Maritieme Toegang beheert de vaarwegen naar de Vlaamse havens Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, alsook de kunstwerken en eigendommen gelegen langs die maritieme toegangswegen. Daarnaast zorgen Maritieme Toegang voor de aanleg en het onderhoud van de basisinfrastructuur in de zeehavens. Dit is de infrastructuur, niet bestemd voor commerciële exploitatie zoals zeesluizen, havendammen, staketsels, spoorwegbermen, groenschermen met inbegrip van de ontsluitingswegen van en naar het havengebied. Het beheren van de vaarweg naar de Antwerpse haven omvat de uitvoering van onderhoudsbaggerwerken zowel ter hoogte van de hoofdvaargeul in de Westerschelde als in de Beneden-Zeeschelde. In de Westerschelde worden de principes van Flexibel Storten toegepast waarbij in overleg tussen Vlaanderen en Nederland op basis van monitoringsdata beslist wordt waar de onderhoudsbaggerspecie gestort kan worden binnen afgebakende stortzones. Gedurende de onderhoudsbaggerwerken registreert Maritieme toegang o.a. de bagger- en stortdata die aangeleverd worden in het kader van de MONEOS dataverzameling. Overeenkomstig het Tracébesluit Verruiming Westerschelde (juli 2008) dient in het kader van het flexibel storten en de mogelijkheden tot bijsturing van de stortactiviteiten een uitgebreid monitorings- en signaleringsprogramma uitgevoerd te worden. Tussentijds (minimaal eens per 2 jaar) dient er een voortgangsrapportage opgesteld worden over de voortgang van de werkzaamheden, de uitkomsten van de monitoring en voorstellen voor bijsturing van de stortactiviteiten. Aanvullend vereisen de milieuvergunningen van Maritieme Toegang tevens de tweejaarlijkse opmaak van voortgangsrapporten die de evolutie van de meetgegevens beoordelen en de relatie tot de onderhoudsbaggerwerken nagaan. Maritieme Toegang staat in voor de opdrachtverlening en coördinatie van deze evaluatieopdrachten, gesteund op de MONEOS-monitoringsdata. Vlaanderen en Nederland hebben aanvullend besloten iedere zes jaar de toestand van het Schelde-estuarium te evalueren in relatie tot de functies veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijkheid waarbij nagegaan wordt in welke richting het estuarium zich ontwikkelt. De Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) heeft hiervoor een evaluatiemethodiek ontwikkeld die leidt tot een oordeel over de toestand en de ontwikkeling op basis van de beleidsdoelstellingen uit de Langetermijnvisie Schelde-estuarium en inzichten in een goed functionerend Schelde-ecosysteem. De evaluatie wordt uitgevoerd aan de hand van een grote hoeveelheid meetgegevens over de toestand van het Schelde-estuarium, zoals bijvoorbeeld over hoog- en laagwaterstanden, de hoogteligging van de bodem, de concentraties van stoffen in het water, de oppervlakte van de leefgebieden en de aantallen en biomassa van diverse biota. Deskundigen analyseren deze gegevens en brengen met de voorgeschreven evaluatiemethodiek in beeld hoe de toestand en de toekomstverwachting veranderen...
Hans schetst in zijn presentatie de evolutie die het WL-HIC in 10 jaar meten heeft gemaakt. Wat, hoe en waar werd vroeger gemeten en hoe verloopt de monitoring vandaag de dag, met ook de motivatie achter bepaalde keuzes. De samenwerking met (inter-)nationale instanties wordt in deze evolutie ook aangehaald. Er wordt ook een blik geworpen op de nabije toekomst (2020).
De Zeeschelde is de voorbije 20 jaar spectaculair veranderd: van een quasi dode stroom naar een rivier waar vis terug massaal zijn weg zoekt. Dit alles dankzij een enorme verbetering van de waterkwaliteit en het zuurstofgehalte in het bijzonder. Maar we zijn er nog niet: ondanks grote sprongen in de goede richting, voldoet de waterkwaliteit nog niet aan de gewenste kwaliteit. Wat is hiervoor nodig? Wie waterkwaliteit zegt, denkt vaak aan waterzuivering en andere maatregelen in het bekken zoals mestbeperking of groene bufferstroken. Maar dat is slechts een zijde van het verhaal. Het bekkenbeheer bepaalt wat er toekomt in het estuarium van de Schelde. Wat het ecosysteem van de Zeeschelde er vervolgens mee doet, is evenzeer bepalend voor de waterkwaliteit. Waar en wanneer ontstaat algenbloei, is er netto zuurstoftoename, waar en wanneer domineert bacteriële afbraak en daalt zuurstof? Lichtklimaat, menggedrag of verblijftijd zijn hierbij essentiële parameters, die worden gestuurd vanuit morfologie en hydrodynamiek. Een goede kennis en beheer hiervan is bijgevolg essentieel voor een goede waterkwaliteit.
Leen vertelt vandaag over de praktische kant van de data-ontsluiting uit de WISKI-databank van het HIC. Ze neemt jullie mee op reis door de wonderlijke wereld van waterinfo.be, waarop zeer veel Moneosdata publiek beschikbaar zijn. Er wordt ook een vooruitblik gedaan naar de zeer nabije toekomst, waarin HIC wil inzetten op het gebruik van webservices voor geautomatiseerde processen en periodiek terugkerende data-vragen.
