Driessen, G. (2001). Boekbespreking van M. Verkuyten & J. Thijs, Leren (en) waarderen. Discriminatie, zelfbeeld, relaties en leerprestaties in ‘witte’ en ‘zwarte’ scholen. Pedagogische Studiën, 78(4), 282-284.
ISSN 0165-0645
Geert Driessen (2013) ed Smit Ouderbetrokkenheid en -participatie en schoolse...Driessen Research
Driessen, G. (2013). Ouderbetrokkenheid en –participatie en schoolse ontwikkeling van leerlingen. In F. Smit (ed.), Professionele communicatie (pp. 27-29, 97). Nijmegen: ITS.
ISBN 978-90-5554-353-448-6
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005). Opvattingen van allocht...Frederik Smit
Smit, F., Driessen, G., & Doesborgh, J. (2005). Opvattingen van allochtone ouders over onderwijs: tussen wens en realiteit. Een inventarisatie van de verwachtingen en wensen van ouders ten aanzien van de basisschool en educatieve activiteiten in Rotterdam. Nijmegen: ITS.
Op verzoek de Dienst Stedelijk Onderwijs (DSO) Rotterdam heeft het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS) van de Radboud Universiteit Nijmegen een onderzoek uitgevoerd naar verwachtingen en wensen van (nieuwe) groepen allochtone ouders ten aanzien van de basisschool en educatieve activiteiten in Rotterdam. Er is daarbij niet alleen gekeken naar ideeën, wensen en verwachtingen van groepen allochtone en autochtone ouders ten aanzien van de pedagogische en socialiserende functie van de thuissituatie en het basisonderwijs in Rotterdam, maar ook naar de afstemming tussen opvoedingsdoelen thuis en op school.
Geert Driessen & Joris Cuppen (2012) TVO Ieder het juiste advies voortgezet o...Driessen Research
De overgang van basis- naar voortgezet onderwijs vormt een cruciaal transitiemoment in de schoolloopbaan. De keuze voor een type voortgezet onderwijs wordt in sterke mate vastgelegd met het advies van de leerkracht van groep 8. Daarnaast wordt ook gebruikgemaakt van een ‘tweede gegeven’, meestal de Cito Eindtoets.
De afgelopen jaren werd soms geconstateerd dat bepaalde groepen leerlingen een lager of hoger advies krijgen dan op basis van hun toetsprestaties verwacht zou worden. Vooral allochtone leerlingen zouden ‘ondergeadviseerd’ worden, dus een te laag advies ontvangen.
Met behulp van gegevens van het COOL5-18 cohortonderzoek (7269 leerlingen, 443 klassen) is nagegaan of er sprake is van onder- of overadvisering van bepaalde sociaal-etnische groepen van leerlingen.
Uit variantie- en multilevel-analyses blijkt dat het advies bijna altijd in overeenstemming is met de toetsprestaties van de leerlingen. Er is ook geen sprake van onderadvisering van allochtone leerlingen.
Geert Driessen (2000) KO Gezinsachtergronden en onderwijsresulaten in het bas...Driessen Research
Driessen, G. (2000). Gezinsachtergronden en onderwijsresultaten in het basisonderwijs. Kwartaalschrift Onderwijsstatistieken, 7(3), 25-27.
ISSN 1380-3832
Geert Driessen (2004) Gezinsomstandigheden opvoedingsfactoren en sociale en c...Driessen Research
Driessen, G. (2004). Gezinsomstandigheden, opvoedingsfactoren, en sociale en cognitieve competenties van jonge kinderen. Paper OnderwijsResearchDagen ORD 2004, Utrecht, 9-11 juni 2004.
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005) Opvattingen van allochto...Driessen Research
Smit, F., Driessen, G., & Doesborgh, J. (2005). Opvattingen van allochtone ouders over onderwijs: tussen wens en realiteit. Resultaten van een onderzoek in opdracht van de Dienst Stedelijk Onderwijs (DSO) van de gemeente Rotterdam naar verwachtingen en wensen van ouders ten aanzien van de basisschool. Nijmegen: ITS.
Geert Driessen (1991) VELON Allochtonen in het onderwijs.pdfDriessen Research
Driessen, G. (1991). Allochtonen in het onderwijs. Toetsprestaties en doorstroomniveaus nader beschouwd. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 12(3), 4-11.
