Afgelopen jaren is de gemiddelde leeftijd waarop vrouwen een eerste kind krijgen toegenomen. In de literatuur wordt nog steeds gedebatteerd over de oorzaak. Een van de redenen die wordt genoemd, is een stijgend opleidingsniveau. Vanaf 1950 en 1975 zijn echter de eerste gastarbeiders en Surinaamse migranten naar Nederland gekomen. Veelal uit lagere sociale milieus, iets wat samenhangt met een laag opleidingsniveau en jong moederschap. Ondertussen heeft het kroost van de eerste generatie migranten zelf kinderen. Wat voor vruchtbaarheidsgedrag vertonen zij? Lijken ze op hun ouders? Zouden ze hoger opgeleid zijn, en daardoor kinderen uitstellen?
Frederik Smit, Geert Driessen et al. (2005) Opvoedings- en opvangactiviteiten...Driessen Research
Opvoedings- en opvangactiviteiten van
scholen in primair en voortgezet onderwijs:
een inventarisatie van de stand van zaken
met betrekking tot de relatie onderwijsopvoeding-
opvang in het Nederlandse
onderwijs
De Psycholoog over de EventHands-aanpak, Werken aan een toekomstWim Haveman
Vakblad De Psycholoog publiceerde april 2017, WERKEN AAN EEN TOEKOMST, een beschrijving over de EventHands-aanpak van Stichting B-Challenged. Dit in navolging op de proces-evaluatie; Meedoen aan culturele evenementen helpt jongeren vooruit, welke ik eerder deelde via LinkedIn.
Shirley Oomens & Geert Driessen (1999) Integratie en onderwijsprestatiesDriessen Research
Oomens, S., & G. Driessen (1999). Integratie en onderwijsprestaties. Een exploratief onder¬zoek naar effecten van structurele en culturele integratie op onderwijsprestaties van allochtone kinderen in het basisonderwijs. Nijmegen: ITS.
<isbn>
Frederik Smit, Geert Driessen et al. (2005) Opvoedings- en opvangactiviteiten...Driessen Research
Opvoedings- en opvangactiviteiten van
scholen in primair en voortgezet onderwijs:
een inventarisatie van de stand van zaken
met betrekking tot de relatie onderwijsopvoeding-
opvang in het Nederlandse
onderwijs
De Psycholoog over de EventHands-aanpak, Werken aan een toekomstWim Haveman
Vakblad De Psycholoog publiceerde april 2017, WERKEN AAN EEN TOEKOMST, een beschrijving over de EventHands-aanpak van Stichting B-Challenged. Dit in navolging op de proces-evaluatie; Meedoen aan culturele evenementen helpt jongeren vooruit, welke ik eerder deelde via LinkedIn.
Shirley Oomens & Geert Driessen (1999) Integratie en onderwijsprestatiesDriessen Research
Oomens, S., & G. Driessen (1999). Integratie en onderwijsprestaties. Een exploratief onder¬zoek naar effecten van structurele en culturele integratie op onderwijsprestaties van allochtone kinderen in het basisonderwijs. Nijmegen: ITS.
<isbn>
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfDriessen Research
Het effect van vve blijft in Nederland moeilijk aantoonbaar. Vve-beleid wordt daarom vaak gestoeld op bewijs uit Amerikaans onderzoek. Geert Driessen fileert de belangrijkste – Perry Preschool en Abecedarian. Er blijft weinig van het bewijs over.
Geert Driessen (1993) SG rev Meesters Loopbanen in het onderwijs en op de arb...Driessen Research
Driessen, G. (1993). Boekbespreking van M. Meesters, ‘Loopbanen in het onderwijs en op de arbeids¬markt. Verticale en horizontale differentiatie in het voortgezet onderwijs: oorzaken en gevolgen voor de arbeidsmarktpositie van Nederlandse jongeren’, Sociologische Gids, 40(6), 503-504.
ISSN 0038-0334
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfDriessen Research
Het effect van vve blijft in Nederland moeilijk aantoonbaar. Vve-beleid wordt daarom vaak gestoeld op bewijs uit Amerikaans onderzoek. Geert Driessen fileert de belangrijkste – Perry Preschool en Abecedarian. Er blijft weinig van het bewijs over.
Geert Driessen (1993) SG rev Meesters Loopbanen in het onderwijs en op de arb...Driessen Research
Driessen, G. (1993). Boekbespreking van M. Meesters, ‘Loopbanen in het onderwijs en op de arbeids¬markt. Verticale en horizontale differentiatie in het voortgezet onderwijs: oorzaken en gevolgen voor de arbeidsmarktpositie van Nederlandse jongeren’, Sociologische Gids, 40(6), 503-504.
ISSN 0038-0334
1. The (non)sense of
demographic
'integration'
A quantitative study of fertility behavior of women with and without a migration background in the
Netherlands, and the influence of educational level
In samenwerking met Partner
In samenwerking met Partner
Sven Strating
Saskia te Riele (Ed.)
Maart 2020
2. CBS | Working Paper | maart 2020 2
Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Theoretisch kader
2.1 Context, eerdere studies en hypotheses
3. Methoden
4. Resultaten
5. Discussie
6. Referenties
Bijlage 1
3. CBS | Working paper | maart 2020 3
Samenvatting
Afgelopen jaren is de gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen
toegenomen. Veel auteurs proberen dit verschijnsel te verklaren aan de hand van een
stijgend opleidingsniveau. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met verschil naar
herkomstgroep en generatie. Dit, terwijl het opleidingsniveau afgelopen jaren zowel onder
eerste- als tweede generatie migranten (in Nederland) toenam. Hierbij zou de tweede
generatie hoger opgeleid zijn dan de eerste generatie (SCP, 2016). Om te kijken in
hoeverre sprake is van een verschil in de leeftijd waarop vrouwen met en zonder
migratieachtergrond hun eerste kind krijgen en welke rol opleidingsniveau en generatie
daarbij speelt, is een studie uitgevoerd op basis van alle vrouwen die op 1 januari 2019 in
Nederland woonachtig waren (N = 5.533.774). Enerzijds is aangetoond dat hoogopgeleiden
altijd later kinderen krijgen dan laagopgeleiden, zelfs na controle voor herkomstgroep.