Door de uitvoering van het geactualiseerde Sigmaplan bouwt Vlaanderen aan een veilige en duurzame toekomst voor het Zeescheldebekken. Maar is dat wel zo? De toekomst is toch niet te voorspellen? Wat is dan het belang van een uitgebreid monitoringprogramma zoals MONEOS in dit verhaal? Zouden we niet beter wat minder “meten” en wat meer “doen”? Een aantal deelprojecten van het geactualiseerde Sigmaplan zijn intussen reeds afgewerkt (zoals het GGG Bergenmeersen, het GOG Paardeweide, de ontpoldering te Lillo, het GOG Wijmeers I, de ontpoldering Wijmeers II en het GGG Zennegat) en ook het GOG KBR is inmiddels in werking; een aantal andere deelprojecten van het geactualiseerde Sigmaplan zijn nog in uitvoering; en nog andere deelprojecten worden verder voorbereid (= projecten in studiefase). Een geschikte moment dus om ook eens te kijken naar de rol van het MONEOS-programma bij de uitvoering van dit geactualiseerde Sigmaplan.
Om de evolutie van habitatdiversiteit op te volgen vormt de ecotopenkaart een belangrijk beleidsinstrument. We gaan in op de opmaak van de ecotopenkaart in de Zeeschelde en de directe toepassingen van de kaarten en afgeleide producten in beheer en onderzoek. In de toekomst plannen we om deze kaart nog te verbeteren op basis van multidisciplinair onderzoek samen met het Waterbouwkundig Labo. Hierbij worden stroomsnelheidsmodellen gebruikt om ecologisch belangrijke zones fijner af te bakenen en om zo effecten van veranderende hydro- en morfodynamiek beter te kunnen inschatten.
Het getij is de meest sturende variabele in het Schelde estuarium en wordt in België dan ook bijna 130 jaar lang gemonitord, met de eerste metingen in 1888. Momenteel wordt het getij opgemeten in 28 meetstations langsheen het Vlaamse deel van het Schelde-estuarium (Schelde en bijrivieren). In de presentatie wordt in eerste fase ingegaan op de belangrijkste astronomische oorzaken van het getij en hun signalen in de getijdata, alsook het verloop van de getijgolf doorheen het estuarium. Door de trechtervormige geometrie van het Schelde-estuarium wordt de hoogwatergolf opgestuwd, waardoor de hoogwaters langsheen het estuarium toenemen. Opwaarts in het estuarium ondervindt deze golf meer weerstand, waardoor deze afgeremd en afgevlakt wordt. De laagwaterstanden bereiken een minimale waarde ter hoogte van Antwerpen waarna de laagwatergolf in het opwaartse deel in belangrijke mate de bodemhelling volgt. Door een verschillende snelheid van de hoog- en laagwatergolf neemt de getij-asymmetrie toe in stroomopwaartse richting, wat zijn effect heeft op transportprocessen (van bv. sediment) binnen het estuarium.
In de laatste eeuwen en decennia konden heel wat morfologische veranderingen binnen het estuarium (uitruimingen, bedijkingen, inpolderingen,…) en aan de randen van het estuarium (zeespiegelstijging, …) worden geobserveerd. Tal van studies onderzochten de link van deze morfologische wijzigingen met de geobserveerde stijging van de hoogwaters en daling van het laagwater (en uiteraard ook stijging van het getijverschil). Over de laatste decennia is ook de locatie met het maximale getijverschil verschoven van Antwerpen naar Driegoten. Naast onderzoeksdoeleinden worden de getijgegevens ook continu gebruikt voor validatie van (operationele) numerieke modellen, permanentie, scheepvaart, …
Het Schelde estuarium vervult veel functies en in de loop der jaren werden stap voor stap gegevens verzameld met het oog op het beter vervullen van die functies. Voor de diverse functies waren verschillende administraties verantwoordelijk en bovendien zijn de bevoegdheden nog eens verdeeld over Vlaanderen en Nederland. Het gevolg was dat heel wat gegevens op een ongecoördineerde manier werden verzameld waardoor er aan de ene kant overlappingen waren en aan de andere kant hiaten. Bovendien werd de behoefte aan extra informatie steeds groter. Waar oorspronkelijk de interesse beperkt was tot getijgegevens en waterdieptes groeide de behoefte naar meer gegevens over slib in het water, over waterkwaliteit, over ecologische parameters etc. Deze behoefte volgde enerzijds vanuit wetenschappelijke zijde maar in zeer belangrijke mate ook vanuit de wetgeving die vereist dat bepaalde parameters worden opgevolgd als toetssteen voor het beleid. De wetenschappelijke onderbouwing van beheer en de evaluatie van het gevoerde beheer vereisen inderdaad dat we nauwkeurig “de vinger aan de pols houden”.
