2. Ho ofdvragen en onderwerpen
Wat zijn de oorzaken en consequenties van
klimaatverandering?
Hoe gebruiken economen kosten-baten analyse in
de voorbereiding van de besluitvorming over
klimaatverandering?
Vergelijking tussen de studie van Nordhaus en
Boyer (2000) en de Stern Review (2006).
Korte discussie over het Kyoto Protocol.
3. Broeikaseffect
Geen effect van de huidige emissies van broeikasgassen.
In plaats daarvan is het de accumulatie van
broeikasgassen in de atmosfeer die de globale temperatuur
met de tijd zou doen stijgen.
Door het broeikaseffect gedraagt de atmosfeer zich als het
glas in een broeikas.
Het laat binnenkomend zonlicht door.
Het beperkt de uitgaande warmte
Zonder het broeikaseffect zou de gemiddelde temperatuur
op aarde -18°C zijn, in plaats van de huidige 15°C.
De gemiddelde temperatuur op aarde steeg met 0.7°C
gedurende de 20e eeuw. Dit werd gedeeltelijk veroorzaakt
door de uitstoot van broeikasgassen door menselijk
gedrag.
4. Externaliteiten en common property resource
Externaliteitsprobleem van broeikasgassen
Producenten van broeikasgasemissies veroorzaken
klimaatverandering, maar zij ondervinden hier niet zelf
de volledige consequenties van.
Common property resource
De afwezigheid van restricties om de “global commons”
van de atmosfeer te mogen vervuilen leidt tot overgebruik
van de atmosfeer
Het oplossen van het klimaatprobleem vereist
internationale samenwerking, wat moeilijk te bereiken is
wegens het Prisoner’s dilemma (zie college 9).
5. Stock pollutants
Broeikasgassen zijn stock pollutants, die accumuleren:
Het bevriezen van de stijging van de hoeveelheid
broeikasgassen zal het probleem niet oplossen, omdat de
bestaande hoeveelheid broeikasgassen nog decennia of
zelfs eeuwen in de atmosfeer zal blijven.
De planeet heeft een ‘absorptiecapaciteit’ die een
constante voorraad van broeikasgassen mogelijk maakt,
ondanks emissies. Echter, deze capaciteit is 50-80% lager
dan het huidige emissieniveau.
Preventie van een steeds groter wordende voorraad
broeikasgassen vereist een vermindering van het
emissieniveau tot het niveau van de absorptiecapaciteit.
6.
7. Interpretatie van Fig. 1: CO2 emissietrends
Gedurende de 20e eeuw heeft een dramatische stijging
plaatsgevonden van globale CO2-emissies uit fossiele
brandstoffen.
Petroleum is op het moment verantwoordelijk voor 42% van
de globale CO2-emissies.
Kolen zijn verantwoordelijk voor 36% van de huidige
emissies.
Op dit moment is de VS de grootste vervuiler (verantwoordelijk
voor 25% van alle CO2 emissies in de wereld, terwijl ze minder
dan 5% van de wereldbevolking huisvesten).
China is nummer twee in termen van CO 2 emissies, maar men
voorspeelt dat China binnen een paar jaar de VS ‘inhaalt’.
8.
9. Interpretatie Fig. 2: voorspelde CO2 emissies per regio
Er zijn drie wereldconferenties over klimaatverandering
geweest:
In 1992: conferentie van de VN in Rio de Janeiro
Een conferentie in 1997 in Kyoto (waar het Kyoto Protocol
uit voort is gekomen)
In 2002: World Summit on Sustainable Development.
Deze conferenties hebben slechts geleid tot langzame
vooruitgang in maatregelen die klimaatverandering moeten
verminderen.
Volgens Figuur 2 zijn globale CO2 emissies gestegen met 27%
tussen 1990 en 2004 en zullen zij stijgen met 59% tussen 2004
en 2030.
10. Interpretatie Fig. 2: voorspelde CO2 emissies per regio
In 2004 waren geïndustrialiseerde landen
verantwoordelijk voor de helft van de globale CO 2
emissies.
Echter, het grootste gedeelte van de voorspelde
emissies zal in de toekomst waarschijnlijk komen van
snel groeiende ontwikkelingslanden, met name China
en India.
