Dit rapport is het resultaat van een samenwerking tussen het Centrum Agrarische Geschiedenis, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Ridderschap van de Roerstok der Brouwers. Het Centrum Agrarische Geschiedenis registreerde en beschreef de erfgoedcollectie van de
Ridderschap. De registratie gebeurde met het oog op de opening van een bierbelevingscentrum in de Brusselse Beurs.
Een duidelijk overzicht van de (erfgoedwaarde van de) collectie moet helpen om in een later stadium objecten te kiezen die zullen verhuizen, en de objecten die niet zullen verhuizen naar het nieuwe centrum, te herbestemmen. Bij het project hoort eveneens een publieksluik. Op basis van dit rapport zal het huidige museum worden voorzien van drietalige informatiebordjes.
Het project werd uitgevoerd door dr. Greet Draye onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Dit rapport is gemaakt door het Centrum Agrarische Geschiedenis in het kader van het waarderingsproject ‘Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische erfgoedcollecties in Vlaanderen en Brussel’. Het project is een samenwerking tussen CAG, Texture Kortrijk, Openluchtmuseum Bokrijk, Jenevermuseum Hasselt en het Museum van de Belgische Brouwers in Brussel.
Het project werd uitgevoerd door Thomas Dirkx met medewerking van Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Dit rapport maakt deel uit van een opdracht van de Provincie West-Vlaanderen aan het Centrum Agrarische Geschiedenis.
Binnen het kader van het provinciaal project ‘Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen’ lag in 2015 de focus op de collectie van het Vlaams Heem- en Volkskundig Openluchtmuseum Bachten de Kupe in Izenberge (Alveringem). De provincie West-Vlaanderen en CAG willen in de periode 2014- 2016 de problematiek van het agrarisch erfgoed structureel aanpakken en de kennis verruimen over agrarische collecties in de provincie. De klemtoon ligt op registratie, waardering, selectie en valorisatie van enkele basiscollecties.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Dit rapport is gemaakt door het Centrum Agrarische Geschiedenis in het kader van het waarderingsproject ‘Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische erfgoedcollecties in Vlaanderen en Brussel’. Het project is een samenwerking tussen CAG, Texture Kortrijk, Openluchtmuseum Bokrijk, Jenevermuseum Hasselt en het Museum van de Belgische Brouwers in Brussel.
Het project werd uitgevoerd door Thomas Dirkx met medewerking van Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Dit rapport is gemaakt door het Centrum Agrarische Geschiedenis in het kader van het waarderingsproject ‘Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische erfgoedcollecties in Vlaanderen en Brussel’.
Het project is een samenwerking tussen CAG, Texture
Kortrijk, Openluchtmuseum Bokrijk, Jenevermuseum Hasselt en het Museum van de Belgische Brouwers in Brussel.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure, Thomas Dirkx en Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Dit rapport is gemaakt door het Centrum Agrarische Geschiedenis in het kader van het registratie- en waarderingsproject Hoevemuseum ’t Kapelriegoed in samenwerking met erfgoed zuidwest.
Het project werd uitgevoerd door Thomas Dirkx met medewerking van Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Door de herdenking van 100 jaar WOI krijgen landbouwers steeds meer vragen van bezoekers of klanten over de Eerste Wereldoorlog. Dit prikkelt hen om de geschiedenis van hun eigen hoeve en regio te achterhalen en vervolgens te ontsluiten voor hun publieksgericht aanbod. Via het project 'WOI op't erf' reiken CAG en Inagro hulpmiddelen aan om de landbouwers te helpen bij deze zoektocht.
CAG en Inagro tekenen hierbij een traject uit voor een aantal bezoekboerderijen uit West-Vlaanderen die willen werken rond het thema landbouw, voeding en Eerste Wereldoorlog. Landbouwverbreders uit die regio beschikken zelf reeds over heel wat interessante verhalen van de voorbije generaties die waardevol zijn om door te geven. Maar ze beschikken niet over voldoende onderbouwde info en methodieken om hun publiek als een professionele gids te woord te staan.