Aanvullend op de lopende metingen werd in 1996 gestart met een geïntegreerd meetprogramma (OMES) om beter inzicht te krijgen in het ecologisch functioneren van het estuarium en de impact van het Sigmaplan op dat ecologisch functioneren beter te begrijpen. Immers er had zich in die periode een fundamentele wijziging voorgedaan. De ingrepen in de rivier waren niet alleen meer in het voordeel van de gebruiksfuncties ten koste van het ecosysteem, maar nu werden projecten geïmplementeerd die zowel de gebruiks- als de ecologische functies moesten verbeteren. Hoewel het OMES project een sterke mate van interne integratie had, stond het helaas nog te los van de vele andere monitoringsprojecten in het Schelde estuarium. Daarom werd in 2008 het MONEOS programma opgesteld. In de onderliggende nota werd een overzicht gemaakt van alle lopende initiatieven en op basis daarvan werd een voorstel voor een geïntegreerd monitoring programma voor het volledige Schelde estuarium gemaakt, later gevolgd door de ontwikkeling van een evaluatiemethodiek. Grote delen van dit programma zijn nu in uitvoering en het Schelde estuarium heeft nu niet meer alleen de reputatie van het meest vervuilde estuarium, maar ook die van het best bemeten systeem. In deze bijdrage zal het huidige programma kritisch geëvalueerd worden en suggesties naar de toekomst gemaakt worden.
Maritieme Toegang beheert de vaarwegen naar de Vlaamse havens Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, alsook de kunstwerken en eigendommen gelegen langs die maritieme toegangswegen. Daarnaast zorgen Maritieme Toegang voor de aanleg en het onderhoud van de basisinfrastructuur in de zeehavens. Dit is de infrastructuur, niet bestemd voor commerciële exploitatie zoals zeesluizen, havendammen, staketsels, spoorwegbermen, groenschermen met inbegrip van de ontsluitingswegen van en naar het havengebied. Het beheren van de vaarweg naar de Antwerpse haven omvat de uitvoering van onderhoudsbaggerwerken zowel ter hoogte van de hoofdvaargeul in de Westerschelde als in de Beneden-Zeeschelde. In de Westerschelde worden de principes van Flexibel Storten toegepast waarbij in overleg tussen Vlaanderen en Nederland op basis van monitoringsdata beslist wordt waar de onderhoudsbaggerspecie gestort kan worden binnen afgebakende stortzones. Gedurende de onderhoudsbaggerwerken registreert Maritieme toegang o.a. de bagger- en stortdata die aangeleverd worden in het kader van de MONEOS dataverzameling. Overeenkomstig het Tracébesluit Verruiming Westerschelde (juli 2008) dient in het kader van het flexibel storten en de mogelijkheden tot bijsturing van de stortactiviteiten een uitgebreid monitorings- en signaleringsprogramma uitgevoerd te worden. Tussentijds (minimaal eens per 2 jaar) dient er een voortgangsrapportage opgesteld worden over de voortgang van de werkzaamheden, de uitkomsten van de monitoring en voorstellen voor bijsturing van de stortactiviteiten. Aanvullend vereisen de milieuvergunningen van Maritieme Toegang tevens de tweejaarlijkse opmaak van voortgangsrapporten die de evolutie van de meetgegevens beoordelen en de relatie tot de onderhoudsbaggerwerken nagaan. Maritieme Toegang staat in voor de opdrachtverlening en coördinatie van deze evaluatieopdrachten, gesteund op de MONEOS-monitoringsdata. Vlaanderen en Nederland hebben aanvullend besloten iedere zes jaar de toestand van het Schelde-estuarium te evalueren in relatie tot de functies veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijkheid waarbij nagegaan wordt in welke richting het estuarium zich ontwikkelt. De Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) heeft hiervoor een evaluatiemethodiek ontwikkeld die leidt tot een oordeel over de toestand en de ontwikkeling op basis van de beleidsdoelstellingen uit de Langetermijnvisie Schelde-estuarium en inzichten in een goed functionerend Schelde-ecosysteem. De evaluatie wordt uitgevoerd aan de hand van een grote hoeveelheid meetgegevens over de toestand van het Schelde-estuarium, zoals bijvoorbeeld over hoog- en laagwaterstanden, de hoogteligging van de bodem, de concentraties van stoffen in het water, de oppervlakte van de leefgebieden en de aantallen en biomassa van diverse biota. Deskundigen analyseren deze gegevens en brengen met de voorgeschreven evaluatiemethodiek in beeld hoe de toestand en de toekomstverwachting veranderen...
Hans schetst in zijn presentatie de evolutie die het WL-HIC in 10 jaar meten heeft gemaakt. Wat, hoe en waar werd vroeger gemeten en hoe verloopt de monitoring vandaag de dag, met ook de motivatie achter bepaalde keuzes. De samenwerking met (inter-)nationale instanties wordt in deze evolutie ook aangehaald. Er wordt ook een blik geworpen op de nabije toekomst (2020).
De Zeeschelde is de voorbije 20 jaar spectaculair veranderd: van een quasi dode stroom naar een rivier waar vis terug massaal zijn weg zoekt. Dit alles dankzij een enorme verbetering van de waterkwaliteit en het zuurstofgehalte in het bijzonder. Maar we zijn er nog niet: ondanks grote sprongen in de goede richting, voldoet de waterkwaliteit nog niet aan de gewenste kwaliteit. Wat is hiervoor nodig? Wie waterkwaliteit zegt, denkt vaak aan waterzuivering en andere maatregelen in het bekken zoals mestbeperking of groene bufferstroken. Maar dat is slechts een zijde van het verhaal. Het bekkenbeheer bepaalt wat er toekomt in het estuarium van de Schelde. Wat het ecosysteem van de Zeeschelde er vervolgens mee doet, is evenzeer bepalend voor de waterkwaliteit. Waar en wanneer ontstaat algenbloei, is er netto zuurstoftoename, waar en wanneer domineert bacteriële afbraak en daalt zuurstof? Lichtklimaat, menggedrag of verblijftijd zijn hierbij essentiële parameters, die worden gestuurd vanuit morfologie en hydrodynamiek. Een goede kennis en beheer hiervan is bijgevolg essentieel voor een goede waterkwaliteit.
