Om kennisuitwisseling tussen universiteiten en bedrijven, maar ook tussen bedrijven onderling te bevorderen zijn
vooral in de laatste twee decennia science parks tot ontwikkeling gekomen. Gaat het hier om sec vastgoedontwikkelingen of hebben deze werkmilieus een duidelijke meerwaarde voor universiteiten en de regionale economie? Een kleine literatuurverkenning
2008 - Bedrijventerreinen als speelveld - Property NL
2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate Magazine
1. • V A S T G O E D E N O N D E R W I J S •
• 2 0 0 7 / 5 4 • 2 6 •
S c i e n c e p a r k s e n u n i v e r s i t e i t e n
WORDEN WE
ER WIJZER VAN?
Om kennisuitwisseling tussen universiteiten en bedrijven, maar ook tussen bedrijven onderling te bevorderen zijn
vooral in de laatste twee decennia science parks tot ontwikkeling gekomen. Gaat het hier om sec vastgoedontwikke-
lingen of hebben deze werkmilieus een duidelijke meerwaarde voor universiteiten en de regionale economie?
Een kleine literatuurverkenning.
prof. dr. Jacques van Dinteren
Voor science parks, ook wel aangeduid als research
parks, technology parks en dergelijke, zijn verschil-
lende definities in omloop, maar volgens Hansson (2004)
hebben ze meestal de volgende elementen gemeen:
fysieke nabijheid van een universiteit;•
focus op kennis- en hightechbedrijven;•
aanwezigheid van een organisatie die•
starters behulpzaam is.
Soms, zoals in de definitie van de Associ-
ation of University Research Parks (AURP),
moet er zelfs sprake zijn van een contrac-
tuele, formele of operationele relatie met
een universiteit. Het basisidee bij een
science park is dat door een dergelijke
relatie met een universiteit (of eventueel
een andere kennisinstelling) een wissel-
werking gaat ontstaan tussen theorie en
praktijk die leidt tot nieuwe producten en
daarmee tot economische groei. Daarom
zijn beleidsmakers en politici er vaak erg
op gebrand om een science of research park in hun stad
of regio tot stand te brengen.
Na een wat voorzichtige opkomst van het concept sinds
de jaren vijftig, kwamen de science parks in de jaren tach-
tig sterk in de belangstelling, zoals uit diverse cijfers valt
op te maken.
Science parks in cijfers
Onderzoek van de International Association of Science
Parks (IASP; 350 leden, met een sterke Europese vertegen-
woordiging) onder zijn leden laat zien dat een enkel park
in de jaren vijftig is gestart, maar de ‘boom’ kwam in de
jaren tachtig, waarna het aantal oprichtingen licht afnam,
wellicht door de economische situatie (Figuur 1). In de
eerste helft van dit decennium is een
kwart van de leden met de ontwikkeling
van het eigen science park gestart1
.
Bij de Noord-Amerikaanse organisatie
van research parks (AURP) is 14 procent
van de parken opgericht in de periode
2002–2006. Bijna driekwart van de leden
van AURP begon in de jaren tachtig of
negentig met de ontwikkeling. In die
periode kwamen ook in Nederland de
eerste initiatieven van de grond: Bio
Science park in Leiden en Business & Sci-
encepark Twente, gevolgd door Zernike
Science Park (Groningen), Delftech Park
(Delft), Business Science Park (Wagenin-
gen), Mercator Technology & Science
Park (Nijmegen), Amsterdam Science Park. High Tech Cam-
pus (Eindhoven) en Technopolis Innovation Park (Delft)2
.
Opmerkelijk is dat in universiteitssteden als Utrecht, Til-
burg en Maastricht dergelijke parken ontbreken, al zijn
daar wel plannen geweest.
