IB-onderneming bij 28 P.H.J. Essers, “Het IB-overlijdenstarief moet weer worden ingevoerd”, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht, (hierna: NTFR) 2003-96/3 29 P.H.J. Essers, “Het IB-overlijdenstarief moet weer worden ingevoerd”, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht, (hierna: NTFR) 2003-96/3 30 Cursus Belastingrecht, Inkomstenbelasting onderdeel 4/0.2.A. Kluwer Deventer
  • 13. lagere winsten. De Staatssecretaris en de Minister van Financiën delen deze mening.31 Dit geeft mijn inziens aan dat de vergelijking slechts neutraal is als beide ondernemers zich exact op het omslagpunt begeven waardoor zij voor circa 52% worden belast. Daarnaast is het niet alleen het tarief maar ook de grondslagbepaling, de ondernemingsfaciliteiten, de gecombineerde belastingdruk en de arbeidsbeloning voor de AB-ondernemer. Dit zijn allemaal factoren die meespelen bij de beslissing of een onderneming moet worden gedreven in de vorm van een B.V. of in de vorm van een IB-onderneming. Mijns inziens kan er dus niet worden gesproken van een vergelijking van de tarieven tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. Daarvoor zijn er teveel factoren die de tarieven en de gekozen rechtsvorm beïnvloeden. Zodra echter wordt gekeken naar de belastingtarieven in 2007 wordt de neutraliteit verstoord.32 In 2007 was de effectieve procentuele belastingdruk over de reguliere voordelen voor een AB-ondernemer belast tegen 44,125%.33 Voor de IB-ondernemer was het toptarief per 1 januari 2007 procentueel belast tegen een percentage van 46,8%. Dit effectieve tarief werd behaald door de MKB-winstvrijstelling die per 1 januari 2007 is ingevoerd.34 Hierdoor werd 90% in plaats van 100% van de behaalde winst belast tegen het progressieve tarief van 52%. Deze afnemende neutraliteit in 2007 is vooral het gevolg van de verlagingen van de vennootschapsbelasting ten gunste van de AB-ondernemer.35 Deze afnemende neutraliteit is in 2008 alleen maar groter geworden. Hieronder zijn de tarieven van de vennootschapsbelasting 2007 en 2008 schematisch weergegeven. 8 (deel) belastbaar bedrag van: tarief 2007 - € 25.000 20,00% € 25.000 € 60.000 23,50% € 60.000 25,50% (Figuur 1) 31 Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 4, blz. 6, respectievelijk Kamerstukken I 2006/07, 30 572 E blz. 2. 32 Verlaging van het dividendtarief van 25% naar 22% 33 Dit percentage is berekend aan de hand van de gecombineerde belastingdruk van de vennootschapsbelasting en het aanmerkelijkbelangregime 25,5% vennootschapsbelasting en 25 % dividendbelasting. 34 Artikel 3.79a Wet IB 2001 MKB-winstvrijstelling van 10% over de behaalde winst voor alle ondernemers die aan het urencriterium voldoen
  • 14. 9 (deel) belastbaar bedrag van: tarief 2008 - € 40.000 20,00% € 40.000 € 200.000 23,00% € 200.000 25,50% (Figuur 2) Van Es is van mening dat een rechtsvormneutrale ondernemingswinstbelasting voorlopig nog ver weg is en dat een winstbox in de toekomst eerder te verwachten is.36 Ik ben het met van Es eens. Mijns inziens zijn het de vele factoren die gelijkstelling en de rechtsvormneutraliteit in de weg staan. De gelijkstelling tussen beide ondernemers gaat dus slechts op als zij zich beiden op het omslagpunt begeven. Boven of onder het omslagpunt is er geen vergelijking of neutraliteit met betrekking tot de tarieven. 2.4.2 Verliesverrekening Tot 2007 was het voor de AB-ondernemer in de B.V. en een IB-ondernemer mogelijk om verliezen onbeperkt te verrekenen met toekomstige winsten. Vanaf 2007 is deze neutrale vrijheid voor beide ondernemers ingeperkt. Een onderneming in de winstsfeer en een B.V. wordt geacht om binnen negen jaar winst te gaan maken om de verliezen te kunnen verrekenen. Voorts kon de AB-ondernemer in de B.V. verliezen verrekenen met winsten die tot drie jaar terug waren gerealiseerd. Dit is voor de onderneming in de winstsfeer zo gebleven maar voor de AB-ondernemer in de B.V. is dit ingekort tot één jaar.37 Hieronder is een schematisch overzicht weergegeven van de veranderingen in de verliesverrekening. Oud Nieuw Winst uit onderneming 3 jaar terug, onbeperkt vooruit 3 jaar terug, 9 jaar vooruit Winst uit de B.V. 3 jaar terug, onbeperkt vooruit 1 jaar terug, 9 jaar vooruit (Figuur 3) 36 J.A.G. van Es ‘Afweging bv of een eenmanszaak; tendens in de tijd’ TFO 2007/94 37 Artikel 3.150 jo 3.49 Wet IB 2001
  • 15. Met de invoering van de Wet IB 2001 is de boxenstructuur geïntroduceerd. Er is overgestapt naar een meer analytische inkomstenbelasting met bredere heffingsgrondslagen. Er is bewust gekozen voor een gesloten systeem van drie inkomensboxen met elk een eigen tarief. Het achterliggende doel van deze boxen is om een rechtvaardige en evenwichtige heffing te creëren. Uitgangspunt is dat er tussen de boxen geen verrekening mag plaatsvinden. Negatieve inkomsten in een box mogen uitsluitend met positieve inkomsten binnen diezelfde box worden gecompenseerd. Een verlies in de aanmerkelijkbelangsfeer mag dus alleen verrekend worden met inkomsten uit aanmerkelijkbelang. Met de Veegwet Wet IB 2001 is een uitzondering doorgevoerd die het mogelijk maakt om een verlies uit aanmerkelijk belang over de boxen heen toch toe te staan.38 In artikel 4.53 Wet IB 2001 staat dat een aanmerkelijkbelangverlies verrekend mag worden in box 1 door middel van een belastingkorting van 25% na een wachttijd van één jaar. Een groot nadeel hiervan is dat de verliesverrekening niet direct in box 1 kan worden verrekend. Om de belastingkorting te kunnen nemen zal de aanmerkelijkbelanghouder zijn aanmerkelijkbelangpositie moeten opgeven voordat er verrekend kan worden. Daarnaast is de vereiste wachttijd van één jaar direct een strop voor de eventuele carry back mogelijkheid. Mocht er na de wachtperiode van één jaar een te laag of juist geen inkomen in box één zijn dan kan de belastingkorting uit box 2 zelfs niet eens in box 1 verrekend worden. De verliezen van de AB-ondernemer in de B.V. kunnen pas na beëindiging van zijn aanmerkelijk belang en één wachtjaar worden verrekend. In tegenstelling tot de ondernemer in de winstsfeer die direct kan verrekenen met ander inkomsten in box 1. Met de verschillen die in de verliesverrekening blijken en de gewijzigde carry back ten opzichte van beide ondernemers is de rechtsvormneutraliteit in de verliesvergelijking afgenomen. De IB-ondernemer wordt juist bevoordeeld aangezien hij het verlies direct kan verrekenen en tot drie jaar terug kan carry backen ten opzicht van de AB-ondernemer in zijn B.V.. 10 2.4.3 Financieringslasten Een IB-ondernemer die met vreemd vermogen investeert kan deze financieringskosten aftrekken van de winst. Deze kosten hebben direct effect op de 52% inkomstenbelasting. 38 Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 24
  • 16. Voor de AB-ondernemer in zijn B.V. pakt een investering met vreemd vermogen minder gunstig uit. De B.V. kan de financieringskosten slechts aftrekken tegen een tarief van 25%. De AB-ondernemer kan eventuele financieringskosten pas aftrekken als hij een voordeel realiseert uit aanmerkelijk belang.39 Dit voordeel kan worden gerealiseerd bij uiteindelijke vervreemding van zijn aandelen of door het ontvangen van dividend uit de B.V.. Dit tegen het gecombineerde tarief van box twee en de vennootschapsbelasting. Mocht de B.V. investeren in een startende onderneming of in een onderneming die wil uitbreiden dan wordt in deze fase doorgaans een uitgifte van dividend voorbehouden vanwege de investering. Dit heeft als gevolg dat er door de AB-ondernemer geen financieringslasten kunnen worden afgetrokken mits hij in dat jaar ook geen aandelen heeft vervreemd. Mocht de AB-ondernemer niet voornemens zijn om aandelen te gaan vervreemden dan is hij afhankelijk van de uitgifte van dividend door de B.V.. Concluderend kan worden gesteld dat mijns inziens de IB-ondernemer in deze situatie met financieringslasten een gunstigere positie heeft ten opzichte van de AB-ondernemer. De IB-ondernemer kan eventuele financieringskosten direct aftrekken tegen 52% terwijl de AB-ondernemer in zijn B.V. afhankelijk is van bepaalde factoren. 11 2.4.4 Ondernemingsfaciliteiten Met betrekking tot de ondernemingsfaciliteiten laat de rechtsvormneutraliteit ook gebreken zien. Voor de IB-ondernemer zijn er diverse ondernemingsfaciliteiten van toepassing in tegenstelling tot de AB-ondernemer in de B.V.. Voor de IB-ondernemer is de ondernemersaftrek een verzameling van allerlei aftrekposten die voor hem van toepassing kunnen zijn.40 1. de zelfstandigenaftrek; 2. de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk; 3. de meewerkaftrek; 4. en vanaf 2007 de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en 5. de stakingsaftrek. Zoals eerder besproken is er in 2007 een MKB-vrijstelling ingevoerd om de rechtsvormneutraliteit te vergoten ten opzichte van de belastingtarieven tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer in de B.V.. 39 Artikel 4.12 Wet IB 2001 40 Artikel 3.74 Wet IB 2001
  • 17. Met betrekking tot de gelijktrekking tussen beide ondernemers met de invoering van de MKB-vrijstelling op de belastingtarieven, werkt de MKB-vrijstelling in de ondernemingsfaciliteiten averechts. De MKB-vrijstelling is namelijk slechts van toepassing op de IB-ondernemer en vergroot hierdoor juist de kloof tussen beide ondernemers met betrekking tot de rechtsvormneutraliteit. Als beide ondernemers van dezelfde ondernemingsaftrek gebruik mogen maken zou dit net als de MKB-vrijstelling slechts gedeeltelijk ten goede komen aan de rechtsvormneutrale werking. Dit komt doordat de ondernemingsaftrek door de IB-ondernemer tegen een belastingtarief van 52% inkomstenbelasting afgetrokken kan en de B.V. voor een belastingtarief van 25,5% vennootschapsbelasting. 12 2.3 Conclusie In dit hoofdstuk heb ik vier verschillen onderzocht tussen de IB-ondernemer en de AB-ondernemer met de B.V. met betrekking tot de rechtsvorm. Ik heb gekeken naar de directe verschillen in de systematiek van de belastingheffing zoals de tarieven, verliesverrekening, financieringslasten en de ondernemingsfaciliteiten. Sinds de invoering van het aanmerkelijkbelangregime in 1997 trachtte de wetgever de AB-ondernemer in de B.V. fiscaal gelijk te stellen aan en even neutraal te behandelen als de IB-ondernemer. Om dit te bewerkstelligen waren de tarieven aangepast en hadden beide ondernemers op het omslagpunt (rekening houdende met alle factoren) een gelijke belastingdruk van circa 52%. De gelijkstelling van de tarieven heeft alleen effect als beide ondernemers op het omslagpunt zitten. Komen de ondernemers door een hogere of lagere winst boven of onder het omslagpunt dan is er geen gelijkstelling meer met betrekking tot het tarief. In 2007 is de neutraliteit uiteen gelopen met betrekking tot de verliesverrekening, tarieven en de MKB vrijstelling. Ondanks deze gebreken zie ik geen reden waarom er in de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten directe verschillen moeten zijn tussen de beide ondernemers. De verschillen hebben naast fiscale namelijk ook maatschappelijke consequenties. Door het verschil in effectieve belastingdruk kan er een verstoring ontstaan in de concurrentiepositie. De IB-ondernemer betaalt effectief meer dan de AB-ondernemer in de B.V.. Dit heeft gevolgen voor de ondernemer bij de keuze van de rechtsvorm en de toekomstige strategie. Fiscaliteit zou mijns inziens geen rol mogen spelen bij de keuze van een rechtsvorm. De hiervoor besproken verschillen tussen de rechtsvormneutraliteit moeten mijns inziens worden aangepast.