Leen vertelt vandaag over de praktische kant van de data-ontsluiting uit de WISKI-databank van het HIC. Ze neemt jullie mee op reis door de wonderlijke wereld van waterinfo.be, waarop zeer veel Moneosdata publiek beschikbaar zijn. Er wordt ook een vooruitblik gedaan naar de zeer nabije toekomst, waarin HIC wil inzetten op het gebruik van webservices voor geautomatiseerde processen en periodiek terugkerende data-vragen.
Door de uitvoering van het geactualiseerde Sigmaplan bouwt Vlaanderen aan een veilige en duurzame toekomst voor het Zeescheldebekken. Maar is dat wel zo? De toekomst is toch niet te voorspellen? Wat is dan het belang van een uitgebreid monitoringprogramma zoals MONEOS in dit verhaal? Zouden we niet beter wat minder “meten” en wat meer “doen”? Een aantal deelprojecten van het geactualiseerde Sigmaplan zijn intussen reeds afgewerkt (zoals het GGG Bergenmeersen, het GOG Paardeweide, de ontpoldering te Lillo, het GOG Wijmeers I, de ontpoldering Wijmeers II en het GGG Zennegat) en ook het GOG KBR is inmiddels in werking; een aantal andere deelprojecten van het geactualiseerde Sigmaplan zijn nog in uitvoering; en nog andere deelprojecten worden verder voorbereid (= projecten in studiefase). Een geschikte moment dus om ook eens te kijken naar de rol van het MONEOS-programma bij de uitvoering van dit geactualiseerde Sigmaplan.
Om de evolutie van habitatdiversiteit op te volgen vormt de ecotopenkaart een belangrijk beleidsinstrument. We gaan in op de opmaak van de ecotopenkaart in de Zeeschelde en de directe toepassingen van de kaarten en afgeleide producten in beheer en onderzoek. In de toekomst plannen we om deze kaart nog te verbeteren op basis van multidisciplinair onderzoek samen met het Waterbouwkundig Labo. Hierbij worden stroomsnelheidsmodellen gebruikt om ecologisch belangrijke zones fijner af te bakenen en om zo effecten van veranderende hydro- en morfodynamiek beter te kunnen inschatten.
Het getij is de meest sturende variabele in het Schelde estuarium en wordt in België dan ook bijna 130 jaar lang gemonitord, met de eerste metingen in 1888. Momenteel wordt het getij opgemeten in 28 meetstations langsheen het Vlaamse deel van het Schelde-estuarium (Schelde en bijrivieren). In de presentatie wordt in eerste fase ingegaan op de belangrijkste astronomische oorzaken van het getij en hun signalen in de getijdata, alsook het verloop van de getijgolf doorheen het estuarium. Door de trechtervormige geometrie van het Schelde-estuarium wordt de hoogwatergolf opgestuwd, waardoor de hoogwaters langsheen het estuarium toenemen. Opwaarts in het estuarium ondervindt deze golf meer weerstand, waardoor deze afgeremd en afgevlakt wordt. De laagwaterstanden bereiken een minimale waarde ter hoogte van Antwerpen waarna de laagwatergolf in het opwaartse deel in belangrijke mate de bodemhelling volgt. Door een verschillende snelheid van de hoog- en laagwatergolf neemt de getij-asymmetrie toe in stroomopwaartse richting, wat zijn effect heeft op transportprocessen (van bv. sediment) binnen het estuarium.
In de laatste eeuwen en decennia konden heel wat morfologische veranderingen binnen het estuarium (uitruimingen, bedijkingen, inpolderingen,…) en aan de randen van het estuarium (zeespiegelstijging, …) worden geobserveerd. Tal van studies onderzochten de link van deze morfologische wijzigingen met de geobserveerde stijging van de hoogwaters en daling van het laagwater (en uiteraard ook stijging van het getijverschil). Over de laatste decennia is ook de locatie met het maximale getijverschil verschoven van Antwerpen naar Driegoten. Naast onderzoeksdoeleinden worden de getijgegevens ook continu gebruikt voor validatie van (operationele) numerieke modellen, permanentie, scheepvaart, …
Het Schelde estuarium vervult veel functies en in de loop der jaren werden stap voor stap gegevens verzameld met het oog op het beter vervullen van die functies. Voor de diverse functies waren verschillende administraties verantwoordelijk en bovendien zijn de bevoegdheden nog eens verdeeld over Vlaanderen en Nederland. Het gevolg was dat heel wat gegevens op een ongecoördineerde manier werden verzameld waardoor er aan de ene kant overlappingen waren en aan de andere kant hiaten. Bovendien werd de behoefte aan extra informatie steeds groter. Waar oorspronkelijk de interesse beperkt was tot getijgegevens en waterdieptes groeide de behoefte naar meer gegevens over slib in het water, over waterkwaliteit, over ecologische parameters etc. Deze behoefte volgde enerzijds vanuit wetenschappelijke zijde maar in zeer belangrijke mate ook vanuit de wetgeving die vereist dat bepaalde parameters worden opgevolgd als toetssteen voor het beleid. De wetenschappelijke onderbouwing van beheer en de evaluatie van het gevoerde beheer vereisen inderdaad dat we nauwkeurig “de vinger aan de pols houden”.