11.
12. Interpretatie Fig. 3: Per-capita CO2 emissies per regio
Figuur 3 laat zien: Ondanks de snellere
voorspelde groei van de totale CO 2 emissies in
ontwikkelingslanden, zullen in 2020 de per capita
emissies nog steeds hoger zijn in
geïndustrialiseerde landen.
Het feit dat geïndustrialiseerde landen door
zullen gaan met het uitstoten van meer emissies
per capita wordt door ontwikkelingslanden
gebruikt als argument voor het niet hoeven te
verminderen van hun eigen emissies.
13.
14. Interpretatie van Fig. 4: Globale temperatuurtrend
Figuur 4 laat zien dat in de afgelopen 100 jaar de
gemiddelde temperatuur is gestegen met 0.7°C.
Recente temperatuurrecords: Zes van de zeven
warmste jaren hebben plaatsgevonden sinds 2000.
Recente acceleratie van koers opwarming van de
aarde, op het moment 0.13°C per decennium.
Op de Noord- en Zuidpool zijn de koersen zelfs
twee keer zo hoog als het gemiddelde.
15. Consequenties opwarming van de aarde
Gletsjers smelten in de meeste plaatsen ter wereld.
Het zeeniveau is gestegen met twee millimeter per jaar
als gevolg van:
Smeltende gletsjers en ijsvlaktes.
Opwarming van de oceaan (met 0.1°C tussen
1961 en 2003) veroorzaakt uitzetting van water.
De wetenschappers van het IPCC concluderen dat
het grootste gedeelte van de opwarming van de aarde
door mensen is veroorzaakt (door CO2 emissies).
16. De Nobelprijs vo or de Vrede 2007
"for their efforts to build up and disseminate greater
knowledge about man-made climate change, and to
lay the foundations for the measures that are needed
to counteract such change"
Intergovernmental Al Gore
Panel on Climate
Change (IPCC)
17.
18. Interpretatie van Fig. 5: Globale temperatuurprojectie
Figuur 5 laat de voorspellingen van het IPCC voor de
toekomstige globale temperatuur zien.
Het IPCC geeft temperatuurprojecties voor
verschillende emissiescenario’s.
De meest optimistische projectie gaat uit van een
agressieve campagne om CO2 emissies te verlagen,
terwijl de meest pessimistische projectie van een
“business-as-usual" scenario uit gaat.
19. Interpretatie van Fig. 5: Globale temperatuurprojectie
Uitdit brede spectrum van toekomstige
emissiescenario’s volgt een bandbreedte van
voorspelde temperatuurstijgingen gedurende de 21e
eeuw.
Deze bandbreedte ligt tussen 1.1°C en 6.4°C, de
meest waarschijnlijke bandbreedte ligt tussen 1.8°C en
4°C (het donkerste gebied).
20.
21. Interpr. Fig. 6: Relatie tussen emissies & temperatuurverandering
Figuur 6 neemt aan dat toekomstige broeikasgas-
emissies stabiliseren op bepaalde niveaus.
De huidige concentratie CO2 in de atmosfeer is 380
ppm. Als we andere broeikasgassen ook in beschouwing
nemen, dan is de concentratie “CO2 equivalent” (CO2e)
430 ppm.
Figuur 6 relateert verschillende emissie-
stabilisatieniveau’s, gemeten in CO2e, aan de
resulterende stijging in de globale temperatuur.
22. Interpr. Fig. 6: Relatie tussen emissies & temperatuurverandering
De horizontale streep op elk niveau van CO2e staat
voor de bandbreedte van de temperatuur die met 90%
waarschijnlijkheid zal ontstaan.
De projectie van Figuur 6 suggereert dat een
stabilisering van CO2e op 450 ppm zou leiden (met 90%
waarschijnlijkheid) tot een temperatuurstijging tussen de
1.0°C en 3.8°C.
23. Kosten-baten analyse
Zonder beleidsinterventie (m.a.w. het business-as-usual
scenario) zullen CO2 emissies stijgen zoals voorspeld in Figuur 2.
Voor het maken van een kosten-baten analyse, om te bepalen of
en in welke mate een beleidsinterventie wenselijk is, moeten we
de kosten van mitigatie van klimaatverandering vergelijken met de
opbrengsten van mitigatie.