ISSN 0925-9384
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Driessen Research
SAMENVATTING
Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) richt zich op het voorkomen van achterstanden die het gevolg zijn van sociaal-etnische gezinsomstandigheden. De claim is dat het daarin effectief kan zijn, mits het van hoge kwaliteit is. Ondanks de input van vele miljarden zijn de achterstanden de afgelopen decennia echter alleen maar gegroeid. De vraag die hier gesteld wordt is daarom of die claim wel terecht is. Daartoe wordt de externe validiteit van het meest geciteerde voorschoolse programma, het Perry Preschool Project, onder de loep genomen. Kunnen de resultaten daarvan echt in die mate worden gegeneraliseerd als wordt geclaimd?
Kernwoorden: Voor- en Vroegschoolse Educatie; VVE; onderwijsachterstanden; Perry Preschool; James Heckman; generalisatie; externe validiteit
SUMMARY
Preschool Education programs aim at preventing educational delays resulting from socioethnic disadvantage in the home environment of young children. Proponents claim that such programs can be effective, provided they are of high quality. Despite the investment of huge budgets, the educational gap between socioeconomically deprived families and their wealthier counterparts still is widening. The question therefore is whether the programs’ claim is justified. This article focuses on the external validity of the most cited preschool program, the High/Scope Perry Preschool Project. Is it really possible to generalize its findings to other programs, settings and conditions, and target groups, as is being claimed?
Keywords: Pre- and Early School Education; educational disadvantage; Perry Preschool; High/Scope; James Heckman; generalization; external validity
Pre-print van: Driessen, G. (2024). De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma. Heckmans dubieuze claims. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 63(1), 18-29. ISSN 2211-6273
https://orthopedagogiek.eu/
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfDriessen Research
Het effect van vve blijft in Nederland moeilijk aantoonbaar. Vve-beleid wordt daarom vaak gestoeld op bewijs uit Amerikaans onderzoek. Geert Driessen fileert de belangrijkste – Perry Preschool en Abecedarian. Er blijft weinig van het bewijs over.
More Related Content
Similar to Geert Driessen (2001) PS rev Verkuyten & Thijs Leren (en) waarderen.pdf
Geert Driessen (2013) ed Smit Ouderbetrokkenheid en -participatie en schoolse...Driessen Research
Driessen, G. (2013). Ouderbetrokkenheid en –participatie en schoolse ontwikkeling van leerlingen. In F. Smit (ed.), Professionele communicatie (pp. 27-29, 97). Nijmegen: ITS.
ISBN 978-90-5554-353-448-6
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005). Opvattingen van allocht...Frederik Smit
Smit, F., Driessen, G., & Doesborgh, J. (2005). Opvattingen van allochtone ouders over onderwijs: tussen wens en realiteit. Een inventarisatie van de verwachtingen en wensen van ouders ten aanzien van de basisschool en educatieve activiteiten in Rotterdam. Nijmegen: ITS.
Op verzoek de Dienst Stedelijk Onderwijs (DSO) Rotterdam heeft het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS) van de Radboud Universiteit Nijmegen een onderzoek uitgevoerd naar verwachtingen en wensen van (nieuwe) groepen allochtone ouders ten aanzien van de basisschool en educatieve activiteiten in Rotterdam. Er is daarbij niet alleen gekeken naar ideeën, wensen en verwachtingen van groepen allochtone en autochtone ouders ten aanzien van de pedagogische en socialiserende functie van de thuissituatie en het basisonderwijs in Rotterdam, maar ook naar de afstemming tussen opvoedingsdoelen thuis en op school.
Geert Driessen & Joris Cuppen (2012) TVO Ieder het juiste advies voortgezet o...Driessen Research
De overgang van basis- naar voortgezet onderwijs vormt een cruciaal transitiemoment in de schoolloopbaan. De keuze voor een type voortgezet onderwijs wordt in sterke mate vastgelegd met het advies van de leerkracht van groep 8. Daarnaast wordt ook gebruikgemaakt van een ‘tweede gegeven’, meestal de Cito Eindtoets.
