SlideShare a Scribd company logo
Quinton Nelson Coffie
Macuraweg 19 | Montaña Rey, Curacao | [Phone] | [Email]
De functie van de taal
Er valt wanneer het verschijnsel ‘taal’ ter sprake wordt gebracht, hetzij door wijsgeren, hetzij door
beoefenaars van wetenschappen, telkens weer een neiging waar te nemen, om de functie van de taal te
onderschatten. In 1960 verschenen boek, dat als titel draagt Critique de la Raison Dialectique, gebruikt
Sartre zeer vaak de term ‘interiorisatie’. Het is eigen aan de mens, aldus Sartre, fysieke en sociale
wereld waarin hij leeft, te interioriseren. Het is niet de bedoeling van Sartre, terug te keren tot hetgeen
hij vroeger heeft verworpen als een ‘illusion d’immance’, als ‘een illusie van innerlijkheid’. In het
verleden maakte men soms een scherp tussen de uitwendige wereld waarin de lichamen bestaan, ook
het menselijk lichaam, en de zgn. inwendigheid van de mens. Men beschreef de menselijke
inwendigheid als de ‘plaats’ - deze term is natuurlijk onjuist, want de inwendigheid is juist geen plaats
– waar de gewaarwordingen zich houden afspelen, waar wij denkbeelden en ideeën aan zouden treffen.
In de inwendige wereld zou de uitwendige wereld als het ware worden weerspiegeld. Sartre heeft dit
denkbeeld vroeger als een illusie afgewezen, en hij doet nog steeds. De mens is, aldus Sartre, geheel en
al aan de wereld gebonden. Zijn bestaan is steeds naar de wereld gericht en speelt in de wereld af. Ons
bestaan is verkeer met de wereld, stofwisseling met de wereld. Wat bedoelt Sartre dan uit te drukken
met de term ‘interiorisatie’? Hij wil daarmede aangeven dat wij, levend in de wereld, deze maken tot
zin voor onszelf, dat wij ons de wereld als het ware toeëigenen als een zinveld. Ieder individuele mens
wordt door hem aangeduid als een ‘totalisatie’ van de wereld. Dit houdt in dat wereld door de
individuele mens wordt gemaakt tot een geheel dat zich rondom hem uitstrekt en waarvan hij het
middelpunt is. De mens kan de wereld, inclusief de andere mensen, niet anders beleven dan als zijn
eigen bestaansveld hetwelk zich rondom hem uitstrekt, en waarvanhij het middelpunt is. De mens
weet daarbij zeer goed dat ook de andere mens zichzelf als een dergelijk middelpunt beleeft. Zoals ik de
andere mensen beleef als elementen van mijn bestaansveld, zo weet ik dat de andere mensen mij
opnemen in hun bestaansveld. Dit alles ligt eigenlijk al opgesloten in het feit dat de mens een ‘subject’
is. Zeker, hij is ook opgenomen in het gigantische causale wisselspel dat wij als ‘wereld’ of ‘kosmos’
aanduiden. Evenals huizen en bomen ondergaan wij de kracht van de wind. Wanneer een atoombom
zou ontploffen, zijn ook wij blootgesteld aan zijn vernietigende kracht. Wanneer wij met velen bijeen
zijn in een kleine ruimte, draagt ieder van ons, door de warmteuitstraling en door zijn ademhaling, bij
tot de verstikkende atmosfeer. Wij maken deel uit van de wereld en van het gigantische causale
wisselspel. Maar wij zijn meer dan dat, want als ‘subject’ maken wij de wereld en alles wat in de wereld
is, tot zin voor onszelf. Wij zijn deel van de wereld dat tegelijkertijd een middelpunt is van de wereld
als zinveld. Dit bedoeldt Sartre met de term ‘interiorisatie’. Teilhard de Chardin beschouwt de tendens
naar verinnerlijking als een grondkenmerk van alle materie. Juist omdat de materie naar een steeds
grotere verinnerlijking streeft , brengt zij door haar evolutie uitendelijk de mens voort, in wie de
verinnerlijking een voorlopig hoogtepunt bereikt. Wij kunnen de waarheid van deze omspannende
2
zienswijze hier gevoeglijk in het midden laten. Maar het is in elk geval duidelijk dat de mens de wereld
verinnerlijkt, d.w.z maakt tot zin voor zichzelf. Naarmate de mens meer wordt, d.w.z naarmate het
mens-zijn zich in de loop van gezamelijk geschiedenis ontwikkelt, neemt ook deze verinnerlijking toe.
In primitieve samenleving is het bestaan van de enkelen versmolten met het groepbestaan. De
primitieve mens wordt, meer dan wij, hierdoor gekenmerkt, dat hij een groepslid is. Bibliografieen van
afzonderlijke personen passen meer in een ontwikkelde dan in een primitieve samenleving. Ineen
ontwikkelde samenleving is de gezamelijke bestaansrijkdom groter en meer genaunceerd. Het weten is
meer ontwikkeld, en de vaardigheden zijn toegenomen in aantal en in niveau. Die gezamelijke
bestaansrijkdom kan slechts voortbestaan in de personen, want de mensheid bestaat in de mensen.
Wanneer dus de gezamenlijke bestaansrijkdom toeneemt, wordt vande personen een grotere
inspanning gevraagd om zich deze toe te eigenen. Daarom moeten de afzonderlijke personen in een
ontwikkelde samenleving meer aandacht besteden aan de ontwikkeling vanhunkennis en van hun
vaardigheden. Daardoor zij uiteraard een hoger niveau van interiorisatie; zij treden meer naar voren in
hun individualiteit, in hun subjectiviteit; zij beleven zichzelf meer als centrum vaneen zinwereld.
Daarom wordt in onze periode, waarin de gezamelijke bestaansrijkdom zo ontwikkeld en zo veelzijdig
is, vaak gesproken van de vereenzaming vande menselijke persoon. Hoewel opgenomen in een
gigantisch samenlevingsverband, staan wij allen toch op een eigen wijze daarin. Met de
ontwikkelingsgraad van een samenleving ontwikkelt zich ook noodzakelijkerwijze de eigenheid van de
afzonderlijke bestaanswijzen. Velen van ons wijden hun leven aan de beoefening van een bepaalde
wetenschap of van een bepaalde kunst.. Wil een enkeling iets worden in ons arbeidsbestel, dan moet
hij daarin een bepaalde functie innemen, en er bestaan talloze verschillende functies. Zulk een
diversificatie van het bestaan wordt uiteraard niet aangetroffen in een primitieve samenleving. Het
gevoel voor eenieders 'eigen plaats' in het grotere geheel neemt toe met de ingewikkeldheid van een
samenleving. Natuurlijk, ons bestaan is en blijft deelname aan het samen-leven, maar ieder van ons
neemt daaraan op een eigen wijze deel, en wij weten dit. De uitgroei van het geheel te danken is, gaat
zij samen met de noodzaak vancommunicatie. Juist vanwege de toenemende isolatie wordt de
communicatie een probleem. Wij ontwerpen dan ook, en wel in steeds toenemende mate,
communicatiemiddelen. Het valt daarom te begrijpen dat wij taal beleven als een
communicatiemiddel. Wanneer men uiteenzetting leest omtrent de taal, valt het op dat zij steeds weer
wordt beschreven als communicatiemiddel. De taal is, zo schijnen de feiten uit te wijzen, het
communicatiemiddel bij uistek. de communicatemiddelen die wij ontwerpen, liggen dan ook
grotendeels in het verlengde van de taal. De postdienst is ontworpen om ons woord op verre aftsand te
maken. de telefoon dient om dit in sneller tempo te doen, evenals het telegrafische verkeer. Machtige
middelen om ons woord in brede kring bekend te maken, zijn radio en televisie. Wij hebben
wereldomspannende netwerken van communicatie ontworpen, die alle liggen in het verlengde van ons
spreken. De taal is, zo schijnt, bij uistek een communicatiemiddel. Een communicatiemiddel dient om
onze gedachten bekend te maken. De taal is dus een middel tot uitwisseling van gedachten. Deze
uitwisseling is natuurlijk ook bevruchtend ten aanzien van de ontwikkeling van de gedachte. Door
kennis te nemen van andersmans gedachten kunnen wij de onze verrijken. Wij hebben, door de
toenemende isolatie, het besef nog niet verloren dat wij de dialoog met anderen nodig hebben tot
vorming vanonze eigen gedachte. Wij hebben echter wel andere vormen moeten geven aandeze
3
dialoog. Toend de mensen nog in betrekkelijk kleine verbanden leefden, konden zij zich aan elkaar
verrijken door levende dialoog die zich afspeelde in de sfeer van lijfelijke aanwezigheid. Zo is de
wijsbegeerte van Plato, van Aristoteles, gegroeid in de levende dialoogvorm. Wij zijn met al te velen
dan dat de dialoog zich zou kunnen voltrekken alleen in deze vorm. Wij hebben
communicatiemiddelen moeten ontwerpen, waardoor het mogelijk is geworden dat [een] spreekt (of
schrijft) en velen luisteren. Degene die zich vormt in een of andere wetenschap, moet natuurlijk kennis
te nemen van de meest belangrijkste litteratuur. Degene die wetenschappelijk gevromd wordt, moet
leren, de litteratuur te vinden en op de juiste wijze te verwerken. Dit is een van de manieren waarop
wij, in onze ingewikkelde samenleving, in dialoog treden. Wij beleven dus de taal als een