Anderzijds is bekrachtigd dat eerste generatie migrantenvrouwen gemiddeld meer
kinderen krijgen dan Nederlandse moeders, en het vruchtbaarheidsgedrag van tweede
generatie migrantenvrouwen vaker lijkt op dat van moeders zonder migratieachtergrond.
Keywords
Moederschap, Gemiddelde leeftijd eerste kind, Vruchtbaarheidsgedrag van migranten,
Vruchtbaarheidsgedrag naar generatie, Vruchtbaarheid naar herkomstgroep, TFR naar
generatie, TFR naar herkomstgroep, TFR en opleidingsniveau, opleidingsniveau en
vruchtbaarheidsgedrag onder migranten. Vruchtbaarheidsgedrag onder tweede generatie
migranten, Vruchtbaarheidsgedrag en opleidingsniveau onder tweede generatie migranten
Let op!
Dit is een interne (concept)publicatie, en dus niet geschikt als referentiemateriaal.
Citeren (APA):
Strating, S., & Riele, S. te. (2020). The (non)sense of demographic 'integration': A
quantitative study of fertility behavior (Working paper). Den Haag, Nederland: Centraal
Bureau voor de Statistiek.
4. CBS | Working paper | maart 2020 4
Afgelopen jaren is de gemiddelde leeftijd waarop vrouwen een eerste kind
krijgen toegenomen. In de literatuur wordt nog steeds gedebatteerd over de
oorzaak. Een van de redenen die wordt genoemd, is een stijgend
opleidingsniveau. Vanaf 1950 en 1975 zijn echter de eerste gastarbeiders en
Surinaamse migranten naar Nederland gekomen. Veelal uit lagere sociale
milieus, iets wat samenhangt met een laag opleidingsniveau en jong
moederschap. Ondertussen heeft het kroost van de eerste generatie migranten
zelf kinderen. Wat voor vruchtbaarheidsgedrag vertonen zij? Lijken ze op hun
ouders? Zouden ze hoger opgeleid zijn, en daardoor kinderen uitstellen?
1. Inleiding
‘Het aantal oudere moeders neemt toe’, aldus de Graaf en Loozen (2006). Vrouwen die
vandaag de dag tussen de twintig en dertig zijn, schuiven vaker dan in de jaren ’50 en ’60
belangrijke mijlpalen op (Te Riele & Loozen, 2017; CBS, 2016). Mensen zouden minder
georiënteerd zijn op traditionele opvattingen, waarden en normen als het gaat om
beslissingen met betrekking tot hun persoonlijke levensloop. Vrouwen zijn daardoor
onafhankelijker geworden, wat zich heeft geuit in een toenemend opleidingsniveau, met
als gevolg uitstel van moederschap en minder kinderen (Beets, 2007; Kalmijn, 1996; Van
Gaalen & Van Poppel, 2007).
Tezamen met de opkomst van het individualisme ontstond door economische groei in de
periode vóór de jaren ’80 behoefte aan grote groepen goedkope werknemers. Deze
werden vooral geworven in mediterrane landen, waaronder Marokko en Turkije (Prins,
1996; Cornelis, 1990; Kornalijnslijper, 1989; Lucassen & Penninx, 1994; Obdeijn, 1987;
Schumacher, 1987; Van Amersfoort, 1986). Ook ging de onafhankelijkheid van Suriname in
1973 gepaard met een neerwaartse economie. Dit leidde tot een toename van het aantal
personen die naar Nederland vertrokken (Chin, 1981). Volgens Lucassen en Penninx (1994)
kwamen deze migranten veelal uit lagere sociale milieus, iets wat samenhangt met een
laag opleidingsniveau in plaats van hoog opleidingsniveau (Beets, 2007; Kalmijn, 1996;
Sullivan, 2001).
In de literatuur wordt ondertussen gedebatteerd over het effect van opleidingsniveau op
het vruchtbaarheidsgedrag van vrouwen, in het bijzonder met een migratieachtergrond
(Beets, 2007). Aan de ene kant zouden vrouwen met een migratieachtergrond een
opleiding op een laag niveau volgen, omdat ze op culturele en linguïstische aspecten
‘achterlopen’, waardoor sprake is van een communicatieprobleem (Dronkers & Kerkhoff,
1990; Tesser & Vierke, 1990; Lucassen & Penninx, 1994). Hierdoor lukt het niet om de
‘opgeleide’ taal om te zetten in maatschappelijke prestaties. Dit zou vervolgens een
drukkende werking hebben op de leeftijd van moederschap (Beets, 2007; Kalmijn, 1996;
Rindfuss, Morgan, & Offutt, 1996; Gustafsson, 2001; Sullivan, 2001). Zij gaan minder lang
naar school, en hebben dus op jongere leeftijd kinderen dan vrouwen die langer studeren
(Rindfuss, Morgan, & Offutt, 1996; Gustafsson, 2001; Sullivan, 2001). Aan de andere kant
stellen Frank en Heuveline (2005) dat onderscheid moet worden gemaakt tussen vrouwen
met een eerste en tweede generatie migratieachtergrond. Vrouwen met een tweede
generatie migratieachtergrond zouden door culturele absorptie beter presteren binnen het
5. CBS | Working paper | maart 2020 5
onderwijs. Zij krijgen vervolgens door de duur van hun studie op latere leeftijd kinderen
(Kulu, 2005; Rumbaut & Weeks, 1986). Daarnaast zouden door het volgen van Nederlands
onderwijs normen en waarden worden geïnternaliseerd, met als gevolg een kindertal
dichter bij dat van moeders zonder migratieachtergrond (Alba & Nee, 1997; Zhou, 1997).
Om deze discussie te sluiten, luidt mijn hoofdvraag dan ook als volgt: ‘’In hoeverre is
sprake van een verschil in vruchtbaarheidsgedrag tussen vrouwen met en zonder
migratieachtergrond, en welke rol speelt generatie en opleidingsniveau daarbij?’’