De afgelopen jaren werd soms geconstateerd dat bepaalde groepen leerlingen een lager of hoger advies krijgen dan op basis van hun toetsprestaties verwacht zou worden. Vooral allochtone leerlingen zouden ‘ondergeadviseerd’ worden, dus een te laag advies ontvangen.
Met behulp van gegevens van het COOL5-18 cohortonderzoek (7269 leerlingen, 443 klassen) is nagegaan of er sprake is van onder- of overadvisering van bepaalde sociaal-etnische groepen van leerlingen.
Uit variantie- en multilevel-analyses blijkt dat het advies bijna altijd in overeenstemming is met de toetsprestaties van de leerlingen. Er is ook geen sprake van onderadvisering van allochtone leerlingen.
Geert Driessen (2000) KO Gezinsachtergronden en onderwijsresulaten in het bas...Driessen Research
Driessen, G. (2000). Gezinsachtergronden en onderwijsresultaten in het basisonderwijs. Kwartaalschrift Onderwijsstatistieken, 7(3), 25-27.
ISSN 1380-3832
Geert Driessen (2004) Gezinsomstandigheden opvoedingsfactoren en sociale en c...Driessen Research
Driessen, G. (2004). Gezinsomstandigheden, opvoedingsfactoren, en sociale en cognitieve competenties van jonge kinderen. Paper OnderwijsResearchDagen ORD 2004, Utrecht, 9-11 juni 2004.
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005) Opvattingen van allochto...Driessen Research
Smit, F., Driessen, G., & Doesborgh, J. (2005). Opvattingen van allochtone ouders over onderwijs: tussen wens en realiteit. Resultaten van een onderzoek in opdracht van de Dienst Stedelijk Onderwijs (DSO) van de gemeente Rotterdam naar verwachtingen en wensen van ouders ten aanzien van de basisschool. Nijmegen: ITS.
Geert Driessen (1991) VELON Allochtonen in het onderwijs.pdfDriessen Research
Driessen, G. (1991). Allochtonen in het onderwijs. Toetsprestaties en doorstroomniveaus nader beschouwd. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 12(3), 4-11.
ISSN 0925-9384
Similar to Geert Driessen (2001) PS rev Verkuyten & Thijs Leren (en) waarderen.pdf (20)
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Driessen Research
SAMENVATTING
Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) richt zich op het voorkomen van achterstanden die het gevolg zijn van sociaal-etnische gezinsomstandigheden. De claim is dat het daarin effectief kan zijn, mits het van hoge kwaliteit is. Ondanks de input van vele miljarden zijn de achterstanden de afgelopen decennia echter alleen maar gegroeid. De vraag die hier gesteld wordt is daarom of die claim wel terecht is. Daartoe wordt de externe validiteit van het meest geciteerde voorschoolse programma, het Perry Preschool Project, onder de loep genomen. Kunnen de resultaten daarvan echt in die mate worden gegeneraliseerd als wordt geclaimd?
Kernwoorden: Voor- en Vroegschoolse Educatie; VVE; onderwijsachterstanden; Perry Preschool; James Heckman; generalisatie; externe validiteit
SUMMARY
Preschool Education programs aim at preventing educational delays resulting from socioethnic disadvantage in the home environment of young children. Proponents claim that such programs can be effective, provided they are of high quality. Despite the investment of huge budgets, the educational gap between socioeconomically deprived families and their wealthier counterparts still is widening. The question therefore is whether the programs’ claim is justified. This article focuses on the external validity of the most cited preschool program, the High/Scope Perry Preschool Project. Is it really possible to generalize its findings to other programs, settings and conditions, and target groups, as is being claimed?
Keywords: Pre- and Early School Education; educational disadvantage; Perry Preschool; High/Scope; James Heckman; generalization; external validity
Pre-print van: Driessen, G. (2024). De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma. Heckmans dubieuze claims. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 63(1), 18-29. ISSN 2211-6273
https://orthopedagogiek.eu/
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfDriessen Research
Het effect van vve blijft in Nederland moeilijk aantoonbaar. Vve-beleid wordt daarom vaak gestoeld op bewijs uit Amerikaans onderzoek. Geert Driessen fileert de belangrijkste – Perry Preschool en Abecedarian. Er blijft weinig van het bewijs over.