communicatiemiddel, d.w.z als een middel om onze gedachten aan elkaar kenbaar te maken. Dit
betekent natuurlijk niet dat de taal niets te maken zou hebben met de wereld waarin wij leven. Ons
spreken kan niet worden losgemaakt van iets dat besproken wordt. Welnu, datgene waarover wij
spreken, is de wereld waarin wij leven. Eenieder van ons is op zijn eiegn wijze - natuurlijk altijd op een
beperkte manier - synthese van de wereld. Maar wij spreken over de wereld, juist voorzover deze door
ons is [toegeeigend] of - om Sartre's term te gebruiken - door ons is geinterioriseerd. Wij spreken over
de door ons overdachte, beleefde wereld. De taal is dus een communicatiemiddel waardoor wij de door
ons overdachte en beleefde voor elkaar toegankelijk maken. Eenieder van ons is een 'interioristaie' van
de wereld. Wij moeten elkaar daarbij helpen en bevruchten; wij moetn bovendien, gezien de
specialistaie, gezien de noodzakelijke beperktheid van eenieders 'interiorisatie', samenwerken. Wij
moeten dus un communicatie treden, en het middel dat ons daarbij, is de taal.. Het light enigermate
voor de hand dat wij gaan denken dat hetgeen ter sprake wordt gebracht, eigenlijk reeds bestond
voordat het ter sprake wordt gebracht. Wij zeggen aan de dokter die ons gebit gaat behandelen, dat wij
kiespijn hebben, en proberen in woorden aan te duiden waar wij de pijn voelen. Maar de zieke kies en
ons pijngevoel bestonden voordat wij ervover spraken, en ons spreken verandert niets, noch aan de
ziekelijke toestand van de kies, noch aan ons pijngevoel. Teneinde iets te gaan doen aan een
onhoudbare soicale situatie, gaan wij eerst in groepsverband daarover praten, teneinde tot klaarheid te
geraken. Maar de sociale situatie bestaat, en haar onhoudbaarheid is een objectief feit. Oj wij haar al
dan niet bespreken, of wij haar goed of slecht bespreken, zij bestaat. De beoefenaar van de
natuurwetenschappen heeft hetzelfde gevoel wat betreft het voorwerp van zijn studie; moleculen,
atomen, elektronen en voorwerp kernenergie, zij bestaan in de fysieke wereld, onafhankelijk van ons
spreken. Begrijpend dringen wij tot deze werkelijkheden door, en nadat wij ze hebben begrepen,
brengen wij ze in formules tot uitdrukking. Met onze formules kunnen wij de zaak zelf raken, of wij
kunnen er langs praten; dit verandert niets aan de werkelijkheid zelf. Wij moeten, zo schint het, drie
fasen onderscheiden. Vooreerst, de zin beestaat in de wereld; hij bestaat in de fysieke wereld of in de
sociale wereld, maar in ieder geval, hij bestaat. Dit eerste veronderstelling voor het spreken. In de
tweede plaats, wij moeten deze zin interioriseren, begrijpen, aanvoelen, of hoe men deze tweede fase
dan ook wil aanduiden. Wij moeten de gegeven werkelijkheid maken tot zin voor ons. Dan komt pas
het spreken, want de derde plaats brenegn wij geïnterioriseerde zin in de taal tot uitdrukking, teneinde
tot communicatie, tot bevruchtende uitwisseling te geraken. De taal, ons communicatiemiddel, schijnt
dus een tamelijk bijkomstig karakter te dragen. Immers, in de wereld zijn vele talen. Deze duiden
dezelfde zaak aan met de meest verschillende verschillende woorden. Wat bij ons 'tafel' heet, wordt
4
elders aangeduid als 'table', 'Tisch' of 'mensa'. enz. Het woord schijnt een uitdrukkingsmiddel te zijn
dat een bijkomstig karakter draagt. Dezelfde gedachte kan in de meest verschillende talen tot
uitdrukking worden gebracht. Met de toenemende communicatie gebeurt steeds vaker dan [een] boek
in vele talen wordt vertaald. Dit verandert niets, noch aan hetgeen beproken wordt, noch aangedachte
die tot uitdrukking wordt gebracht. De innerlijke zin van de werkelijkheid wordt gekenmerkt, door
noodzaak, en deze noodzaak weerspiegeld zich in de interioristaie waardoor wij ons de zin toeëigenen;
wij hebben immers het gevoel dat wij niets anders mogen denken dan wij in feite doen, omdat onze
omdat dezelfde gedachte beheerst wordt door dwingende noodzaak van hetgeen wij overdenken. Maar
de taal wordt niet door dezelfde noodzaak gekenmerkt, omdat dezelfde gedachte in de meest
verschillende talen tot uitdrukking kan worden gebracht. Bovendien, de taal waarin wij in feite
spreken, draagt een uitgesprokenhistorisch karakter. Zij is in feite op een bepaalde wijze uitgegroeid,
doch had zich ongetwijfeld ook op een heel andere wijze kunnen ontwikkelen. Wij proberen de
ontwikkelingswetten vande verschillende talen te achterhalen, doch geraken daarbij nooit tot
dwingende, volsterkte noodzaak. Uit het latijn hebben zich op verschillende wijzen het Italiaans, het
spaans, het Frans en het Roemeens ontwikkeld. Waarom de zo verschillende ontwikkeling? Wij
bevinden ons hier in de wisselvalligheid van geschiedenis. Zeker, er zijn bepaalde wetten werkzaam,
maar deze verklaren nooit alles, en zij veklaren eigenlijk niets op een volkomen dwingende wijze. De
taal hangt zeker samen met een wereld van licht. Met onze woorden wijzen wij het licht aan. Wanneer
wij luisteren naar een begaafd spreker, worden wij door hem binnengeleid in een wereld van licht. Wij
dringen door in die wereld van licht dank zij zijn woorden. De taal is immers een communicatiemiddel
waardoor wij het licht dat wij bezitten, aan elkaar kunnen meedelen. Maar het licht dat door
bemiddeling van de taal wordt meegedeeld, schijnt in wezen onafhankelijk te zijn van de taal. De taal
wijst het aan, doch brengt het niet voort. In zijn omvangrijk en belangwekkendoeuvre wees Karl Marx
de belangrijke functie aan van de economische infrastructuur; hij betoogde zelfs dat deze bepalend zou
zijn voor het gehele leven. Maar of deze functie nu al dan niet in woorden werd vertolkt, zij was
aanwezig in de werkelijkheid van het leven. Zij was, zo zou men kunnen zeggen, helemaal niet
afhankelijk van de vertolking in woorden. De woorden proberen een zaak aan te duiden, die reeds
tevoren bestond. De verbale aanduiding ervan kanjuist of onjuist zijn. Zij is juist, wannner zij de zelf
tot uitdrukking brengt; zij is onjuist wanneer zij de zaak overschat of onderschat. Marx ging te ver,
omdat hij aan de economische infrastructuur een helemaal bepalend karakter toeschreef. Daarmede
praatte hij een weining langs de zaak heen. Zijn woorden, die een uitdrukking van de werkelijkheid
bedoelden te zijn, waren dit helemaal niet. Wij kunnen dit alles als volgt uitdrukken; de zin van het
spreken eigenlijk aan het spreken voor, en wordt door het spreken verondersteld. Teneinde dit
duidelijk te maken, moeten wij eerst uiteenzetten wat wij onder 'de zin van het spreken' moeten
verstaan in dit verband. Iedereen weet dat losse woorden niets zeggen. Wanneer ik achter elkaar de
woorden opnoem: papier, kamer, sigaar, tuin, stad, auto, heb ik niets beweerd - hoogstens zou een
psycholoog kunnen gaan onderzoeken waarom ik juist deze woorden neerschreef en geen andere.
Woorden gaan iets zeggen, wanneer zij tezamen een volzin vormen. Welnu, dit gebeurt, wanneer de
woorden tezamen een coherente betekenis hebben, wanneer zij tezamen iets aanduiden. Wanneer ik
zeg: 'op deze tafel staat een asbak', dan heb ik werkelijk iets beweerd. De woorden een volzin, omdat zij
tezamen een werkelijkheid tot uitdruikking brengen. Onder 'de zin van het spreken' verstaan wij hier
5
datgene wat door het spreken aan het licht wordt gebracht. Dit kan zijn een waarheid, een wens, een
opdracht enz.; het onderscheid tussen de vele vormen van zin doet hier niet terzake. Er is geen volzin
alleen wanneer een bepaalde grammaticale regels wordt voldaan. Wij kunnen zinnen vormen met een
onderwerp, een werkwoord, een lijden voorwerp, kortom, een zin waarin alle vereiste elementen
aanwezig zijn, doch zo, dat de zin geen zin heeft. Woorden vormen een echte zin, wanneer zij tezamen
zin hebben, wanner zij tezamenn echt iets tot uitdrukking brengen. Een volzin kan grammitacale
onvolledig zijn en toch zin hebben, omdat binnen context iedere goede verstaander het nodige aanvult.
Een eenvoudig 'ja'kan boekdelen spreken. De 'zin van het spreken' is datgene wat door het spreken tot
uitdrukking wordt gebracht. Welnu, het schijnt dat de zin van het spreken aan het spreken vooraf gaat.
Zojuist haalden wij de zin aan; 'op deze tafel staat een asbak'. Die asbak stond er reeds voordat de
woorden werden uitgesproken, en de aanwezigheid vande asbak is volkomen onafhankelijk vanhet
spreken. De hedendaagse natuurwetenschappen doen allerlei uitspraken over atomen en moleculen,