In november 2014 ging de eerste sessie door op de Beauvoordse Walhoeve in Veurne. Het regionale landbouwverhaal tijdens de oorlog kwam daar aan bod en er werden tips gegeven hoe zelf aan de slag te gaan om het verleden van de eigen hoeve te ontdekken.
Dit rapport is gemaakt door het Centrum Agrarische Geschiedenis in het kader van het waarderingsproject ‘Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische erfgoedcollecties in Vlaanderen en Brussel’. Het project is een samenwerking tussen CAG, Texture Kortrijk, Openluchtmuseum Bokrijk, Jenevermuseum Hasselt en het Museum van de Belgische Brouwers in Brussel.
Het project werd uitgevoerd door Thomas Dirkx met medewerking van Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Dit rapport maakt deel uit van een opdracht van de Provincie West-Vlaanderen aan het Centrum Agrarische Geschiedenis.
Binnen het kader van het provinciaal project ‘Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen’ lag in 2015 de focus op de collectie van het Vlaams Heem- en Volkskundig Openluchtmuseum Bachten de Kupe in Izenberge (Alveringem). De provincie West-Vlaanderen en CAG willen in de periode 2014- 2016 de problematiek van het agrarisch erfgoed structureel aanpakken en de kennis verruimen over agrarische collecties in de provincie. De klemtoon ligt op registratie, waardering, selectie en valorisatie van enkele basiscollecties.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Dit rapport is gemaakt door het Centrum Agrarische Geschiedenis in het kader van het waarderingsproject ‘Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische erfgoedcollecties in Vlaanderen en Brussel’. Het project is een samenwerking tussen CAG, Texture Kortrijk, Openluchtmuseum Bokrijk, Jenevermuseum Hasselt en het Museum van de Belgische Brouwers in Brussel.
Het project werd uitgevoerd door Thomas Dirkx met medewerking van Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Dit rapport is gemaakt door het Centrum Agrarische Geschiedenis in het kader van het waarderingsproject ‘Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische erfgoedcollecties in Vlaanderen en Brussel’.
Het project is een samenwerking tussen CAG, Texture
Kortrijk, Openluchtmuseum Bokrijk, Jenevermuseum Hasselt en het Museum van de Belgische Brouwers in Brussel.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure, Thomas Dirkx en Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Dit rapport is gemaakt door het Centrum Agrarische Geschiedenis in het kader van het registratie- en waarderingsproject Hoevemuseum ’t Kapelriegoed in samenwerking met erfgoed zuidwest.
Het project werd uitgevoerd door Thomas Dirkx met medewerking van Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Door de herdenking van 100 jaar WOI krijgen landbouwers steeds meer vragen van bezoekers of klanten over de Eerste Wereldoorlog. Dit prikkelt hen om de geschiedenis van hun eigen hoeve en regio te achterhalen en vervolgens te ontsluiten voor hun publieksgericht aanbod. Via het project 'WOI op't erf' reiken CAG en Inagro hulpmiddelen aan om de landbouwers te helpen bij deze zoektocht.
CAG en Inagro tekenen hierbij een traject uit voor een aantal bezoekboerderijen uit West-Vlaanderen die willen werken rond het thema landbouw, voeding en Eerste Wereldoorlog. Landbouwverbreders uit die regio beschikken zelf reeds over heel wat interessante verhalen van de voorbije generaties die waardevol zijn om door te geven. Maar ze beschikken niet over voldoende onderbouwde info en methodieken om hun publiek als een professionele gids te woord te staan.
In november 2014 ging de eerste sessie door op de Beauvoordse Walhoeve in Veurne. Het regionale landbouwverhaal tijdens de oorlog kwam daar aan bod en er werden tips gegeven hoe zelf aan de slag te gaan om het verleden van de eigen hoeve te ontdekken.
