Wie grapjes bewaart, heeft grapjes. Mijn lievelonks Facebookposts van 2016 in een handzame PowerPoint. Enjoy!
Copyright: Elske van Lonkhuyzen (www.wodkanademosterd.com)
19. Ik praatte tegen R. tijdens Wie is de mol?
Als reactie zette ze de tv iets harder.
20. ‘Goedemorgen dweiltje,’ zeg ik tegen R.
‘Liever dweilorkést,’ bromt ze slaperig.
‘Maar ik hoor geen muziek.’
Daarop doet ze met gesloten ogen een trompetje na.
21. Aan de andere kant van het gangpad in de
trein: een jongetje van een jaar of acht met
een bril en een strenge oma.
30. We bekijken de medewerkerspagina op de
website van een bedrijf waar ik overweeg te
solliciteren. R. wijst naar de foto van een
strenge, wat vermoeid ogende vrouw en zegt:
‘Astrid is wel aan vervanging toe.’
34. Toen een deelneemster aan het debat
moest hoesten, reikte iemand anders aan
tafel naar zijn glas water, en nam zelf een
slokje.
35. ‘Ik ben een geoliede machine’, zegt R.,
wanneer blijkt dat de koffie en de
opgeschuimde melk precies tegelijk klaar zijn.
36. Ik heb net urenlang keihard gewerkt
om een briefje achteloos te laten klinken.
37. Zojuist, bij een stoplicht, probeerde een
Franstalige man met glanzend zwart haar en
een goed verzorgde snor mij een messenset
te verkopen voor 15 euro. Ik vind mijn leven
uitermate interessant.
48. R. vond dat ik veel over mezelf praatte.
‘Kun je dat iets minder doen?’ vroeg ze.
‘Ze zal het proberen,’ zei ik zuinig.
49. Ik zat op een pleintje in de zon toen twee
verpleegsters met vier bejaarden naast me
kwamen zitten. Het bleek te gaan om drie
vrouwen en een man. De man zat in een rolstoel
en leek uit één kleur te bestaan. Hij had een
beige jasje, een beige korte broek, beige
sokken, beige benen, een beige gezicht, wit
haar, een bruine stok en bruine leren schoenen.
50. Als schrijver heb je veel macht en een tikfout
kan ingrijpende gevolgen hebben. Zo is zojuist
het hele genre van een verhaal gekanteld toen
een van mijn personages besloot te gaan
dineren in een dropje in de bergen.
51. Zegt de kunstenaar:
Er is geen vraag naar wat ik maak
maar er is ook geen vraag naar mij en
ik besta.
63. R. heeft vrij. Ze drinkt koffie in bed, leest een
boek en zegt ineens: ‘Ik ben aan het spinnen
zonder geluid.’
64. R. stond op het punt om lamsribben te gaan
kopen en vroeg zich hardop af of ze wel
zonder make-up de deur uit kon. ‘Make-up of
niet,’ zei ik, ‘het zal de slager waarschijnlijk
een worst wezen.’
65. R. heeft de Matthäus-Passion opgezet en
danst in haar pyjama het Zwanenmeer.
76. Ik ging zwemmen in het tijdvak voor andersvaliden.
Ik wist niet zeker of ik welkom was, bij het
dameszwemmen is het immers ook niet de
bedoeling dat er mannen meedoen. Toen ik het bad
betrad was het rustig en niet heel anders dan op
andere dagen. Wel was er een vrouw die langzaam
heen en weer liep in de baan met het bordje ‘snelle
zwemmers’. Dit zorgde voor enige verwarring toen
even later daadwerkelijk een snelle zwemmer op die
plek in het water dook. De vrouw is toen vertrokken.
78. ‘Jij was echt een huilbaby,’ zei mijn moeder op
het familiefeestje terwijl ze met een taartvorkje in
mijn richting prikte.
R. at rustig haar mond leeg, veegde wat kruimels
weg met een servet en zei: ‘Dat is ze nog steeds.’
100. ‘Wij moeten ook meer tijd met onze kinderen
doorbrengen,’ zei ik gekscherend toen een
man op tv vertelde dat hij zijn zoon en
dochter niet had zien opgroeien.
‘Ik ben al heel vaak bij jou,’ zei R. en ze
grinnikte er gemeen bij.
101. ‘Heb je een beschuitje voor jezelf gemaakt?’
‘Op het bord waar jij net ook voor jezelf een
beschuitje hebt gemaakt.’
