28. 1. O Heer, mijn God, als ik in stille
aanbidding
aanschouw ’t heelal, door Uwe hand
gemaakt,
Uw sterren zie en hoor Uw machtig
spreken
in ’t hemelruim, waar ’t al van
schoonheid blaakt.
30. 2. Wanneer ‘k bedenk, hoe God Zijn
Zoon niet spaarde,
maar overgaf aan ’t kruis voor mijne
schuld,
dan kan ‘k die liefde nooit genoeg
bezingen:
Hij stierf voor mij in eindeloos
geduld.
32. 3. Als Christus komt in
overwinningsglorie,
dan ga ‘k ga naar huis, voor eeuwig
naar mijn Heer.
Dan zal ‘k mij buigen, vol aanbidding
juub’len:
’t Is al genâ, genade en niets meer!
33. Daar juicht mijn ziel tot U,
o Heer, mijn God:
‘Hoe groot zijt Gij,
’t is al genâ!
Daar juicht mijn ziel tot U,
o Heer, mijn God:
‘Hoe groot zijt Gij,
halleluja!