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Driessen Research
The primary goal of pre- and early-school programs is to prevent young children from socioeconomically disadvantage backgrounds to start school already with educational delays. The programs offer compensatory stimulation activities which are supposed to be not available in the home situation; the focus is on language development. Proponents claim that such programs can be effective, provided they are of high quality. The belief in their success is very much based on the outcomes of a few so-called model programs from the 1960s and 1970s. One of these programs is the Carolina Abecedarian Project, a small single-site project started in 1972. Four cohorts of in total 111 children and their poor, Black parents participated in this experiment with a random allocated treatment and a control group. The children were followed from 6 weeks after birth to 6 years of age, that is, when they entered school. They were regularly tested and observed, and then after the program had ended again until they were 40 years of age. The focus here is on the internal and external validity of the Abecedarian Project. Are the effects as reported by the program’s staff reliable and valid? Is it possible to generalize the findings of this model program to other times, settings, conditions, and target groups?
Driessen, G. (2024). Abecedarian: An impossible model preschool program. Encyclopedia, 11 January 2024.
ISSN 2309-3366
Retrieved from https://encyclopedia.pub/entry/121338
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Driessen Research
Early Childhood Education programs aim at preventing educational delays associated with socio-ethnic disadvantage in the home environment of young children. Advocates claim that such programs can be effective, provided they are of high quality. Despite the investment of enormous budgets, the educational gap between socio-economically deprived families and their wealthier counterparts is still widening. The question therefore is justifiied whether these claims are justified. This article focuses on the internal and external validity of the most cited preschool program, the High/Scope Perry PreschoolProject, which was carried out between 1962 and 1967 in one school in Ypsilant, MI. Are the program's effects as reported by, e.g. Lawrence Schweinhart and James Heckman, reliable and valid? And is it really possible to generalize the findings of this so-called model program to other programs, target groups, settings and conditions, as is being claimed?
Geert Driessen (2023) The Perry High/Scope Preschool program. A critique
Retrieved from https://encyclopedia.pub/entry/history/show/109024
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Driessen Research
Bot, K. de, Driessen, G., & Jungbluth, P. (1988). An exploration of the effects of the teaching of immigrant language and culture. Paper International Conference on Maintenance and Loss of Ethnic Minority Languages, Noordwijkerhout, the Netherlands, August 28-30, 1988.
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Driessen Research
Driessen, G. (1992). Developments in first and second language acquisition of Turkish and Moroccan children in the Netherlands. Paper Second International Conference on Maintenance and Loss of Ethnic Minority Languages, Noordwijkerhout, the Netherlands, September 1-4, 1992.
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Driessen Research
The document discusses the results of a study on the impact of climate change on global wheat production. Researchers found that rising temperatures will significantly reduce wheat yields across different regions of the world by the end of the century. Under a high emissions scenario, the study projects a global average decrease in wheat production of 6% by 2050, and a 17% decrease by 2100, threatening global food security.
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Driessen Research
Driessen, G., & Valkenberg, P. (2000). Islamic schools: the case of the Netherlands. Paper AERA Annual Meeting, New Orleans, LA, USA, April 24-28, 2000.
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfDriessen Research
Driessen, G. (2000). Islamic schools in the Western World: The case of the Netherlands. Invited paper AEGEE Conference on Intercultural Education, Nijmegen, the Netherlands, April 14-16, 2000.
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Driessen Research
1) The document discusses a study on the relationship between minority parents' participation in Dutch society and their children's educational outcomes.
2) The study uses data from over 10,000 children and their parents to examine how factors like parental ethnicity, education, labor participation, and cultural participation correlate with children's language, math, and social skills.
3) The results find a consistent positive effect of parents' cultural participation (e.g. attending concerts and museums) on children's language and math abilities, supporting the idea that cultural capital benefits children's education. However, the hypothesis that greater parental participation broadly leads to better child outcomes is only partially confirmed.
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Driessen Research
Smit, F., & Driessen, G. (2005). Parent and community involvement in education from an international comparative perspective. Challenges for changing societies. Invited paper international conference Children At-Risk in Education, (CARE), ‘Children at Risk. Advancing their Educational Frontiers’. Kuala Lumpur, Malaysia, December 2-4, 2005.