107. Ik gaf een workshop ‘Schrijven over de moestuin’
in een verzorgingshuis. Een man zei: ‘“k was graag
een plant geweest. Planten worden ouder dan
mensen en ze voeren geen oorlogen.” Een vrouw
wees hem erop dat planten elkaar wel degelijk
verdringen en verstikken en dat er zelfs planten
bestaan die insecten opeten. Een andere man zei:
“Ik heb thuis een vleesetende plant: mijn vriendin.”
Hij was ook degene die even later, toen iedereen
zat te zwoegen op een haiku, een couplet voor een
carnavalsliedje schreef.
108. En daar heb je Brenda
met haar belabberde borstcrawl.
112. ‘Mag ik een foto maken van jouw gezicht,
met onder elk oog een stukje brood en dat ik
dan op Facebook zeg dat ik van twee
walletjes eet?’
‘Nee.’
:|
113. Ik aaide een dikke grijze bulldog die ik op straat
tegenkwam. Hij hing met zijn volle gewicht tegen
me aan en snurkte soms een beetje.
‘Hoe heet ‘ie?' vroeg ik aan de jongen die erbij
hoorde, toen ik na lange tijd opstond en de
haren van mijn broek klopte.
‘Fleur.’
114. Dat gevoel wanneer iemand een lange
anekdote vertelt en je aan het einde denkt:
je had er waarschijnlijk bij moeten zijn, heb
ik soms ook met muziek (jazz).
115. Kunnen we het ritueel om bij een concert we want more te
roepen waarna de band terugkomt voor een toegift niet op
veel meer beroepsgroepen toepassen? Voor een
buschauffeur zou het bijvoorbeeld betekenen dat ze - na
veel gejubel uit de bankjes - nog een paar haltes verder
rijdt. Voor de chirurg dat ze wat hechtingen voor het laatst
bewaart. De accountant zou na zijn berekeningen nog een
paar kolommen aan het Excel-bestand kunnen toevoegen
en de wetenschapper zou het warme congreszaaltje even
verlaten, bij terugkomst een hand door het haar halen en
zeggen: 'Vooruit, één experimentje dan. Ik heb nog drie
slides.'
116. Liep langs een restaurant, dacht: nemen we
niet te vaak genoegen met een gereserveerd
tafeltje? Zouden we niet steevast een warm
tafeltje aangeboden moeten krijgen, een
belangstellend of uitbundig?
117. ‘Ik was de knapste vrouw aan boord,’
zei Jacqueline en niet: ‘Ik was de enige
vrouw aan boord.’
122. ‘Ik wil je iets leuks laten zien.’
‘Ben ik het, in de spiegel?’
123. ‘Wil jij ons huis houden?’
‘Is dat een strikvraag?’
‘Het is een woordgrapje.’
124. Ik had de gewoonte ontwikkeld om wanneer R.
iets zei in de trant van: ‘En als we terugkomen,
gaan we -’ haar snel te onderbreken met: ‘Áls
we terugkomen…’ (op onheilspellende toon en
met op en neer bewegende wenkbrauwen)
Nu wil ze dat ik daar weer mee stop.
127. R. en ik spelen weleens scenes uit de Rijdende
Rechter na, waarbij de onderhandelingen over
wie mr. Frank Visser mag zijn zomaar kunnen
uitmonden in hevige ruzie. ‘Dit is mijn uitspraak
en daar zult u het mee moeten doen,’ roept
een van de twee dan nog, meestal tevergeefs.
128. Wanneer ik langs een bushalte fiets altijd die
neiging om luid knarsend tot stilstand te
komen en op vanzelfsprekende toon tegen
iemand te zeggen: ‘Stap maar op.’
129. ‘En mocht u vallen, dan graag het kunstwerk
als laatste,’ zei de mevrouw van de
kunstuitleen toen ze erachter kwam dat ik
het schilderij op mijn fiets zou vervoeren.
130. Is iemand met een fotografisch geheugen
een geheelonthouder?
131. Nadat een Vlaamse conducteur had
omgeroepen dat we op onze bagage
moesten letten omdat er gauwdieven aan
boord konden zijn, boog de Nederlandse
man aan de andere kant van het gangpad
zich vertrouwelijk naar me toe en fluisterde:
‘Gelukkig heb ik geen goud bij me.’
138. Sinds ik een vrouw met één been in het
zwembad zag, vraag ik me af of als ik een
been moest missen, ik van het andere de
nagels zou lakken.