De kosten van mitigatie moeten vandaag worden gemaakt, terwijl
de opbrengsten ervan pas in de verre toekomst zullen komen.
Vergelijking van de kosten van vandaag met de huidige
waarde (netto contante waarde; in het Engels: net present
value) van toekomstige opbrengsten van mitigatie van
klimaatverandering is nodig.
24. Huidige waarde
Volgens economen wordt de huidige waarde van een
opbrengst €X die plaatsvindt over n jaren berekend als
Huidige waarde (€X)=€X/(1+r)n,
Waar r de ‘discontovoet’ (Engels: discount rate) is.
Preciezer gedefinieerd is r de consumptie
discontovoet, aangezien we geïnteresseerd zijn in het
consumptieniveau dat betaalbaar is na mitigatie van
klimaatverandering.
Bijvoorbeeld: de huidige waarde van €50,000
ontvangen over 25 jaar geeft in het geval van een
consumptie discontovoet van 5%:
€50,000/(1+0.05)25=€14,765.
25. Voorschrijvende benadering (normatief)
Volgens de voorschrijvende benadering wordt de consumptie
discontovoet afgeleid van het voorspelde gedrag van
individuen volgens economische theorie.
Volgens economische theorie wordt de consumptie discount
afgeleid van de volgende twee componenten:
(i) De meeste mensen prefereren het ontvangen van een euro
vandaag in plaats van het te ontvangen in de toekomst.
Individuen hebben een tijdsvoorkeur.
(ii) Als mensen weten dat ze in de toekomst rijker zullen zijn
dan vandaag, dan zien ze minder noodzaak om vandaag te
investeren in de toekomst
De consumptie discontovoet bestaat ook uit een op
welvaart gebaseerde component.
26. Voorschrijvende benadering
Beide componenten uit de laatste slide worden
beïnvloed door parameters van de nutsfunctie van
individuen.
De literatuur geeft voorbeelden van discontovoeten
zoals we die in de voorgaande slide hebben
gehanteerd.
Het combineren van de waarden van deze twee
componenten geeft de waarde van de consumptie
discontovoet.
27. Beschrijvende benadering
Het idee achter de “descriptive” benadering is dat er
financiële markten zijn waarin individuen hun
preferenties en tijdsvoorkeur laten zien.
In een ideale wereld zouden de geobserveerde rates
of return (rendement op het geïnvesteerde
vermogen) financiële markten corresponderen met
de waarde van de consumptie discount rate van
individuen.
Probleem: De voorschrijvende benadering neigt ernaar
om een kleinere waarde aan de consumptie discount
rate te geven dan de beschrijvende benadering.
Echter, er is geen consensus over welke benadering
beter is
28. Nordhaus en Boyer (2000) versus Stern Review
Volgens de studie van Nordhaus en Boyer zou het
optimaal zijn om broeikasgasemissies te
verminderen met slechts een kleine hoeveelheid
onder de huidige projectie.
Tot recentelijk kwamen de meeste studies over
klimaatverandering tot vergelijkbare conclusies als
Nordhaus en Boyer.
Deze consensus is in oktober 2006 betwist door de
“Stern Review on the Economics of Climate
Change”, geschreven voor de Britse overheid.
29. Nordhaus en Boyer (2000) versus Stern Review
De Stern Review suggereert onmiddelijke en drastische
ingrijpen door de overheid.
Volgens de Stern Review zouden de mitigatiekosten van
zo’n interventie 1% van het globale BNP per jaar zijn.
In tegenstelling tot deze kosten zouden, volgens de
Stern Review, de kosten van geen enkele inzet om
klimaatverandering te verminderen ten minste 5% van
het globale BNP per jaar zijn.
Na het rekening houden met risico’s en andere effecten
zouden de kosten kunnen oplopen tot 20% van het
globale BNP per jaar.
30. Uitleg van verschillen
(i) De Stern Review gebruikt een lage consumptie discontovoet
van 1.4% tegenover de consumptie discontovoet van 5-10%
gebruikt in Nordhaus en Boyer.