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptDriessen Research
This document summarizes a study on the effects of minority parents' participation in society on their children's educational outcomes. The study used data from 10,680 children in the Netherlands to analyze relationships between parental ethnicity, education, participation in different domains (e.g. labor, religion), and children's language, math and social skills. The results showed a consistent positive effect of parents' cultural participation (e.g. attending concerts) on children's language and math abilities, supporting the idea of cultural capital. However, the hypothesis that greater parental integration would more broadly promote children's education received only partial confirmation. Higher expectations for immigrant children's chances may need to be more realistic.
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Driessen Research
Merry, M., & Driessen, G. (2010). Integration by other means: Hindu schooling in the Netherlands. Paper XIV World Congress of Comparative Education Societies, ‘Bordering, re-bordering and new possibilities in education and society’, Istanbul, Turkey, June 14-18, 2010.
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Driessen Research
Driessen, G., & Merry, M. (2013). Tackling socioeconomic and ethnic educational disadvantage to prevent lifelong poverty. Paper Annual Meeting AERA 2013, San Francisco, CA, USA, April 27 – May 1, 2013.
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Driessen Research
Smit, F., & Driessen, G. (2013). Dealing with street culture in schools: Are families, schools and communities able to work together to improve the quality of the daily interactions and communication? Paper 9th International Conference of the European Research Network About Parents in Education (ERNAPE), ‘Learn from the past, review the present, prepare for a future with equity’. Lisbon, Portugal, September 4-6, 2013. In Nieuwsbrief Ouders, scholen en buurt, juli 2013. Retrieved from http://itsexpertisecentrum.wordpress.com/2013/07/02/dealing-with-street-culture-in-schools-are-families-schools-and-communities-able-to-work-together-to-improve-the-quality-of-the-daily-interactions-and-communication/
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Driessen Research
Smit, F., & Driessen, G. (2013). Critical lessons from practices for improving the quality of communication between parents and schools. Paper 9th International Conference of the European Research Network About Parents in Education (ERNAPE), ‘Learn from the past, review the present, prepare for a future with equity’. Lisbon, Portugal, September 4-6, 2013. In Nieuwsbrief Ouders, scholen en buurt, juli 2013. Retrieved from http://itsexpertisecentrum.wordpress.com/2013/07/02/critical-lessons-from-practices-for-improving-the-quality-of-communication-between-parents-and-schools/
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfDriessen Research
Driessen, G., & Merry, M. (2015). The gross and net effects of the schools’ denomination on student performance. Paper Annual Meeting AERA 2015, Chicago, Ill., USA, April 16 – 20, 2015.
DOI 10.13140/RG.2.2.30454.40006
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Driessen Research
Agirdag, O., Driessen, G., & Merry, M. (2015). Is there a catholic school effect for Muslim pupils? Paper 12th Conference of the European Sociological Association 2015, Prague, Czech Republic, August 25–28, 2015.
DOI 10.13140/RG.2.2.14725.76004/1
1. 282
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
Leren (en) waarderen. Discriminatie,
zelfbeeld, relaties en leerprestaties in
‘witte’ en ‘zwarte’ scholen
Amsterdam, Thela Thesis, 2000, 153 pagina’s
ISBN 90 5170 511 5
M. Verkuyten en J. Thijs
In 1986 verscheen in Nederland het verslag
van het eerste grote onderzoek naar effecten
van zwarte scholen. Destijds gebeurde dat
onder de noemer de kultureel-etnische situ-
atie (Everts, Golhof, Stassen & Teunissen,
1986). Sindsdien zijn er verschillende onder-
zoeken naar (veronderstelde negatieve) con-
centratie-effecten uitgevoerd. De meeste
daarvan hadden betrekking op cognitieve ef-
fecten, i.c. taal- en rekenprestaties. Onder-
zoek naar niet-cognitieve effecten, zoals wel-
bevinden en zelfvertrouwen, maar ook
discriminatie en vriendschap, is in mindere
mate uitgevoerd.
