Infectious disease modelling - the math behind Corona
200818 universiteiten 1994
1. Publiek gefinancierde universiteiten, studenten en onderzoek
J.W.Vasbinder, H.Schweigman, augustus 1994
Het belangrijkste product van universiteiten is de goed opgeleide afgestudeerde. Goed
opgeleid betekent dat hij de theoretische kennis heeft om problemen te kunnen analyseren en
de prakti-sche oefening om een chaos van feiten, vooronderstellingen en opvattingen te
orde-nen. Goed opgeleid wil ook zeggen dat de afgestudeerde inzetbaar is. Universiteiten zijn
er om studenten vertrouwd te maken met methodes waar-mee zijn orde kunnen schep-pen in
de informatiebrij die hen wordt aangeboden. Met die methodes kan bestaande kennis worden
gemobili-seerd en nieuwe gegenereerd. Studenten maken zich die methoden eigen door
middel van onderzoek. De samenleving moet daarvoor betalen want ze plukt er de vruch-ten
van in de vorm van nieuwe kennis en mensen die die nieuwe kennis kunnen gebruiken.
Kennisoverdracht in optima forma. Zo eenvoudig is het. Tenminste als de kennis relevant is
voor de samen-leving.
Onderzoek is dus een conditio sine qua non voor het oplei-den van studen-ten. Op welke
onderzoeksvraag hij zijn tanden stuk bijt maakt voor een student in principe niet uit. Voor de
afgestu-deerde en de samenleving waarin hij terecht komt wel. Het was de mismatch tussen
de kennis die wordt gegenereerd aan de universiteiten en de problemen van de samenle-ving
die de overheid er 20 jaar geleden toe bracht transferpunten in te richten. Het doel was de
kennisoverdracht te verbeteren, het effect was gering. Logisch, want waar geen vraag vanuit
de samenleving wordt gearticuleerd, ontstaat geen relevant aanbod. En waar aanbod zich
ongericht kan ontwikkelen, blijft de financier van dat aanbod met zijn vragen zitten. Voor de
afgestudeerde betekent dat meer moeite met het vinden van een baan. De kennisoverdracht
stagneert en geen transferpunt kan dat verhelpen. Om goed te kunnen opleiden is het ook
voor universiteiten van belang dat relevante kennis wordt gegenereerd. En dus is van belang
welk onderzoek wordt gedaan.
Er zijn, ons inziens, twee groepen mensen die zich kwalificeren voor de beslissing welk
onderzoek moet worden gedaan aan publiek gefinancierde universiteiten.
De eerste groep wordt gevormd door die uitzonderlijke geleerden die, gedreven door intuïtie en
lef, patronen durven herkennen waar daarvoor slechts chaos was. Zulke vòrsers weten waar
doorbraken zijn te verwachten en wat er voor nodig is om die doorbraken te bereiken. En als
zij het niet weten, dan weet niemand dat, geen verzameld corps van ambtenaren en geen
adviesraden. Gezegend zijn de studenten die onder leiding van deze mensen hun intelligentie
kunnen richten op vragen die de grenzen van de kennis oprekken en zich mogen voorbereiden
op een leven na de studie. De samenleving moet zulke mensen ondersteuning geven om hun
intuïtie te volgen. Zij hoeven de concurrentie kracht van de Nederlandse economie niet te
herstellen. Dat moeten anderen doen. Hun taak is het de investering, die de gemeenschap in
hen pleegt, om te zetten in nieuwe richtingen van denken en in afgestudeerden die langs die
richtingen kunnen denken. De gemeenschap plukt daar op lange termijn geweldige vruchten
van. Een extreem voorbeeld is George Boo-le. In zijn publikatie "An investigation into the laws
of thought" uit 1854 legde hij de basis voor de algebra van de enen en de nullen. Pas 80 jaar
later werd daar, in de eerste digitale computers, iets bruikbaars mee gedaan. Het duurde
daarna nog zo'n veertig jaar voordat de computer en daarmee Booles gedachtengoed een
consumentenartikel werd. Een ander voorbeeld is de laser. Het onderliggende fysische
verschijnsel werd al in 1917 beschreven door Einstein. Het duurde tot 1960 voor de eerste
laser werd gebouwd. Pas in het midden van de jaren tachtig vond de doorbraak naar de
consumentenmarkt plaats met de Compact Disk.