Naast wetenschappelijk relevant, is deze studie ook maatschappelijk relevant. Door meer
kennis over de relatie tussen opleidingsniveau, herkomstgroep en vruchtbaarheidsgedrag,
kunnen beleidsmakers verschillende interventies uitoefenen en nieuwe (grijze) literatuur
produceren. Ook kan gedacht worden aan het bijstellen van (prognose)modellen of, in het
geval van tienermoederschap, het aanpassen van de doelgroep. Daarnaast bouwt dit
artikel voort op het debat over de rol van immigratie, integratie en het kindertal onder
migranten in de samenleving. Hiervoor wordt allereerst een theoretisch kader uiteengezet.
Daarna volgen de methoden en resultaten. En tot slot wordt dit paper afgerond met een
conclusie en discussie.
6. CBS | Working paper | maart 2020 6
2. Theoretisch kader
Bij studie naar vruchtbaarheidsgedrag en de rol van opleidingsniveau, onderscheiden
sociaal wetenschappers veelal twee benaderingen (Kreyenfeld, 2009). Enerzijds de
economische benadering. Hierbij wordt verondersteld dat een hoger opleidingsniveau,
toenemend inkomen en meer beschikbaarheid van werk gepaard gaat met toenemende
alternatieve kosten, waardoor vrouwen later of geen kinderen krijgen (Lehrer & Nerlove,
1986; Engelhardt & Prskawetz, 2004). Vrouwen zouden daarbij rationele actoren zijn die
zowel de kosten als baten van een kind tegen elkaar afwegen (Becker, 1964). Anderzijds is
er de demografische benadering (Kreyenfeld, 2009). Hierbij wordt rekening gehouden met
de rol van culturele constructen (Van de Kaa, 1999; Lesthaeghe, 1995). Vrouwen met een
migratieachtergrond zouden ‘gevangen’ zijn in een gebrek aan culturele vaardigheden,
waaronder linguïstische capaciteiten, waardoor sprake is van een communicatiebarrière.
Dit leidt tot een lager opleidingsniveau. Iets wat gepaard gaat met jong moederschap en
veel kinderen (Van de Kaa, 1999; Lesthaeghe, 1995; Sullivan, 2001; Penninx, 1988).
2.1 Context, eerdere studies en hypotheses
Binnen de economische benadering zouden vrouwen voordat zij hun kinderwens
realiseren, eerst een opleiding willen afmaken (Beets, 2007; Kalmijn, 1996). Vrouwen met
een hbo of academische bul zouden na het voltooien van hun studieperiode over meer
vaardigheden, ofwel human capital beschikken. Hierdoor zijn ze succesvoller op de
arbeidsmarkt, waardoor de kans op een vaste baan toeneemt, en deze vrouwen minder
risico lopen op (jeugd)werkloosheid (Strober, 1990; Rindfuss, Morgan, & Offutt, 1996;
Gustafsson, 2001). Vervolgens kunnen ze zich meer richten op het nastreven van een
carrière, wat leidt tot opoffering van tijd, en zorgt voor uitstel van het moederschap en
minder of geen kinderen (Lehrer & Nerlove, 1986; Engelhardt & Prskawetz, 2004).
Ook is deelname aan hoger onderwijs financieel gunstig (De Mooij, Geerdinck, Oostrom, &
Van Weert, 2012; Strober, 1990). Door het volgen van hoger onderwijs nemen
vaardigheden toe, waardoor niet alleen de kans op een vaste baan, maar ook het
toekomstig inkomen stijgt (Strober, 1990). Vervolgens betekent dit dat vrouwen die
studeren minder tijd hebben om voor een kind te zorgen, en wordt moederschap
uitgesteld (Lehrer & Nerlove, 1986; Engelhardt & Prskawetz, 2004). Al met al verwacht ik
aan de ene kant dat hoogopgeleide vrouwen, ongeacht migratieachtergrond, later een
eerste kind krijgen dan laagopgeleide vrouwen (H1). En aan de andere kant dat het
gemiddeld kindertal onder hoogopgeleide vrouwen lager is dan onder laagopgeleide
vrouwen (H2).
Desalniettemin stellen Dronkers en Kerkhoff (1990) binnen de demografische benadering
dat deelname aan hoger onderwijs niet per se een vrije keus is. Sociaal-culturele
constructen zouden namelijk invloed hebben op het gemak waarmee vrouwen – in het
bijzonder met een migratieachtergrond – binnen onderwijssystemen kunnen mobiliseren
(Penninx, 1988; Dronkers & Kerkhoff, 1990; Roelandt, Martens, & Veenman, 1990).
Vrouwen met een migratieachtergrond zouden uit ‘lagere’ sociale milieus komen,
waardoor ze op culturele en linguïstische aspecten achterlopen (Dronkers & Kerkhoff,
1990; Tesser & Vierke, 1990). Hierdoor is sprake van een communicatieprobleem,
7. CBS | Working paper | maart 2020 7
waardoor de ‘opgeleide’ taal niet wordt omgezet in maatschappelijke prestaties. Met als
gevolg slechtere schoolresultaten dan vrouwen zonder migratieachtergrond (Sullivan,
2001).
Inwoners met een migratieachtergrond zouden echter naarmate zij langer in hun gastland
wonen, mogelijk een duale identiteit in lijn met die van het moederland kunnen
ontwikkelen (Frank & Heuveline, 2005; Rumbaut & Weeks, 1986). Zowel Foucault (1975)
als Bourdieu (1993) stellen daarbij dat (onderwijs)mobilisatie pas mogelijk is na een proces
van socialisatie. Kinderen van ouders met een migratieachtergrond zouden door het
volgen van (Nederlands) onderwijs bicultureel worden, ofwel twee identiteiten
ontwikkelen: een van het gastland en een van het moederland (Sullivan, 2001). Vervolgens
leidt dit middels generational displacement tot een afname van de communicatiebarrière
en resulteert dit in minder grote sociale verschillen tussen vrouwen met en zonder
migratieachtergrond. De kinderen van deze vrouwen weten namelijk hoe ze de ‘opgeleide
taal’ om kunnen zetten in maatschappelijke prestaties, waardoor het opleidingsniveau
toeneemt (Sullivan, 2001). Cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) bekrachtigen
dit. Ten opzichte van 10 jaar geleden volgt een groter deel van de leerlingen met een niet-
westerse migratieachtergrond een hoger onderwijsniveau en is zowel de beheersing als
het gebruik van het Nederlands bij kind(eren) van migranten gestegen (Herweijer, Iedema,
Andriessen, & Vervoort, 2016; zie Bijlage 1, Figuur 3-5).