De afgelopen jaren hebben Verkuyten en
collega’s een serie onderzoeken naar de situ-
atie van allochtone en autochtone kinderen in
het onderwijs verricht. In het boek van Ver-
kuyten en Thijs (2000) worden de resultaten
van negen van deze studies nog eens thema-
tisch geïntegreerd. Het betreft steeds onder-
zoek onder leerlingen in groep 7 en 8 van het
basisonderwijs, waarbij het accent ligt op de
positie van Turkse, Marokkaanse en Neder-
landse kinderen. De afzonderlijke studies va-
riëren nogal qua omvang en methodiek. Het
gaat bijvoorbeeld om kleinschalige studies
op enkele scholen met in totaal minder dan
100 leerlingen, maar ook om wat grootscha-
liger onderzoek op meer dan 25 scholen. Wat
de methodiek aangaat is doorgaans gebruik
gemaakt van vragenlijsten, daarnaast echter
ook van opstellen en foto’s. Niet alleen de
omvang en methodiek van de studies ver-
schillen, ook geldt dat voor de gehanteerde
analysetechnieken; naast kwalitatieve tech-
nieken wordt ook multilevel-analyse toege-
past. In hun onderzoeken stellen Verkuyten
en collega’s steeds de kinderen centraal. De
invalshoek is het perspectief van de kinderen
zelf, en niet of veel minder dat van bijvoor-
beeld hun leerkrachten. Concrete vragen die
aan de orde zijn betreffen: “Hoe denken de
kinderen over zichzelf? Wat vinden ze van
hun eigen etnische groep en wat van andere
etnische groepen? Zijn ze zelf van mening
dat ze te maken hebben met etnisch schelden
en pesten? Wat is de invloed van intercultu-
reel onderwijs op interetnische relaties op
school en op straat?”. Inzicht in dergelijke
opvattingen geeft handvatten om in de onder-
wijspraktijk beter aan te sluiten bij de bele-
vingswereld van de kinderen en om ade-
quater op eventuele probleemsituaties te
reageren.
Gelet op de uiteenlopende onderwerpen
en de vele gepresenteerde samenhangen is
het ondoenlijk alle resultaten bondig samen
te vatten. Hierna volgt daarom vooral een
aanduiding van de behandelde thema’s en
markante bevindingen. Een eerste thema is
discriminatie. Drie soorten gedrag worden
hierbij onderscheiden: schelden en pesten,
oneerlijk verdelen, en uitsluiten bij spelen.
Wat betreft de antwoorden op vragen om wat
voor discriminatoir gedrag het gaat, op wie
het betrokken is, en waarom het zich voor-
doet, zijn er opmerkelijk genoeg geen ver-
schillen tussen allochtone en autochtone leer-
lingen. Opvallend is ook dat autochtone
leerlingen evenveel slachtoffer zeggen te zijn
van schelden en pesten als Turkse en Marok-
kaanse leerlingen, maar dat dat bij de au-
tochtonen veel minder gebeurt vanwege hun
etnische achtergrond. Het verschil in etnische
discriminatie tussen autochtonen en allochto-
nen wordt echter geringer naarmate het aan-
deel allochtone leerlingen in de klas groter is.
In klassen met veel Turkse en Marokkaanse
leerlingen worden deze laatsten minder en de
autochtone leerlingen juist meer gediscrimi-
neerd. Het behoren tot een meerder- of min-
derheidsgroepering is dus van belang voor
het begrip dat kinderen hebben van discrimi-
natie. Vermeldenswaardig is overigens dat de
mate van ervaren discriminatie lager ligt in
klassen waar de leerkracht er strenger tegen
optreedt. Opmerkelijk is ook dat naarmate er
meer aandacht wordt besteed aan intercultu-
Boekbespreking
2. 283
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
reel onderwijs, de leerlingen meer etnische
discriminatie ervaren. De vraag is uiteraard
hoe dit laatste geïnterpreteerd moet worden.
Mogelijk is de ervaren discriminatie het re-
sultaat van een bewustwordingsproces dat
door het intercultureel onderwijs op gang
wordt gebracht; een andere verklaring is dat
de aandacht voor intercultureel onderwijs een
reactie is van de leerkracht op de geconsta-
teerde discriminatie. Voor de praktijk is de
bevinding relevant dat de kinderen andere
opvattingen hebben over discriminatie dan
hun leerkrachten. Voor een adequate aanpak
zullen leerkrachten daarom beter inzicht
moeten hebben in de belevingswereld van
hun leerlingen en kunnen ze niet zonder meer
vertrouwen op alleen hun eigen percepties.