Aanvullend op de lopende metingen werd in 1996 gestart met een geïntegreerd meetprogramma (OMES) om beter inzicht te krijgen in het ecologisch functioneren van het estuarium en de impact van het Sigmaplan op dat ecologisch functioneren beter te begrijpen. Immers er had zich in die periode een fundamentele wijziging voorgedaan. De ingrepen in de rivier waren niet alleen meer in het voordeel van de gebruiksfuncties ten koste van het ecosysteem, maar nu werden projecten geïmplementeerd die zowel de gebruiks- als de ecologische functies moesten verbeteren. Hoewel het OMES project een sterke mate van interne integratie had, stond het helaas nog te los van de vele andere monitoringsprojecten in het Schelde estuarium. Daarom werd in 2008 het MONEOS programma opgesteld. In de onderliggende nota werd een overzicht gemaakt van alle lopende initiatieven en op basis daarvan werd een voorstel voor een geïntegreerd monitoring programma voor het volledige Schelde estuarium gemaakt, later gevolgd door de ontwikkeling van een evaluatiemethodiek. Grote delen van dit programma zijn nu in uitvoering en het Schelde estuarium heeft nu niet meer alleen de reputatie van het meest vervuilde estuarium, maar ook die van het best bemeten systeem. In deze bijdrage zal het huidige programma kritisch geëvalueerd worden en suggesties naar de toekomst gemaakt worden.
Sediment in het Schelde-estuarium is van grote invloed voor verschillende functies, denk maar aan de onderhoudsbaggerwerken om de toegankelijkheid tot de havens te garanderen, of de relatie met de ecologie via het doorzicht en de invloed hiervan op de primaire productie. Om de veranderingen in de sedimenthuishouding in het Schelde-estuarium beter te kunnen interpreteren, is het cruciaal de verschillende bronnen van sediment te kennen. Om de aanvoer van de bovenrivieren ter hoogte van de opwaartse grens van het estuarium in beeld te brengen, voert het Waterbouwkundig Laboratorium sinds het midden van de 20e eeuw metingen uit van zowel het debiet als de zwevende stof concentraties. Op basis van deze parameters kan de sedimentaanvoer naar het estuarium ingeschat worden. In de laatste jaren is de methodiek geoptimaliseerd, waarbij gebruik gemaakt wordt van hoogfrequentere metingen: waar in het verleden gebruik gemaakt werd van wekelijks schepstalen, wordt vandaag de dag gebruik gemaakt van 14-uurlijkse automatische pompstalen. De optimalisatie laat toe om o.a. sedimentvrachten bij wassen (hoge bovenafvoer) beter in te schatten. Naast de aanvoer vanuit de bovenrivieren, vindt er ook permanent uitwisseling plaats tussen het estuarium en de Noordzee van mariene sedimenten. Deze fl uxen worden niet direct gemeten, maar worden ingeschat op basis van de verhouding van mariene en fl uviatiele sedimenten in het estuarium. In de presentatie wordt op beide aspecten in gegaan, en wordt tevens een vooruitblik gemaakt naar een methodiek die het toelaat een inschatting te maken van sedimenttransporten in het estuarium, van belang om de seizoenale variatie in zwevende stof gehaltes beter te begrijpen.
De bezorgdheid of het Schelde estuarium al dan niet naar een hypertroebel systeem evolueert heeft de afgelopen jaren geleid tot een toename van het onderzoek naar zwevende stof concentraties. Het WL voert tal van metingen uit om enerzijds het zwevende stof gehalte in het estuarium te bepalen, alsook de zwevende stof gehaltes die voorkomen aan de randen van het tijgebied. Wouter geeft een overzicht van de verschillende type metingen die het WL uitvoert, toont een aantal onderzoeksresultaten, en geeft aan wat belangrijk is bij de interpretatie van de meetgegevens.
Het debiet van de Zeeschelde doelt in deze context op de aanvoer via de zijrivieren, de bovenafvoer dus. Omdat in de Zeeschelde getij heerst, domineren er de eb- en vloedstromingen en is de bijdrage van de bovenlopen niet meetbaar. Daarom moet dit debiet berekend worden. Het debiet wordt berekend ter hoogte van Schelle, net afwaarts de monding van de Rupel, de laatste grote zijrivier van de Zeeschelde.
Het debiet in Schelle wordt berekend vertrekkende van de metingen aan de opwaartse randen van het getijgebied. Via een herschaling op basis van het bekkenoppervlak wordt het debiet aan de monding van de zijrivieren bepaald. Voor het geheel van de bekkens van de Dijle, Zenne, Kleine- en Grote Nete wordt het specifieke debiet berekend. Dit wordt gebruikt om de bijdrage van het onbemeten gebied langs de Zeeschelde en de Durme te schatten. De som van het debiet van de zijrivieren (rekening houdend met de tijdsvertraging naar Schelle) en het onbemeten gebied is het berekende debiet van de Zeeschelde in Schelle. Deze berekening gebeurt op dagbasis. Om een aantal onzekerheden in de berekeningsmethode op te vangen wordt het debiet per vijf dagen (pentade) uitgemiddeld.