  • 18. Hoofdstuk 3. Fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Inkomstenbelasting 2001 voor 13 de IB-ondernemer. 3.1 Inleiding Een bedrijfsoverdracht wordt in de Wet IB 2001 aangemerkt als een subjectieve staking van de onderneming. Dit houdt in dat de ondernemer (subject) de onderneming (object) staakt. Deze staking kan geschieden op twee manieren: gehele of gedeeltelijke staking. Dit kan een echte staking zijn ofwel een reguliere staking, maar het kan ook een fictieve staking zijn zoals is aangenomen in de Wet IB 2001.41 3.2 Fiscale faciliteiten ruisend (afrekenen) of geruisloos (doorschuiven) Bij een staking van de onderneming kan worden afgerekend of worden doorgeschoven. Een staking kan zich voordoen als een onderneming ophoudt te bestaan maar ook als zij van rechtsvorm verandert. Dit kan zich voordoen als een IB-onderneming wordt omgezet in een B.V.. Als er voor de fiscale wet- en regelgeving een moment ontstaat waardoor een onderneming zal staken heeft de ondernemer de keuze of dit ruisend of geruisloos gaat. 3.3 Ruisend Ruisend houdt in dat de ondernemer er voor kiest om af te rekenen. Voor de inkomstenbelasting betekent dit dat er wordt gestaakt. Hierbij dient er inkomstenbelasting te worden betaald over de stille- de fiscale reserves en de goodwill. De winst die door de staking wordt behaald mag worden verminderd met de stakingsaftrek en eventueel aftrek van de MKB-winstvrijstelling.42 Vervolgens is het mogelijk voor het gedeelte van de stakingswinst een lijfrente te bedingen. 3.4 Geruisloos Geruisloos doorschuiven van de onderneming is onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Deze bepaalde voorwaarden ga ik later nog uitgebreid behandelen. Het voordeel van geruisloos inbrengen in een rechtspersoon is dat er geen belasting betaald hoeft te worden over alle meerwaarden zoals de fiscale- de stille reserves en de goodwill. De boekwaarden die in de 41 Artikel 4.16 Wet IB 2001 42 Minus een MKB-winstvrijstelling van 10%.
  • 19. onderneming op de balans stonden, moeten worden overgenomen op de balans van de onderneming. Een nadeel kan zijn dat er niet mag worden afgeschreven over de waarde in het economische verkeer, maar over de waarde waarvoor de vermogensbestanddelen op de balans staan. 14 3.5 Verschillende manieren van overdragen. Met de juiste keuze van inbreng zijn grote fiscale besparingen te realiseren en/of is de betaling van belasting te voorkomen. Het is vooraf niet te zeggen welke vorm van inbreng de meest optimale en het voordeligst is, dit hangt voornamelijk af van de feitelijke situatie. Hieronder zal ik ingaan op de fiscale faciliteiten die een IB-ondernemer bij leven kan gebruiken bij het staken van de onderneming. Ik zal hier specifiek ingaan op de stakingsaftrek, de fiscale oudedagsreserve (hierna FOR), omzetting in een lijfrente, uitstel stakingswinst eigen woning en renteloze uitstelregeling bij overdracht tegen schuldigerkenning. 3.6 Bedrijfsopvolging bij een IB-ondernemer bij leven In dit gedeelte zal ik de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten uiteenzetten die in de Wet IB 2001 en de IW 1990 voorkomen. In deze fiscale faciliteiten zal ik ingaan op de situatie waarin de IB-ondernemer bij leven en na overlijden zijn onderneming zal overdragen. 3.6.1 Stakingsaftrek De stakingsaftrek is een aftrekpost die mag worden afgetrokken van de stakingswinst. De wetgever heeft deze tegemoetkoming ingesteld om te voorkomen dat de IB-ondernemer noodgedwongen de onderneming aanhoudt omdat staking of overdracht daarvan een onbetaalbare belastingafdracht met zich mee zou kunnen brengen. De stakingsaftrek geldt voor de IB-ondernemer die in het kalenderjaar winst behaalt. 43 44 Deze aftrek is subjectgebonden en wordt slechts eenmaal per leven toegekend aan een ondernemer. De aftrek is dus verbonden aan de ondernemer en niet aan de onderneming. Een beoefenaar van een zelfstandig beroep wordt ook als ondernemer gerekend en mag ook eenmalig gebruik 43 Artikel 3.79 Wet IB 2001 44 Een ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001
  • 20. maken van de stakingsaftrek.45 Een medegerechtigde kan echter geen gebruik maken van de stakingsaftrek en wordt ook niet als ondernemer aangemerkt.46 De ondernemer die aanspraak wil maken op de stakingsaftrek kan dit slechts doen als de gehele onderneming wordt gestaakt. Als de ondernemer een zelfstandig gedeelte van de onderneming wil staken kan er geen beroep worden gedaan op de stakingsaftrek. Door het behalen van een hogere winst in het stakingsjaar vanwege het afrekenen over de reserves kan de ondernemer tevens de keuze maken om middeling toe te passen.47 Hoogeveen is van mening dat de wetgever verzuimd heeft te bepalen dat de stakingsaftrek wel van toepassing is in het huidige geval waarin de commanditaire deelname een voortzetting vormt van de eerder door de commanditaire vennoot als ondernemer gedreven onderneming.48 Essers merkt op dat het overweging verdient om een commanditaire vennoot het recht te geven om gebruik te maken van de stakingsaftrek indien hij voorheen besturend vennoot was.49 Ik deel de mening van beiden dat er een uitzondering moet komen voor die situaties zoals die hierboven beschreven staan. In artikel 8 lid 1 letter d Wet IB 1964, was het wel toegestaan om bij een gedeeltelijke staking gebruik te maken van de stakingsaftrek. Voor het gedeelte waar de stakingsaftrek niet ten volle werd benut werd dit gedeelte belastingvrij afgeboekt van de FOR. Op dit moment geldt een eenmalige maximale stakingsaftrek van € 3.630.50 15 3.6.2 De fiscale oudedagsreserve Voor ondernemers met een winst uit onderneming bestaat de mogelijkheid om een gedeelte van de winst (ten laste van de winst) te reserveren voor de oude dag.51 Het gedeelte dat van de winst mag worden afgetrokken is een wettelijk bepaald deel van 12% met een maximumbedrag van € 11.396. Op deze manier kan er in de eigen onderneming gespaard worden voor de oude dag. Het voordeel van het opbouwen van een FOR in eigen beheer is dat er direct een belastinguitstel wordt gecreëerd van maximaal 52%. Voordat er een 45 Artikel 3.5 lid 2 Wet IB 2001 46 Op grond van overgangsrecht kon de medegerechtigde wel tot en met 2005 in aanmerking komen voor een stakingsaftrek. M.J.Hoogeveen, “Schenken en vererven van ondernemingsvermogen”, FED-brochure, Kluwer, Deventer 2004 paragraaf 2.4.5. 47 Op basis van artikel 3.154 Wet IB 2001 is het mogelijk om een eventuele piek of afname van je belastbaar inkomen te spreiden over de twee voorgaande of aankomende jaren. 48 M.J.Hoogeveen, “Schenken en vererven van ondernemingsvermogen” FED-brochure, Kluwer, Deventer 2004, p 42 49 P.H.J. Essers, “Themanummer Evaluatie Wet IB 2001”, WFR 2006/6662, p. 289 50 Artikel 3.79 Wet IB 2001 51 Artikel 3.67 Wet IB 2001