Dit is gedeeltelijk het gevolg van het feit dat de Stern
Review de voorschrijvende benadering gebruikt om de
consumptie discontovoet te bepalen, terwijl Nordhaus en
Boyer de beschrijvende benadering gebruiken.
Dit is ook gedeeltelijk het gevolg van het feit dat de Stern
Review de time discount rate gebruikt die wegens
ethische redenen gebruikt zou moeten worden.
Volgens Nordhaus (2007) is deze ethische benadering
conflicterend met het concept van “consumenten
soevereiniteit”, m.a.w. dat individuen het beste kunnen
beoordelen wat goed voor hen is.
31. Uitleg van verschillen
(ii) De Stern Review geeft een groter gewicht aan
onzekerheid dan de studie van Nordhaus en Boyer.
Dit wordt gemotiveerd door het voorzorgsprincipe,
waardoor rampzalige mogelijkheden een groter
gewicht zouden moeten krijgen, ondanks de kleine
kans dat ze gebeuren. Dit verhoogt de kosten van
non-actie van 5% tot 11-14% van het globale BNP
elk jaar.
(iii) De Stern Review schat de kosten van mitigatie van
klimaatverandering lager in dan in de studie van
Nordhaus en Boyer.
32. Uitleg van verschillen
(iv) De Stern Review betrekt ongelijkheid in de analyse.
Het stelt dat volgens het IPCC een temperatuurstijging
van 2.5°C leidt tot kosten van slechts 1-1.5% van het
BNP in ontwikkelde landen, maar tot kosten van 2-9%
van het BNP in ontwikkelingslanden.
Het evalueren van kosten in euro’s impliceert dat
een daling van 10% van het BNP in een arm land lager
is dan een daling van 3% van het BNP in een
ontwikkeld land. De Stern Review weegt daarom de
kosten in ontwikkelingslanden zwaarder mee, om
rekening te houden met ongelijkheid. Dit verhoogt de
mogelijke kosten van non-actie van 11-14% tot meer
dan 20% van het globale BNP elk jaar.
33. Kyoto Protocol
Het meest uitvoerige internationale milieuverdrag tot nu
toe.
Geïndustrialiseerde landen spraken af om de totale
emissies in 2008-2012 te verminderen met 5%,
vergeleken met het niveau in het basisjaar 1990.
In 2004 was de algemene emissiereductie 3%,
vergeleken met het basisjaar 1990.
Echter, dit is voornamelijk het gevolg van de
emissiedaling van 37% van de voormalige Sovjet-Unie
en andere Oost-Europese landen, die op zijn beurt het
gevolg is van de economische ineenstorting van deze
landen.
34. Kyoto Protocol
Om het Kyoto Protocol te halen, heeft het verdrag de
volgende drie “flexibiliteitsmechanismen”:
Toestemming om emissierechten te verhandelen tussen
landen.
Joint implementation: naast het verhandelen van
emissierechten kan een land carbon credits ontvangen
als het emissieverminderende projecten financiert in
ontwikkelde landen (voornamelijk Rusland en Litouwen)
Clean development mechanism: een land ontvangt
carbon credits voor het financieren van
emissievermijdende projecten in ontwikkelingslanden
35. De regering Bush en het Kyoto Protocol
Onder het Kyoto Protocol sprak de VS af om zijn
uitstoot met 7% te verminderen.
Hoewel de VS het verdrag in 1998 tekende, heeft
het dit verdrag nooit geratificeerd.
In 2001 wees de regering Bush het Kyoto Protocol
af.
De regering Bush rechtvaardigde dit met het
argument dat de onderhandelingen hadden gefaald
en dat een nieuwe aanpak nodig was.
36. De regering Bush en het Kyoto Protocol
In 2002 zette de regering Bush zijn eigen klimaatdoelen:
Vrijwillig in plaats van bindend.
Verminderen van de broeikasgas intensiteit (m.a.w.
de broeikasgasemissies per eenheid BNP) met 18%
tussen 2002 en 2012.
De klimaatdoelen van de VS zijn echter niet ambitieus,
aangezien het eigenlijk bijdraagt aan het business-as-
usual scenario, en het impliceert een emissiestijging van
24% tot 2012 in plaats van een vermindering met 7%
zoals was afgesproken door de VS in het Kyoto
Protocol.