De bovenafvoer an sich is geen belangrijke parameter die veel inzicht geeft in de processen in de Zeeschelde. Het is wel een parameter van praktisch nut, als randvoorwaarde bij numerieke hydrodynamische modelleringen. Bovendien, en dat is misschien wel de hoofdreden waarom het nuttig blijft om de bovenafvoer te berekenen, wordt ze vaak gebruikt als verklaring bij analyses van andere parameters. Zo is bij lage bovenafvoer (vnl. in de zomer) het zoutgehalte en de concentratie aan zwevende stof in opwaartse gebieden hoger dan bij hoge afvoeren ‘s winters.
Uit de analyse van de berekende debieten in Schelle (vanaf 1949) blijkt dat de jaargemiddelde afvoer de voorbije 10 jaren normaal waren, op uitzondering van 2017 (en naar verwachting ook 2018) dat een redelijk lage jaargemiddelde afvoer kende. Bovendien schommelt de afvoer al sinds 2003-2004 rond 100 m3/s en is de variatie in waarde afgenomen. De periode is echter te kort om al van een trendbreuk te kunnen spreken.
De presentatie start met een inleiding van de gemeten fysicochemische parameters langsheen het Schelde estuarium: Hoe, wat, waar wordt er nu precies gemeten? Daarna zoomen we in op een aantal lopende onderzoeken zoals: ‘Het dilemma Zout’ en ‘Langjarige fluctuaties in fysische parameters’.
De ingebruikname van een digitale beheertoepassing zodat assets (infrastructuren, installaties, gebouwen, ...) digitaal beheerd kunnen worden volgens een geheel van uniforme procedures en workflows
Toelichting nieuwe technieken
– Temperatuursmetingen voor lekdetectie te Retie
– Analyse van satellietbeelden te Antwerpen
– Glasvezelmetingen te Wetteren
Gismo als intern online platform
Patrick Luyten van Kbin-OD Natuur tenslotte stelde de laatste ontwikkelingen voor van de Coherens-software, en toonde ook enkele mariene en estuariene toepassingen.
Sven Smolders van het WL presenteerde een nieuw hydrodynamisch model van de Schelde. SCALDIS is een 3D model van waterbeweging waar later nog sedimenttransport in zal worden ingebouwd.
Sandra Soares-Frazão van de Universite Catholique de Louvain (UCL) stelde het werk voor van haar groep rond het modelleren van transiente stromingen, met een toepassing op bresgroei.
Laurent Schindfessel stelde er zijn lopend doktoraatsonderzoek voor aan de UGent rond gedetailleerde (Large Eddy) simulaties van samenvloeiingen van open kanalen.
Boudewijn Decrop van IMDC stelde zijn doktoraatswerk aan UGent en KUL voor rond het modelleren van baggerpluimen, zowel in detail als bronterm voor grotere modellen.
Elin Vanlierde (WL-HIC) stelde de monitoring van sediment door WL-HIC voor en hoe we op basis van deze metingen sedimentfluxen kunnen berekenen in de Vlaamse waterwegen.
Emmanuel Cornet (WL-HIC) stelde het meetnet van het HIC voor met aandacht voor het opstellen van Q/H relaties en de instrumenten die worden gebruikt om meetlocaties te ijken.
De workshop gaf de deelnemers inzichten en tools die ze zelf kunnen gebruiken in hun eigen werk. Een interessante kruisbestuiving!
Katrien Van Eerdenbrugh (Ugent) stelt in deze presentatie een methode (BREACH) voor waarbij veranderingen/inconsistenties in gegevens kunnen gedetecteerd worden, hier toegepast op Q/H verbanden.
In de presentatie van Jeroen Vercruysse (WL) werden een aantal resultaten besproken van het uitgevoerde schaalmodelonderzoek voor de in- en uitwateringsconstructies voor GOG/GGG-gebieden. Hierbij werden de opgemeten stromingspatronen en bodemnabije snelheden gepresenteerd en werd ook de invloed van het ontwerp van de woelkom op deze grootheden besproken
David Gallach-Sanchez (UGent) presenteerde de resultaten van schaalmodelonderzoek van golfoverslag bij kustwaterbouwkundige constructies met een steile helling en hoe deze resultaten gebruikt zijn als validatie van een recente golfoverslagformulering.
Sediment in het Schelde-estuarium is van grote invloed voor verschillende functies, denk maar aan de onderhoudsbaggerwerken om de toegankelijkheid tot de havens te garanderen, of de relatie met de ecologie via het doorzicht en de invloed hiervan op de primaire productie. Om de veranderingen in de sedimenthuishouding in het Schelde-estuarium beter te kunnen interpreteren, is het cruciaal de verschillende bronnen van sediment te kennen. Om de aanvoer van de bovenrivieren ter hoogte van de opwaartse grens van het estuarium in beeld te brengen, voert het Waterbouwkundig Laboratorium sinds het midden van de 20e eeuw metingen uit van zowel het debiet als de zwevende stof concentraties. Op basis van deze parameters kan de sedimentaanvoer naar het estuarium ingeschat worden. In de laatste jaren is de methodiek geoptimaliseerd, waarbij gebruik gemaakt wordt van hoogfrequentere metingen: waar in het verleden gebruik gemaakt werd van wekelijks schepstalen, wordt vandaag de dag gebruik gemaakt van 14-uurlijkse automatische pompstalen. De optimalisatie laat toe om o.a. sedimentvrachten bij wassen (hoge bovenafvoer) beter in te schatten. Naast de aanvoer vanuit de bovenrivieren, vindt er ook permanent uitwisseling plaats tussen het estuarium en de Noordzee van mariene sedimenten. Deze fl uxen worden niet direct gemeten, maar worden ingeschat op basis van de verhouding van mariene en fl uviatiele sedimenten in het estuarium. In de presentatie wordt op beide aspecten in gegaan, en wordt tevens een vooruitblik gemaakt naar een methodiek die het toelaat een inschatting te maken van sedimenttransporten in het estuarium, van belang om de seizoenale variatie in zwevende stof gehaltes beter te begrijpen.