  • 21. FOR mag worden opgebouwd moet er aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: de FOR mag op de balans niet hoger zijn dan het op de balans vermelde ondernemingsvermogen na toevoegingen. Daarnaast moet sprake zijn van een IB-ondernemer die aan het urencriterium voldoet en op 1 januari nog geen 65 jaar oud is.52 De faciliteit staat alleen open voor IB-ondernemers die winst uit onderneming genieten en niet voor AB-ondernemers die werken in 16 hun eigen B.V.. 53 Er zijn risico’s verbonden aan het opbouwen van een FOR in de onderneming. Indien de ondernemer twee jaar niet voldoet aan het urencriterium zal de opgebouwde reserve vrijvallen in het resultaat over dat jaar. En moet er over het vrijgevallen deel worden afgerekend. Een ander nadeel kan zijn dat wanneer het slecht gaat met de onderneming de ondernemer de opgebouwde FOR gaat onttrekken aan de onderneming. Als vervolgens de onderneming wordt gestaakt staat er nog een belastingschuld open over de totaal opgebouwde FOR ook wanneer er een deel is onttrokken. In de praktijk blijkt er dan vaak geen mogelijkheid meer te zijn om een lijfrentepolis af te sluiten en/of aan de belastingplicht te voldoen.54 Op de dag dat de ondernemer de leeftijd van 65 jaar behaalt valt automatische de FOR vrij en moet er worden afgerekend over de vrijval. Het is echter ook mogelijk om dit moment van afrekenen uit te stellen door de FOR te gebruiken voor het afsluiten van een lijfrentepolis bij een verzekeraar.55 Voor ondernemers die door omstandigheden twee jaar niet kunnen voldoen aan het urencriterium, of de FOR moeten aanwenden om tegenvallende omzetten te compenseren, kan onwetendheid over de fiscale claim bij staken het einde van de onderneming betekenen. Dat ondernemers vaak niet weten wat de fiscale gevolgen zijn, wordt ook opgemerkt door Niessen en Pieterse. Na het ontrekken van de FOR op het moment van staking heeft de ondernemer niet meer de beschikbare middelen om een lijfrente te kopen of de Belastingdienst te betalen. Er zijn zelfs gevallen bekend van ondernemers die de staking jarenlang uitstellen om maar niet gedwongen te worden tot verkoop van hun (bedrijfs)woning.56 Dit laatste lijkt mij in geen enkel opzicht passen in het uitgangspunt van de wetgever dat een fiscale behandeling en heffing geen belemmering mag vormen. Mijns inziens is het wenselijk om een schrijnende situatie als deze afzonderlijk te beoordelen en 52 Artikel 3.6 Wet IB 2001 53 MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 119 54 Kamerstukken II 2005/06, 29 949, nr. 56 (V-N 2006/46.7) 55 Besluit Staatssecretaris van Financiën van 28 december 2004, nr. CPP2004/633M 56 R.E.C.M. Niessen en L.J.A. Pieterse, “De Wet inkomstenbelasting 2001 Fiscale Geschriften. Inkomstenbelasting” Amersfoort: Sdu Fiscale en Financiële uitgevers 2007, 5e druk In Par.5.10.1
  • 22. ondernemers juist te ondersteunen als zij door omstandigheden niet meer kunnen voldoen aan het urencriterium of de FOR moeten aanwenden om tegenvallende omzetten te compenseren. Het ondersteunen van ondernemers kan mijns inziens door middel van het invoeren van een vast tarief bij staking om progressienadeel te voorkomen. 17 3.6.3 Omzetting in een lijfrente Naast de stakingsaftrek is er de mogelijkheid om een extra bedrag te bedingen als stakingslijfrente. De stakingswinst na aftrek van de stakingsaftrek kan onbelast worden omgezet. Met deze stakingslijfrente zijn de onttrokken vermogensbestanddelen als premie aftrekbaar in box 1 en kan er een levenslang of tijdelijk periodiek pensioen inkomen worden gecreëerd. 57 Het voordeel dat hiermee wordt beoogd is dat de vrijval van de stakingswinst niet ineens wordt belast in het progressieve tarief van 52% inkomstenbelasting, maar juist in de vorm van een periodieke uitkering. De omzetting is ten hoogste het bedrag van de stakingswinst vóór aftrek van de stakingsaftrek58 en is gebonden aan maximumbedragen.59 Hieronder is schematisch weergegeven wat de maximale toegestane bedragen van de omzetting mogen zijn.60 Leeftijd/situatie Lijfrente-uitkering uitstellen Lijfrente-uitkering direct 50 jaar en jonger 104.476,- 208.942,- tussen de 50 jaar en 60 jaar 208.942,- 208.942,- 60 jaar en ouder 417.874,- 417.874,- Arbeidsongeschikt voor 45% of > - 417.874,- Overlijden - 417.874,- (Figuur 4) De mogelijkheid tot omzetting van stakingswinst in lijfrente is toegestaan voor een IB-ondernemer die in het kalenderjaar een onderneming of een gedeelte daarvan waaruit hij als ondernemer winst geniet, staakt.61 Een verschil met de stakingsaftrek en de omzetting in een lijfrente is dat bij een omzetting in een lijfrente het is toegestaan om een zelfstandig gedeelte 57 Hoge Raad 8 juli 1998, BNB 1998/280 58 Vraag en antwoordenbesluit, 30 november 2001, nr. CPP2001/3035M vraag B.3.7.g. Doorgevoerd in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 december2004, nr. CPP2004/633M, onderdeel 5.1.3. opgenomen in V-N 2005/6.11 59 Artikel 3.129 lid 2 Wet IB 2001 60 Bedragen zijn in euro’s. 61 Artikel 3.129 Wet IB 2001
  • 23. van de onderneming te staken dit in tegenstelling tot de stakingsaftrek waarbij de faciliteit slechts mag worden genomen als de gehele onderneming wordt gestaakt. 62 Daarnaast is er in tegenstelling tot de stakingsaftrek ook een bepaling opgenomen waarin staat dat het is toegestaan een medegerechtigde (commanditaire) omzetting van stakingslijfrente te laten creëren na deelname aan een eerder ondernemerschap.63 18 3.6.3.1 Gestelde voorwaarden bij het storten van een lijfrente In de wet- en regelgeving is een aantal toegelaten aanbieders opgenomen waar de lijfrente bedongen kan worden en waar de premie in aftrek kan worden gebracht.64 Ik beperk mij in dit schrijven tot twee toegelaten aanbieders: - In de eerste plaats kan er een professionele verzekeraar worden benaderd zoals in de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 beschreven staat en waarin als voorwaarde wordt gesteld aan de professionele verzekeraar dat de gestorte premies van de overdrager gerekend moeten worden tot het binnenlandse ondernemingsvermogen. Deze voorwaarde is gesteld om er voor te zorgen dat de Belastingdienst het overzicht op de belastingclaim van de uitkeringen behoudt.65 Met de invoering van de Brede Herwaardering I per 1 januari 1992 zou een professionele verzekeraar de enige mogelijkheid bieden om een lijfrente te bedingen. Door een uitzondering is het ook mogelijk om bij de bedrijfsoverdracht een lijfrente bij de bedrijfsovernemer te bedingen. - In de tweede plaats is het mogelijk een lijfrente te bedingen bij de natuurlijke persoon of een rechtspersoon na bedrijfsoverdracht. De echtgenote wordt uitgesloten als natuurlijk persoon omdat een lijfrente in deze situatie zijn reële betekenis mist.66 Als de overdrager een lijfrente afsluit na prestatie van de bedrijfsoverdracht, blijft de overdrager afhankelijk van deze derde die zich met de lijfrente bevindt in de winst- en risicosfeer. Daarnaast blijft de overdrager verantwoordelijk voor de voortzetting maar deze heeft geen zeggenschap meer over de overgedragen onderneming. Omdat de lijfrente in de winst- en risicosfeer blijft leert de praktijk dat de bedongen lijfrente veelal in de familiesfeer wordt bedongen. Op deze manier blijft er een band bestaan met de overgedragen onderneming en de bedongen lijfrente. 62 Hoge Raad 11 juni 1997, nr. 20 827, BNB 1997/303 en Hoge Raad 15 juli 1998, nr. 33 468 63 Artikel 3.129 lid 4 Wet IB 2001 64 Artikel 3.126 Wet IB 2001 65 MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 198, nr. 3, blz. 76 66 MvT, wet van 12 december 1991, Stb. 1991, 697, Kamerstukken II 21 198, nr. 3, blz. 77.