Vergeleken met bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk is
onze positie qua aantal science parks niet sterk. Afgaande
op de ledenlijst van de UK Science Park Association
(UKSPA) kunnen daar zeker 56 operationele science parks
worden aangetroffen. Gerelateerd aan bevolkingsomvang
SINDS DE JAREN
TACHTIG STAAN
SCIENCE PARKS
IN STERK IN DE
BELANGSTELLING
T-Dinteren .indd 26T-Dinteren .indd 26 27-09-2007 11:40:3427-09-2007 11:40:34
2. • V A S T G O E D E N O N D E R W I J S •
• 2 0 0 7 / 5 4 • 2 7 •
zijn dat er 1,6 keer zo veel als in Nederland. Finland heeft
er 23; factor 8. Zelfs late starter Portugal heeft er twee
keer zo veel, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er
diverse terreinen bij zijn die het slechts in naam lijken te
zijn (Ratinho c.s., 2007).
Hierbij moet worden opgemerkt dat je eigenlijk niet
alleen naar aantallen parken kunt kijken, want de omvang
verschilt sterk. Onder de AURP-leden is de kleinste 1,8 ha.
Het gemiddelde ligt op 200 ha, maar dat wordt opgetrok-
ken door enkele grote terreinen. De mediaan ligt op
46 ha. Cijfers van de IASP geven een vergelijkbaar beeld:
19 procent van de terreinen is groter dan 100 ha en
40 procent kleiner dan 20 ha. Voorbeelden van omvang-
rijke ontwikkelingen zijn Sophia Antipolis (2.300 ha) en
One North in Singapore (200 ha). In die gevallen is vaak
ook sprake van woonwijken op het terrein en neemt de
ontwikkeling multifunctionele vormen aan.
Omgeving en locatie
Waar zijn de science parks te vinden? Op grond van de
definitie mag worden verwacht dat ze in de nabijheid van
universiteiten kunnen worden aangetroffen. Nu is ‘nabij-
heid’ een rekbaar begrip. Als het gaat om het aan elkaar
grenzen of samenvallen van de terreinen, dan is dat bij
slechts eenderde van de parken het geval (IASP-populatie,
situatie 2006). De rest kan in een stad of regio met een
universiteit zijn gelegen, maar daar zegt het onderzoek
niets over.
Verder kan worden vastgesteld dat ruim tweederde van
de bij de IASP aangesloten science parks in een stad is
gelegen en 27 procent in de nabijheid daarvan. De omvang
van de stad lijkt er minder toe te doen, want vier van de
tien science parks zijn gesitueerd in of nabij een stad van
meer dan 1 miljoen inwoners en een nagenoeg gelijk deel
in steden met minder dan 500.000 inwoners.
Het type regio speelt eveneens een rol. Een sterke
regionale kenniseconomie is van positieve invloed op het
functioneren van science parks en de daarop gevestigde
bedrijven. Die hebben bijna twee keer zoveel patentaan-
vragen dan bedrijven op science parks in een minder sterk
ontwikkelde regionale kennisomgeving (ANGLE, 2003).
Een (groot)stedelijke omgeving met zijn agglomeratie-
voordelen, vooral op het vlak van kennis, is dus blijkbaar
van belang bij het tot stand komen van science parks. Het
is geen voldoende voorwaarde voor succes. In Portugal
zijn voorbeelden te vinden van science parks die niet goed
functioneren omdat met locationele/regionale aspecten
onvoldoende rekening is gehouden. Er is dan bijvoor-
beeld geen echte link met een technische universiteit. De
betrokken universiteit is niet technisch maar economisch,
of de regio waarin het park is gelegen heeft geen duidelijk
ontwikkelde technologie- of kennissector (Ratinho c.s.,
2007). In het Verenigd Koninkrijk komen de laatste jaren
te veel initiatieven van de grond die zich richten op de
biotechnologie, ook in regio’s die daar geen sterke basis in
hebben (House of Commons, 2003).
Bio Science Park, Leiden.