over de samenstelling van de stof. Welnu, zo zou men kunnen zeggen, de stof was reeds op die wijze
samengesteld voordat de mens evover sprak. Het wordt moeilijker, die te handhaven ten aanzien van
de litteratuur. Een roman bijv. brengt niets ter sprake dat vooraf bestond. De figuren zijn over het
algemeen verzonnen, evenals de ontwikkeling van hun leven, hun gesprekken enz. Maar, zo zou men
kunnen atwoorden, een roman is pas goed geslaagd wanneer hij levensecht is, wanneer in de
gefingeerde figuren toch het werkelijke leven wordt geraakt. Is dit niet de reden waarom een goede
roman aanslaat? Ook al wordt hier zonder meer over het werkelijke leven gesproken, tocht voelt de
lezer grond onder zijn voeten. In de litteraire fictie wordt toch op een of andere wijze de werkelijkheid
van het leven geraakt. Ookde litterator moet het leven uitspreken, zij het dan ook dat hij zulks doet op
een geheel eigen wijze, door bemiddeling van zijn ficties. Hetzelfde geldt voor wensen en bevelen. In de
wens moet een werkelijke behoefte worden uitgesproken, en het goede, aangepaste bevel spreekt iets
uit dat werkelijke moet gebeuren, dat door de objectieve esein van de situatie gepostuleerd wordt.
Wensen en bevelen mogen niet willekeurig zijn. Daarom heeft datgene die spreekt het gevoel dat hij
niet helemaal vrij is. Zeker, hij arrangeertde woorden op zijn eigen manier, want eenieder heeft eigen
wijze van spreken. Maar toch heeft men het gevoel dat men moet spreken zoals men spreekt. Immers,
men wil een zin tot uitdrukking brengen die [voor] het reeds bestond. Het spreken is de uitdrukking
van hetgeen is, en is derhalve aan het werkelijke zijn gebonden. Eenieder van ons heeft wel eens
ervaren dat hij verkeerd heeft gesproken. Hij wilde een bepaalde vorm van zin in woorden tot
uitdrukking brengen, maar zijn woorden als het ware heengegleden langs de zaak; hij heeft ernaast
gepraat; zijn spreken was zinloos, omdat hij in zijn woorden de werkelijke zin niet raakte. Dit kan
gebeuren, zowel in een theoretische uiteenzetting, alsook in de vorm van een litteraire fictie, en zelfs in
de humor: wij kunnenimmers meneniets belachelijks te ontdekken in hetgeen achteraf helemaal niet
belachelijk te zijn. Het spreken wordt dus genormeerd, zo schijnt het, door een zin die aan het spreken
voorafgaat. Raakt ons spreken die zin, dan is het goed; raakt het die zin niet, dan is het verkeerd.
Indien dit waar zou zijn, dan zou het spreken niet bijdragen tot het bestaan zelf van de zin. Het zou
weliswaar belangrijk zijn om de gekende zin aan anderen mee te delen, maar niet om de zin te doen
bestaan. Ons spreken is een aanduiding van de zin, een bijgevolg van de zin afhankelijk; een
aanduiding, een teken, een symbool, is ondenkbaar zonder datgene dat aangeduid, betekend wordt.
Maar het omgekeerde is niet waar, want de zin is onafhankelijk vanhet spreek. Wij kunnen dit alles, zo
6
schijnt het, verifiëren bij discussies. Het komt wel voor dat iemand zich keert tegen het gangbare
spreken. Ten tijde van Galilei zei idereen, dat de aarde het middelpunt zou zijn van de kosmos; de
aarde zou stilstaan en de zon zou rond de aarde draaien. Galilei verzette zich tegen dit gangbare
spreken en beweerde dat de aarde rond zon zou wentelen. Galilei ondervond veel tegenstand, ook en
vooral van kerkelijke zijde. Maar men keerde zich tegen Galilei, niet uit naam van het gangbare
spreken, doch uit naam van de zaken, van de werkelijkheid. De sprekende mens is altijd weer geneigd
zijn spreken als een bijkomstige aanduiden te beschouwen. Belangrijk zijn de zaken die ter sprake hier
worden gebracht, die zaken leggen zich op bindende wijze op aan ons spreken; wij spreken zo, omdat
de werkelijkheid nu eenmaal zo is. In ons spreken werkt de noodzaak van de dingen door. Er wordt
respect gevraagd voor die dingen, en niet in eerste instantie voor het spreken zelf. Het spreken deelt de
gekende zin mee. Ons spreken doet die zin ook oplichten voor ons eigen bewustzijn. Maar het het doet
de zin niet zijn. Het is , zo zouden wij kunnen zeggen, zin-nemend, en niet zin-gevend of zin-
scheppend. Door het spreken eigenen wij ons een bestaande zin toe, en vanaf het ogenblik dat wij
daaraan ietsveranderen, vervalsen wij de zin en is ons spreken eigenlijk geen echt spreken meer. Vanaf
het ogenblik waarop ons sprken zin-gevend wil zijn, is het vals. Men kan deze opvatting in twee
richtingen uitwerken, in een meer realistische en in een meer idealistische richting. De meer
realistische opvatting gaat ervanuit dat datgene waarover wij spreken, in laatste instantie altijd de
werkelijke, concrete wereld is waarin wij leven. Het besprokene zonder meer is de wereld, de
werkelijkheid. Het zou onjuist zijn, te zeggen dat wij spreken over onze eigen gedachten. Zeker, wij
kunnen slechts over de werkelijkheid spreken omdat en voorzover wij haar overdacht hebben, en wij
moeten dus toegeven dat wij altijd spreken over de gedachte wereld, over de gedachte werkelijkheid.
Maar onze gedachten zelf convergeren naar wereld en werkelijkheid, en dragen dus niet het karakter
van een middelpunt dat de aandacht voor zich opeist. De zin die ter sprake wordt gebracht en die het
spreken normeert, is derhalve de zin van de werkelijkheid, vande wereld zelf. De realistische opvatting
zal bij de motivering van het spreken in laatste instantie altijd wijzen op de werkelijkheid. De meer
rationalistische of idealistische opvatting is het heirmede niet eens. Wij spreken, zo zullen
vertegenwoordigers van deze opvatting zeggen, niet over een brute, gegevenwereld, maar over een
wereld van licht. Welnu, de wereld is niet uit zichzelf een licht. Zijn wordt gemaakt tot een licht dank
zij ons denken, dank zij onze begrippen en [ideeen]. De wereld biedt hoogstens de materie van de
kennis, maar onze begrippen of ideeen geven daaraan klaarheid en doorzichtigheid. De klaarheid komt
voort uit de begrijpende mens, en niet het brute gegeven. Wij spreken dus uiteindelijk over ons
denkveld, over de gedachte werkelijkheid, en niet over werkelijkheid zonder meer. Maar toch blijft het
spreken in beide opvattingen een bijkomstig karakter dragen. Immers, of de zin gegeven is in de
werkelijke wereld, of dat de zin onstaat door het menselijke begrijpen zelf, in beide gevallen gaat de zin
van het spreken aan het spreken vooraf, hetzij als werkelijke wereld, hetzij als begrip of idee. In beide
gevallen brengt het spreken een licht tot uitdrukking dat aan het spreken voorafgaat en waaraan het
spreken zich moet aanpassen. Het is dan eiegn lijk bijkomstig hoe men dit licht verder interpreteert.
Het woord is een bijkomstig teken. De taal is communicatiemiddelen en graagt het licht over; zij is
geen oorsprong van licht. Aan ons spreken wordt het creatieve karakter ontzegd. Wordt dit niet door
ervaring bevestigd? Getuigt onze beleving niet dat wij, al sprekend, iets tot uitdrukking brengen dat
aan de uitdrukking voorafgaat? Men maakt dus een onderscheid tussen de zin van het spreken en het
7
spreken zelf. In het verlengde hiervan ligt een onderscheid tussen 'weten' en 'zeggen'. Indien immers
de zin, de inhoud van het spreken aan de verwoording voorafgaat, kan men die zin, die inhoud kennen,
alvorens tot het spreken over te gaan. Soms hoort men van examenkandidaten het excuus; ik weet wel,
maar ik kan het niet zeggen. Het woord is immers een bijkomstige, willekeurige uitdrukking,
noodzakelijk voor de communicatie, maar niet noodzakelijk voor het weten. De hedendaagse
tallfilosofie heeft zichzelf moeten opbouwen in tegenstelling tot deze zienswijze. Het spreken is een
scheppende kracht die, zoals wij zullen zien, zin voortbrengt. Het spreken, vooral het
gemeenschappelijke spreken, geeft een zo grote natuurlijkheid en vanzelfsprekendheid aan de
daardoor tot stand gebrachte zin, dat wij de menselijke oorsprong ervan niet gemakkelijk
onderkennen. Het spreken is een een scheppende kracht die bijzonder gamakkelijk miskend wordt.
Alvorens de scheppende kracht van het spreken te belichten, hebben wij eerst een opvatting willen
schilderen die voorbijgaat aan die scheppende kracht.
Experience
11-05-1990 – Present
Litteraire Militaire Psychologische Dienst | 5 zwarte sterren Generaal |
Education
 Ideal University Library System, Montana Rey, Curacao
Leadership
Youth TaskForce
References
Henry Nelson Coffie