  • 24. Het bedingen van een lijfrente is dus niet alleen weggelegd voor de familiesfeer maar ook voor derden. Deze neutrale benadering heeft als voordeel dat de ondernemer niet direct gebonden is aan de familiesfeer en dat de ondernemer een vrije keuze heeft. Dit neemt niet weg dat de ondernemer het risico vaak te groot acht om een lijfrente bij een willekeurige derde te bedingen en onder te brengen. 19 3.6.4 Uitstel stakingswinst eigen woning De faciliteit ‘uitstel stakingswinst eigen woning’ verleent uitstel voor een periode van maximaal tien jaar en is rentedragend.67 Voor het uitstel stelt de Belastingdienst een zekerheid met betrekking tot de belastingaanslag die met de staking is behaald. Een staking in deze situatie doet zich voor bij een bedrijfsoverdracht van een onderneming waarbij geen of weinig middelen voor de onderneming worden betaald en de ondernemingswoning (waarop een meerwaarde rust) niet wordt mee verkocht. 68 De achterliggende gedachte voor deze regeling is vooral gestoeld op de oudere ondernemer die in het verleden weinig inkomen had en bij verkoop van de onderneming over onvoldoende middelen beschikt om de belastingschuld te kunnen voldoen. Voor deze uitstelregeling kunnen ondernemers opteren die: - de gehele onderneming staken en voldoende zekerheid kunnen stellen voor de belastingaanslagen. - een verschil ontstaat tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van de woning.69 - de zogenoemde ondernemingswoning na overdracht laten aanmerken als een eigen woning.70 Voordat deze uitstelregeling wordt toegekend moet de ondernemer aantonen dat hij zekerheid kan bieden voor de toekomst en dat er aan de belastingschuld kan worden voldaan. Bij deze zekerheden kan worden gedacht aan een bankgarantie of een verpanding van de woning waar de ondernemer in blijft wonen. De ondernemer zal door middel van een schriftelijk verzoek aan de Belastingdienst uitstel moeten vragen. Na goedkeuring van dit verzoek zal er ieder jaar door de Belastingdienst moeten worden beoordeeld of de zekerheidstelling overeenkomt met de actuele waarde van de aanslag. 71 In de situatie waarin een ondernemer voldoende 67 Artikel 25 lid 16 IW 1990 68 P. van der Waal, 'Hordeloop met fiscale rugwind', Belasting Magazine 2005/12, blz. 26-29 69 Bedoeld zoals in Artikel 3.19 lid 1 Wet IB 2001 70 Artikel 3.111 Wet IB 2001 71 Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, blz. 348
  • 25. zekerheid kan stellen is deze regel een verzachtende manier om niet bij de staking in liquiditeitsproblemen te geraken.72 Naast de verzachtende werking van de regeling is de regelgeving erg cru voor de nabestaande als de ondernemer komt te overlijden.73 Er wordt bij wijze van uitzondering uitstel verleend maar er wordt daarentegen wel zekerheid geëist van de nabestaanden. Kan er door de nabestaanden niet aannemelijk worden gemaakt dat de verschuldigde belasting kan worden betaald binnen een periode van tien jaar dan stelt de Belastingdienst voor om de woning binnen één jaar te verkopen.74 Deze termijn lijkt mij zeer kort voor de nabestaanden. 20 3.6.4.1 Tussentijdse beëindiging De Belastingdienst zal het betalingsuitstel tussentijds beëindigen in de volgende vier gevallen.75 1. In geval van een faillissement. 2. In geval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is. 3. In geval de belastingplichtige komt te overlijden. 4. In geval de desbetreffende zaak wordt vervreemd. De belastingplichtige is verplicht om in een van deze vier situaties de Belastingdienst op de hoogte te stellen. In de leidraad Invordering 1990 zijn nog zes voorwaarden opgenomen die bij niet nakomen beëindiging van het uitstel tot gevolg hebben en de aanslag invorderbaar maken.76 1. De voorwaarden die gesteld worden voor het verlenen van de uitstelregeling worden niet nageleefd. 2. Tijdens de uitstelregeling blijkt dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt. 3. De aanleiding tot uitstel van betaling is vervallen. 4. De financiële omstandigheden van de belastingschuldige veranderen zodanig of zijn veranderd dat het naar het oordeel van de ontvanger onjuist is te continueren. 5. De medewerking van de verkopende (verzoekende) partij aan de Belastingdienst naar het oordeel van de ontvangende (kopende) partij wordt onvoldoende geacht. 72 Kamerstukken II 1999/00, 27 209, nr. 3, p. 8, V-N BP21/12.5, p. 3517-3518 73 Hoofdstuk IV, art. 25, par. 4.4, Leidraad Invordering 1990 74 Hoofdstuk IV, art. 25, par. 6.8, Leidraad Invordering 1990 75 Artikel 25 lid 14 , vierde volzin 76 Hoofdstuk IV, art. 25, par. 1.7, Leidraad Invordering 1990
  • 26. 21 6. Een bijzondere situatie is ontstaan en de ontvanger is van mening dat de verhaalbaarheid van de belastingschuld, waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar komt. 3.6.5 Renteloze uitstelregeling bij overdracht tegen schuldigerkenning De renteloze uitstelregeling tegen schuldigerkenning kan op schriftelijk verzoek worden ingediend bij de Belastingdienst als er een bedrijfsoverdracht plaatsvindt aan een natuurlijk persoon. 77 78 Tevens is het bij de overdacht van belang dat de overnemer de koopsom geheel of gedeeltelijk schuldig blijft aan de overdrager. Het doel van deze regeling is om in de gevallen waarbij geheel of gedeeltelijke bedrijfsoverdracht plaatsvindt de fiscale belemmeringen te verzachten. In tegenstelling tot de hiervoor genoemde faciliteit ‘uitstel stakingswinst eigen woning’ waar uitstel wordt verleend over de vermogensbestanddelen die naar privé zijn gegaan, zoals de ondernemingswoning, betreft het hier alleen een uitstel van betaling over de overgedragen vermogensbestanddelen. De vermogensbestanddelen die naar privé zijn overgegaan en de vrijgevallen reserves zoals de FOR die in de inkomstenbelasting worden belast, vallen niet onder deze uitstelregeling. Met deze regeling wordt puur een uitstel van betaling voor inkomstenbelasting voor de overdrager bewerkstelligd voor het gedeelte dat schuldig wordt gebleven van de stakingswinst.79 Op deze manier wordt voor de overdrager die bij staking de verschuldigde inkomstenbelasting moet betalen een financieringsmogelijkheid geboden. 80 Voordat deze faciliteit mag worden toegepast moet er voldaan zijn aan een aantal voorwaarden: 1. Er moet een bedrijfsoverdracht plaatsvinden aan een natuurlijk persoon. Een bedrijfsoverdracht aan een rechtspersoon is in deze faciliteit uitgesloten. 2. Het overgedragen deel moet een zelfstandig deel van de onderneming zijn of de gehele onderneming zelf. 3. De overnemer wordt geacht de onderneming voort te zetten. Minimumtermijnen voor deze voortzetting zijn niet in de wet opgenomen. In de literatuur zijn de meningen hierover verdeeld. Poot is van mening dat op het moment van overdracht aan de voorwaarden van uitstel moet zijn voldaan en dat een eventuele staking na twee jaar 77 Artikel 25 lid 18 en 19 Wet IW 1990 78 Artikel 5b, lid 1, Uitvoeringsregeling IW 1990 79 Leidraad Invordering, hoofdstuk IV, artikel 25, par. 5f.1 80 Wetsvoorstel 29 767, Belastingplan 2005, amendement van 15 november 2004
  • 27. geen belemmering moet zijn. 81 Blecourt-Wouterse is echter van mening dat een overdracht niet gericht mag zijn op de liquidatie of verdere verkoop van de onderneming, en denkt aan een minimumtermijn voor voortzetting en een consequentie na het verbreken van de termijn. Na het staken en het verbreken van de termijn zal een boete worden opgelegd. Een andere mogelijkheid zal zijn dat de overnamesom ineens opeisbaar zal worden als de overnemer niet langer voortzet.82 Ik deel de mening van Blecourt-Wouterse dat een minimumtermijn gewenst is om duidelijkheid te scheppen in het grijze gebied als de intentie van de voortzetting gestoeld is op een doorverkoop aan een derde. De Belastingdienst verleent geen uitstel en beëindigt het uitstel sowieso als de onderneming na de overdracht wederom is gestaakt en de overnemer als gevolg daarvan voldoende liquide middelen heeft verkregen om de verschuldigde overdrachtsprijs te kunnen voldoen.83 4. De overnemer dient de overdrachtsprijs in zijn geheel of gedeeltelijk schuldig te 22 blijven aan de overdrager. 5. Er moet naar de Belastingdienst voldoende zekerheid worden gesteld. 6. De Belastingdienst verleent alleen op schriftelijk verzoek uitstel van betaling.84 Poot merkt op dat er voor de belastingschuld na overdracht in de wet geen maximumbedragen zijn opgenomen en dat de faciliteit niet beperkt is tot de familiekring.85 86 Zij acht het wenselijk dat er een meer uniforme uitstelregeling komt voor de familiesfeer en voor derden. Ik deel de mening dat hier nadere wet- en regelgeving gewenst is. In de praktijk zal namelijk net als bij het bedingen van een lijfrente niet snel bij derden worden aangeklopt maar eerder in de familiesfeer. Als aan alle voorwaarden is voldaan wordt er uitstel verleend voor een periode die de overnemer en de overdrager zijn overeengekomen. Per jaar zal er een evenredig deel vervallen. De aflossingsperiode bedraagt maximaal tien kalenderjaren. 81 P.J. Poot, “de nieuwe uitstelregeling in de winstsfeer en haar tegenhanger in de aanmerkelijkbelangsfeer” WFR 2005/112, paragraaf 3.2 82 M.A. de Blecourt-Wouterse, “Bedrijfsopvolging Fiscale en juridische aspecten” Licent BV, Rijswijk 2005, blz. 17. 83 Leidraad Invordering, hoofdstuk IV, art. 25, par. 5f.2 84 Artikel 5b, eerste lid, Uitv. Reg. IW 1990 85 Artikel 25 lid 18 en 19 Wet IW 1990, artikel 5b Uitv. reg. Invorderingswet 1990 86 P.J. Poot, “Uitstel van betaling bij bedrijfsopvolging”, WFR 2005/6635, blz. 1112-1120