T-Dinteren .indd 27T-Dinteren .indd 27 27-09-2007 11:40:3427-09-2007 11:40:34
3. • V A S T G O E D E N O N D E R W I J S •
• 2 0 0 7 / 5 4 • 2 8 •
Science parks als ontmoetingsplaatsen
Terug nu naar de essentiële doelstelling van science
parks: het genereren van economische groei door het aan-
gaan en verbreden van relaties tussen kennisinstellingen,
doorgaans een universiteit, en het in de regio gevestigde
bedrijfsleven. Science parks als ontmoetingsplaats. Het
ontstaan van die relaties is geen vanzelfsprekende zaak.
Het lijkt zelfs tegenstrijdig met het verband dat bestaat
tussen de kwaliteit van informatie en de bereidheid tot het
afleggen van afstanden. Het idee van verschillende taak-
en contactniveaus binnen organisaties ligt hieraan ten
grondslag: variërend van de meer routinematige contacten
op het laagste niveau tot de strategische op het hoog-
ste niveau. In het laatste geval gaat het om zogenaamde
oriënterende contacten die de informatie moeten leveren
voor strategische langetermijnbeslissingen. Kennis is hier
een cruciale factor en de communicatie vindt op dit niveau
vooral plaats via persoonlijke contacten en over grote
afstanden. Reizen wordt dan noodzakelijk.
Recent onderzoek laat zien dat Nederlandse ICT- en
life science-bedrijven met name buiten de eigen regio op
zoek gaan naar vakinhoudelijke kennis voor het oplossen
van technologische en organisatorische problemen. De
regionale kenniscontacten blijken vluchtiger en er wordt
minder relevante kennis uitgewisseld (Weterings en Ponds,
2007). Eerder is al vastgesteld dat in ons land de samen-
werking tussen universiteiten en bedrijven vooral een
nationale oriëntatie heeft (Ponds en Van Oort, 2006).
Uit de eerder genoemde ANGLE-studie komt naar voren
dat in het Verenigd Koninkrijk 41 procent van de bedrijven
op science parks een relatie heeft met een universiteit
of kennisinstelling. In 90 procent van de gevallen betreft
het een universiteit of kennisinstelling in de plaats van
vestiging, maar vervolgens blijkt dat het daarbij meestal
gaat om niet meer dan informele contacten. Slechts een
kwart van de ondernemers geeft aan dat het sterke relaties
betreft.
Het beperkte aantal structurele, nauwe relaties mag
dan wellicht tegenvallen, het bestaan van dat informele
circuit kan echter wel degelijk positieve effecten teweeg-
brengen. Capello en Morrison (2005) stellen dat science
parks vooral van belang zijn bij het op gang brengen van
spontane mechanismen van kennisoverdracht in een regi-
onale economie. Vooral kleine bedrijven kunnen daarvan
profiteren.
Regionaal-economische meerwaarde
Als er twijfels zijn over de strategische aard van de
relaties tussen bedrijven, universiteiten en kennisinstel-
lingen op en rond science parks komt de vraag op of er
dan wel een positief effect op de regionale economie mag
worden verwacht. Verschillende onderzoekers stellen de
positieve effecten van science parks op het functioneren
van bedrijven, op de innovatiekracht van een regio en op
de regionaal-economische ontwikkeling vaak ter discussie
(zie ook Hansson, 2004). Zo blijkt uit onderzoek dat er
geen opmerkelijke verschillen bestaan tussen bedrijven op
en buiten science parks als het gaat om overlevingskans,
werkgelegenheidsontwikkeling, aantal patenten, nieuwe
producten en dergelijke (Westhead en Storey, 1994;
Westhead, 1997). Wallsten (2004) constateert dat er geen
verschillen zijn in termen van werkgelegenheidsgroei,
aantallen bedrijven of het vermogen om risicokapitaal aan
te trekken tussen counties met en zonder science parks.