More Related Content

Similar to De taal

De ware moraliteit
De ware moraliteitDe ware moraliteit
De ware moraliteit
GGoFi
 
Anders Kijken naar Anders Denken: Op naar een participatiesamenleving via onz...
Anders Kijken naar Anders Denken: Op naar een participatiesamenleving via onz...Anders Kijken naar Anders Denken: Op naar een participatiesamenleving via onz...
Anders Kijken naar Anders Denken: Op naar een participatiesamenleving via onz...
Frisse Blik Advies
 
Zingeving_in_het_Westen_Samenvatting-Summary
Zingeving_in_het_Westen_Samenvatting-SummaryZingeving_in_het_Westen_Samenvatting-Summary
Zingeving_in_het_Westen_Samenvatting-SummaryPeter Abspoel
 
Wie zijn.-waar-en-waarom-zijn-we-hier.
Wie zijn.-waar-en-waarom-zijn-we-hier.Wie zijn.-waar-en-waarom-zijn-we-hier.
Wie zijn.-waar-en-waarom-zijn-we-hier.
Irina Ondusko
 
Synopsis van een wijsgerige antropologie voor de 21e eeuw
Synopsis van een wijsgerige antropologie voor de 21e eeuwSynopsis van een wijsgerige antropologie voor de 21e eeuw
Synopsis van een wijsgerige antropologie voor de 21e eeuwJoris Hoerée
 
Allan Kardec Het Boek der Geesten
Allan Kardec   Het Boek der GeestenAllan Kardec   Het Boek der Geesten
Allan Kardec Het Boek der Geesten
Osvaldo Brascher
 
Driegeleding
DriegeledingDriegeleding
Driegeleding
Caroline Sprenkeling
 
Dimensies Nico
Dimensies NicoDimensies Nico
Dimensies Nico
Egostrippen
 
Hoogbegaafd
HoogbegaafdHoogbegaafd
Hoogbegaafd
Sarah Verwei
 
Artikel 2
Artikel 2Artikel 2
Artikel 2
Wilko Wielinga
 
Het verhaal van een vreemde
Het verhaal van een vreemdeHet verhaal van een vreemde
Het verhaal van een vreemdeParisa Amin
 
College 4 kant2010pp2003
College 4 kant2010pp2003College 4 kant2010pp2003
College 4 kant2010pp2003jhngln
 
Ci boek deel iii hoofdstukken 1&2
Ci boek deel iii hoofdstukken 1&2Ci boek deel iii hoofdstukken 1&2
Ci boek deel iii hoofdstukken 1&2
Johan Roels
 
2009 | Spiritualiteit In De Stad - Frans Goetghebeur
2009 | Spiritualiteit In De Stad - Frans Goetghebeur2009 | Spiritualiteit In De Stad - Frans Goetghebeur
2009 | Spiritualiteit In De Stad - Frans GoetghebeurLearning Lane
 
Kennismaken Met Spiritualiteit 14102009
Kennismaken Met Spiritualiteit 14102009Kennismaken Met Spiritualiteit 14102009
Kennismaken Met Spiritualiteit 14102009
RvTilburg
 
Bindboek Bladen 4
Bindboek Bladen 4Bindboek Bladen 4
Bindboek Bladen 4
Boekanier Bindboek
 
Psychosynthese: de dans rond het onbekende - Diederik van Rossum
Psychosynthese: de dans rond het onbekende - Diederik van RossumPsychosynthese: de dans rond het onbekende - Diederik van Rossum
Psychosynthese: de dans rond het onbekende - Diederik van Rossum
Instituut voor Psychosynthese
 
Ziel, onderwijs en het Instituut voor Psychosynthese - Diederik van Rossum
Ziel, onderwijs en het Instituut voor Psychosynthese - Diederik van RossumZiel, onderwijs en het Instituut voor Psychosynthese - Diederik van Rossum
Ziel, onderwijs en het Instituut voor Psychosynthese - Diederik van Rossum
Instituut voor Psychosynthese
 
2009 el-god heeft een brede rug
2009 el-god heeft een brede rug2009 el-god heeft een brede rug
2009 el-god heeft een brede rugMaarten Devos
 

Similar to De taal (20)

De ware moraliteit
De ware moraliteitDe ware moraliteit
De ware moraliteit
 
Anders Kijken naar Anders Denken: Op naar een participatiesamenleving via onz...
Anders Kijken naar Anders Denken: Op naar een participatiesamenleving via onz...Anders Kijken naar Anders Denken: Op naar een participatiesamenleving via onz...
Anders Kijken naar Anders Denken: Op naar een participatiesamenleving via onz...
 
Zingeving_in_het_Westen_Samenvatting-Summary
Zingeving_in_het_Westen_Samenvatting-SummaryZingeving_in_het_Westen_Samenvatting-Summary
Zingeving_in_het_Westen_Samenvatting-Summary
 
Wie zijn.-waar-en-waarom-zijn-we-hier.
Wie zijn.-waar-en-waarom-zijn-we-hier.Wie zijn.-waar-en-waarom-zijn-we-hier.
Wie zijn.-waar-en-waarom-zijn-we-hier.
 