(Zo van: het leven is een feestje, maar je
moet zelf de slingers ophangen.)
139. ‘Zullen we paper-scissor-rocks doen over wie dit
opruimt?’ probeert R. met de zes tassen vol
festivalspullen waar ze net mee is thuisgekomen.
143. Voor mijn haiku-project stuurde ik een
mailtje. Ik zag na het zenden pas dat ik de
mail was begonnen met ‘Hai’.
144. R. hangt boven de pan met natte risotto en
roept: ‘Verdampt noch mal!’
145. ‘What's in it for you?’
‘You.’
‘And what's in it for me?’
‘Me.’
146. Ik wilde ‘domino-effect’ schrijven, maar schreef
‘dominee-effect’. Even later ‘in gebed’ in plaats
van ‘ingebed’. En ik hoor het mijn ouders bijna
denken. Dat God zich in het kleinste kan
manifesteren, in een spatie, in een klinker.
147. Dat ik mijn beschuitje staand naast R. opeet en
ze het volume van haar laptop wat hoger zet.
148. Ik hef uit volle borst ‘Papegaaitje leef je nog’ aan.
R. sluit vermoeid haar ogen maar wiegt - in de
stilte die valt - wel precies op de maat van ‘ieja,
deeja’.
149. R. draagt een trui in de kleur
van haar oorschelpjes.
150. Een beetje haast hebben en daardoor
zingen: ‘Parsley, sage, rosemary and time.’
151. Weten dat er even geleden een punaise op
de grond gevallen is, toch met blote voeten
van het krukje stappen.
152. Er zat een vrouw met een rokershoestje, een
plastic zak en een blik bier bij de fontein. Ik wilde
niet de vrouw zijn maar wel het blik bier (hebben).
157. Er voer een bootje langs met de naam
Zeeaster, ik heb secondenlang verbijsterd
naar de letter ‘a’ gekeken. Een verbijstering
die ik - voor zover ik me kan herinneren -
nooit eerder bij een letter heb gevoeld.
162. Ik lees ergens dat Buson in zijn leven “precies”
2783 haiku’s schreef. Die aanhalingstekens
zijn – in combinatie met het slaapgebrek dat ik
de afgelopen vijf nachten heb opgebouwd
(mug) – genoeg om me volkomen uit het veld
te slaan. Ze spannen samen, schiet het door
mijn troebele hoofd, die aanhalingstekens zijn
net trillende vleugeltjes.
163. ‘Let maar niet op mij hoor,
this is just the vriendschap talking.’
164. De dag is nog jong en ik heb al
een koolmeesje uitgeknipt.
165. Een nieuwe sake op de markt brengen, met
als merknaam For Goodness'.
166. Zoals de dirigent zich voorover werpt om het
applaus in ontvangst te nemen, net een
theedoek aan een haakje.
167. Ooit, op een huisfeest, kwam een meisje dat ik niet kende naar
me toe om te zeggen dat ze zwanger van me was. De
gesprekken in de kamer vielen stiel. ‘Snertverdikkie!’ riep ik uit,
‘en we zijn zo voorzichtig geweest!’
Wanneer we elkaar vanaf toen tegenkwamen, een paar keer
per jaar, op de universiteit of in de disco, speelden we verder in
datzelfde verhaal. Het kind werd geboren, we dronken lauw
bier, goedkope wijn, kibbelden over de opvoeding, over geld,
over huisdieren, over een omgangsregeling, we studeerden af,
het leven.
Net dacht ik plotseling aan dat fictieve kind. Het moet een jaar
of dertien zijn. Misschien begint het komende week wel aan de
middelbare school.
169. ‘Wat knáp!’ zei een kennis nadat ik op een
familiefeest een fris en geestig toespraakje
had gehouden. ‘Je zou daar echt iets mee
moeten doen!’
Maar dat heb ik toch, dacht ik verward en
pas uren later.
170. Ik vergeet steeds dat de flat waarin ik woon
Residentie De meeuw heet. Ook na bijna
een jaar ben ik nog elke keer verrast als mijn
oog op de zilveren letters op de gevel valt.
Als iemand me zou vragen: ‘Hoe heet jouw
flat?’ zou ik nooit antwoorden: ‘Residentie
De meeuw.’ En als iemand me zou vragen:
‘Weet jij wie er in Residentie De meeuw
woont?’ zou ik nooit zeggen: ‘Ik.’