Dit zou er toe kunnen leiden dat vrouwen met een tweede generatie migratieachtergrond
hun vruchtbaarheidsgedrag afstellen op dat van vrouwen zonder migratieachtergrond
(Alba & Nee, 1997; Zhou, 1997). Door participatie in het Nederlands onderwijs wordt de
communicatiebarrière doorbroken, met als gevolg meer informatieoverdracht (Luhmann &
Bednarz, 1989). Hierdoor worden normen en waarden geabsorbeerd, waardoor vrouwen
met een tweede generatie migratieachtergrond een overeenkomstige visie op
moederschap creëren als vrouwen zonder migratieachtergrond (Hervitz, 1985; Kahn, 1988;
Lindstrom & Giorguli Saucedo, 2002; Singley & Landale, 1998; Stephen & Bean, 1992). Het
gemiddeld kindertal van vrouwen met een tweede generatie migratieachtergrond ligt
daardoor, ongeacht opleidingsniveau, dichter bij het kindertal van vrouwen zonder
migratieachtergrond dan van vrouwen met een eerste generatie migratieachtergrond (H3).
3. Methoden
Alle vrouwen die op 1 januari 2019 in Nederland woonachtig waren, zijn in dit onderzoek
bestudeerd (N = 5.533.774). Hierbij zijn vier groepen met elkaar vergeleken. Enerzijds
moeders met een Nederlandse achtergrond als referentiegroep, en anderzijds moeders
met een Surinaamse-, Turkse-, of Marokkaanse achtergrond. Binnen het stelsel van Sociaal
Statistische Bestanden (SSB) is aan deze vrouwen hun opleidingsniveau gekoppeld. Omdat
niet voor iedereen het opleidingsniveau bekend was, is gebruik gemaakt van een gewicht
om tot populatietotalen te komen.
Ook zijn deze vrouwen ingedeeld naar geboortecohort. Achtereenvolgens waren dit de
jaren 1945 tot 1949; 1950 tot 1954; 1955 tot 1959; 1960 tot 1964; 1965 tot 1969; 1970 tot
1974; 1975 tot 1979; 1980 tot 1984 en 1985 tot 1989. Hierbij is per geboortecohort, naar
herkomstgroep en generatie, zowel de gemiddelde leeftijd waarop een vrouw een eerste
kind kreeg als het gemiddeld kindertal uitgerekend.
8. CBS | Working paper | maart 2020 8
Er is vooral gebruik gemaakt van beschrijvende statistiek. Voor de laatste hypothese (H3) is
een meervoudige regressie uitgevoerd met hoogst behaald opleidingsniveau
(OPLNIVSOI_GLM) als mediator. Daarvoor zijn alleen de geboortecohorten 1970-1974 en
1975-1979 bestudeerd, omdat dit de enige jaren waren met voldoende aantallen tweede
generatie migrantenvrouwen die kinderen hadden op een leeftijd tussen 15 en 42 jaar (zie
Bijlage 1, Tabel 3-5).
4. Resultaten
De eerst hypothese is getoetst aan de hand van beschrijvende statistiek. Hierbij kregen
hoogopgeleide vrouwen zonder migratieachtergrond gemiddeld later kinderen dan
hoogopgeleide vrouwen met een migratieachtergrond (Tabel 1). Dit gold ook voor
vrouwen met een laag opleidingsniveau. Laagopgeleide vrouwen met een
migratieachtergrond kregen gemiddeld eerder kinderen dan laagopgeleide vrouwen
zonder migratieachtergrond (Tabel 1).
Tabel 1
Gemiddelde leeftijd vrouwen bij eerste kind, naar herkomstgroep, opleidingsniveau, en
geboortecohort
Herkomstgroep Opleidingsniveau
1945-
1949
1950-
1954
1955-
1959
1960-
1964
1965-
1969
1970-
1974
Nederland Hoog 27,19 28,64 29,64 30,58 31,29 31,46
Nederland Laag 23,92 24,29 25,32 26,12 26,79 26,94
Turkije Hoog ** ** 27,18 26,81 28,05 28,72
Turkije Laag 21,56 22,13 22,15 21,94 22,23 22,11
Marokko Hoog ** ** 28,41 28,30 28,89 29,49
Marokko Laag 23,12 22,69 23,22 24,04 24,46 24,56
Suriname Hoog 25,00 26,33 27,49 28,17 29,43 30,00
Suriname Laag 20,98 21,49 22,66 23,45 24,28 24,57
Noot. **N=<500
Daarnaast steeg onder alle herkomstgroepen, per geboortecohort, de gemiddelde leeftijd
waarop vrouwen een eerste kind kregen (Figuur 1). Het verschil tussen dezelfde
herkomstgroep en hetzelfde opleidingsniveau nam daarbij toe. Hoogopgeleide vrouwen
kregen steeds later kinderen dan laagopgeleide vrouwen (Tabel 1).
9. CBS | Working paper | maart 2020 9
Figuur 1. Gemiddelde leeftijd bij eerste kind, naar geboortecohort, herkomstgroep en
opleidingsniveau
De eerst hypothese wordt dus bekrachtigd. Hoogopgeleiden krijgen later een eerste kind
dan laagopgeleiden. Hierbij zijn vrouwen met een migratieachtergrond gemiddeld jonger
en stijgt per cohort, naar opleidingsniveau, de leeftijd waarop een vrouw een eerste kind
krijgt.
Voor de tweede hypothese is gekeken naar het gemiddeld kindertal. Vrouwen zonder
migratieachtergrond kregen daarbij, ongeacht hoog- of laagopgeleid, per cohort een
stabiel aantal kinderen ten opzichte van vrouwen met een migratieachtergrond (Figuur 2).