  • 28. In de wetgeving is een aantal beëindigingsgronden opgenomen die de uitstelregeling direct beëindigen voor het nog openstaande bedrag van de aflossing.87 De Belastingdienst beëindigt het uitstel direct in de volgende gevallen: 1. In geval van faillissement van de overdrager (de belastingschuldige); 2. In geval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op de belastingschuldige 23 van toepassing is; 3. In geval de belastingschuldige overlijdt; 4. In geval er versneld wordt betaald door de overnemer over de overdrachtprijs; 5. In geval er geen jaarlijkse aflossing is overeengekomen. Naast de in de wet gegeven beëindigingsgronden is er in de Leidraad Invordering nog een mogelijkheid voor de Belastingdienst om het uitstel te beëindigen. Indien de overnemer de onderneming staakt en hierdoor voldoende liquide middelen heeft verkregen de aflossing van de overdrachtsprijs in één keer kan worden voldaan, zal de Belastingdienst het uitstel beëindigen.88 3.6.6 Geruisloze overgang naar medeondernemers / werknemers Voorheen was deze faciliteit alleen bestemd voor een geruisloze overgang in de familiesfeer. 89 Hieropvolgend is er vooral vanuit de advieswereld op aangedrongen de familiesfeer uit te breiden naar de derde graad zijlijn.90 Met de invoering van de Wet ondernemerspakket 2001 is er ruimte gemaakt en mag er vanaf 1 januari 2001 geruisloos worden overgedragen aan werknemers en medeondernemers. Daarnaast is gebleken dat het uitsluitend toelaten van het geruisloos overdragen binnen de familiesfeer in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Aldus oordeelde de Hoge Raad.91 Net als de hiervoor besproken faciliteiten met betrekking tot de uitstel stakingswinst eigen woning en de renteloze uitstelregeling bij overdracht tegen schuldigerkenning heeft de geruisloze overgang ook als doelstelling het uitstellen van belastingheffing. Bij een geruisloze overgang moeten de fiscale boekwaarden worden overgenomen voor de waarde waarvoor ze op de balans staan. Met de bedrijfsovergang worden de fiscale boekwaarden overgenomen voor de waarde waarop ze op de balans staan. De FOR die eerder al is besproken mag niet worden 87 Artikel 25 lid 19 Wet IW 1990 88 Artikel 25 paragraaf 5 f lid 2 van de Leidraad Invordering 89 Artikel 17 Wet IB 1964 90 J.J.M. Jansen, “ De nieuwe doorschuiffaciliteit in de inkomstenbelasting”, WFR 2000/1171, paragraaf 4.4 91 Hoge Raad 26 maart 1997 nr. 30454, BNB 1997/186
  • 29. overgedragen aan de overnemer. Hierop is een uitzondering van kracht in geval de onderneming wordt overgedragen aan de partner: dan mag de FOR wel worden overgedragen. 92 Voordat deze faciliteit mag worden getoetst moet er voldaan zijn aan een aantal voorwaarden: 1. Het overgedragen deel moet een (zelfstandig) deel van de onderneming zijn of de gehele onderneming zelf. Een zelfstandig deel van de onderneming kan bijvoorbeeld zijn een deel van de onderneming dat naar zijn aard een zelfstandig bedrijf kan vormen, of een deel van de onderneming dat reeds een zekere zelfstandigheid bezit.93 Wat van belang was bij het niet overgedragen deel van de onderneming is dat het deel op zichzelf nog een onderneming vormde. Om de flexibiliteit te verhogen is de voorwaarde dat het niet overgedragen deel een onderneming moet zijn komen te vervallen.94 Dit voorstel is aangenomen en op 1 januari 2005 ingevoerd. Over de vermogensbestanddelen die uiteindelijk niet zijn overgedragen moet worden afgerekend.95 2. Een belangrijke voorwaarde die veel terugkomt in de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten is het voortzetten van de onderneming door de overnemer. Deze voorwaarde is essentieel voor de geruisloze doorschuiving want zonder voortzetting van de onderneming is er geen reden tot een fiscale faciliteit. 3. Om aanspraak te kunnen maken op een geruisloze overdracht moet er overgedragen worden aan een werknemer die 36 maanden werkzaam is geweest in de onderneming of aan een medeondernemer die 36 maanden deel uitmaakte van een samenwerkingsverband in die onderneming. Onder samenwerkingsverbanden kan worden verstaan VOF en maatschap. 4. Sinds 1 januari 2002 is het ook voor werknemers die 36 maanden in de onderneming werkzaam zijn geweest mogelijk om in aanmerking te komen voor de geruisloze overgang. 96 Voor het begrip werknemer wordt aangesloten bij de Wet op de Loonbelasting 1964. Omdat de Staatssecretaris hier heeft gekozen voor een formele invulling van het begrip dienstbetrekking in plaats van een materiële invulling is het ook mogelijk om een fictieve dienstbetrekking te kwalificeren voor de toepassing van de geruisloze overgang. Een meewerkende partner komt niet in aanmerking voor de 92 Artikel 3.63 lid 7 Wet IB 2001 jo artikel 13a Uitv. reg. IB 2001 93 MvT, wet van 29 juni 1983, Stb. 1983, 304, blz. 5 94 MvT, Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 3, blz. 33 95 MvT, Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 14, blz. 41 96 Giskes c.s., Belastingplan 2002-II Economische infrastructuur, Kamerstukken II, 2001/2002, 28 034, nr. 15.2-II Economische infrastructuur. 24
  • 30. geruisloze overgang. Het maakt niet uit of de werknemer aan het urencriterium voldoet, een paar uur werk in de week is al voldoende. De Staatssecretaris heeft bewust gekozen voor een soepel urenbeleid omdat het beleid ook niet wordt gesteld bij de overdracht aan medeondernemers.97 5. Voor de toepassing van de fiscale faciliteit wordt geëist dat er een verzoek wordt 25 ingediend bij de aangifte van de belastingplichtige. De 36 maanden eis wordt in de praktijk ervaren als een te lange periode. Daarom is in het verleden getracht deze periode te verkorten of af te schaffen. Hiermee zou een overdracht enorm worden geflexibiliseerd. Door het niet aannemen van het amendement- Van Vroonhoven- Kok in juli 2004 is een verkorting nooit gerealiseerd. Het uiteindelijk niet voldoen aan de 36 maanden termijn houdt in dat er geen mogelijkheid is tot geruisloze voortzetting. Er zijn echter wel uitzonderingen waarbij een kortere periode van voortzetten is toegestaan: bij ziekte of gebreken van tenminste één jaar bij, overlijden, faillissement, aanvraag surseance van betaling, onder curatele stelling of bij het aangaan van een samenwerkingsverband met degene die de onderneming gaat voortzetten. 98 Mobach e.a. merken op dat deze uitzonderingen niet sluitend zijn in een aantal gevallen. Bijvoorbeeld in de situatie waarin de ondernemer arbeidsongeschikt wordt en één van zijn kinderen stopt met de studie of zijn baan opzegt om de onderneming over te nemen. Bij deze overdracht aan het kind moet er worden afgerekend.99 Mobach vind deze situatie onredelijk met name omdat de overdracht in de familiesfeer op deze manier onredelijk wordt beperkt. Daarnaast was een geruisloze overgang naar familie in de Wet IB 1964 gefaciliteerd. Ik ben het eens met Mobach dat de overdracht in de familiesfeer op een onredelijke wijze wordt beperkt, maar ik ben kritisch ten aanzien van de volledige openstelling van de geruisloze overgang naar familie. Ik ben van mening dat het voortrekken en bovenstellen van familie ten opzichte van een medeondernemer en werkgever wederom in strijd zal zijn met het gelijkheidsbeginsel zoals eerder is beslist door de Hoge Raad.100 Het lijkt mij in de eerste plaats wenselijk om de schrijnende gevallen zoals Mobach aangeeft op te nemen in de lijst van uitzonderingen. 97 Kamerstukken II 2001/ 2, 28 188, nr. 1, blz. 4 98 Artikel 13a lid 2 sub a t/m f Uitv. reg. Wet IB 2001 99 H. Mobach e.a., Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting, onderdeel 3.2.32.C, Gouda Quint, Deventer 100 Hoge Raad 26 maart 1997 nr. 30454, BNB 1997/186
  • 31. 26 3.7 Bedrijfsopvolging van een IB-ondernemer na overlijden 3.7.1 Inleiding Na het uiteenzetten van de fiscale faciliteiten voor de IB-ondernemer, zal ik hier ingaan op de faciliteiten in de Wet IB 2001 die van toepassing zijn als de ondernemer komt te overlijden. Net voor het moment dat de IB-ondernemer overlijdt wordt aangenomen dat de onderneming is overgedragen aan de rechtsopvolgers. De fictieve overdracht vindt plaats aan de echtgenoot en/of erfgenamen krachtens huwelijksvermogensrecht of erfrecht. De IB-ondernemer moet in beginsel afrekenen over de stille reserves, fiscale reserves en eventueel over de aanwezige goodwill. Om aan deze financiële afrekening tegemoet te komen zijn er fiscale faciliteiten die de fiscale claim uitstellen of verzachten. De fiscale faciliteiten die bij overlijden van toepassing kunnen zijn, zijn de 60%-waardering van de ondernemingswoning, de stakingsaftrek, aftrek van lijfrentepremies en een tien jaar renteloze uitstel van betaling. 3.7.2 Successiewet 1956 Om niet volledig voorbij te gaan aan de successierechtelijke faciliteiten zal ik mij hier beperken tot een globale uiteenzetting van de vrijstelling in de Successiewet 1956 (hierna SW 1956) die op verzoek door de verkrijger door schenking of vererving een onderneming (winstsfeer en aanmerkelijkbelangsfeer) verkrijgt. Als een onderneming wordt verkregen zal de waarde van de verkregen onderneming in beginsel gesteld worden op de waarde in het economische verkeer. 101 Na verzoek van de verkrijger kan er een vrijstelling worden verkregen van 75% van het ondernemingsvermogen. Voor de waarde van de vrijstelling zal een voorwaardelijke vrijstelling gegeven worden in de vorm van een vijf jaar renteloze conserverende aanslag.102 De voorwaarde die wordt gesteld is dat er minimaal vijf jaar moet worden voortgezet. Na vijf jaar zal de conserverende aanslag worden verminderd naar nihil. Voor de overige 25% ondernemingsvermogen kan eveneens na verzoek een conserverende aanslag worden aangevraagd.103 Een verschil met de hierboven genoemde voorwaardelijke vrijstelling is dat deze conserverende aanslag na tien jaar moet worden afgelost inclusief invorderingsrente. Indien de verkrijger geheel of gedeeltelijk de onderneming staakt wordt de faciliteit naar rato ingetrokken en moet er alsnog worden afgerekend. 101 Artikel 21 lid 4 SW 1956 102 Artikel 35c lid 2 SW 1956 jo artikel 25 lid 11 IW 1990 jo artikel 6 Uitv. reg. IW 1990 103 Artikel 35c lid 3 SW 1956 jo artikel 25 lid 12 IW 1990
  • 32. Opmerkelijk is te noemen de 25% conserverende aanslag in de SW 1956 met een tien jaar uitgestelde betalingstermijn die niet renteloos is in tegenstelling tot de vijf jaar voortzetting in de Wet IB 2001 die wel renteloos is. 27 3.7.3 Stakingsaftrek De stakingsaftrek is ook van toepassing na het overlijden van de IB- ondernemer. 3.7.4 Omzetting in een lijfrente (stamrecht) Eerder heb ik besproken wat de voorwaarden zijn om in aanmerking te komen voor het omzetten van de stakingswinst en FOR in een lijfrente. Voor de ondernemer die de objectieve onderneming heeft moeten staken door overlijden gelden dezelfde voorwaarden als bij leven.104 Het doel van de omzetting blijft ook ongewijzigd. De premie die wordt betaald zorgt voor een onbelaste stakingswinst en de periodieke uitkeringen worden belast in box 1. In het geval de ondernemer de onderneming staakt en komt te overlijden voordat er met de stakingswinst en FOR of een lijfrente is afgesloten heeft de Staatssecretaris een goedkeuring gegeven dat de nabestaanden alsnog een lijfrente mogen bedingen. De premie wordt dan afgetrokken van de laatste belastingaangifte van de overleden ondernemer. 105 Waar de erfgenamen rekening mee moeten houden als ze een lijfrente gaan afsluiten is dat er geen maximum omzetting gebruikt mag worden zoals bij overlijden wel het geval is. De Staatssecretaris geeft de erfgenamen de mogelijkheid om datgene te bereiken wat de ondernemer bij leven had kunnen bereiken. 106 Hierbij geldt een maximum alsof de ondernemer nog in leven was zoals op het moment van staking. De termijn waarbinnen de erfgenamen een lijfrente moeten bedingen is zes maanden.107 3.7.5 Waardering 60% van de eigen woning Indien de IB-ondernemer overlijdt, gaat de ondernemingswoning die tevens als hoofdverblijf dient over op de nabestaanden die tot het huishouden behoren. De nabestaanden moeten dan in beginsel progressief afrekenen over de waarde in het economische verkeer van de eigen woning die tot het ondernemersvermogen behoorde. Om ervoor te zorgen dat de nabestaanden 104 Artikel 3.129 lid 2 letter a sub 3 Wet IB 2001 105 Artikel 3.31 lid 5 Wet IB 2001 106 Besluit Staatssecretaris van Financiën, 28 december 2004, nr. CPP2004/633M, Hoofdstuk 4.2.2, BNB 2005/100 en V-N 2005/6.11 107 Artikel 3.131 lid 1 Wet IB 2001