In het najaar van 2013 startte CAG met de duurzame registratie en evaluatie van de collectie landbouwwerktuigen van het (voormalige) Landbouwmuseum Leiedal vzw (Kortrijk).
De collectie omvat een grote diversiteit aan werktuigen uit verschillende landbouwsectoren en bevat een aantal unieke en zeldzame stukken, allen gebruikt in de periode 1850-1950. De homogeen opgebouwde collectie beschikt over een hoge intrinsieke waarde maar verkeerde de laatste jaren in een moeilijke depotsituatie.
Het doel van het registratie- en inventarisatieproject – dat de naam 'Terug in handen' meekreeg – was om de collectie toegankelijk, handelbaar en beheersbaar te maken voor beheerders, onderzoekers, geïnteresseerden en beleidsmakers.
Dit rapport is het resultaat van een samenwerking tussen verschillende partners: Landbouwmuseum Leiedal vzw, Stad Kortrijk, zuidwest, Provincie West-Vlaanderen en Centrum
Agrarische Geschiedenis.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure en Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Dit rapport maakt deel uit van een samenwerking tussen de Dienst Toerisme en Erfgoed van de Stad Tienen en het Centrum Agrarische Geschiedenis.
Brecht Demasure voerde het project uit onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis
(CAG).
Dit rapport is gemaakt door het Centrum Agrarische Geschiedenis in het kader van het waarderingsproject ‘Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische erfgoedcollecties in Vlaanderen en Brussel’. Het project is een samenwerking tussen CAG, Texture
Kortrijk, Openluchtmuseum Bokrijk, Jenevermuseum Hasselt en het Museum van de Belgische Brouwers in Brussel.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure en Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Dit rapport is het resultaat van een opdracht van de Provincie West-Vlaanderen aan het Centrum Agrarische Geschiedenis.
Binnen het kader van het project ‘Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen’ registreerde het Centrum Agrarische Geschiedenis de Provinciale Collectie Bulskampveld in Beernem, en meer specifiek de deelcollectie landbouw en voeding. In opdracht van en in samenwerking met de
Provincie West-Vlaanderen werd een traject uitgetekend om de collectie op een gedetailleerde en wetenschappelijk onderbouwde manier in kaart te brengen. Het doel was om de inventarisatie van de collectie – die gestart was door provinciale medewerkers – aan te vullen en te vervolledigen. De
registratie door CAG omvatte hoofdzakelijk de objecten die een duidelijke link met landbouw en voeding hadden.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure en Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Belgische databank met roofkunst loopt vertraging opThierry Debels
Vertragingen in de uitvoering hebben er volgens David Clarinval toe genoopt deze terbeschikkingstelling aan het publiek uit te stellen tot het voorjaar van 2020.
Van samenwerking gesproken: een nieuw collectieplan voor het MIAT (Ann Van Ni...ETWIE
Het MIAT is één van de pioniers van de Vlaamse Industriële Archeologie (1978). De collectie telt meer dan 30.000 stukken, verdeeld over diverse interne en externe depots. De variatie is al even indrukwekkend als de omvang; van een topstuk als de Mule Jenny, over een 12 ton zware kraancabine, drie brandweerwagens, de eerste draagbare computer, tot een badpak van Ginger Rodgers. Na 35 jaar is niet alleen het MIAT maar ook haar omgeving danig veranderd. Nieuwe partners bieden zich aan en wat vroeger de industriële archeologie genoemd werd, is ondertussen opgenomen binnen de sector van het Technisch, Wetenschappelijk en Industrieel Erfgoed. Collecties zijn ook niet langer vaste entiteiten, geïnventariseerd en geklasseerd op papieren fiches. Samen bestuderen we de aspecten van een wereld die sneller en sneller evolueert. Hoog tijd om mee te evolueren, de markt te verkennen, samenwerkingsakkoorden te sluiten en de beperkte middelen adequaat in te zetten. Het MIAT wil met haar nieuw Collectieplan 2014-2018 hiervoor een eerste aanzet geven.