Verschillen zijn er soms weer wel op andere, specifieke
onderdelen. Siegel c.s. (2003) toont aan dat bedrijven op
science parks een hogere onderzoeksproductiviteit aan
de dag leggen. De achterliggende factoren komen in die
studie echter niet aan bod. De ANGLE-studie daarentegen
vindt weer meer significante verschillen. Daaruit komt
naar voren dat bedrijven op science parks een sterkere
groei laten zien, twee keer zo veel nieuwe producten
ontwikkelen en een veel groter aandeel gekwalificeerde
wetenschappers en ingenieurs hebben dan soortgelijke
bedrijven (naar sector en omvang) die niet op een science
park zijn gevestigd (ANGLE, 2003).
Het ontbreken van een eenduidig beeld op dit punt
wordt mogelijk veroorzaakt door de geheel uiteenlopende
methoden van onderzoek, de selectie van variabelen,
het schaalniveau (bijvoorbeeld bedrijven of counties) en
dergelijke. Hansson (2004) bijvoorbeeld is van mening dat
te veel naar traditionele economische variabelen wordt
gekeken en dat veel meer nadruk moet worden gelegd op
de verschillende aspecten van kennis. Daar kan wellicht
nog aan worden toegevoegd dat science parks mogelijk
een te heterogeen geheel van werkmilieus vormen om
eensluidende conclusies over hun effecten te kunnen trek-
ken. Het kan bijvoorbeeld relevant zijn te kijken naar de
initiatiefnemer, want in de beweegredenen om een science
park aan te leggen kunnen verschillen zitten die gevolgen
hebben voor de wijze waarop de ontwikkeling uiteinde-
lijk uitpakt. Wellicht ook dat onderzoek gericht op één
specifiek (goed functionerend) science park tot andere
inzichten kan leiden en succesfactoren bloot kan leggen.
Science parks als vastgoedontwikkeling
Als we uitgaan van het hiervoor geschetste sombere
beeld zou een science park vooral moeten worden gezien
als een vastgoedontwikkeling. Maar wel een ontwikkeling
o
p
R
r
l
d
w
p
v
dFiguur 1. Startjaar van de science park-ontwikkeling, ledenbestand
IASP (2007).
T-Dinteren .indd 28T-Dinteren .indd 28 27-09-2007 11:40:4127-09-2007 11:40:41
4. • V A S T G O E D E N O N D E R W I J S •
• 2 0 0 7 / 5 4 • 2 9 •
die zich van andere bedrijventerreinen onderscheidt door
een hoog niveau van ruimtelijke kwaliteit en voorzienin-
gen. Een science park wil ook meer zijn dan een bedrij-
venpark door voorzieningen aan te bieden die verband
houden met de aanwezigheid van een universiteit en een
universitaire gemeenschap. De IASP-populatie laat de
volgende cijfers zien:
65 procent van de parken maakt samen met universitei-•
ten gebruik van bepaalde diensten;
54 procent van de• science parks deelt infrastructuur
(bijvoorbeeld laboratoria) met universiteiten;
72 procent van de parken is gastheer voor universitaire•
onderzoeksteams;
op 27 procent van de terreinen is een transferbureau•
(industry liaison office) te vinden.
Daarnaast worden op science parks veelvuldig incuba-
tors aangetroffen, inclusief professionele ondersteuning
van de starters. Tevens kunnen bijzondere regelingen zijn
getroffen voor subsidies en het aantrekken van risico-
kapitaal. Het gaat dus om een bijzonder en hoogwaardig
vastgoedconcept dat bedrijven in de kennissector sterk
aanspreekt, ook vanwege de informele contacten, maar
tevens omdat een bijzondere werkomgeving wordt gebo-
den (voorzieningen, werkplekken, omgeving, ambiance)
die kan helpen hoogopgeleid personeel aan te trekken en
te behouden in een krapper wordende arbeidsmarkt (Van
Dinteren, 2007).