171. R. doet soms een hulpeloos kuchje terwijl ze
ook gewoon kan vrágen om een glaasje water.
172. De koelkast maakt kusgeluidjes (ik weet niet of
ik hem dan moet laten repareren of juist niet).
189. Ik zei tegen R. dat ik 60% van haar grapjes
leuk vind. Daarop hield ze een stevig pleidooi
(vol leuke gebaren en gezichten, want die
tellen ook mee) en nog tijdens de ham-
andijvieschotel stelde ik mijn oordeel bij naar
80%. Maar dat is nog steeds niet genoeg. Elke
keer als ik nu lach, vraagt ze met een gek
stemmetje: ’90%? 87% misschien? 85%?’
191. Werd wakker met in mijn hoofd de zin:
‘Oehlala, de meisjes van terrorismebestrijding.’
192. In plaats van Car Free Sunday verstond de
IJslandse jongen Care Free Sunday. Ik liet het zo.
193. De wekker was al drie keer gegaan maar we lagen
nog in bed.
‘Customer journey,’ zei ik. ‘Customer 4 life.
Conversieoptimalisatie.
Best next actions.
E-mail automation.
Propositiecontent.
Customer experience management.
Profiling en personalisatie.
Privacywetgeving.
Sales funnel.’
Toen vond R. het ineens helemaal niet meer moeilijk
om op te staan.
197. In de 20 minuten dat ik buiten was wilde een
trillende/zwetende jongen even bellen met mijn
telefoon, was ik getuige van een aanrijding
tussen een motor en een auto en heb ik een
man per ongeluk de weg naar de hoeren
gewezen. Ik ben weer binnen.
203. R. ligt de hele middag ziekjes op de bank
van onder haar dekentje naar me te loeren.
‘Waarom kijk je steeds naar mij?’
‘Je bent het enige dat beweegt.’
‘Ben ik jouw tv voor de dag?’
‘Ja, en ik hoef niet te zappen.’
204. Als ik ooit een zoon krijg, noem ik hem Ernst. En
als zijn leven veel tegenspoed kent, zullen de
mensen zeggen: ‘Kijk, daar heb je bittere Ernst.’
206. ‘Het enige dat ik wil baren,’ zei Willeke een beetje
kribbig (niemand wist waarom), ‘is opzien.’
207. Nog vaak moet ik denken aan de man in een
supermarkt die op de vraag: ‘Kan het u dan niet
schelen wat voor leven de kip heeft gehad?’
antwoordde: ‘Kan het de kip iets schelen wat voor
leven ík heb gehad?’
Ik stel mij deze vraag inmiddels ook regelmatig en
constateerde net met enige spijt dat het de kant-en-
klare in de magnetron opgewarmde pannenkoeken
helemaal niks (!) kon schelen wat voor leven ik heb
gehad.
219. ‘Zal ik ook hemdjes meenemen?’ vraagt R., die
een koffer inpakt voor Noorwegen, hoopvol.
‘Ja, ik denk dat dat heel lekker is,’ zeg ik (ze
glundert al) ‘voor onder je dikke trui.’
224. In de bibliotheek wordt een aquarium op de grond
geprojecteerd. Op die projectie ligt, op zijn buik, een
Japans jongetje. Zijn moeder zit even verderop met zijn
jasje op haar schoot naar hem te kijken.
‘Word je niet nat?’ vraag ik het jongetje.
Zijn moeder glimlacht. Ze zegt: ‘He's learning to be a fish.’
225. Op een dag koop ik een bloeddorstige hond.
Ik noem haar Love en wanneer ik haar
uitlaat zing ik ‘Love will tear us apart’.
240. Moest plotseling denken aan een rookworst
die ik ooit at. Hij was drie maanden over
datum maar ik ben er niet ziek van geworden.
241. Als Theo over borsten begon, kon hij
meestal rekenen op gezucht van Wilma.
Ze protesteerde echter niet wanneer hij met
smaak vertelde over corporate identity'tjes.
242. Dit zijn curieuze dingen in het leven.
Ik loop over straat en vind zomaar een los vlechtje.
244. Om een beetje hip & happening te klinken
zeg ik weleens dat ik mijn studie psychologie
jaren geleden al liet crowdfunden. Ik vertel
niet dat de crowd uit twee mensen bestond
en dat die twee mensen mijn ouders zijn.
245. ‘Vind je 't goed als ik het voorwoord
even naar je forward?’