DAILA LAMA
DAILA LAMADAILA LAMA
DAILA LAMA
 
Synopsis van een wijsgerige antropologie voor de 21e eeuw
Synopsis van een wijsgerige antropologie voor de 21e eeuwSynopsis van een wijsgerige antropologie voor de 21e eeuw
Synopsis van een wijsgerige antropologie voor de 21e eeuw
 
Allan Kardec Het Boek der Geesten
Allan Kardec   Het Boek der GeestenAllan Kardec   Het Boek der Geesten
Allan Kardec Het Boek der Geesten
 
Driegeleding
DriegeledingDriegeleding
Driegeleding
 
Dimensies Nico
Dimensies NicoDimensies Nico
Dimensies Nico
 
Hoogbegaafd
HoogbegaafdHoogbegaafd
Hoogbegaafd
 
Artikel 2
Artikel 2Artikel 2
Artikel 2
 
Het verhaal van een vreemde
Het verhaal van een vreemdeHet verhaal van een vreemde
Het verhaal van een vreemde
 
College 4 kant2010pp2003
College 4 kant2010pp2003College 4 kant2010pp2003
College 4 kant2010pp2003
 
Ci boek deel iii hoofdstukken 1&2
Ci boek deel iii hoofdstukken 1&2Ci boek deel iii hoofdstukken 1&2
Ci boek deel iii hoofdstukken 1&2
 
2009 | Spiritualiteit In De Stad - Frans Goetghebeur
2009 | Spiritualiteit In De Stad - Frans Goetghebeur2009 | Spiritualiteit In De Stad - Frans Goetghebeur
2009 | Spiritualiteit In De Stad - Frans Goetghebeur
 
Kennismaken Met Spiritualiteit 14102009
Kennismaken Met Spiritualiteit 14102009Kennismaken Met Spiritualiteit 14102009
Kennismaken Met Spiritualiteit 14102009
 
Bindboek Bladen 4
Bindboek Bladen 4Bindboek Bladen 4
Bindboek Bladen 4
 
Psychosynthese: de dans rond het onbekende - Diederik van Rossum
Psychosynthese: de dans rond het onbekende - Diederik van RossumPsychosynthese: de dans rond het onbekende - Diederik van Rossum
Psychosynthese: de dans rond het onbekende - Diederik van Rossum
 
Ziel, onderwijs en het Instituut voor Psychosynthese - Diederik van Rossum
Ziel, onderwijs en het Instituut voor Psychosynthese - Diederik van RossumZiel, onderwijs en het Instituut voor Psychosynthese - Diederik van Rossum
Ziel, onderwijs en het Instituut voor Psychosynthese - Diederik van Rossum
 
2009 el-god heeft een brede rug
2009 el-god heeft een brede rug2009 el-god heeft een brede rug
2009 el-god heeft een brede rug
 

More from GGoFi

Grondslagen op werkvloer in grondgebied.
Grondslagen op werkvloer in grondgebied.Grondslagen op werkvloer in grondgebied.
Grondslagen op werkvloer in grondgebied.
GGoFi
 
Reden tot feesten
Reden tot feestenReden tot feesten
Reden tot feesten
GGoFi
 
Boosheid en Woede
Boosheid en WoedeBoosheid en Woede
Boosheid en Woede
GGoFi
 
Wat is tijd?
Wat is tijd?Wat is tijd?
Wat is tijd?
GGoFi
 
Document 13
Document 13Document 13
Document 13
GGoFi
 
De heersende Kind als Vader den mensch.
De heersende Kind als Vader den mensch.De heersende Kind als Vader den mensch.
De heersende Kind als Vader den mensch.
GGoFi
 
Quinton
QuintonQuinton
Quinton
GGoFi
 
Co-Vadershap
Co-VadershapCo-Vadershap
Co-Vadershap
GGoFi
 
Living values
Living valuesLiving values
Living values
GGoFi
 
Respet i disiplina
Respet i disiplinaRespet i disiplina
Respet i disiplina
GGoFi
 
0 041
0 0410 041
0 041
GGoFi
 
0 042
0 0420 042
0 042
GGoFi
 
0 043
0 0430 043
0 043
GGoFi
 
0 044
0 0440 044
0 044
GGoFi
 
Document5511
Document5511Document5511
Document5511
GGoFi
 
Maneha stres
Maneha stresManeha stres
Maneha stres
GGoFi
 
Jack herer the emperor wears no clothes - history of hemp
Jack herer   the emperor wears no clothes - history of hempJack herer   the emperor wears no clothes - history of hemp
Jack herer the emperor wears no clothes - history of hemp
GGoFi
 
Eckasha
EckashaEckasha
Eckasha
GGoFi
 

More from GGoFi (18)

Grondslagen op werkvloer in grondgebied.
Grondslagen op werkvloer in grondgebied.Grondslagen op werkvloer in grondgebied.
Grondslagen op werkvloer in grondgebied.
 
Reden tot feesten
Reden tot feestenReden tot feesten
Reden tot feesten
 
Boosheid en Woede
Boosheid en WoedeBoosheid en Woede
Boosheid en Woede
 
Wat is tijd?
Wat is tijd?Wat is tijd?
Wat is tijd?
 
Document 13
Document 13Document 13
Document 13
 
De heersende Kind als Vader den mensch.
De heersende Kind als Vader den mensch.De heersende Kind als Vader den mensch.
De heersende Kind als Vader den mensch.
 
Quinton
QuintonQuinton
Quinton
 
Co-Vadershap
Co-VadershapCo-Vadershap
Co-Vadershap
 
Living values
Living valuesLiving values
Living values
 
Respet i disiplina
Respet i disiplinaRespet i disiplina
Respet i disiplina
 
0 041
0 0410 041
0 041
 
0 042
0 0420 042
0 042
 
0 043
0 0430 043
0 043
 
0 044
0 0440 044
0 044
 
Document5511
Document5511Document5511
Document5511
 
Maneha stres
Maneha stresManeha stres
Maneha stres
 
Jack herer the emperor wears no clothes - history of hemp
Jack herer   the emperor wears no clothes - history of hempJack herer   the emperor wears no clothes - history of hemp
Jack herer the emperor wears no clothes - history of hemp
 