Een dergelijk concept blijft echter alleen overeind als
aan de poort de geïnteresseerde ondernemers streng
worden geselecteerd. ‘If someone rang and said “I
want to put up a 10,000 sq m building”, I would ask
which professors they are working with. If they couldn’t
answer the question I’d tell them to go to one of the col-
leges. It’s not an open season science park. You have to
demonstrate links with the university to be here.’ (David
Adamson, director of Estate Management, Cambridge Uni-
versity. In Property week, 12-08-2005).
Veelal is een toetsingscommissie ingesteld die dan in het
bijzonder kijkt naar de (mogelijke) links met de univer-
siteit. Bij alle leden van AURP is dit op de een of andere
manier aan de orde. Die selectie leidt aantoonbaar tot
een bezetting met bedrijven die aansluiten op de ideeën
van een science park. In het geval van de AURP-populatie
wordt op de science parks de dienst uitgemaakt door
biotechnologie/farmaceutica, software/ICT en computers/
elektronica. Het beeld bij de science parks in het Verenigd
Koninkrijk is vrijwel hetzelfde. Van de daar gevestigde
bedrijven is tevens de aard van de activiteiten bekend:
R&D en new product design vormen de hoofdmoot (circa
de helft van de bedrijven), op afstand gevolgd door advies-
diensten.
Als een science park daadwerkelijk een bijzonder vast-
goedconcept moet zijn, vraagt dat op diverse punten om
serieuze aandacht. Het punt van de juiste regio- en locatie-
keuze is al aan de orde geweest, evenals de noodzaak om
Hightech Campus, Eindhoven.
T-Dinteren .indd 29T-Dinteren .indd 29 27-09-2007 11:40:4227-09-2007 11:40:42
5. • V A S T G O E D E N O N D E R W I J S •
• 2 0 0 7 / 5 4 • 3 1 •
streng toe te zien op de te vestigen bedrijven en zorg te
dragen voor een bijzonder samenstel van voorzieningen.
Belangrijk is het te voorkomen dat de ontwikkeling
alleen maar wordt ingegeven door beschikbare subsidies.
Mislukkingen doen een regio geen goed. Lokale overhe-
den laten zich door de beschikbaarheid van subsidies soms
te gemakkelijk overhalen tot te ambitieuze plannen. Verder
kan zelfoverschatting aan de orde zijn als wordt veronder-
steld met een science park een cluster tot ontwikkeling te
brengen dat op dat moment nog nauwelijks enige omvang
heeft. Clusters laten zich niet ontwikkelen; hoogstens ver-
sterken (vgl. Porter, 2003; Ponds en Van Oort, 2006).
Cruciaal is het management en de klantgerichtheid
ervan (denk daarbij aan klanttevredenheidsonderzoeken,
proactieve marketing en dergelijke). Met het concept en
de doelgroep als gegeven moet het management voor de
korte termijn eerst en vooral ‘ontzorgen’ en moet het voor
de lange termijn een goede strategische visie hebben. Het
ontbreken van een degelijke strategie plaatst momenteel
science parks in het Verenigd Koninkrijk voor problemen
en leidt tot beperkte of ontbrekende groei. Er zijn moge-
lijk niet meer science parks nodig, maar betere.
Tot slot
Universiteiten zijn belangrijke bronnen van kennis en
vernieuwing. Gegeven het sterk toegenomen belang van
kennis als productiefactor in tal van bedrijven is het niet
vreemd dat een concept als science park tot ontwikkeling
komt. Op grond van deze beperkte literatuurverkenning
lijkt niet te mogen worden geconcludeerd dat er won-
deren van te verwachten zijn. Dat komt vooral omdat de
factor nabijheid van beperkte betekenis is als het gaat om
strategische kennisontwikkeling. Dat neemt niet weg dat
met een dergelijke ontwikkeling een interessant en sti-
mulerend informeel circuit kan ontstaan. Bovendien mag
niet worden vergeten dat de nabijheid van een universiteit
ondernemers mogelijkheden biedt jong talent naar hun
bedrijven te trekken. Alles bij elkaar lijkt dit alles toch niet
zo bijzonder dat dit een aantoonbaar sterk effect heeft op
de economische ontwikkeling van een regio, zo zou op
grond van een aantal studies gesteld kunnen worden. Van
eenduidige conclusies op dat punt is evenwel nog geen
sprake. Gesteld is echter eveneens dat science parks in
ieder geval bestaansrecht hebben omdat ze een speci-
fiek marktsegment kunnen bedienen. Wil een dergelijke
ontwikkeling een succes worden, dan zal sterk moeten
worden gelet op locatiekeuze, markt en doelgroepafbake-
ning, management en klantgerichtheid.