De professoren A.J.J. Van de Velde en P. Van Oye en de oprichting van het Mus...Kristel Wautier
Deze voorstelling heeft het in essentie over de geschiedenis van het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen te Gent. En in onze titel verwijzen we reeds naar de professoren Van de Velde en Van Oye die zonder meer een doorslaggevende rol gespeeld hebben bij de oprichting en de evolutie van dit museum. En eerlijkheid gebied ons toe te geven dat ook wij steeds gesproken hebben over Professor AJJ Van de Velde als de stichter van het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen. Maar tijdens de voorbereiding van deze bijdrage werd het voor ons steeds duidelijker dat de eigenlijke ontstaansgeschiedenis van ons museum heel wat genuanceerder is én dat er over de jaren heen steeds opnieuw één persoon schromelijk over het hoofd is gezien.
In juni vond het jaarlijkse Domein-4 overleg plaats. Voor de derde maal bracht CAG de professionele cultureel-erfgoedorganisaties samen die actief zijn rond het immaterieel erfgoed van natuur en universum. Het Jenevermuseum in Hasselt trad dit keer op als gastheer.
Vierde collegagroep verhuizen, 11 mei 2016 @ Leuven | Case WervikFARO
Om kennis en ervaringen over het verhuizen van documentaire collecties (archieven en erfgoedbibliotheken) te verzamelen en te delen namen FARO en de Vlaamse Erfgoedbibliotheek het initiatief tot de oprichting van de collegagroep ‘Verhuizen van documentaire collecties’. Op woensdag 11 mei organiseerden we een vierde collegagroep in Leuven rond het thema 'Werkvolk: vrijwilligers, stagiairs, interims, suppoosten, gemeentearbeiders ...'.
Enkele maanden na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden de toenmalige politieke en militaire autoriteiten van zowel de centrale als de geallieerde mogendheden geconfronteerd met een steeds groter wordend aantal verminkte soldaten. Onder meer de nieuwe en op industriële leest geschoeide oorlogsmiddelen zoals mitrailleurs en het gebruik van chemische gassen brachten met zich mee dat vele soldaten geconfronteerd werden met een blijvende handicap. Zij vormden “een enorm sociaal probleem”. De vraag werd dan ook gesteld op welke manier men die gemutileerde lijven en geesten opnieuw kon integreren in de maatschappij. Eén van de pistes die werd verkend en benadrukt was de landbouw. In deze presentatie zal worden toegelicht op welke manier Franse en Belgische autoriteiten via de landbouw en veeteelt hun invalide soldaten probeerden te reïntegreren in de maatschappij en ook tot op welke hoogte men in deze opzet slaagde.
Presentatie voor seminariereeks van het Interfacultair Centrum Agrarische Geschiedenis (ICAG, KU Leuven), 2020.
Zowat elke familie heeft ze: de gekoesterde recepten die op geen enkele feestdis ontbreken. 'Zo maken ze het niet meer' wordt dan aan menige tafel gezucht, wanneer de dampende schotels vol familiegeheimen worden opgediend. Ze worden doorgefluisterd van generatie op generatie, een onvervangbaar stukje erfgoed.
Ter gelegenheid van erfgoeddag 23 april 2006 (in het teken van kleur) nam de provincie Vlaams-Brabant het initiatief om een stukje van het verborgen rijke familiale culinaire erfgoed te onthullen, onder de naam 'Eten om nooit te vergeten. Geuren & kleuren van toen voor nu'. Een heel aantal recepten werd verzameld, met smaak gekeurd en gebundeld in een publicatie. CAG speelde een centrale rol bij de redactie.