Figuur 2. Gemiddeld kindertal, naar geboortecohort, herkomstgroep en opleidingsniveau
0,00
5,00
10,00
15,00
20,00
25,00
30,00
35,00
1945-1949 1950-1954 1955-1959 1960-1964 1965-1969 1970-1974
Gemiddeldeleeftijd
Cohort
Nederlands (laag) Turks (laag) Marokkaans (laag)
Surinaams (laag) Nederlands (hoog) Turks (hoog)
Marokkaans (hoog) Surinaams (hoog)
0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
1945-1949 1950-1954 1955-1959 1960-1964 1965-1969 1970-1974
Gemiddeldkindertal
Cohort
Nederlands (hoog) Turks (hoog) Marokkaans (hoog)
Surinaams (hoog) Nederlands (laag) Turks (laag)
Marokkaans (laag) Surinaams (laag)
10. CBS | Working paper | maart 2020 10
Hoogopgeleide vrouwen met een migratieachtergrond kregen daarentegen steeds minder
kinderen. Dit gold in het bijzonder voor vrouwen van Marokkaanse komaf. Waar
hoogopgeleide Marokkaanse vrouwen uit het geboortecohort 1945-1949 nog 3,6 kinderen
kregen, was dit voor vrouwen uit 1970-1974 afgenomen tot 2,1. Naar cohort, hadden
hoogopgeleide Marokkaanse vrouwen meer kinderen dan laagopgeleide Surinaamse en
laagopgeleide Nederlandse vrouwen (Tabel 2).
Tabel 2
Gemiddeld kindertal, naar herkomstgroep, opleidingsniveau en geboortecohort
Herkomstgroep Opleidingsniveau
1945-
1949
1950-
1954
1955-
1959
1960-
1964
1965-
1969
1970-
1974
Nederland Hoog 1,79 1,73 1,73 1,7 1,7 1,73
Nederland Laag 1,99 1,9 1,89 1,85 1,77 1,72
Turkije Hoog 2,19 1,93 1,84 1,79 1,71 1,65
Turkije Laag 3,23 3,11 2,95 2,84 2,67 2,58
Marokko Hoog 3,61 2,91 2,24 2,24 2,05 2,05
Marokko Laag 3,47 3,34 3,11 3,03 2,99 2,96
Suriname Hoog 2,03 1,9 1,78 1,57 1,48 1,43
Suriname Laag 2,74 2,54 2,35 2,21 2,04 1,98
De tweede hypothese wordt dus (deels) bekrachtigd. Hoogopgeleiden hebben minder
kinderen dan laagopgeleiden, ongeacht herkomstgroep of cohort. Er is sprake van een
uitzondering, Marokkaanse vrouwen met een hoog opleidingsniveau. Zij hebben meer
kinderen dan laagopgeleide Surinaamse en Nederlandse vrouwen, maar minder kinderen
dan laagopgeleide Marokkaanse en Turkse vrouwen.
Tot slot zijn twee modellen opgesteld voor de cohorten 1970-1974 en 1975-1979. In het
eerste model is gebruik gemaakt van een meervoudige regressie om op basis van de
dummy-variabelen 'Nederlands' en 'Eerste' het gemiddeld aantal kinderen te voorspellen
(AANTALKINDEREN). Daarbij bestond de referentiegroep uit tweede generatie migranten
(Nederlands=0, Eerste=0). In het tweede model wordt deze relatie gemedieerd voor
opleidingsniveau (OPLNIVSOI_GLM).
In het eerste model bleken de dummy’s Nederlands en Eerste significante voorspellers van
AANTALKINDEREN. Vrouwen met een Nederlandse achtergrond hadden daarbij gemiddeld
0,092 kinderen meer dan tweede generatie migranten (β = 0,092; t(2) = 20,89; p < ,001).
Voor vrouwen met een eerste generatie migratieachtergrond was dit 0,206 (β = 0,206; t(2)
= 41,98; p < ,001). Beide dummy’s verklaarden 0,2 procent van de variantie in het aantal
kinderen (𝑅2
= ,002; F(2,1103281) = 1152,34; p < ,001).
Ook bleken Nederlands en Eerste voor het tweede model significante voorspellers van
AANTALKINDEREN. Wanneer voor opleidingsniveau werd gecontroleerd, hadden
Nederlandse vrouwen 0,092 kinderen meer dan tweede generatie migranten (β = 0,092;
t(3) = 20,94; p < ,001). Voor vrouwen met een eerste generatie migratieachtergrond was
dit 0,190 (β = 0,190; t(3) = 38,90; p < ,001). Opleidingsniveau verklaarde 0,5 procent van de
variantie in het aantal kinderen (𝑅2
= ,005; F(3,1103283) = 1931,01; p < ,001).
De derde hypothese wordt dus (deels) bekrachtigd. Opleidingsniveau biedt geen
(volledige) verklaring voor het gemiddeld kindertal van vrouwen met een tweede
migratieachtergrond. Tweede generatie migrantenvrouwen krijgen, ongeacht
11. CBS | Working paper | maart 2020 11
opleidingsniveau, minder kinderen dan vrouwen met een eerste generatie
migratieachtergrond en dan vrouwen zonder migratieachtergrond. Daarnaast ligt het
aantal kinderen van tweede generatie migranten dichter bij het kindertal van vrouwen
zonder migratieachtergrond dan van vrouwen met een eerste generatie
migratieachtergrond.
5. Discussie
Om een antwoord te geven op de vraag in hoeverre sprake is van een verschil in
vruchtbaarheidsgedrag tussen vrouwen met en zonder migratieachtergrond, en welke rol
opleidingsniveau en generatie daarbij speelt, zijn in dit onderzoek verschillende
hypotheses getoetst. Daarbij is gebruik gemaakt van data afkomstig van het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS).