Eckasha
EckashaEckasha
Eckasha
 

De taal

  • 1. Quinton Nelson Coffie Macuraweg 19 | Montaña Rey, Curacao | [Phone] | [Email] De functie van de taal Er valt wanneer het verschijnsel ‘taal’ ter sprake wordt gebracht, hetzij door wijsgeren, hetzij door beoefenaars van wetenschappen, telkens weer een neiging waar te nemen, om de functie van de taal te onderschatten. In 1960 verschenen boek, dat als titel draagt Critique de la Raison Dialectique, gebruikt Sartre zeer vaak de term ‘interiorisatie’. Het is eigen aan de mens, aldus Sartre, fysieke en sociale wereld waarin hij leeft, te interioriseren. Het is niet de bedoeling van Sartre, terug te keren tot hetgeen hij vroeger heeft verworpen als een ‘illusion d’immance’, als ‘een illusie van innerlijkheid’. In het verleden maakte men soms een scherp tussen de uitwendige wereld waarin de lichamen bestaan, ook het menselijk lichaam, en de zgn. inwendigheid van de mens. Men beschreef de menselijke inwendigheid als de ‘plaats’ - deze term is natuurlijk onjuist, want de inwendigheid is juist geen plaats – waar de gewaarwordingen zich houden afspelen, waar wij denkbeelden en ideeën aan zouden treffen. In de inwendige wereld zou de uitwendige wereld als het ware worden weerspiegeld. Sartre heeft dit denkbeeld vroeger als een illusie afgewezen, en hij doet nog steeds. De mens is, aldus Sartre, geheel en al aan de wereld gebonden. Zijn bestaan is steeds naar de wereld gericht en speelt in de wereld af. Ons bestaan is verkeer met de wereld, stofwisseling met de wereld. Wat bedoelt Sartre dan uit te drukken met de term ‘interiorisatie’? Hij wil daarmede aangeven dat wij, levend in de wereld, deze maken tot zin voor onszelf, dat wij ons de wereld als het ware toeëigenen als een zinveld. Ieder individuele mens wordt door hem aangeduid als een ‘totalisatie’ van de wereld. Dit houdt in dat wereld door de individuele mens wordt gemaakt tot een geheel dat zich rondom hem uitstrekt en waarvan hij het middelpunt is. De mens kan de wereld, inclusief de andere mensen, niet anders beleven dan als zijn eigen bestaansveld hetwelk zich rondom hem uitstrekt, en waarvanhij het middelpunt is. De mens weet daarbij zeer goed dat ook de andere mens zichzelf als een dergelijk middelpunt beleeft. Zoals ik de andere mensen beleef als elementen van mijn bestaansveld, zo weet ik dat de andere mensen mij opnemen in hun bestaansveld. Dit alles ligt eigenlijk al opgesloten in het feit dat de mens een ‘subject’ is. Zeker, hij is ook opgenomen in het gigantische causale wisselspel dat wij als ‘wereld’ of ‘kosmos’ aanduiden. Evenals huizen en bomen ondergaan wij de kracht van de wind. Wanneer een atoombom zou ontploffen, zijn ook wij blootgesteld aan zijn vernietigende kracht. Wanneer wij met velen bijeen zijn in een kleine ruimte, draagt ieder van ons, door de warmteuitstraling en door zijn ademhaling, bij tot de verstikkende atmosfeer. Wij maken deel uit van de wereld en van het gigantische causale wisselspel. Maar wij zijn meer dan dat, want als ‘subject’ maken wij de wereld en alles wat in de wereld is, tot zin voor onszelf. Wij zijn deel van de wereld dat tegelijkertijd een middelpunt is van de wereld als zinveld. Dit bedoeldt Sartre met de term ‘interiorisatie’. Teilhard de Chardin beschouwt de tendens naar verinnerlijking als een grondkenmerk van alle materie. Juist omdat de materie naar een steeds grotere verinnerlijking streeft , brengt zij door haar evolutie uitendelijk de mens voort, in wie de verinnerlijking een voorlopig hoogtepunt bereikt. Wij kunnen de waarheid van deze omspannende
  • 2. 2 zienswijze hier gevoeglijk in het midden laten. Maar het is in elk geval duidelijk dat de mens de wereld verinnerlijkt, d.w.z maakt tot zin voor zichzelf. Naarmate de mens meer wordt, d.w.z naarmate het mens-zijn zich in de loop van gezamelijk geschiedenis ontwikkelt, neemt ook deze verinnerlijking toe. In primitieve samenleving is het bestaan van de enkelen versmolten met het groepbestaan. De primitieve mens wordt, meer dan wij, hierdoor gekenmerkt, dat hij een groepslid is. Bibliografieen van afzonderlijke personen passen meer in een ontwikkelde dan in een primitieve samenleving. Ineen ontwikkelde samenleving is de gezamelijke bestaansrijkdom groter en meer genaunceerd. Het weten is meer ontwikkeld, en de vaardigheden zijn toegenomen in aantal en in niveau. Die gezamelijke bestaansrijkdom kan slechts voortbestaan in de personen, want de mensheid bestaat in de mensen. Wanneer dus de gezamenlijke bestaansrijkdom toeneemt, wordt vande personen een grotere inspanning gevraagd om zich deze toe te eigenen. Daarom moeten de afzonderlijke personen in een ontwikkelde samenleving meer aandacht besteden aan de ontwikkeling vanhunkennis en van hun vaardigheden. Daardoor zij uiteraard een hoger niveau van interiorisatie; zij treden meer naar voren in hun individualiteit, in hun subjectiviteit; zij beleven zichzelf meer als centrum vaneen zinwereld. Daarom wordt in onze periode, waarin de gezamelijke bestaansrijkdom zo ontwikkeld en zo veelzijdig is, vaak gesproken van de vereenzaming vande menselijke persoon. Hoewel opgenomen in een gigantisch samenlevingsverband, staan wij allen toch op een eigen wijze daarin. Met de ontwikkelingsgraad van een samenleving ontwikkelt zich ook noodzakelijkerwijze de eigenheid van de afzonderlijke bestaanswijzen. Velen van ons wijden hun leven aan de beoefening van een bepaalde wetenschap of van een bepaalde kunst.. Wil een enkeling iets worden in ons arbeidsbestel, dan moet hij daarin een bepaalde functie innemen, en er bestaan talloze verschillende functies. Zulk een diversificatie van het bestaan wordt uiteraard niet aangetroffen in een primitieve samenleving. Het gevoel voor eenieders 'eigen plaats' in het grotere geheel neemt toe met de ingewikkeldheid van een samenleving. Natuurlijk, ons bestaan is en blijft deelname aan het samen-leven, maar ieder van ons neemt daaraan op een eigen wijze deel, en wij weten dit. De uitgroei van het geheel te danken is, gaat zij samen met de noodzaak vancommunicatie. Juist vanwege de toenemende isolatie wordt de communicatie een probleem. Wij ontwerpen dan ook, en wel in steeds toenemende mate, communicatiemiddelen. Het valt daarom te begrijpen dat wij taal beleven als een communicatiemiddel. Wanneer men uiteenzetting leest omtrent de taal, valt het op dat zij steeds weer wordt beschreven als communicatiemiddel. De taal is, zo schijnen de feiten uit te wijzen, het communicatiemiddel bij uistek. de communicatemiddelen die wij ontwerpen, liggen dan ook grotendeels in het verlengde van de taal. De postdienst is ontworpen om ons woord op verre aftsand te maken. de telefoon dient om dit in sneller tempo te doen, evenals het telegrafische verkeer. Machtige middelen om ons woord in brede kring bekend te maken, zijn radio en televisie. Wij hebben wereldomspannende netwerken van communicatie ontworpen, die alle liggen in het verlengde van ons spreken. De taal is, zo schijnt, bij uistek een communicatiemiddel. Een communicatiemiddel dient om onze gedachten bekend te maken. De taal is dus een middel tot uitwisseling van gedachten. Deze uitwisseling is natuurlijk ook bevruchtend ten aanzien van de ontwikkeling van de gedachte. Door kennis te nemen van andersmans gedachten kunnen wij de onze verrijken. Wij hebben, door de toenemende isolatie, het besef nog niet verloren dat wij de dialoog met anderen nodig hebben tot vorming vanonze eigen gedachte. Wij hebben echter wel andere vormen moeten geven aandeze