  • 33. zoals de achtergebleven echtgenoot of partner niet in financiële problemen komen wordt de waarde van de woning gesteld op 60% van de woningwaarde die is vastgesteld voor de Wet Waardering Onroerende Zaken. 108 Op deze manier wordt er tegemoet gekomen aan de financiële problemen die wellicht kunnen leiden tot een gedwongen verhuizing. Indien de nabestaanden zoals de echtgenoot of partner de onderneming voortzetten moet de woning voor 60% op de balans worden opgenomen.109 Deze situatie is geen geruisloze doorschuiving maar een voortzetting na afrekening. Om aansluiting te houden met het eindvermogen van de erflater en de beginbalans voor de voortzetter van de onderneming wordt er voor de waarde van de ondernemerswoning aangesloten bij het beginvermogen.110 28 3.7.6 Tien jaar renteloze uitstel van betaling Voor het overdragen van de onderneming is er ook een faciliteit ontworpen voor de tegemoetkoming van de gerealiseerde winst na overlijden. Over de winst die wordt behaald door het overlijden wordt een conserverende aanslag opgelegd. 111 Deze conserverende aanslag kan direct worden afgerekend maar kan ook na verzoek renteloos worden uitgesteld voor een termijn van tien jaar.112 De faciliteit is in de plaats gekomen van de bijzondere tarieven die golden voor de Wet IB 1964. De wetgever heeft bewust gekozen voor een renteloos uitstel van betaling.113 Op deze manier probeert de wetgever voor de samenloop van belastingen een verzachting te creëren. De wetgever geeft als voorbeeld het uitgegaan van een tien jaar renteloos uitstel met een rentevoet van 4%. Hierdoor wordt de contante waarde van een belastingschuld van 52% in box 1 teruggebracht naar 35%. Blokland merkt op dat als de beoogde 35% van de wetgever juist zou zijn dit nog steeds bijna het dubbele is van de 20% van art. 15 Wet IB 1964. 114 3.7.7 Doorschuifregeling De doorschuifregeling is een fiscale faciliteit die de mogelijkheid biedt om de onderneming belastingvrij door te schuiven. 115 Met belastingvrij wordt bedoeld dat de fiscale claim vooruit 108 Artikel 3.58 lid 2 Wet IB 2001 109 Artikel 3.58 lid 3 Wet IB 2001 110 Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 11 111 Artikel 5a Uitv. reg. IW 1990 112 Artikel 25 lid 17 IW 1990 113 Brief Ministerie van Financiën 5 juni 2001, nr. WDB 2001/370, kabinetsstandpunt herziening Successiewet 1956, paragraaf 2.3.3.5, V-N 2001/33.3, p. 3556 114 T. Blokland, ‘herziening Successiewetgeving’ FED 2001/410 115 Artikel 3.62 Wet IB 2001
  • 34. mag worden doorgeschoven. Het doel hiervan is om de voortzettende partij te behoeden voor eventuele liquiditeitsproblemen die zij krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht hebben verkregen als zij de onderneming voortzetten. Er is geen wettelijke voortzettingstermijn opgenomen waaraan de voortzetter moet voldoen. Onder de voortzettende partij valt ook de commanditaire vennoot die door vererving gebruik mag maken van deze doorschuifregeling.116 Als er vermogensbestanddelen volgens erfrecht of huwelijksvermogensrecht worden overgedragen aan personen die niet gaan voortzetten moet er worden afgerekend. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat de stakingsfaciliteiten in het geval de onderneming niet wordt voortgezet, geen toepassing zullen vinden.117 In beginsel moet er worden afgerekend door de overleden belastingplichtige. Deze afrekening wordt op grond van een vervreemdingsfictie ingeroepen ter voorkoming van mogelijk claimverlies voor de Belastingdienst.118 Deze claim wordt geacht te zijn opgelegd net voordat de ondernemer overlijdt. De rechtverkrijgers die in aanmerking komen om de onderneming over te nemen krijgen na het overlijden van de ondernemer de keuze of ze de onderneming voortzetten danwel of ze gebruik willen maken van de doorschuifregeling. Uiteindelijk moeten de rechtsverkrijgers binnen een redelijke termijn beslissen of de onderneming wordt overgenomen en voortgezet. 119 Deze redelijke termijn is aangenomen omdat het overnemen van een onderneming niet een keuze is die men dagelijks maakt. De reden om goed na te denken voordat er wordt voortgezet door middel van de doorschuifregeling is omdat er ook nadelen zijn verbonden aan voortzetting. De Kamer geeft als nadeel ‘Alle factoren welke voor het bepalen van de winst van de voorganger van belang waren, gaan ongewijzigd over op de voortzetters.’120 Dit houdt in dat alle fiscale reserves en zelfs de fiscale claims overgaan. Een uitgesloten fiscale reserve die niet mag worden overgedragen is de FOR. Deze reserve mag alleen worden overgedragen aan de partner.121 Deze uitzondering is in het leven geroepen omdat de FOR deel uitmaakt van de winstbepaling en hierdoor anders oneindig kan worden doorgeschoven.122 116 G.T.K. Meussen, ‘De commanditaire vennoot in de Wet inkomstenbelasting 2001, WFR 2000/6378, p. 389 117 Vaste Commissie van de Tweede Kamer, NTFR 2001/919, besluit 10 augustus 2004, nr. CPP 2004/1012M, NTFR 2004/1216 118 Artikel 3.58 Wet IB 2001 119 L.W. Sillevis en F.H. Lugt, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting 2001), onderdeel 3.2.32.A.b, Deventer, Gouda Quint 120 MvT, Wet IB 1964, Kamerstukken II 1958/59, 5380, nr. 3, blz. 38 121 Artikel 3.62 lid 3 Wet IB 2001 122 MvT Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 118 29
  • 35. Een nadeel is dat voor de bedrijfsmiddelen die worden overgenomen er geen nieuwe termijnen of voorwaarden mogen worden afgesproken met betrekking tot de investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving.123 124 125 Een ander nadeel kan zijn dat bij het voortzetten de boekwaarden moeten worden overgenomen waardoor er nauwelijks ondernemingsvermogen is. Hierdoor wordt het opbouwen van een FOR bemoeilijkt. Zoals hiervoor al is besproken moet er worden afgerekend indien er geen gebruik wordt gemaakt van de doorschuifregeling.126 Gezien de systematiek van de wet wordt er dan niet meer toegekomen aan artikel 3.63 Wet IB 2001 en wordt er voorbijgegaan aan artikel 3.58 lid 1 wet IB 2001.127 Om toch toe te kunnen komen aan artikel 3.63 Wet IB 2001 heeft de Staatssecretaris uitdrukkelijk moeten goedkeuren dat een beroep mag worden gedaan op artikel 13a lid 1 Uitv. Reg. IB 2001.128 Doornebal merkt op dat de goedkeuring van de Staatssecretaris om door te schuiven aan medeondernemers en werknemers op grond artikel 13a Uitv. reg. Wet IB 2001 alleen van toepassing is als de driejaarstermijn nog niet is volgemaakt. Het is niet duidelijk hoe één en ander uitwerkt als de driejaarstermijn al is volgemaakt.129 30 3.8 Conclusie In dit hoofdstuk heb ik de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten behandeld die voor de IB-ondernemer van toepassing zijn bij leven en na overlijden. De volgende faciliteiten zijn aan bod gekomen: 123 Artikel 3.40 Wet IB 2001 124 Artikel 3.31 Wet IB 2001 125 Hoge Raad 11 april 2001, BNB 2001/245 126 Artikel 3.62 Wet IB 2001 127 J. Doornebal ‘Inbreng-, toetredings- en uittredingsproblematiek bij personenvennootschappen vanaf 2001’ WFR 2002/6463. blz. 18-20 128 Onderdeel B.4 van het vraag en antwoordenbesluit over art. 3.63 Wet IB 2001 van 24 mei 2004, nr. CPP2004/1225M, NTFR 2004/842 129 J. Doornebal ‘Inbreng-, toetredings- en uittredingsproblematiek bij personenvennootschappen vanaf 2001’ WFR 2002/6463.blz. 19-20
  • 36. 31 Overdragen bij leven Overdragen bij overlijden Stakingsaftrek Stakingsaftrek FOR Omzetting in een lijfrente Omzetting in een lijfrente Uitstel stakingswinst EW Waardering 60% EW Renteloze uitstelregeling Renteloos uitstel tegen schuldigerkenning van betaling Doorschuifregeling mede-ondernemers, werknemers Doorschuifregeling (Figuur 5) Als de ondernemer besluit om de onderneming geruisloos over te dragen kan dit sinds 1 januari 2001 aan medeondernemers en werknemers. Dit geldt ook voor de situatie na overlijden van de ondernemer. In beide gevallen is er geen wettelijke voortzettingseis aanwezig. Wel is er onderscheid gemaakt aan wie mag worden overgedragen. Bij leven is dit strikt aan de medeondernemer of werknemer die 36 maanden werkzaam is geweest in de onderneming. In tegenstelling tot overlijden van de ondernemer waarna mag worden doorgeschoven aan alle rechtsopvolgers. Als de ondernemer besluit de onderneming te staken waarin de eigen woning tot het ondernemingsvermogen behoorde dan is het uitstel rentedragend en zal er ieder jaar 1/10 deel moeten worden afgelost. In tegenstelling tot de ondernemer die is overleden wordt er een conserverende aanslag opgelegd die renteloos kan worden uitgesteld voor 10 jaar. Een bedrijfsoverdracht bij leven of na overlijden in de Wet IB 2001 heeft duidelijke verschillen in de voorwaarden. Mijns inziens zijn deze verschillen te rechtvaardigen met de redenering dat er na overlijden van de ondernemer verschillende tarieven kunnen samenvallen waaronder de Wet IB 2001 en SW 1956. Om uiteindelijk tegemoet te komen aan de financiële problemen die deze samenvallende tarieven kunnen veroorzaken is net als toen in de wet IB 1964 een verzachtende omstandigheid gecreëerd voor de nabestaanden. De fiscale wetgever geeft een rechtvaardiging voor de verschillen in de tarieven maar creëert mijns inziens geen neutraal beleid voor de ondernemer. Een ondernemer kan zich bij een bedrijfsoverdracht laten leiden door het fiscaal hogere voordeel. De vraag of er in de Wet IB 2001 bij leven of overlijden gebruik moet worden gemaakt van de doorschuifregeling of de renteloze uitstelregeling is niet eenduidig te beantwoorden. Dit hangt voornamelijk af van de specifieke en feitelijke situatie.