De bezorgdheid of het Schelde estuarium al dan niet naar een hypertroebel systeem evolueert heeft de afgelopen jaren geleid tot een toename van het onderzoek naar zwevende stof concentraties. Het WL voert tal van metingen uit om enerzijds het zwevende stof gehalte in het estuarium te bepalen, alsook de zwevende stof gehaltes die voorkomen aan de randen van het tijgebied. Wouter geeft een overzicht van de verschillende type metingen die het WL uitvoert, toont een aantal onderzoeksresultaten, en geeft aan wat belangrijk is bij de interpretatie van de meetgegevens.
Het debiet van de Zeeschelde doelt in deze context op de aanvoer via de zijrivieren, de bovenafvoer dus. Omdat in de Zeeschelde getij heerst, domineren er de eb- en vloedstromingen en is de bijdrage van de bovenlopen niet meetbaar. Daarom moet dit debiet berekend worden. Het debiet wordt berekend ter hoogte van Schelle, net afwaarts de monding van de Rupel, de laatste grote zijrivier van de Zeeschelde.
Het debiet in Schelle wordt berekend vertrekkende van de metingen aan de opwaartse randen van het getijgebied. Via een herschaling op basis van het bekkenoppervlak wordt het debiet aan de monding van de zijrivieren bepaald. Voor het geheel van de bekkens van de Dijle, Zenne, Kleine- en Grote Nete wordt het specifieke debiet berekend. Dit wordt gebruikt om de bijdrage van het onbemeten gebied langs de Zeeschelde en de Durme te schatten. De som van het debiet van de zijrivieren (rekening houdend met de tijdsvertraging naar Schelle) en het onbemeten gebied is het berekende debiet van de Zeeschelde in Schelle. Deze berekening gebeurt op dagbasis. Om een aantal onzekerheden in de berekeningsmethode op te vangen wordt het debiet per vijf dagen (pentade) uitgemiddeld.
De bovenafvoer an sich is geen belangrijke parameter die veel inzicht geeft in de processen in de Zeeschelde. Het is wel een parameter van praktisch nut, als randvoorwaarde bij numerieke hydrodynamische modelleringen. Bovendien, en dat is misschien wel de hoofdreden waarom het nuttig blijft om de bovenafvoer te berekenen, wordt ze vaak gebruikt als verklaring bij analyses van andere parameters. Zo is bij lage bovenafvoer (vnl. in de zomer) het zoutgehalte en de concentratie aan zwevende stof in opwaartse gebieden hoger dan bij hoge afvoeren ‘s winters.
Uit de analyse van de berekende debieten in Schelle (vanaf 1949) blijkt dat de jaargemiddelde afvoer de voorbije 10 jaren normaal waren, op uitzondering van 2017 (en naar verwachting ook 2018) dat een redelijk lage jaargemiddelde afvoer kende. Bovendien schommelt de afvoer al sinds 2003-2004 rond 100 m3/s en is de variatie in waarde afgenomen. De periode is echter te kort om al van een trendbreuk te kunnen spreken.
De presentatie start met een inleiding van de gemeten fysicochemische parameters langsheen het Schelde estuarium: Hoe, wat, waar wordt er nu precies gemeten? Daarna zoomen we in op een aantal lopende onderzoeken zoals: ‘Het dilemma Zout’ en ‘Langjarige fluctuaties in fysische parameters’.
De ingebruikname van een digitale beheertoepassing zodat assets (infrastructuren, installaties, gebouwen, ...) digitaal beheerd kunnen worden volgens een geheel van uniforme procedures en workflows
Toelichting nieuwe technieken
– Temperatuursmetingen voor lekdetectie te Retie
– Analyse van satellietbeelden te Antwerpen
– Glasvezelmetingen te Wetteren
Gismo als intern online platform
Patrick Luyten van Kbin-OD Natuur tenslotte stelde de laatste ontwikkelingen voor van de Coherens-software, en toonde ook enkele mariene en estuariene toepassingen.
Sven Smolders van het WL presenteerde een nieuw hydrodynamisch model van de Schelde. SCALDIS is een 3D model van waterbeweging waar later nog sedimenttransport in zal worden ingebouwd.
Sandra Soares-Frazão van de Universite Catholique de Louvain (UCL) stelde het werk voor van haar groep rond het modelleren van transiente stromingen, met een toepassing op bresgroei.
Laurent Schindfessel stelde er zijn lopend doktoraatsonderzoek voor aan de UGent rond gedetailleerde (Large Eddy) simulaties van samenvloeiingen van open kanalen.
Boudewijn Decrop van IMDC stelde zijn doktoraatswerk aan UGent en KUL voor rond het modelleren van baggerpluimen, zowel in detail als bronterm voor grotere modellen.