  • 3. 3 dialoog. Toend de mensen nog in betrekkelijk kleine verbanden leefden, konden zij zich aan elkaar verrijken door levende dialoog die zich afspeelde in de sfeer van lijfelijke aanwezigheid. Zo is de wijsbegeerte van Plato, van Aristoteles, gegroeid in de levende dialoogvorm. Wij zijn met al te velen dan dat de dialoog zich zou kunnen voltrekken alleen in deze vorm. Wij hebben communicatiemiddelen moeten ontwerpen, waardoor het mogelijk is geworden dat [een] spreekt (of schrijft) en velen luisteren. Degene die zich vormt in een of andere wetenschap, moet natuurlijk kennis te nemen van de meest belangrijkste litteratuur. Degene die wetenschappelijk gevromd wordt, moet leren, de litteratuur te vinden en op de juiste wijze te verwerken. Dit is een van de manieren waarop wij, in onze ingewikkelde samenleving, in dialoog treden. Wij beleven dus de taal als een communicatiemiddel, d.w.z als een middel om onze gedachten aan elkaar kenbaar te maken. Dit betekent natuurlijk niet dat de taal niets te maken zou hebben met de wereld waarin wij leven. Ons spreken kan niet worden losgemaakt van iets dat besproken wordt. Welnu, datgene waarover wij spreken, is de wereld waarin wij leven. Eenieder van ons is op zijn eiegn wijze - natuurlijk altijd op een beperkte manier - synthese van de wereld. Maar wij spreken over de wereld, juist voorzover deze door ons is [toegeeigend] of - om Sartre's term te gebruiken - door ons is geinterioriseerd. Wij spreken over de door ons overdachte, beleefde wereld. De taal is dus een communicatiemiddel waardoor wij de door ons overdachte en beleefde voor elkaar toegankelijk maken. Eenieder van ons is een 'interioristaie' van de wereld. Wij moeten elkaar daarbij helpen en bevruchten; wij moetn bovendien, gezien de specialistaie, gezien de noodzakelijke beperktheid van eenieders 'interiorisatie', samenwerken. Wij moeten dus un communicatie treden, en het middel dat ons daarbij, is de taal.. Het light enigermate voor de hand dat wij gaan denken dat hetgeen ter sprake wordt gebracht, eigenlijk reeds bestond voordat het ter sprake wordt gebracht. Wij zeggen aan de dokter die ons gebit gaat behandelen, dat wij kiespijn hebben, en proberen in woorden aan te duiden waar wij de pijn voelen. Maar de zieke kies en ons pijngevoel bestonden voordat wij ervover spraken, en ons spreken verandert niets, noch aan de ziekelijke toestand van de kies, noch aan ons pijngevoel. Teneinde iets te gaan doen aan een onhoudbare soicale situatie, gaan wij eerst in groepsverband daarover praten, teneinde tot klaarheid te geraken. Maar de sociale situatie bestaat, en haar onhoudbaarheid is een objectief feit. Oj wij haar al dan niet bespreken, of wij haar goed of slecht bespreken, zij bestaat. De beoefenaar van de natuurwetenschappen heeft hetzelfde gevoel wat betreft het voorwerp van zijn studie; moleculen, atomen, elektronen en voorwerp kernenergie, zij bestaan in de fysieke wereld, onafhankelijk van ons spreken. Begrijpend dringen wij tot deze werkelijkheden door, en nadat wij ze hebben begrepen, brengen wij ze in formules tot uitdrukking. Met onze formules kunnen wij de zaak zelf raken, of wij kunnen er langs praten; dit verandert niets aan de werkelijkheid zelf. Wij moeten, zo schint het, drie fasen onderscheiden. Vooreerst, de zin beestaat in de wereld; hij bestaat in de fysieke wereld of in de sociale wereld, maar in ieder geval, hij bestaat. Dit eerste veronderstelling voor het spreken. In de tweede plaats, wij moeten deze zin interioriseren, begrijpen, aanvoelen, of hoe men deze tweede fase dan ook wil aanduiden. Wij moeten de gegeven werkelijkheid maken tot zin voor ons. Dan komt pas het spreken, want de derde plaats brenegn wij geïnterioriseerde zin in de taal tot uitdrukking, teneinde tot communicatie, tot bevruchtende uitwisseling te geraken. De taal, ons communicatiemiddel, schijnt dus een tamelijk bijkomstig karakter te dragen. Immers, in de wereld zijn vele talen. Deze duiden dezelfde zaak aan met de meest verschillende verschillende woorden. Wat bij ons 'tafel' heet, wordt
  • 4. 4 elders aangeduid als 'table', 'Tisch' of 'mensa'. enz. Het woord schijnt een uitdrukkingsmiddel te zijn dat een bijkomstig karakter draagt. Dezelfde gedachte kan in de meest verschillende talen tot uitdrukking worden gebracht. Met de toenemende communicatie gebeurt steeds vaker dan [een] boek in vele talen wordt vertaald. Dit verandert niets, noch aan hetgeen beproken wordt, noch aangedachte die tot uitdrukking wordt gebracht. De innerlijke zin van de werkelijkheid wordt gekenmerkt, door noodzaak, en deze noodzaak weerspiegeld zich in de interioristaie waardoor wij ons de zin toeëigenen; wij hebben immers het gevoel dat wij niets anders mogen denken dan wij in feite doen, omdat onze omdat dezelfde gedachte beheerst wordt door dwingende noodzaak van hetgeen wij overdenken. Maar de taal wordt niet door dezelfde noodzaak gekenmerkt, omdat dezelfde gedachte in de meest verschillende talen tot uitdrukking kan worden gebracht. Bovendien, de taal waarin wij in feite spreken, draagt een uitgesprokenhistorisch karakter. Zij is in feite op een bepaalde wijze uitgegroeid, doch had zich ongetwijfeld ook op een heel andere wijze kunnen ontwikkelen. Wij proberen de ontwikkelingswetten vande verschillende talen te achterhalen, doch geraken daarbij nooit tot dwingende, volsterkte noodzaak. Uit het latijn hebben zich op verschillende wijzen het Italiaans, het spaans, het Frans en het Roemeens ontwikkeld. Waarom de zo verschillende ontwikkeling? Wij bevinden ons hier in de wisselvalligheid van geschiedenis. Zeker, er zijn bepaalde wetten werkzaam, maar deze verklaren nooit alles, en zij veklaren eigenlijk niets op een volkomen dwingende wijze. De taal hangt zeker samen met een wereld van licht. Met onze woorden wijzen wij het licht aan. Wanneer wij luisteren naar een begaafd spreker, worden wij door hem binnengeleid in een wereld van licht. Wij dringen door in die wereld van licht dank zij zijn woorden. De taal is immers een communicatiemiddel waardoor wij het licht dat wij bezitten, aan elkaar kunnen meedelen. Maar het licht dat door bemiddeling van de taal wordt meegedeeld, schijnt in wezen onafhankelijk te zijn van de taal. De taal wijst het aan, doch brengt het niet voort. In zijn omvangrijk en belangwekkendoeuvre wees Karl Marx de belangrijke functie aan van de economische infrastructuur; hij betoogde zelfs dat deze bepalend zou zijn voor het gehele leven. Maar of deze functie nu al dan niet in woorden werd vertolkt, zij was aanwezig in de werkelijkheid van het leven. Zij was, zo zou men kunnen zeggen, helemaal niet afhankelijk van de vertolking in woorden. De woorden proberen een zaak aan te duiden, die reeds tevoren bestond. De verbale aanduiding ervan kanjuist of onjuist zijn. Zij is juist, wannner zij de zelf tot uitdrukking brengt; zij is onjuist wanneer zij de zaak overschat of onderschat. Marx ging te ver, omdat hij aan de economische infrastructuur een helemaal bepalend karakter toeschreef. Daarmede praatte hij een weining langs de zaak heen. Zijn woorden, die een uitdrukking van de werkelijkheid bedoelden te zijn, waren dit helemaal niet. Wij kunnen dit alles als volgt uitdrukken; de zin van het spreken eigenlijk aan het spreken voor, en wordt door het spreken verondersteld. Teneinde dit duidelijk te maken, moeten wij eerst uiteenzetten wat wij onder 'de zin van het spreken' moeten verstaan in dit verband. Iedereen weet dat losse woorden niets zeggen. Wanneer ik achter elkaar de woorden opnoem: papier, kamer, sigaar, tuin, stad, auto, heb ik niets beweerd - hoogstens zou een psycholoog kunnen gaan onderzoeken waarom ik juist deze woorden neerschreef en geen andere. Woorden gaan iets zeggen, wanneer zij tezamen een volzin vormen. Welnu, dit gebeurt, wanneer de woorden tezamen een coherente betekenis hebben, wanneer zij tezamen iets aanduiden. Wanneer ik zeg: 'op deze tafel staat een asbak', dan heb ik werkelijk iets beweerd. De woorden een volzin, omdat zij tezamen een werkelijkheid tot uitdruikking brengen. Onder 'de zin van het spreken' verstaan wij hier