More Related Content
Similar to In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Brouwers (Brussel), 2015
In het najaar van 2013 startte CAG met de duurzame registratie en evaluatie van de collectie landbouwwerktuigen van het (voormalige) Landbouwmuseum Leiedal vzw (Kortrijk).
De collectie omvat een grote diversiteit aan werktuigen uit verschillende landbouwsectoren en bevat een aantal unieke en zeldzame stukken, allen gebruikt in de periode 1850-1950. De homogeen opgebouwde collectie beschikt over een hoge intrinsieke waarde maar verkeerde de laatste jaren in een moeilijke depotsituatie.
Het doel van het registratie- en inventarisatieproject – dat de naam 'Terug in handen' meekreeg – was om de collectie toegankelijk, handelbaar en beheersbaar te maken voor beheerders, onderzoekers, geïnteresseerden en beleidsmakers.
Dit rapport is het resultaat van een samenwerking tussen verschillende partners: Landbouwmuseum Leiedal vzw, Stad Kortrijk, zuidwest, Provincie West-Vlaanderen en Centrum
Agrarische Geschiedenis.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure en Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Dit rapport maakt deel uit van een samenwerking tussen de Dienst Toerisme en Erfgoed van de Stad Tienen en het Centrum Agrarische Geschiedenis.
Brecht Demasure voerde het project uit onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis
(CAG).
Dit rapport is gemaakt door het Centrum Agrarische Geschiedenis in het kader van het waarderingsproject ‘Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische erfgoedcollecties in Vlaanderen en Brussel’. Het project is een samenwerking tussen CAG, Texture
Kortrijk, Openluchtmuseum Bokrijk, Jenevermuseum Hasselt en het Museum van de Belgische Brouwers in Brussel.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure en Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Dit rapport is het resultaat van een opdracht van de Provincie West-Vlaanderen aan het Centrum Agrarische Geschiedenis.
Binnen het kader van het project ‘Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen’ registreerde het Centrum Agrarische Geschiedenis de Provinciale Collectie Bulskampveld in Beernem, en meer specifiek de deelcollectie landbouw en voeding. In opdracht van en in samenwerking met de
Provincie West-Vlaanderen werd een traject uitgetekend om de collectie op een gedetailleerde en wetenschappelijk onderbouwde manier in kaart te brengen. Het doel was om de inventarisatie van de collectie – die gestart was door provinciale medewerkers – aan te vullen en te vervolledigen. De
registratie door CAG omvatte hoofdzakelijk de objecten die een duidelijke link met landbouw en voeding hadden.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure en Bert Woestenborghs onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Belgische databank met roofkunst loopt vertraging opThierry Debels
Vertragingen in de uitvoering hebben er volgens David Clarinval toe genoopt deze terbeschikkingstelling aan het publiek uit te stellen tot het voorjaar van 2020.
Van samenwerking gesproken: een nieuw collectieplan voor het MIAT (Ann Van Ni...ETWIE
Het MIAT is één van de pioniers van de Vlaamse Industriële Archeologie (1978). De collectie telt meer dan 30.000 stukken, verdeeld over diverse interne en externe depots. De variatie is al even indrukwekkend als de omvang; van een topstuk als de Mule Jenny, over een 12 ton zware kraancabine, drie brandweerwagens, de eerste draagbare computer, tot een badpak van Ginger Rodgers. Na 35 jaar is niet alleen het MIAT maar ook haar omgeving danig veranderd. Nieuwe partners bieden zich aan en wat vroeger de industriële archeologie genoemd werd, is ondertussen opgenomen binnen de sector van het Technisch, Wetenschappelijk en Industrieel Erfgoed. Collecties zijn ook niet langer vaste entiteiten, geïnventariseerd en geklasseerd op papieren fiches. Samen bestuderen we de aspecten van een wereld die sneller en sneller evolueert. Hoog tijd om mee te evolueren, de markt te verkennen, samenwerkingsakkoorden te sluiten en de beperkte middelen adequaat in te zetten. Het MIAT wil met haar nieuw Collectieplan 2014-2018 hiervoor een eerste aanzet geven.