Elin Vanlierde (WL-HIC) stelde de monitoring van sediment door WL-HIC voor en hoe we op basis van deze metingen sedimentfluxen kunnen berekenen in de Vlaamse waterwegen.
Emmanuel Cornet (WL-HIC) stelde het meetnet van het HIC voor met aandacht voor het opstellen van Q/H relaties en de instrumenten die worden gebruikt om meetlocaties te ijken.
De workshop gaf de deelnemers inzichten en tools die ze zelf kunnen gebruiken in hun eigen werk. Een interessante kruisbestuiving!
Katrien Van Eerdenbrugh (Ugent) stelt in deze presentatie een methode (BREACH) voor waarbij veranderingen/inconsistenties in gegevens kunnen gedetecteerd worden, hier toegepast op Q/H verbanden.
In de presentatie van Jeroen Vercruysse (WL) werden een aantal resultaten besproken van het uitgevoerde schaalmodelonderzoek voor de in- en uitwateringsconstructies voor GOG/GGG-gebieden. Hierbij werden de opgemeten stromingspatronen en bodemnabije snelheden gepresenteerd en werd ook de invloed van het ontwerp van de woelkom op deze grootheden besproken
David Gallach-Sanchez (UGent) presenteerde de resultaten van schaalmodelonderzoek van golfoverslag bij kustwaterbouwkundige constructies met een steile helling en hoe deze resultaten gebruikt zijn als validatie van een recente golfoverslagformulering.
3. 3
International
• US Army Corps of Engineers (VS)
• Ministère de l’Écologie, du Développement durable et de
l’Énergie (Frankrijk)
• CIRIA (GB)
• Duitsland, Ierland, Nederland, België, …
10. 10
Intro
• Doelpubliek
– De beheerder
– De ontwerper
• Te downloaden op www.ciria.org/ILH
• Hfdst 1. Hoe het boek te gebruiken
• Source-pathway-receptor model
19. 19
Functies van dijken
• Rivierdijken, kustwering, zomerdijken, winterdijken,
ringdijken, overloopdijken, primaire en secundaire keringen, …
• Multifunctionele waterkeringen
– Recreatie
– Landbouw
– Transport
– Ecologie
• Mariene en fluviatiele vegetaties
• Evolutie in functies
20. 20
Functies van (onderdelen van) dijken
• Voorkomen van
– Afschuiving
– Interne erosie
– Externe erosie
• Nood aan
– Stabiliteit
– Bekleding
– Lage doorlatendheid
– Drainage
– Gronddichtheid
21. 21
Vormen van dijken
• Diverse opbouwen mogelijk
• Belang van elk onderdeel
• Wel in praktijk, maar zelden als typedwarsprofiel …
– Damwand
– Berm
– Geotextiel/filterlaag
– Drainagetechniek
• Dijkgeschiedenis
• Gerelateerde structuren
25. 25
Routine luik van asset management
• Monitoring, inspectie & onderhoud
• Beoordeling prestaties
• Evaluatie en prioritering acties
• Herstellen en aanpassen
26. 26
Routine luik van asset management
• Organisatie
– Met oog voor alle onderdelen
• Belang
– Een dijk staat er voor jaren
• Benaderingswijzen
– Risicogebaseerd
– Obv. duurzaamheid
• Activiteiten en praktijken
• Vbn. van International good pratices
• Oa. exploitatie & onderhoud gids
27. 27
Exploitatie
• Ongecontroleerde overstromingen voorkomen
• Water zo snel mogelijk wegkrijgen
– Terugslagkleppen
– Pompen
– Drainage
– Mobiele en tijdelijke waterkeringen
• Behouden/verhogen van de veerkracht van dijk
– Extra maatregelen (≠ noodmaatregelen)
• Bvb. Omvormingsbeheer dijkvegetatie
28. 28
Onderhoud
• Behouden van de gewenste prestatie op lange termijn
– Preventief
– Herstel
• Opvangen van mankementen in het ontwerp
– Onvoldoende hoogte
– Ongecontroleerde kwel
– Onvoldoende bekleding
– Afschuivingen
• Gevolgen van uitstel
– Verdere verslechtering
– Problemen met de integriteit
29. 29
‘Inbreuken’ op het dijkprofiel
• Eng. Encroachement
• Zaken & activiteiten in, onder, over, door, nabij, … een dijk met
mogelijks nadelige effecten
• Controle is nodig
– vb. ‘Controle op inbreuken’-plan
30. 30
Vegetatiebeheer (I)
• 3 doelstellingen
– Bescherming tegen overslag/overloop
– Toegankelijkheid & visibiliteit garanderen
– Voorkomen van door vegetatie veroorzaakte schade
• Flower power grasmat
31. 31
Vegetatiebeheer (II)
• Wat met houtige vegetatie?
– Visibiliteit & toegankelijkheid
– Verhogen taludstabiliteit
– Omwaaien van bomen
– Wegrottende wortels
– Schade aan bekleding
• Tot 5m uit de teen van de dijk geen ...
54. 54
Analyse faalgedrag
• Veiligheidsfactor = 1 ≠ 100% zeker dat dijk faalt
• Retourperiode bij FOS=1 ≠ kans op dijkfalen
• Wel verschillende FOS mogelijk
– Per faalmechanisme
– Per waterstand
– Per dijkcategorie