Noten
1. Hier past uiteraard enige voorzichtigheid: het cijfer zou ook beïnvloed kunnen zijn door bijvoorbeeld
een toenemende belangstelling voor een lidmaatschap van IASP bij nieuwe science parks.
2. Ekkersrijt in de gemeente Son en Breugel (bij Eindhoven) zou er ook een kunnen zijn, maar lijkt dat
toch meer in naam te zijn dan dat er sprake is van een sterke concentratie van hightechbedrijven en een
relatie met de universiteit. Geomatics Business Park (Marknesse) is niet meegerekend omdat het feitelijk
maar om één gebouw gaat.
Literatuur
ANGLE (2003), Evaluation of the past and future economic contribution of the UK Science Park
Movement. Little Chesterfield, Cambridge, Essex.
Capello Roberta en Andrea Morrison (2005), An evaluation of the effectiveness of science parks in local
knowledge creation: a territorial perspective. Paper voor de 5th Triple Helix Conference. Turijn.
Dinteren, Jacques van (2007), Enjoy work! Als leidend principe. Een nieuw type werklocatie.
In: Real Estate Magazine (50), pag. 24-29.
House of Commons Trade and Industry Committee (2003) UK Biotechnology Industry. Twelfth Report of
Session 2002-2003. London: House of Commons
Hansson, Finn (2004), Science parks as knowledge organisations. The ‘ba’ in action? MPP working paper
no. 15. Copenhagen Business School. Copenhagen.
Ponds, Roderik, en Frank van Oort (2006), Kennishubs in Nederland. Ruimtelijke patronen van
onderzoekssamenwerking. Rotterdam: NAi Uitgevers.
Porter, Michael (2003), The economic performance of regions. In: Regional Studies, pag. 649-663.
Ratinho, Tiago, Elsa Henriques en Luís Maltes (2007). Science parks and business incubators: the
Portuguese case. Paper for the European Investment Bank.
Sandelin, Jon (2004), The story of the Stanford Industrial / Research Park. Paper for the international
Forum of University Science Parks, China.
Siegel D.S., P. Westhead, M. Wright (2003), Assessing the impact of university science parks on research
productivity. In: International Journal of Industrial Organization, pag. 1357-1369.
Wallsten, Scott (20040, Do science parks generate regional economic growth? An empirical analysis of
their effects on job growth and venture capital. Paper AEI-Brookings Joint Center.
Westhead, P. (1997), R&D inputs and outputs of technology-based firms on and off science parks.
In: R&D Management, 27, pag. 45-62.
Westhead, P., D.J. Storey (1994) An assessment of firms located on and off science parks in the United
Kingdom. Londen: HMSO.
Weterings, Anet, en Roderik Ponds (2007), Regionale kennisnetwerken en innovatie. Rotterdam: Nai
Uitgevers.
Weterings, Anet, en Frank van Oort, Otto Raspe, Thijs Verburg (2007) Clusters en economische groei.
Rotterdam: NAi Uitgevers.
Jacques van Dinteren is productmanager Economie & Ruimtelijke Investeringen en
productmanager locatieontwikkeling (LocLab) bij Royal Haskoning. Hij is tevens
bijzonder hoogleraar aan de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de
Rijksuniversiteit Groningen.
T-Dinteren .indd Sec1:31T-Dinteren .indd Sec1:31 27-09-2007 11:40:4927-09-2007 11:40:49