De professoren A.J.J. Van de Velde en P. Van Oye en de oprichting van het Mus...Kristel Wautier
Deze voorstelling heeft het in essentie over de geschiedenis van het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen te Gent. En in onze titel verwijzen we reeds naar de professoren Van de Velde en Van Oye die zonder meer een doorslaggevende rol gespeeld hebben bij de oprichting en de evolutie van dit museum. En eerlijkheid gebied ons toe te geven dat ook wij steeds gesproken hebben over Professor AJJ Van de Velde als de stichter van het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen. Maar tijdens de voorbereiding van deze bijdrage werd het voor ons steeds duidelijker dat de eigenlijke ontstaansgeschiedenis van ons museum heel wat genuanceerder is én dat er over de jaren heen steeds opnieuw één persoon schromelijk over het hoofd is gezien.
In juni vond het jaarlijkse Domein-4 overleg plaats. Voor de derde maal bracht CAG de professionele cultureel-erfgoedorganisaties samen die actief zijn rond het immaterieel erfgoed van natuur en universum. Het Jenevermuseum in Hasselt trad dit keer op als gastheer.
Vierde collegagroep verhuizen, 11 mei 2016 @ Leuven | Case WervikFARO
Om kennis en ervaringen over het verhuizen van documentaire collecties (archieven en erfgoedbibliotheken) te verzamelen en te delen namen FARO en de Vlaamse Erfgoedbibliotheek het initiatief tot de oprichting van de collegagroep ‘Verhuizen van documentaire collecties’. Op woensdag 11 mei organiseerden we een vierde collegagroep in Leuven rond het thema 'Werkvolk: vrijwilligers, stagiairs, interims, suppoosten, gemeentearbeiders ...'.
Similar to In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Brouwers (Brussel), 2015 (20)
Enkele maanden na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden de toenmalige politieke en militaire autoriteiten van zowel de centrale als de geallieerde mogendheden geconfronteerd met een steeds groter wordend aantal verminkte soldaten. Onder meer de nieuwe en op industriële leest geschoeide oorlogsmiddelen zoals mitrailleurs en het gebruik van chemische gassen brachten met zich mee dat vele soldaten geconfronteerd werden met een blijvende handicap. Zij vormden “een enorm sociaal probleem”. De vraag werd dan ook gesteld op welke manier men die gemutileerde lijven en geesten opnieuw kon integreren in de maatschappij. Eén van de pistes die werd verkend en benadrukt was de landbouw. In deze presentatie zal worden toegelicht op welke manier Franse en Belgische autoriteiten via de landbouw en veeteelt hun invalide soldaten probeerden te reïntegreren in de maatschappij en ook tot op welke hoogte men in deze opzet slaagde.
Presentatie voor seminariereeks van het Interfacultair Centrum Agrarische Geschiedenis (ICAG, KU Leuven), 2020.
Zowat elke familie heeft ze: de gekoesterde recepten die op geen enkele feestdis ontbreken. 'Zo maken ze het niet meer' wordt dan aan menige tafel gezucht, wanneer de dampende schotels vol familiegeheimen worden opgediend. Ze worden doorgefluisterd van generatie op generatie, een onvervangbaar stukje erfgoed.
Ter gelegenheid van erfgoeddag 23 april 2006 (in het teken van kleur) nam de provincie Vlaams-Brabant het initiatief om een stukje van het verborgen rijke familiale culinaire erfgoed te onthullen, onder de naam 'Eten om nooit te vergeten. Geuren & kleuren van toen voor nu'. Een heel aantal recepten werd verzameld, met smaak gekeurd en gebundeld in een publicatie. CAG speelde een centrale rol bij de redactie.