  • 37. Hoofdstuk 4. Fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Wet Inkomstenbelasting 2001 32 voor de AB-ondernemer. 4.1 Inleiding In het voorgaande hoofdstuk heb ik de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten uiteengezet die een IB-ondernemer tot zijn beschikking heeft als hij besluit de onderneming te staken. Voor de IB-ondernemer heb ik het overdragen uitgesplitst in de situatie bij leven en na overlijden. In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van de AB-ondernemer uitgesplitst in een staking bij leven en na overlijden. Het inkomen van een AB-ondernemer bestaat uit reguliere voordelen uit aandelen of winstbewijzen. Andere inkomsten zijn vervreemdingsvoordelen die worden behaald met de verkoop, ruil of schenking van aandelen uit een aanmerkelijkbelangpakket. Bij een overdracht van aanmerkelijkbelangaandelen is sprake van winst uit aanmerkelijk belang waarover inkomstenbelasting verschuldigd is. 130 In deze situaties is het natuurlijk denkbaar dat het afrekenen van deze winsten kan leiden tot liquiditeitsproblemen bij de AB-ondernemer. In feite zijn de liquiditeitsproblemen veelal een uitvloeisel van de financieringsproblemen van de overnemer. Zoals bij de IB-ondernemer zijn er ook bij de AB-ondernemer met het oog op voorkoming van financieringsproblemen faciliteiten die hierin uitkomst kunnen bieden.131 4.2 Vervreemding van aandelen Na het vervreemden van aandelen moet er op grond van artikel 4.12 Wet IB 2001 afgerekend worden over het vervreemdingsvoordeel. Het vervreemdingsvoordeel wordt gesteld op de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang.132 Mocht er worden vervreemd tegen een niet zakelijke overdrachtsprijs dan wordt deze gesteld op de waarde in het economische verkeer. 133 Over het vervreemdingsvoordeel is uiteindelijk inkomstenbelasting verschuldigd in box twee.134 Een andere vraag is of het vervreemden van aandelen altijd een belaste handeling voor de inkomstenbelasting is, Rijkers formuleert het begrip vervreemding als: ‘een aanmerkelijkbelanghouder toerekenbare rechtshandeling waardoor het economische belang bij de rechten van tot zijn aanmerkelijk belang behorende vermogensbestanddelen uit zijn vermogen verdwijnen, tenzij daarvoor rechten in de plaats 130 Artikel 4.12 letter a Wet IB 2001 131 Kamerstukken II 2001/2002, 28015, nr. 3, blz. 47 onderdeel C2 132 Artikel 4.19 Wet IB 2001 133 Artikel 4.22 Wet IB 2001 134 Het tarief voor het jaar 2008 is gewijzigd van 25% naar 15%
  • 38. treden die fiscaal en economisch dezelfde plaats innemen in diens vermogen’.135 Dit houdt in dat er geen vervreemding plaatsvindt als de vervreemde vermogensbestanddelen worden vervangen door vermogensbestanddelen die qua fiscale en economische rechten gelijk zijn. 33 4.3 Bedrijfsopvolging bij een AB-ondernemer bij leven 4.3.1 Renteloze uitstelfaciliteit Als er sprake is van vervreemding van een aanmerkelijk belang door de aanmerkelijkbelanghouder is het mogelijk om een beroep te doen op de renteloze uitstelfaciliteit. Deze vervreemding kan zich voordoen binnen familieverband of aan een B.V. van een zodanig verwant. Het is van belang dat hierbij de koopsom schuldig moet zijn gebleven of de aandelen moeten zijn geschonken binnen familieverband of aan een lichaam dat wordt gehouden door iemand uit de familie. Als er uiteindelijk voldoende zekerheid is gesteld wordt er voor een periode van tien jaar renteloos uitstel verleend. De zekerheid kan worden gesteld door middel van een bankgarantie. Na het verleende uitstel zal er ieder jaar een tiende deel moeten worden afgelost op de gewone aanslag. De wetgever probeert op deze manier de fiscale drempel te verzachten voor de vervreemding van aandelen.136 Voordat deze faciliteit mag worden genomen moet er voldaan zijn aan een aantal strikte voorwaarden: 1. De aandelen worden als vervreemd aangemerkt als deze worden verkocht of geschonken aan: - kind, pleegkind of kleinkind, of hun partner; - partner; - N.V. of B.V. die wordt gehouden door hierboven genoemde personen. 2. De koopsom van de aandelen wordt geschonken of moet worden schuldig gebleven. Dit betreft de situatie waarin de AB-ondernemer geen middelen ontvangt om de verschuldigde belasting te betalen. De Belastingdienst neemt na schuldig erkennen of schenking het standpunt in dat er op het moment van overdracht geen middelen uit de B.V. kunnen worden ontrokken. 135 A.C. Rijkers en J.E.A.M. van Dijck, “De aanmerkelijkbelangregeling in de Wet IB 1964 en de Wet IB 2001” Deventer, FED 200, blz 172 zevende druk 136 Kamerstukken II 1995/1996, 24761, nr 3 blz. 96
  • 39. 3. Er moet minstens 5% van het geplaatste aandelenkapitaal worden ontvangen door de 34 verkrijger. Minder dan 5% komt niet in aanmerking voor de uitstelregeling. 4. Zoals hierboven reeds besproken is moet er voldoende zekerheid worden geboden door de AB-ondernemer. Zekerheid in de vorm van een bankgarantie, hypotheekrecht etc. 5. De aanvraag van een uitstel van betaling zal via een verzoek bij de Belastingdienst moeten worden aangevraagd. 6. Uitstel wordt verleend als het bedrag van belasting inclusief heffingsrente uitkomt boven de € 2269.137 7. De aandelen die schuldig worden gebleven of zijn geschonken mogen niet in belangrijke mate uit beleggingen bestaan.138 Deze uitstelregeling komt gedeeltelijk overeen met de uitstelregeling van de IB-ondernemer. Dit is enigszins ook logisch, het zijn tenslotte beiden ondernemers met hetzelfde doel, te weten het overdragen van de onderneming. 4.3.1.1 Beëindiging uitstel van betaling In de wetgeving is een aantal beëindigingsgronden opgenomen die de uitstelregeling in de aanmerkelijkbelangsfeer direct beëindigen voor het nog openstaande bedrag van de aflossing. 139 Artikel 2 lid 7 van de uitvoeringsregeling Wet IW 1990 bevat informatieverplichtingen voor de overdrager ten aanzien van de Belastingdienst. In artikel 25, paragraaf 1 lid 7, onderdeel a t/m f in de Leidraad Invordering zijn een aantal beëindigingsgronden genoemd. De Belastingdienst beëindigt het uitstel direct in de volgende gevallen: 1. Als de voorwaarden die gesteld worden voor het verlenen van de uitstelregeling niet worden nageleefd. 2. Als tijdens de uitstelregeling blijkt dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt. 3. Als de aanleiding tot uitstel van betaling is vervallen. 4. Als de financiële omstandigheden van de belastingschuldige zodanig veranderen of zijn veranderd dat het naar het oordeel van de ontvanger onjuist is te continueren. 5. Als de medewerking van de verkopende (verzoekende) partij aan de Belastingdienst naar het oordeel van de ontvangende (kopende) partij onvoldoende wordt geacht. 137 Artikel 3 lid 2 Uitv. Reg. IW 1990 138 Leidraad Invordering Hfdst. IV artikel 25, par. 5.c.2 afdeling 2 139 Artikel 25 lid 8 Wet IW 1990
  • 40. 6. Als een situatie is ontstaan en de ontvanger van mening is dat de verhaalbaarheid van 35 de belastingschuld, waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar komt. Naast de hierboven genoemde beëindigingsgronden is er in de volgende gevallen sprake van een vermindering.140 7. Gehele of gedeeltelijke aflossingen op aandelen of winstbewijzen welke ten grondslag liggen waarvoor de uitstelregeling is afgegeven. Bij een gedeeltelijke aflossing wordt niet de gehele aanslag invorderbaar maar wordt het bedrag van de aanslag waarvoor de uitstel regeling is af gegeven verminderd.141 8. Als de aandelen of winstbewijzen waarvoor uitstel is verleend worden vervreemd. Wordt er een gedeelte van de tot het uitstel behorende aandelen of winstbewijzen vervreemd dan zal voor het gedeelte dat er wordt vervreemd de uitstelregeling worden verminderd. 9. Als er op de aandelen of de winstbewijzen substantiële reguliere voordelen worden genoten. Als deze reguliere voordelen hoger zijn dan tweemaal de te betalen termijn die over dat jaar betaald moet worden zal het uitstel voor de helft worden beëindigd. In de hiervoor besproken situaties wordt de uitstelregeling direct of ten dele beëindigd. Bij de punten zeven en acht wordt bij vervreemding niet altijd direct overgegaan tot beëindiging van de renteloze uitstelregeling. In enkele gevallen wordt een vervreemding als bedoeld in artikel 4.16 lid 1 letter d, e, f en g in de Wet IB 2001 toch voortgezet. Ik beperk mij hier tot de uitzonderingen in artikel 4.16 lid 1 letter d en e. Dit betreffen de volgende situaties: In artikel 4.16 lid 1 letter d betreft het een houder van aandelen of winstbewijzen in een B.V. waarvan de aandelen en/of winstbewijzen overgaan naar een andere B.V. en de aandeelhouder van rechtswege houder wordt van de rechten in de andere B.V.. In artikel 4.16 lid 1 letter e betreft het de situatie dat de aandelen overgaan krachtens erfrecht. In deze twee specifieke situaties wordt de vervreemding niet als zodanig aangemerkt en kan onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. 4.3.1.2 Materiële onderneming maximaal 30% beleggingsvermogen De voortzettingseis zoals deze in de winstsfeer is bepaald ligt in de aanmerkelijkbelangsfeer verborgen in de voorwaarde dat het vermogen van de B.V. niet meer dan 30% uit beleggingen 140 Artikel 25 lid 8 en 9 Wet IW 1990 141 Artikel 3 lid 4, onderdeel a, Uitv. Reg. IW 1990
