2. De jonge vrouw bijt zachtjes op haar lip. Was dit alles? Alles wat ze nu nog had? Ze denkt even terug aan het ongeluk. Het ongeluk waardoor ze haar ouders was verloren. Het ongeluk waardoor ze hier aan begon.
3. Langzaam loopt ze op het kleine huisje af. Het kleine huisje dat ze nu nog had. Het huisje dat ze van de vrouw had gekregen. In dit huisje zou ze 60 kinderen op moeten voeden.
4. Na eentijdjekomt het krantenmeisje langs. ‘Anne’ steltzezichzelfvoor. ‘Amalia’ mompelt het meisje. ‘weetjijhierleukemannen in de buurt?’ vraagt Anne. Amaliaschudhaarhoofd en zegtdan; ‘ikmoet maar weergaan’
5. Anne neemt de krantmeenaarbinnen en zoektgelijkeenbaan.
6.
7. Ze bergt de krant op als ze buiten stemmen hoort. Ze begroet iedereen en blijft hangen bij de laatste man. Hij heet Menno.
11. Glimlachendmaakt Anne eenbordje pasta. ‘Menno is eenleuke man’, mompeltze, “hij is de eerste man met wie ik 6 kinderen moet krijgen” denkt ze er achter aan.
13. De volgende ochtend word Anne vroeg wakker. Ze maakt gelijk haar bed op. Hoe klein het huisje ook is, het moet wel netjes blijven.
14. Nadat ze even heef gedoucht maakt ze een ontbijtje. ‘zometeen bel ik Menno’ mompelt ze in zichzelf.
15. Die middag staat ze zelfverzekerd bij de telefoon. Maar voordat ze een nummer in kan tikken gaat hij over. ‘Met Anne!’ roept ze vrolijk in de telefoon. ‘Hoi Menno! Ik wou je net bellen’ ‘…’ ‘ja hoor! Maar eh, wil je langskomen?’ voor het eerst in haar leven is Anne zenuwachtig. ‘…’ ‘oké, tot zo!’
16. Niet veel later begroet ze Menno. Grinnikend kijkt hij haar aan ‘zo’n enthousiaste begroeting heb ik nog nooit gehad’
17. ‘Menno?’ vraagt Anne een beetje zenuwachtig. ‘ja?’ antwoord Menno, ‘wat vind je eigenlijk van mijn woonomstandigheden?’ ‘dat is toch niet zo erg? En daar kan je makkelijk wat leuks van maken!’ lacht Menno als antwoord.
18. ‘echt?’ vraagt Anne een beetje onzeker. Lachend geeft Menno haar een zoen. ‘ja écht’
19. Helaas moet Anne bijna naar haar werk. ‘we bellen snel weer’ mompelt ze.
20. Niet veel later staat de carpool voor de deur. Vrolijk begint Anne een gesprek met de chaffeuse.
22. Glimlachend wordt Anne de volgende ochtend wakker. ‘vandaag vraag ik het’ mompelt ze tegen zichzelf.
23. Als Anne gedoucht is belt ze Menno ‘heb je zin om langs te komen?’ vraagt ze.
24. ‘hoi schat’ zegt Anne vrolijk. ‘goedemorgen liefje, lang niet gezien’ lacht Menno en hij geeft Anne een kus.
25. ‘magik je watvragen?’ mompelt Anne ‘hm, ligteraanwat’ antwoord Menno plagend. ‘of je bij me wilkomenwonen’ zegt Anne zelfverzekerd. ‘natuurlijk!’ grinnikt Menno.
26. Niet veel later staan Menno en Anne voor een verbouwd huisje. ‘zullen we naar binnen gaan?’ vraagt Anne en ze pakt Menno’s handen vast. Menno knikt.
27. Behendig pakt Menno Anne op. Met een gilletje slaat Anne haar armen om zijn nek heen. ‘Gek!’ Menno grinnikt, ‘Ik ga je over de drempel dragen’
28. Handig legt Menno Anne op het bed. Dan gaat hij er naast liggen. ‘wat dacht je? Zullen we dit bed gaan inwijden?’ zegt hij met een ondeugende twinkel in zijn ogen.
29. ‘hm, goed idee’ mompelt Anne en ze drukt Menno zachtjes naar achteren.