Een tweede thema betreft zelfwaardering,
cognitieve en sociale vaardigheden, en etni-
sche identiteit. Een deel van de betreffende
gegevens is geanalyseerd met multilevel-
technieken. De resultaten daarvan laten zien
dat een concept als globale zelfwaardering
niet varieert tussen de klassen. Dit betekent
dat de wijze waarop kinderen gevoelsmatig
ten opzichte van zichzelf staan niet afhanke-
lijk is van bijvoorbeeld de klassengrootte, het
aandeel Turkse en Marokkaanse kinderen in
de klas en de mate waarin er in de klas gere-
ageerd wordt op discriminatie. Bovendien is
er ook geen verschil in zelfwaardering tussen
allochtone en autochtone leerlingen. Niet al-
leen wat betreft de globale zelfwaardering,
maar ook voor nagenoeg alle andere concep-
ten van dit thema zijn de verschillen tussen
klassen vrij gering. Opmerkelijk is de bevin-
ding dat voor de Turkse en Marokkaanse
leerlingen de mate van etnische discriminatie
geen verband houdt met het belang dat aan de
etnische identiteit wordt gehecht en ook niet
met etnische zelfwaardering. Deze etnische
zelfwaardering heeft overigens maar een ma-
tige samenhang met de globale zelfwaarde-
ring. Dit impliceert dat deze etnische identi-
teit niet als het centrale element van
zelfbeleving van Turkse en Marokkaanse
kinderen moet worden gezien. Er zijn veel
andere eigenschappen en kenmerken die een
rol spelen in de globale gevoelsmatige hou-
ding die kinderen ten aanzien van zichzelf
hebben, zoals hun cognitieve en sociale vaar-
digheden.
Een derde thema is dat van etnische inde-
lingen en relaties. Ook de analyses die rond
dit thema zijn uitgevoerd maken duidelijk dat
etniciteit voor kinderen niet het centrale in-
delingskenmerk is, maar eerder gedragsken-
merken. Het gaat dus vooral om kenmerken
die informatie geven over hoe een kind is.
Voorzover etniciteit relevant is, is dat in ster-
kere mate het geval bij het spelen in de buurt
dan op school. Uit analyses naar de etnische
hiërarchie blijkt dat de minste sociale afstand
bestaat tegenover Nederlanders, gevolgd
door Surinamers en Indonesiërs, en de mees-
te afstand tegenover Joegoslaven, Marokka-
nen en Turken. Op klasniveau heeft het aan-
deel autochtone leerlingen een effect: in
klassen met relatief weinig autochtone leer-
lingen wordt het patroon van de etnische
hiërarchie minder gevolgd. Als ze zich in een
numerieke minderheidspositie bevinden,
maken zowel autochtone als allochtone leer-
lingen die hun eigen identiteit belangrijk vin-
den, een sterker onderscheid ten gunste van
de eigen groep. Voor kinderen die zich met de
eigen etnische groep identificeren is een nu-
merieke minderheidspositie waarschijnlijk
bedreigend, waardoor zij het onderscheid
juist benadrukken. Autochtone leerlingen lij-
ken een positieve etnische identiteit ten dele
te ontlenen aan een lagere waardering van
minderheidsgroeperingen, terwijl Turkse
leerlingen die identiteit veeleer afleiden uit
een positief oordeel over de eigen groepe-
ring.
Het vierde en tevens laatste thema handelt
over kwesties die te maken hebben met on-
derwijsparticipatie. De onderzoekers onder-
scheiden twee vormen van prestatiemotiva-
tie, namelijk een individuele en een meer
collectieve of familiale vorm. Turkse en Ma-
rokkaanse kinderen doen niet alleen hun best
op school omdat ze dat zelf willen, maar
vooral omdat ze willen beantwoorden aan de
verplichtingen en wensen van hun ouders.
3. 284
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
Autochtone kinderen daarentegen zijn veel
meer op de individuele variant van prestatie-
motivatie gericht. Culturele waarden zijn
daarmee dus van invloed op prestatiemotiva-
tie. Autochtone en allochtone leerlingen ver-
schillen niet van elkaar qua werkhouding.