De tweede groep bestaat uit 'prospectors' of gidsen. Dat zijn mensen die met beide benen in
de praktijk staan én weten waar de grenzen van de kennis liggen. Zij wéten waar die grenzen
2. moeten worden opgerekt en kunnen gebieden afbakenen, waarbinnen nieuwe kennis moet
worden gezocht die nodig is om de maatschappelijke problemen, die op ons af komen, aan te
kunnen. Binnen die gebieden wordt de nieuwsgierigheid van de onderzoeker gericht vanuit die
problemen. Daarbuiten is het domein van de vòrser, die zijn eigen richting zoekt. Aan het
ontwikkelen van een corps van prospectors is in Nederland nooit iets gedaan. Een organisatie
van waaruit zulke prospectors paden kunnen uitzetten tussen praktijk en wetenschap, is er
niet. De universiteit zou zo'n organisatie moeten zijn.
De Nederlandse universiteit is zo'n organisatie niet. Onze universiteiten worden bevolkt door
een grote groep onderzoekers, die goed zijn in onderzoek en een behoorlijke kennis hebben
van hun gebied, maar de richtinggevende spiritualiteit missen die hen het pad wijst naar
doorbraken die hun onderzoeksveld in één klap een andere dimensie kan geven. Die
onderzoekers doen liever onderzoek dan dat zij onderwijs geven. Zij zijn tevreden met hun
salaris en de voorzieningen voor het onderzoek. Tegelijkertijd kampt de Nederlandse
samenle-ving met een kennisinfrastructuur waar jaarlijks miljarden in wordt geïnvesteerd, maar
die te weinig tegenwaarde oplevert. De universiteiten maken het grootste deel uit van die
kennisinfrastructuur en schieten kennelijk tekort.
Daar zijn oorzaken voor. Eén is dat de overheid het zicht lijkt te zijn verloren op de betekenis
van universiteiten voor de lange termijn gezondheid van onze samenleving. In plaats van die
helder te maken en te versterken hebben ze de universiteiten 'gedemocratiseerd' en
vervolgens gedwongen mee te dingen naar de korte termijn gunsten van de industrie. In plaats
van de vòrsers te koesteren en een strategische plaats in te ruimen voor prospectors, heeft de
overheid de derde geldstroom tot regulerend mechanisme verklaard. Ooit (in 1932) is TNO
opgericht met als taak: "te bevorderen dat het toegepast natuurwetenschappelijke onderzoek
op de doelmatigste wijze dienstbaar wordt gemaakt aan het algemeen belang". Nu concurreert
de universiteit met TNO.
De resultaten zijn ernaar. Hoogleraren moeten èn onderwijs geven èn onderzoek begeleiden
èn bestuurlijke en bureaucratische taken van de faculteit vervullen èn acquisitie doen om de
derde geldstroom af te tappen èn het financiële beheer van hun eigen faculteit regelen èn al
het overleg voeren dat het gevolg is van de onduidelijkheid die de overheid heeft gecreëerd.
En dat terwijl de ene fundamentele reorganisatie van het hoger onderwijs de andere opvolgt.
En dan zijn er ook nog die ministers moeten adviseren en optreden voor radio en televi-sie.
Het is een wonder dat er nog studenten afstuderen. Wij denken dat dat komt omdat de
studenten willen afstuderen, want daarvoor kwamen ze tenslotte naar de universiteit.
En de resultaten zijn niet beperkt gebleven tot de universiteiten. In plaats van zich te
concentreren op het ontwikkelen van nieuwe kennis waarmee de problemen van over vijf tot
tien jaar kunnen worden opgelost, richten universiteiten zich op de termijn van 1 tot vijf jaar.
Daarmee gaan ze direct in concurrentie met innovatieve high tech bedrijven. In plaats van de
motor achter het mobiliseren van kennis te zijn vormen ze een rem op de ontwikke-ling van
nieuwe bedrijvigheid.
Wat kan gedaan worden om de situatie te verbeteren. In z'n meest radicale vorm het volgende.
Herstel het primaat van de opleiding aan de universiteit. Schaf de derde geldstroom af en
versterk de tweede. Financier die geheel met gemeenschapsgelden. Sluit lange termijn
contracten af tussen de financier van de tweede geldstroom en de universiteiten op basis van
onderzoeksplannen die zijn gebaseerd op het werk van de prospectors. Stel ruim middelen ter
beschikking voor de vòrsers. Laat de internationale wetenschappelijke gemeenschap mede
bepalen wie daar toe behoort. Haal al het onder-zoek dat niet duidelijk bijdraagt aan de
kwaliteit van de opleiding weg van de universiteiten. Sluit universiteiten die niet voldoen aan de
eisen van een goede opleiding of die liever onderzoek doen dan opleiding geven.