5. F39Timotheüs: type van de gemeente
gelovigen uit Israël en de natiën
Timotheüs: fysiek zoon van Joodse + Griek
geestelijk zoon van Paulus
(1 Timotheüs 1:2a, 18; 2 Timotheüs 1:2)
Israël
natiën
lichaam van Christus
6. F39
En ik verwacht in de Heer Jezus Timotheüs snel tot jullie te
zenden, opdat ook ik welgemoed word Filippenzen 2:19
welgemoed =
wel-van-ziel-zijn
Paulus’ bezorgdheid
over de Filippenzen
(uit liefde)
7. F39
Timotheüs
zwak – 1 Tim.5:23
bescherming – 1 Cor.16:10,11
jeugdigheid – 1 Tim. 4:12
God geeft…-2 Tim.1:7
waarde-God,
waardevol door God
8. F39
want ik heb niemand van gelijk gevoel die echt bezorgd
zal zijn over wat jullie aangaat – Filippenzen 2:20
gelijk gevoel = gelijk van ziel
met de apostel echte liefde van God voor de Filippenzen
9. F39Ik spreek jullie dan aan: word mijn navolgers….Timotheüs ….,
die mijn geliefd en trouw kind is in de Heer. Hij zal jullie in
herinnering brengen mijn wegen die in Christus Jezus zijn, zoals
ik die onderricht, overal in iedere gemeente - 1 Cor. 4:16,17
contrast met : wandelen zonder thuis op aarde
de wegen van de Heer Jezus
te midden van Zijn volk
10. F39
Want allen zoeken hun eigen (belang)en, niet die
van Christus Jezus Filippenzen 2:21
Laat ieder niet alleen letten op het eigen belang,
maar ook op die van ieder ander 2:4
11. F39
jullie echter kennen zijn beproefdheid Filippenzen 2:22
verdrukking
volharding
beproefdheid
verwachting
12. F39
dat hij, zoals een kind met de vader, samen met mij slaaft
in het evangelie Filippenzen 2:22
Elia en Elisa – Elia als vader en Elisa als zoon, profeten-
school, 2 Koningen 2:12
13. F39Hem dan verwacht ik inderdaad ogenblikkelijk te zenden,
wanneer ik de dingen om mij heen overzie. Fil. 2:23
Timotheüs deed alles zonder
murmureren en tegenspreken
14. volgde Paulus na: 2 Timotheüs 3:10,11
in onderwijzing, beweegreden, voornemen, geloof, geduld,
liefde, volharding, vervolgingen, lijden
F39
15. F39
Ik ben er echter van overtuigd in de Heer dat ik ook zelf
snel zal komen. Filippenzen 2:24
Paulus’ verlangen om mede-gelovigen te ontmoeten, Romeinen 1:10-12