Belangrijk daarbij is dat die werkhouding
niet afhankelijk is van het aandeel allochtone
leerlingen in de klas en evenmin van de klas-
sengrootte. Het oordeel van de leerlingen
over hun prestaties is afhankelijk van de klas-
sensamenstelling. Het oordeel van allochtone
leerlingen is in witte klassen lager dan dat in
zwarte klassen, terwijl dat voor autochtone
leerlingen niet zo is. In zwarte klassen verge-
lijken allochtone leerlingen zich vooral met
andere allochtone leerlingen, terwijl in witte
klassen de prestaties van de autochtone leer-
lingen maatgevender zijn. De culturele oriën-
tatie van leerlingen is op zich van weinig be-
lang. Allochtone leerlingen die op de eigen
cultuur zijn gericht presteren niet slechter
dan Turkse leerlingen die op de Nederlandse
cultuur zijn georiënteerd. Wel blijkt culturele
oriëntatie van belang in combinatie met zelf-
waardering, ofwel met wijze waarop de kin-
deren leren om te gaan met eisen, opvattin-
gen en gebruiken uit verschillende culturen.
Met deze publicatie en het empirisch ma-
teriaal dat daarin wordt beschreven beogen
de auteurs een belangrijke bijdrage te leveren
aan de onderbouwing en beleidsmatige dis-
cussies rond zwarte en witte scholen. In dat
opzicht is het volgens de flaptekst een be-
langrijk boek voor iedereen die zich met on-
derwijs bezighoudt. Het lijkt er daarmee op
dat het vooral bedoeld is als een populair ge-
schreven samenvatting van eerdere studies.
Over de mate waarin die opzet geslaagd is, is
echter discussie mogelijk. Zo hebben de au-
teurs wat de beschrijving van de onderzoeks-
resultaten betreft de neiging steeds met de
deur in huis te vallen. Over de negen onder-
zoeken zelf, de uitvoering ervan, de steek-
proeven van scholen en leerlingen, en de
reikwijdte van de bevindingen wordt slechts
minimale informatie verstrekt. Ook worden
angstvallig tabellen vermeden, waarschijnlijk
om de niet-methodologisch geschoolde lezer
niet af te schrikken. Deze benadering maakt
het lezen jammer genoeg niet altijd even pret-
tig. In plaats van een overzichtelijke tabel
met coëfficiënten waaruit direct duidelijk
wordt wat het gewicht van de verschillende
kenmerken is, moet de lezer zich vaak door
pagina’s tekst heen worstelen waarin de tal-
loze samenhangen worden beschreven. Om
hun beweringen te ondersteunen wordt een
aantal van de betreffende coëfficiënten wel in
noten ondergebracht, soms meer dan tien per
pagina, die achterin het boek moeten worden
opgezocht. Voor de wat meer onderzoeksma-
tig geïnteresseerde lezer is een dergelijke be-
nadering nogal frustrerend. Inhoudelijk ge-
zien is er her en der ook wat ruimte voor de
interpretatie van sommige bevindingen. Met
name causaliteitskwesties nemen een promi-
nente plaats in. Is bijvoorbeeld het feit dat er
intercultureel onderwijs wordt gegeven oor-
zaak of gevolg van discriminatie en uitslui-
ting? Worden kinderen die zich minder
sociaal vaardig voelen daarom eerder gedis-
crimineerd, of discrimineren kinderen ge-
woon meer omdat ze minder sociaal vaardig
zijn?
Deze kritiekpunten laten echter onverlet
dat dit boek inderdaad een belangrijke bijdra-
ge kan leveren aan de discussie rond zwarte
scholen. Met name de keuze voor het per-
spectief van de kinderen zelf, de aandacht
voor niet-cognitieve thema’s, de toepassing
van uiteenlopende onderzoeksmethoden en
de integratieve opzet maken dit boek zonder
meer tot een interessante aanwinst.
Referentie
Everts, H., Golhof, A., Stassen, P., & Teunis-
sen, J. (1986). De kultureel-etnische situatie
op OVB-scholen. Utrecht: RUU.
G. Driessen
ITS, Nijmegen