In dit paper werden alle hypotheses bekrachtigd. Allereerst kregen hoogopgeleiden
gemiddeld later een eerste kind dan laagopgeleiden. Vrouwen met een
migratieachtergrond kregen daarbij eerder een eerste kind dan vrouwen zonder
migratieachtergrond. Ten tweede hadden hoogopgeleiden minder kinderen dan
laagopgeleiden. Zowel hoog- als laagopgeleide vrouwen met een migratieachtergrond
hadden daarbij meer kinderen dan vrouwen zonder migratieachtergrond. Dit verschil is
afgelopen cohorten wel afgenomen, en vooral zichtbaar onder hoogopgeleide vrouwen,
met in het bijzonder een Marokkaanse achtergrond. Tot slot bood opleidingsniveau geen
(volledige) verklaring voor het gemiddeld kindertal van vrouwen met een tweede
migratieachtergrond. Zij hadden, ongeacht opleidingsniveau, minder kinderen dan eerste
generatie vrouwen en vrouwen zonder migratieachtergrond. Daarnaast lag het kindertal
van tweede generatie migranten dichter bij het kindertal van vrouwen zonder
migratieachtergrond dan van vrouwen met een eerste generatie migratieachtergrond.
Al met al kan worden gesteld dat sprake is van een verschil in vruchtbaarheidsgedrag
tussen vrouwen met en zonder migratieachtergrond, maar niet dat opleidingsniveau
invloed heeft op het vruchtbaarheidsgedrag van vrouwen met een tweede generatie
migratieachtergrond. Dit heeft sociaal-demografische gevolgen. Doordat vrouwen met een
migratieachtergrond vaker een hoog opleidingsniveau hebben én deze groep groter wordt,
is het mogelijk dat de leeftijd waarop vrouwen in Nederland voor het eerst kinderen
krijgen (verder) toeneemt en het aantal kinderen stagneert. In het bijzonder door de
groeiende populatie vrouwen met een tweede generatie migratieachtergrond. Zij krijgen
namelijk minder kinderen dan vrouwen zonder migratieachtergrond.
Vervolgonderzoek zou kunnen kijken waarom tweede generatie migrantenvrouwen minder
kinderen krijgen dan eerste generatie vrouwen en vrouwen zonder migratieachtergrond.
Ook is het interessant om hoogopgeleide Marokkaanse vrouwen te bestuderen, omdat het
aantal kinderen onder vrouwen uit deze groep afneemt. Tot slot is het belangrijk om te
weten of de resultaten uit dit onderzoek afhankelijk zijn van culturele context. Dat kan
gedaan worden door dit paper grootschalig te repliceren.
12. CBS | Working paper | maart 2020 12
Referenties (A-Z)
Alba, R., & Nee, V. (1997). Rethinking Assimilation Theory for a New Era of Immigration.
International Migration Review, 31, 826–75.
Amersfoort, J. M. M. van (1986). Nederland als immigratieland. In: L. van den Berg-Eldering
(Ed.), Van gastarbeider tot immigrant: Marokkanen en Turken in Nederland (pp. 55-273).
Alphen aan de Rijn, Nederland: Samsom.
Andriessen, I., Herweijer, L., Iedema, J., & Vervoort, M. (2016). Opleidingsniveau en
beheersing Nederlandse taal. In W. Huijnk & I. Andriessen (Eds.), Integratie in zicht? (pp.
61–76). Den Haag, Nederland: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Bean, F. D., & Stephen, E. H. (1992). Assimilation, disruption and the fertility of Mexican
origin women in the United States. International Migration Review, 26(1), 67-88.
Becker, G. S. (2009). Human Capital. Amsterdam, Nederland: Amsterdam University Press.
Bednarz, J., & Luhmann, N. (1989). Ecological Communication. Amsterdam, Nederland:
Amsterdam University Press.
Beets, G., (2007). De timing van het eerste kind: demografische aspecten en
achtergronden. In: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (Ed.), Uitstel van ouderschap:
medisch of maatschappelijk probleem (pp. 33-45). Den Haag, Nederland: RVZ.
Burgess, E. W., & Park, R. E. (1966). Introduction to the science of sociology. Chicago,
Illinois: University of Chicago Press.
Bourdieu, P. (1993). The Field of Cultural Production. Cambridge, Verenigd Koninkrijk:
Polity Press.
CBS (2016). Mijlpalen twintigers schuiven op. Verkregen van https://www.cbs.nl/nl-
nl/nieuws/2019/20/mijlpalen-twintigers-schuiven-op+(CBS,+2019).
Chin, H. E. (1981). Sociaal-economische ontwikkelingen in Suriname na de
onafhankelijkheid. Beleid en Maatschappij, 8(1), 19–27. Geraadpleegd van
https://rjh.ub.rug.nl/beleidmaatschappij/article/view/25711/23159
Cornelis, B. (1990). Migratie naar Nederland. In: H.B. Entzinger & P.J.J. Stijnen (Eds.),
Etnische minderheden in Nederland (pp. 13-30). Meppel, Nederland: Boom.
Dronkers, J., & Kerkhoff, A. (1990). ‘Sociaal milieu, taalvaardigheid en schoolsucces bij
allochtonen, dialect- en standaardtaalsprekers’ (Social class, language proficiency and
school success among people of foreign descent, dialect and standard language speakers).
Sociologische Gids, 37(5), 304-319.
Engelhardt, H. and Prskawetz, A. (2004). On the changing correlation between fertility and
female employment over space and time. European Journal of Population, 20, 35–62.
13. CBS | Working paper | maart 2020 13
Foucault, M. (2018). Discipline, toezicht en straf. Groningen, Nederland: Historische
Uitgeverij Groningen.
Frank, R., & Heuveline, P. (2005). A cross-over in Mexican and Mexican-American fertility
rates. Demographic Research, 12, 77–104. doi:10.4054/Demres.2005.12.4
Gaalen, R. I. van, & Poppel, F. W. A. van (2007). Leeftijd moeder bij eerste geboorte sinds
1850. DEMOS, 23(4), 7–8. Verkregen van
https://www.researchgate.net/profile/Ruben_Gaalen/publication/241863182_Leeftijd_mo
eder_bij_eerste_geboorte_sinds_1850_stijging_afgelopen_40_jaar_zonder_precedent/link
s/004635320b1f7e68cb000000/Leeftijd-moeder-bij-eerste-geboorte-sinds-1850-stijging-
afgelopen-40-jaar-zonder-precedent.pdf
Geerdinck, M., Mooij, M. de, Oostrom, L., & Weert, C. van (2012). Inkomens van
afgestudeerden. Verkregen van https://www.cbs.nl/-
/media/imported/documents/2011/27/2011-x42-13.pdf?la=nl-nl
Giorguli Saucedo, S., & Lindstrom, D. P. (2002). The short-and long-term effects of US
migration experience on Mexican women's fertility. Social Forces, 80(4), 1341-1368.