De omvangrijke Provinciale collectie Bulskampveld bevat de uitrusting van tientallen verschillende ambachten, die in diverse deelcollecties gegroepeerd zijn. Zowel vormelijk als inhoudelijk vormen ze een bonte mix met een groot aandeel aan handwerktuigen, maar evengoed meettuigen, spantuigen, meubels en machines. De collectie geeft een representatieve inkijk in het dagelijks leven in de Provincie West-Vlaanderen van weleer.
Het MOT kreeg begin 2015 de opdracht om de nog niet behandelde ambachtelijke deelcollecties aan te pakken, wegens zijn expertise in de identificatie en beschrijving van werktuigen.
Om de nationale erkenning van de Frietkotcultuur te vieren, gaf de Frietkotraad in 2017 een unieke, drietalige Frietkotgazet uit. Meer dan 300 000 exemplaren werden via de frituren verdeeld. Talrijke onderdelen van de Frietkotcultuur kwamen erin aan bod.
Door de herdenking van 100 jaar WOI krijgen landbouwers steeds meer vragen van bezoekers of klanten over de Eerste Wereldoorlog. Dit prikkelt hen om de geschiedenis van hun eigen hoeve en regio te achterhalen en vervolgens te ontsluiten voor hun publieksgericht aanbod. Via het project 'WOI op't erf' reikten CAG en Inagro hulpmiddelen aan om de landbouwers te helpen bij deze zoektocht.
Deze handleiding kadert in het project ‘WOI op ’t erf’ en is een initiatief van Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) en Inagro in samenwerking met het Departement Landbouw en Visserij,
Onroerend Erfgoed en provincie West-Vlaanderen.
Het project werd uitgevoerd door Sarah Luyten en Brecht Demasure onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
De streek van Midden- en Zuid-West-Vlaanderen evolueerde vanaf de tweede helft van de 19de eeuw van een uitgesproken agrarisch gebied tot een regio met een erg divers industrieel karakter. Deze economische metamorfose zorgde in tal van domeinen voor verschuivingen: de infrastructurele ontwikkeling nam een hoge vlucht en het demografische profiel van de streek werd grondig hertekend. Naast de herinrichting van het landschap kende de opkomst van nijverheden ook heel wat sociale implicaties.
Het alomtegenwoordige industriële erfgoed maakt ontegensprekelijk deel uit van het toeristische profiel van de streek. Het mist echter betrouwbaar cijfermateriaal voor een bepaalde periode, gemeente of nijverheid om de historische fundamenten van het cultuurtoeristisch verhaal te verstevigen.
Om hier een antwoord op te bieden maakte CAG in opdracht van de Provincie West-Vlaanderen werk van een toegankelijke databank met een exhaustieve verzameling statistisch materiaal die erfgoedwerkers kunnen gebruiken bij de ontsluiting van het industriële streekverleden. Naast een grondige interpretatie en analyse van de cijfers, werd ook ruimte gelaten voor een beredeneerd overzicht van bedrijven. Het resultaat werd ook in deze publicatie gegoten, die deze inzichten in een ruimer kader voorstelt, met aandacht voor de opkomst en de neergang van de verschillende nijverheden, de infrastructurele ontwikkelingen en de sociale evoluties.
Dit project liep in 2010-'11, in samenwerking met Erfgoedcel Kortrijk, Erfgoedcel TERF, Overleg Cultuur Regio Kortrijk, Toerisme Leiestreek, RESOC Midden-West-Vlaanderen en RESOC Zuid-West-Vlaanderen.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven.
Voedsel heeft altijd al een belangrijke rol gespeeld in onze geschiedenis. De jongste tijd geniet het erfgoed van eten en drinken steeds meer belangstelling. Bier, frieten, witloof en andere streekproducten… ze behoren alle tot ons culinair erfgoed. Een volledig overzicht van wat er bewaard is gebleven van dit specifieke erfgoed in Vlaanderen en Brussel, ontbreekt echter.
