4. Vaardigheden:
• Historisch denken: gevolgen
In hoofdstuk 1 heb je geoefend met oorzaken. Nu gaan we
oefenen met gevolgen. Gevolgen komen ná de gebeurtenis.
De gebeurtenis is nu de oorzaak. Verschillende gevolgen:
• Korte termijn gevolgen vinden direct na de oorzaak plaats
• Lange termijn gevolgen zijn pas later merkbaar en
meestal van langere duur
• Bedoelde gevolgen zijn met opzet veroorzaakt
• Onbedoelde gevolgen zijn juist niet met opzet veroorzaakt
5.
6. De populaire Hitler:
• Opzeggen lidmaatschap Volkenbond
• Economisch herstel en oplossen werkeloosheid:
• Aanleg snelwegen, spoorlijnen
• Opbouw leger
• Samenwerking met Italië; asmogendheden
• Duitsland zou zich niet meer aan het verdrag
van Versailles houden
• Geen herstelbetalingen meer
• Weer soldaten in het Rijnland (1936)
7. Duitssprekende mensen moeten verenigd worden
in een groot Duits rijk:
• 1938 Anschluss (aansluiting) Oostenrijk
• 1938 Conferentie van München: vrede in ruil
voor Sudetenland (Duitstalig deel van
Tsjechoslowakije
• 1939 verovering van de rest van Tsjechië
• 1 september 1939 inval in Polen (DU had een
niet-aanvalsverdrag met de SU gesloten en
daarin ook in het geheim Polen verdeeld)
9. • Engeland en Frankrijk wilden Hitler stoppen en
verklaarden de oorlog. De Tweede
Wereldoorlog was begonnen
• Duitsland veroverde Polen en in 1940 ook het
westen van Europa ( Scandinavië, Benelux en
Frankrijk
• In 1941 werd de Sovjet-Unie door Duitsland
aangevallen, maar dit land hield stand
10. • Aanval op de Sovjetunie
• Grondstoffen en lebensraum
• Miljoenen doden onder de
Russische bevolking
11. • Aanval van Japan op de
Amerikanen in de Pacific
• VS sluit zich aan bij de
geallieerden
13. Omslagpunt in de oorlog: winter 1941
• Slag om Engeland onbeslist. Duitsland wint niet
definitief in het Westen
• Russen stoppen de Duitse opmars
• Pearl Harbor; Japan en VS in de oorlog
14. • 1942-’43 Slag om Stalingrad
• 1943 Duitsers verslagen in Afrika
• 1944 D-day: aanval in het
westen, Normandië
• 1945 Russen veroveren Berlijn.
Hitler pleegt zelfmoord. Op 7 mei
geven de Duitsers zich over
• Augustus 1945 atoombommen
op Nagasaki en Hiroshima,
oorlog is over.
16. • Duitse aanval begon op 10 mei 1940
• Na het bombardement op Rotterdam gaf
Nederland zich op 15 mei over
• Toen begon de bezetting; de democratie
werd afgeschaft en de Duitsers werden de
baas, maar verder veranderde weinig
17. • De Duitsers hoopten dat Nederland zich zou
aansluiten bij Duitsland, toen dat niet
gebeurde werd de Duitse aanpak harder.
• In 1944 werd het zuiden van Nederland
bevrijd. De bevrijding van de rest van
Nederland kwam pas op 5 mei 1945
18. • De joden in Nederland merkte meteen dat de
Duitsers de baas waren. De Neurenberger
wetten gingen ook in Nederland gelden
• Vanaf 1941 kwamen er razzia’s en werden
joden opgepakt en naar concentratiekampen
vervoerd. Soms was er wel verzet van de
Nederlandse burgers zoals tijdens de
Februaristaking, maar meestal was er weinig
verzet
• Ongeveer 72% van de Nederlandse joden
overleefde de oorlog niet
19. • De meeste Nederlanders probeerden zoveel
mogelijk het oude leven op te pakken
• Er was nauwelijks actief verzet (vervalsen
persoonsbewijzen, aanslagen plegen enz)
• Wel was er passief verzet onder de bevolking
(radio oranje luisteren, verboden kranten
lezen)
20. • Sommige Nederlanders werkte
actief samen met de nazi’s.
Collaboratie wordt dit genoemd.
• De NSB was een politieke partij die
wilde samenwerken met de Duitsers.
Vanaf 1941 kreeg de NSB meer
macht:
• Burgemeesters benoemen
• Meevechten tegen de Russen
21.
22. Het Antisemitisme (Jodenhaat)
is van alle tijden:
• Middeleeuwen: joden kregen de
schuld van ziektes als de pest en
de kruisdood van Jezus
• In Rusland en polen waren er tot
in de 20e eeuw vele pogroms
(aanvallen op joodse
gemeenschappen)
• In West-Europa werden veel
joden gewantrouwd omdat ze een
duidelijk herkenbare
minderheidsgroep waren; eigen
taal, ander geloof en eigen
gewoontes en cultuur
23. • Meteen in 1933 na het aan de macht komen
van Hitler begon de discriminatie van joden.
• 1935 kwamen de Neurenberger rassenwetten;
joden verloren hun burgerrechten en mochten
niet meer omgaan met niet-joodse burgers
• In de nacht van 9 november 1938 was de
eerste grote openlijke aanval op joden en
joodse eigendommen; Rijkskristalnacht
24. • Jodenvervolging: oppakken en doden van joden
• joden moesten in getto’s; aparte wijken wonen
en een Jodenster dragen. Zo werden ze apart
gezet van de andere inwoners
25. • Begin 1942 ging het niet goed in de oorlog. De
vernietiging van de joden werd een belangrijk
doel voor Hitler.
• Via doorgangskampen zoals Westerbork naar
concentratiekampen:
• Wie kon werken moest naar een werkkamp,
• Wie te zwak was ging rechtstreeks naar een
vernietigingskamp in Polen en werd vergast
• In totaal stierven bijna 14 miljoen mensen
tijdens de Holocaust, waarvan 6 miljoen joden.