Graaf, A. de, & Loozen, S. (2006, 21 augustus). Aantal oudere moeders neemt toe.
Verkregen van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2006/34/aantal-oudere-moeders-neemt-
toe
Gustafsson, S. (2001). Optimal age at motherhood. Theoretical and empirical
considerations on postponement of maternity in Europe. Journal of Population Economics,
14(2), 225–247. doi:10.1007/s001480000051
Hervitz, H. M. (1985). Selectivity, adaptation, or disruption? A comparison of alternative
hypotheses on the effects of migration on fertility: The case of Brazil. International
Migration Review, 19(2), 293–317.
Kaa, D. J. van de (1999). Europe and its population: the long view. In: D. J. van de Kaa, H.
Leridon, G. Gesano, & M. Okolski (Eds.), European Populations: Unity in Diversity (pp. 1-
194). Dordrecht, Nederland: Kluwer Academic Publishers.
Kahn, J. R. (1988). Immigrant selectivity and fertility adaptation in the United States. Social
Forces, 67(1), 108-128.
Kalmijn, M. (1996). Effecten van opleidingsniveau, duur, en richting op het tijdstip waarop
partners hun eerste kind krijgen. Bevolking en Gezin, 25(1), 41-71.
Kornalijnslijper, N. (1989). Minderheden in de twintigste eeuw: Vestigings- en trekvrijheid
als toetsstenen van tolerantie. In: M. Gijswijt-Hofstra (Ed.), Een schijn van
verdraagzaamheid: Afwijking en tolerantie in Nederland van de zestiende eeuw tot heden
(pp. 287-309). Hilversum, Nederland: Verloren.
14. CBS | Working paper | maart 2020 14
Kreyenfeld, M. (2009b). Uncertainties in Female Employment Careers and the
Postponement of Parenthood in Germany. European Sociological Review, 26(3), 351–366.
doi:10.1093/esr/jcp026
Kulu, H. (2005). Migration and Fertility: Competing Hypotheses Re-examined. European
Journal of Population / Revue européenne de Démographie, 21(1), 51–87.
doi:10.1007/s10680-005-3581-8
Landale, N. S., & Singley, S. G. (1998). Incorporating origin and process in migrationfertility
frameworks: the case of Puerto Rican women. Social Forces, 76(4), 143-164.
Lesthaeghe, R. (1995) ‘The Second Demographic Transition in Western Countries: an
Interpretation’. In K. O. Mason & A. M. Jensen (Eds.), Gender and Family Change in
Industrialised Countries, pp. 17–62. Oxford, Verenigd Koninkrijk: Clarendon Press.
Lehrer, E. & Nerlove, M. (1986). Female labor force behavior and fertility in the United
States. Annual Review of Sociology, 12, 181–204.
Loozen, S., & Riele, S. te (2017). Vruchtbaarheid aan het begin van de 21e eeuw. Verkregen
van https://www.cbs.nl/-
/media/_pdf/2017/51/2017st08%20vruchtbaarheid%2021e%20eeuw.pdf
Lucassen, J. & Penninx, R. (1994). Nieuwkomers, nakomelingen, Nederlanders:
Immigranten in Nederland 1550-1993. Amsterdam, Nederland: Het Spinhuis.
Morgan, P. S., Offutt, K., & Rindfuss, R. R. (1996). Education and the changing age pattern
of American fertility: 1963–1989. Demography, 33, 277–290.
Obdeijn (1987). Van internationale forens tot immigrant: Marokkaanse en Turkse
migranten in Nederland. Tijdschrift voor Geschiedenis, 100, 460-467.
Penninx, R. (1988). Minderheidsvorming en emancipatie: Balans van kennisverwerving ten
aanzien van immigranten en woonwagenbewoners 1967-1987. Alphen aan de Rijn,
Nederland: Samson.
Prins, K. S. (1996). Van 'gastarbeider' tot 'Nederlander': adaptatie van Marokkanen en
Turken in Nederland (Dissertatie). Verkregen van
https://www.rug.nl/research/portal/nl/publications/van-gastarbeider-tot-
nederlander(11d888de-00ea-4ab3-89ec-d6d435dde85f).html
Roelandt, T., Martens, E., & Veenman, J. (2014). Achterstand van allochtonen in het
onderwijs: sociaal milieu en migratie-achtergronden. Mens en Maatschappij, 65(2), 103-
125.
Rumbaut, R. G., & Weeks, J. R. (1986). Fertility and adaptation: Indochinese refugees in the
United States. International Migration Review, 20(2), 428-466.
Schumacher, P. (1987). De minderheden: 700.000 migranten minder gelijk. Amsterdam,
Nederland: Van Gennep.
15. CBS | Working paper | maart 2020 15
Strober, M. H. (1990). Human Capital Theory: Implications for HR Managers. Industrial
Relations, 29(2), 214–239. doi:10.1111/j.1468-232x.1990.tb00752.x
Sullivan, A. (2001). Cultural Capital and Educational Attainment. Sociology, 35(4), 893–912.
doi:1177/0038038501035004006
Tesser, P., & Vierke, H. (1990). De schoolprestaties van allochtone leerlingen in het
basisonderwijs. Nijmegen, Nederland: ITS.
Zhou, M. 1997. 'Segmented assimilation: issues, controversies, and recent research on the
new second generation'. International Migration Review, 31(4), 975-1008.