  • 41. mag bestaan. Op deze manier wordt een soortgelijke materiële ondernemingseis zoals in de winstsfeer gecreëerd voor de aanmerkelijkbelangsfeer. Als er niet kan worden voldaan aan deze 30% dan wordt verondersteld dat er zich voldoende middelen in de B.V. bevinden om de belastingschuld te kunnen voldoen. Hoogeveen merkt op dat het niet altijd duidelijk is wat er onder beleggingen moet worden verstaan. Ik ben het met Hoogeveen eens dat met beleggingen kan worden aangesloten bij de vermogensetikettering in de inkomstenbelasting. 142 Vermogensbestanddelen die niet langer een functie vervullen binnen de onderneming moeten worden aangemerkt als beleggingen en zijn verplicht privé vermogen. Vervullen de vermogensbestanddelen wel een functie binnen de onderneming dan mogen deze buiten beschouwing worden gelaten voor de 30%-eis. 36 4.4 Bedrijfsopvolging bij een AB-ondernemer na overlijden 4.4.1 Doorschuifregeling Indien de aanmerkelijkbelanghouder komt te overlijden, is er op grond van artikel 4.16 lid 1 letter e Wet IB 2001 sprake van een fictieve vervreemding. In beginsel leidt een vervreemding tot het betalen van inkomstenbelasting voor het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de waarde van het economische verkeer van het aanmerkelijk belang. Als de verkrijger binnenlands belastingplichtig is en de verkregen aandelen geen deel uitmaken van een voor zijn of haar rekening gedreven onderneming kan de belastingclaim worden doorgeschoven als de verkrijger hiervoor kiest. Er wordt wel vereist dat de verdeling van de nalatenschap binnen twee jaar plaatsvindt.143 Mocht vanwege overmacht de twee jaarstermijn niet gehaald worden dan kan op verzoek, de twee jaarstermijn worden verlengd.144 Als er wordt voldaan aan de vereisten zal de aanmerkelijkbelangclaim op de overgedragen aandelen worden doorgeschoven naar de verkrijger met behoud van de verkrijgingsprijs die gold voor de erflater. Als niet aan de voorwaarde wordt voldaan omdat de verkrijger niet in Nederland woont, kan er voor de belastingclaim een renteloos uitstel worden verleend. Dit renteloze uitstel wordt door middel van een conserverende aanslag opgelegd aan de verkrijger(s).145 Als de verkrijger het aanmerkelijk belang binnen tien jaar vervreemdt wordt de belastingclaim alsnog 142 M.J. Hoogeveen, Schenken en vererven van ondernemingsvermogen, FED-brochure, 2004 p. 125 143 MvT Kamerstukken II, 1995/1996, 24 761, nr 3, artikel 4.17 Wet IB 2001 144 Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 19 oktober 1994, nr. DB94/141M, V-N 1994/3427 145 Artikel 25 lid 8 IW 1990
  • 42. ingevorderd. Als het aanmerkelijk belang voor de periode van tien jaar wordt behouden en niet tussentijds wordt vervreemd zal de belastingclaim na tien jaar worden kwijtgescholden.146 Als de verkrijger kiest om de belastingclaim te betalen is dit natuurlijk ook mogelijk.147 Dit zal zich overwegend voordoen als het aanmerkelijk belang op korte termijn zal worden vervreemd of als er verlies uit het aanmerkelijk belang zou kunnen ontstaan. Daarnaast is het mogelijk dat het aanmerkelijk belang vanuit de nalatenschap wordt verdeeld en er hierdoor geen aanmerkelijk belang meer wordt verkregen door de verkrijger. Op deze manier wordt het belang opgenomen in box drie in plaats van in box twee. 37 4.4.1.1 Voorwaarden voor de doorschuifregeling Doorschuiven is slechts mogelijk indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1. Er is sprake van overgang krachtens erfrecht. 2. De verdeling van de nalatenschap moet binnen twee jaar na het overlijden plaatsvinden. 3. De verkrijger is binnenlands belastingplichtig. 4. De verkregen aandelen mogen geen deel uitmaken van een voor zijn of haar rekening gedreven onderneming van de verkrijger. 4.5 Conclusie In dit hoofdstuk heb ik de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten behandeld die voor de AB-ondernemer van toepassing zijn bij leven en na overlijden. De volgende faciliteiten zijn aan bod gekomen: Overdragen bij leven Overdragen bij overlijden Renteloze uitstelregeling Doorschuifregeling (Figuur 6) Bij de verkrijging van een aanmerkelijk belang na overlijden van een AB-ondernemer kan de belastingclaim worden doorgeschoven naar de verkrijger(s). Als de verkrijging bij leven 146 Artikel 26 lid 2 IW 1990 147 Artikel 4.38 Wet IB 2001
  • 43. plaatsvindt, bestaat er geen mogelijkheid tot doorschuiving maar wordt slechts volstaan met een renteloze uitstelregeling in de invorderingssfeer. De voorwaarden die worden gesteld aan de doorschuifregeling zijn mijns inziens aan de ruime kant. Er worden namelijk geen voorwaarden gesteld aan de activiteiten in de B.V.. Er wordt dus niet gesteld of er ook daadwerkelijk een onderneming moet worden gedreven. Ik deel de mening van Hoogeveen die van mening is dat doorschuiving van een aanmerkelijk belang een te ruime uitwerking heeft.148 In de situatie dat de B.V. slechts bestaat uit liquide middelen is een doorschuifregeling om liquiditeitsproblemen te voorkomen mijns inziens overbodig. De mogelijkheden voor een AB-ondernemer bij leven zijn duidelijk beperkter dan de mogelijkheden op het moment van na zijn of haar overlijden. 38 148 M.J. Hoogeveen, ‘De zin en onzin van een doorschuifregeling voor de bedrijfsopvolging’ WFR 2000/1134
  • 44. 39 Hoofdstuk 5. Vergelijking verschillen en aanbevelingen in de huidige bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 5.1 Inleiding In voorgaande hoofdstukken ben ik ingegaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten en de voorwaarden van de faciliteiten voor de IB-ondernemer en de AB-ondernemer. In dit hoofdstuk zal ik de huidige verschillen in faciliteiten vergelijken en beoordelen. Het belangrijkste verschil is mijns inziens dat de AB-ondernemer bij leven geen doorschuifregeling heeft. Dit is in de literatuur een veel besproken en bekritiseerd onderwerp.149 Daarnaast zijn de voorwaarden voor de uitstelregeling van de AB-ondernemer in tegenstelling tot de IB-ondernemer in belangrijke mate verschillend. Vervolgens zijn faciliteiten zoals stakingsaftrek en lijfrente niet van toepassing op de AB-ondernemer. Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor de IB-ondernemer Overdragen bij leven Overdragen bij overlijden Stakingsaftrek Stakingsaftrek FOR Omzetting in een lijfrente Omzetting in een lijfrente Uitstel stakingswinst EW Waardering 60% EW Renteloze uitstelregeling Renteloze uitstel tegen schuldigerkenning van betaling Doorschuifregeling mede ondernemers, werknemers Doorschuifregeling (Figuur 7) Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor de AB-ondernemer Overdragen bij leven Overdragen bij overlijden Renteloze uitstelregeling Doorschuifregeling (Figuur 8) 149 H.P.A.M. Arendonk, ‘Het nieuwe aanmerkelijkbelangregime per 1 januari 1997: nationale aspecten’, MBB 1997, nr. 1; T. Blokland, winst uit aanmerkelijk belang (FM) blz. 163, Deventer: Kluwer 1999; J. Doornebal en A.C. Rijkers, ‘Het Nieuwe aanmerkelijke belangregime’, TFO 1996/149, blz. 167 en S.A. Stevens, “Bestaande bedrijfsopvolgingsfaciliteit spant paard achter de wagen’, WFR 2005/387, blz. 387; P.J. Poot, ‘Uitstel van betaling bij bedrijfsopvolging, de nieuwe uitstelregeling in de winstsfeer en haar tegenhanger in de aanmerkelijkbelangsfeer’, WFR 2005/1112