  • 5. 5 datgene wat door het spreken aan het licht wordt gebracht. Dit kan zijn een waarheid, een wens, een opdracht enz.; het onderscheid tussen de vele vormen van zin doet hier niet terzake. Er is geen volzin alleen wanneer een bepaalde grammaticale regels wordt voldaan. Wij kunnen zinnen vormen met een onderwerp, een werkwoord, een lijden voorwerp, kortom, een zin waarin alle vereiste elementen aanwezig zijn, doch zo, dat de zin geen zin heeft. Woorden vormen een echte zin, wanneer zij tezamen zin hebben, wanner zij tezamenn echt iets tot uitdrukking brengen. Een volzin kan grammitacale onvolledig zijn en toch zin hebben, omdat binnen context iedere goede verstaander het nodige aanvult. Een eenvoudig 'ja'kan boekdelen spreken. De 'zin van het spreken' is datgene wat door het spreken tot uitdrukking wordt gebracht. Welnu, het schijnt dat de zin van het spreken aan het spreken vooraf gaat. Zojuist haalden wij de zin aan; 'op deze tafel staat een asbak'. Die asbak stond er reeds voordat de woorden werden uitgesproken, en de aanwezigheid vande asbak is volkomen onafhankelijk vanhet spreken. De hedendaagse natuurwetenschappen doen allerlei uitspraken over atomen en moleculen, over de samenstelling van de stof. Welnu, zo zou men kunnen zeggen, de stof was reeds op die wijze samengesteld voordat de mens evover sprak. Het wordt moeilijker, die te handhaven ten aanzien van de litteratuur. Een roman bijv. brengt niets ter sprake dat vooraf bestond. De figuren zijn over het algemeen verzonnen, evenals de ontwikkeling van hun leven, hun gesprekken enz. Maar, zo zou men kunnen atwoorden, een roman is pas goed geslaagd wanneer hij levensecht is, wanneer in de gefingeerde figuren toch het werkelijke leven wordt geraakt. Is dit niet de reden waarom een goede roman aanslaat? Ook al wordt hier zonder meer over het werkelijke leven gesproken, tocht voelt de lezer grond onder zijn voeten. In de litteraire fictie wordt toch op een of andere wijze de werkelijkheid van het leven geraakt. Ookde litterator moet het leven uitspreken, zij het dan ook dat hij zulks doet op een geheel eigen wijze, door bemiddeling van zijn ficties. Hetzelfde geldt voor wensen en bevelen. In de wens moet een werkelijke behoefte worden uitgesproken, en het goede, aangepaste bevel spreekt iets uit dat werkelijke moet gebeuren, dat door de objectieve esein van de situatie gepostuleerd wordt. Wensen en bevelen mogen niet willekeurig zijn. Daarom heeft datgene die spreekt het gevoel dat hij niet helemaal vrij is. Zeker, hij arrangeertde woorden op zijn eigen manier, want eenieder heeft eigen wijze van spreken. Maar toch heeft men het gevoel dat men moet spreken zoals men spreekt. Immers, men wil een zin tot uitdrukking brengen die [voor] het reeds bestond. Het spreken is de uitdrukking van hetgeen is, en is derhalve aan het werkelijke zijn gebonden. Eenieder van ons heeft wel eens ervaren dat hij verkeerd heeft gesproken. Hij wilde een bepaalde vorm van zin in woorden tot uitdrukking brengen, maar zijn woorden als het ware heengegleden langs de zaak; hij heeft ernaast gepraat; zijn spreken was zinloos, omdat hij in zijn woorden de werkelijke zin niet raakte. Dit kan gebeuren, zowel in een theoretische uiteenzetting, alsook in de vorm van een litteraire fictie, en zelfs in de humor: wij kunnenimmers meneniets belachelijks te ontdekken in hetgeen achteraf helemaal niet belachelijk te zijn. Het spreken wordt dus genormeerd, zo schijnt het, door een zin die aan het spreken voorafgaat. Raakt ons spreken die zin, dan is het goed; raakt het die zin niet, dan is het verkeerd. Indien dit waar zou zijn, dan zou het spreken niet bijdragen tot het bestaan zelf van de zin. Het zou weliswaar belangrijk zijn om de gekende zin aan anderen mee te delen, maar niet om de zin te doen bestaan. Ons spreken is een aanduiding van de zin, een bijgevolg van de zin afhankelijk; een aanduiding, een teken, een symbool, is ondenkbaar zonder datgene dat aangeduid, betekend wordt. Maar het omgekeerde is niet waar, want de zin is onafhankelijk vanhet spreek. Wij kunnen dit alles, zo
  • 6. 6 schijnt het, verifiëren bij discussies. Het komt wel voor dat iemand zich keert tegen het gangbare spreken. Ten tijde van Galilei zei idereen, dat de aarde het middelpunt zou zijn van de kosmos; de aarde zou stilstaan en de zon zou rond de aarde draaien. Galilei verzette zich tegen dit gangbare spreken en beweerde dat de aarde rond zon zou wentelen. Galilei ondervond veel tegenstand, ook en vooral van kerkelijke zijde. Maar men keerde zich tegen Galilei, niet uit naam van het gangbare spreken, doch uit naam van de zaken, van de werkelijkheid. De sprekende mens is altijd weer geneigd zijn spreken als een bijkomstige aanduiden te beschouwen. Belangrijk zijn de zaken die ter sprake hier worden gebracht, die zaken leggen zich op bindende wijze op aan ons spreken; wij spreken zo, omdat de werkelijkheid nu eenmaal zo is. In ons spreken werkt de noodzaak van de dingen door. Er wordt respect gevraagd voor die dingen, en niet in eerste instantie voor het spreken zelf. Het spreken deelt de gekende zin mee. Ons spreken doet die zin ook oplichten voor ons eigen bewustzijn. Maar het het doet de zin niet zijn. Het is , zo zouden wij kunnen zeggen, zin-nemend, en niet zin-gevend of zin- scheppend. Door het spreken eigenen wij ons een bestaande zin toe, en vanaf het ogenblik dat wij daaraan ietsveranderen, vervalsen wij de zin en is ons spreken eigenlijk geen echt spreken meer. Vanaf het ogenblik waarop ons sprken zin-gevend wil zijn, is het vals. Men kan deze opvatting in twee richtingen uitwerken, in een meer realistische en in een meer idealistische richting. De meer realistische opvatting gaat ervanuit dat datgene waarover wij spreken, in laatste instantie altijd de werkelijke, concrete wereld is waarin wij leven. Het besprokene zonder meer is de wereld, de werkelijkheid. Het zou onjuist zijn, te zeggen dat wij spreken over onze eigen gedachten. Zeker, wij kunnen slechts over de werkelijkheid spreken omdat en voorzover wij haar overdacht hebben, en wij moeten dus toegeven dat wij altijd spreken over de gedachte wereld, over de gedachte werkelijkheid. Maar onze gedachten zelf convergeren naar wereld en werkelijkheid, en dragen dus niet het karakter van een middelpunt dat de aandacht voor zich opeist. De zin die ter sprake wordt gebracht en die het spreken normeert, is derhalve de zin van de werkelijkheid, vande wereld zelf. De realistische opvatting zal bij de motivering van het spreken in laatste instantie altijd wijzen op de werkelijkheid. De meer rationalistische of idealistische opvatting is het heirmede niet eens. Wij spreken, zo zullen vertegenwoordigers van deze opvatting zeggen, niet over een brute, gegevenwereld, maar over een wereld van licht. Welnu, de wereld is niet uit zichzelf een licht. Zijn wordt gemaakt tot een licht dank zij ons denken, dank zij onze begrippen en [ideeen]. De wereld biedt hoogstens de materie van de kennis, maar onze begrippen of ideeen geven daaraan klaarheid en doorzichtigheid. De klaarheid komt voort uit de begrijpende mens, en niet het brute gegeven. Wij spreken dus uiteindelijk over ons denkveld, over de gedachte werkelijkheid, en niet over werkelijkheid zonder meer. Maar toch blijft het spreken in beide opvattingen een bijkomstig karakter dragen. Immers, of de zin gegeven is in de werkelijke wereld, of dat de zin onstaat door het menselijke begrijpen zelf, in beide gevallen gaat de zin van het spreken aan het spreken vooraf, hetzij als werkelijke wereld, hetzij als begrip of idee. In beide gevallen brengt het spreken een licht tot uitdrukking dat aan het spreken voorafgaat en waaraan het spreken zich moet aanpassen. Het is dan eiegn lijk bijkomstig hoe men dit licht verder interpreteert. Het woord is een bijkomstig teken. De taal is communicatiemiddelen en graagt het licht over; zij is geen oorsprong van licht. Aan ons spreken wordt het creatieve karakter ontzegd. Wordt dit niet door ervaring bevestigd? Getuigt onze beleving niet dat wij, al sprekend, iets tot uitdrukking brengen dat aan de uitdrukking voorafgaat? Men maakt dus een onderscheid tussen de zin van het spreken en het
  • 7. 7 spreken zelf. In het verlengde hiervan ligt een onderscheid tussen 'weten' en 'zeggen'. Indien immers de zin, de inhoud van het spreken aan de verwoording voorafgaat, kan men die zin, die inhoud kennen, alvorens tot het spreken over te gaan. Soms hoort men van examenkandidaten het excuus; ik weet wel, maar ik kan het niet zeggen. Het woord is immers een bijkomstige, willekeurige uitdrukking, noodzakelijk voor de communicatie, maar niet noodzakelijk voor het weten. De hedendaagse tallfilosofie heeft zichzelf moeten opbouwen in tegenstelling tot deze zienswijze. Het spreken is een scheppende kracht die, zoals wij zullen zien, zin voortbrengt. Het spreken, vooral het gemeenschappelijke spreken, geeft een zo grote natuurlijkheid en vanzelfsprekendheid aan de daardoor tot stand gebrachte zin, dat wij de menselijke oorsprong ervan niet gemakkelijk onderkennen. Het spreken is een een scheppende kracht die bijzonder gamakkelijk miskend wordt. Alvorens de scheppende kracht van het spreken te belichten, hebben wij eerst een opvatting willen schilderen die voorbijgaat aan die scheppende kracht. Experience 11-05-1990 – Present Litteraire Militaire Psychologische Dienst | 5 zwarte sterren Generaal | Education  Ideal University Library System, Montana Rey, Curacao Leadership Youth TaskForce References Henry Nelson Coffie