16. CBS | Working paper | maart 2020 16
Figuur 4. Beheersing van het Nederlands naar herkomst, 1998-2015 (in
gemiddelden)a
Bijlage
Figuur 3. Ontwikkelingen in gerealiseerde opleidingsniveau van 15-64 -jarige niet-schoolgaande,
naar herkomst, 1991-2015 (in procenten)
Bron: voor niet-westerse migranten ISEO (SPVA’91/’94); ISEO/SCP (SPVA’98/’02), tijdreeks
gecorrigeerd voor veranderingen in onderzoeksdesign; SCP/CBS (SIM’06/’11/’15); voor
autochtone Nederlanders CBS (EBB’91/’94/’98/’02/’06/’11/’14)
Bron: ISEO/SCP (SPVA’98/’02); SCP/CBS (SIM’06/’10/’15), tijdreeks gecorrigeerd voor
veranderingen in onderzoeksdesign
17. CBS | Working paper | maart 2020 17
Figuur 5. Gebruik van het Nederlands met kind(eren), naar herkomst, (2006-2015) (in procenten)
Bron: SCP/CBS (SIM’06/’10/’11/’15), gewogen gegevens
21. CBS | Working paper | maart 2020 21
Figuur 7. Verschil kindertal Surinaamse vrouwen, naar generatie, ten
opzichte van Nederlandse vrouwen met hetzelfde opleidingsniveau
Figuur 6. Verschil kindertal Turkse vrouwen, naar generatie, ten opzichte
van Nederlandse vrouwen met hetzelfde opleidingsniveau
-0,60
-0,40
-0,20
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1970-1974 1975-1979
verschilgemiddeldkindertal
geboortecohort
Turks eerste generatie (niet-
hoog)
Turks tweede generatie (niet-
hoog)
Turks eerste generatie (hoog)
Turks tweede generatie (hoog)
-0,5
-0,4
-0,3
-0,2
-0,1
0
0,1
0,2
1970-1974 1975-1979
verschilgemiddeldkindertal
geboortecohort
Surinaams eerste generatie
(niet-hoog)
Surinaams tweede generatie
(niet-hoog)
Surinaams eerste generatie
(hoog)
Surinaams tweede generatie
(hoog)
22. CBS | Working paper | maart 2020 22
Figuur 8. Verschil kindertal Marokkaanse moeders, naar generatie, ten
opzichte van Nederlandse moeders met hetzelfde opleidingsniveau
Tabel 6
Verschil gemiddeld kindertal ten opzichte van Nederlandse vrouwen met hetzelfde opleidingsniveau,
naar herkomstgroep, generatie en cohort
Herkomstgroep Generatie Opleidingsniveau
1970-
1974
1975-
1979
Turkije 1 Niet-hoog 0,77 0,70
Turkije 2 Niet-hoog 0,38 0,32
Turkije 1 Hoog 0,00 -0,08
Turkije 2 Hoog -0,35 -0,13
Marokko 1 Niet-hoog 1,16 1,06
Marokko 2 Niet-hoog 0,45 0,35
Marokko 1 Hoog 0,48 0,50
Marokko 2 Hoog -0,12 -0,07
Suriname 1 Niet-hoog 0,11 0,17
Suriname 2 Niet-hoog -0,07 -0,03
Suriname 1 Hoog -0,24 -0,39
Suriname 2 Hoog -0,34 -0,30
-0,2
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
1,2
1,4
1970-1974 1975-1979
verschilgemiddeldkindertal
geboortecohort
Marokkaans eerste generatie
(niet-hoog)
Marokkaans tweede generatie
(niet-hoog)
Marokkaans eerste generatie
(hoog)
Marokkaans tweede generatie
(hoog)
23. CBS | Working paper | maart 2020 23
Script
Meervoudige regressieanalyse
CD 'cbsp.nl[beveiligde weergave]Data'
.
GET FILE ‘VRUCHTBAARHEID_VROUWEN_nieuw_bewerkt_v2.sav’
.
*strings uit de variabelen halen.
Alter type VRLGBAGENERATIE (f3.0).
Variable level VRLGBAGENERATIE(nominal).
Alter type OPLNIVSOI2016AGG1HBMETNIRWO (f3.0).
Alter type AANTALKINDEREN (f3.0).
Variable level AANTALKINDEREN(scale).
*gewicht aan.
WEIGHT BY GEWICHTHOOGSTEOPL.
*nieuwe variabele voor opleidingsniveau aanmaken, namelijk hoogopgeleid en niet-
hoogopgeleid
1 = laagopgeleid
2 = middelbaar opgeleid
3 = hoogopgeleid
9 = onbekend
.
**opmerking: Waarom ELSE=SYSMIS als alles is gevuld? ELSE=0
/ESLE=SYSMIS kon ook
.
fre OPLNIVSOI2016AGG1HBMETNIRWO.
Recode OPLNIVSOI2016AGG1HBMETNIRWO (1=0) (2=0) (3=1) (ELSE=0) into
OPLNIVSOI_GLM.
Execute.
Value labels OPLNIVSOI_GLM
1 hoogopgeleid
0 niet-hoogopgeleid.
fre OPLNIVSOI_GLM.
*multiple lineair regression
VRLGBAGENERATIE
0 = geen migratieachtergrond
1 = eerste generatie migratieachtergrond (buitenland geboren)
2 = tweede generatie migratieachtergrond (tenminste een ouder in het
buitenland geboren)
= (N-1) categorieën
Ik wil vergelijken met het aantal kinderen onder tweede generatie migrantenvrouwen
Y’ = AANTALKINDEREN
X1 = Nederlands
X2 = Eerste
24. CBS | Working paper | maart 2020 24
Wanneer X1=0 and X2=0, Y’(AANTALKINDEREN | Tweede)
.
*dummy's aanmaken.
recode VRLGBAGENERATIE (0=1) (ELSE=0) into Nederlands.
recode VRLGBAGENERATIE (1=1) (ELSE=0) into Eerste.
EXECUTE.
*run syntax.
TEMPORARY.
select if (cohort5jaar=6 or cohort5jaar=7).
REGRESSION
/MISSING LISTWISE
/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA
/CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)
/NOORIGIN
/DEPENDENT AANTALKINDEREN
/METHOD=ENTER Nederlands Eerste
/METHOD=ENTER OPLNIVSOI_GLM
.