Daarom startte het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) in 2012 met de inventarisatie van publiek toegankelijke collecties met objecten over voeding. De projectmedewerkster registreerde welke collecties er zijn en welke objecten ze bevatten. Ze maakte een stand van zaken op en ging na wat de uitdagingen en kansen zijn voor deze collecties en hun beheerders. Alle verzamelde informatie werd verwerkt in een publiek toegankelijk rapport.
Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd door het Centrum Agrarische Geschiedenis in samenwerking met het Bakkerijmuseum Veurne, FOST (VUB), Heemkunde Vlaanderen, Jenevermuseum Hasselt, MIAT, Openluchtmuseum Bokrijk, provincie Vlaams-Brabant en ’t Grom.
Het project werd uitgevoerd door Sarah Luyten onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw
Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van Inagro in het kader van het leaderproject ‘LANDTOER: Multifunctionele landbouwers verhogen het toeristischrecreatief aanbod in het Tielts Plateau.
De regio Tielts Plateau omvat volgende gemeenten: Aarsele, Beernem, Dentergem, Egem, Hertsberge, Kanegem, Koolskamp, Markegem, Oedelem, Pittem, Ruddervoorde, Schuiferskapelle, Sint-Joris, Tielt, Waardamme, Wingene en
Zwevezele.
Via www.onthaalopdeboerderij.be promoot Inagro initiatieven die landbouw en platteland dichter bij de mensen brengen. Van recreatieve bezoekboerderijen over hoeveproducten tot
landbouweducatie.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure en Sarah Luyten onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (CAG)
In het landschapsbeeld van de Mandelvallei zijn de typische vlasschuren, roterijen en zwingelarijen uit de jaren 1935-1959 nog steeds in het straatbeeld aanwezig. Sommigen kregen een herbestemming en worden nu gebruikt als opslagplaats, anderen werden omgebouwd tot woonhuis. Jammer genoeg zijn heel wat van de overgebleven vlassites verkommerd.
In het voorjaar van 2007 voerde CAG een quickscan om het onroerend vlaserfgoed uit de Mandelvallei in kaart te brengen. Na een grondige prospectie in de Mandelvallei kunnen we besluiten dat voornamelijk de site Mommerency in Ingelmunster, de site Lannoo in Oostrozebeke, Stragier in Izegem en het groengebied rond de Mandel in Dentergem zowel vanuit erfgoed als toeristisch recreatief oogpunt van belang kunnen zijn.
Dit onderzoek werd uitgevoerd door Sabine Daenens.
Vijftien gemeenten verenigden zich in de projectvereniging Erfgoedregio Hageland. Zij vroegen CAG om het belang van arbeidsmigratie in het rurale Hageland te bestuderen, van 1850 tot vandaag. Het onderzoek resulteerde in dit eindrapport.
In dit onderzoek komen zowel tijdelijke als definitieve emigratie en immigratie aan bod, met een hoofdklemtoom op seizoensarbeid.
Het project werd uitgevoerd door dr. Greet Draye onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KULeuven en vzw
Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van de provincie West-Vlaanderen.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw
Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Er bestaan enorm veel beeldcollecties over de regio Pajottenland en Zennevallei. Deze collecties bevatten een onschatbare waarde aan informatie over het verleden van de streek. Wat een tekst alleen maar suggereert, kan een beeld écht laten zien.
Via deze beelden kunnen we het verleden terug tot leven brengen en is er een boeiend en zeer herkenbaar verhaal te vertellen. Ondanks hun iconografisch historisch belang worden zij dikwijls vergeten. We willen deze beelden dan ook op een kwalitatieve wijze registreren en ontsluiten voor een breed en divers publiek, zodat deze bron van informatie niet verloren gaat.
Een correcte en uniforme registratie van het beschikbare
beeldmateriaal is noodzakelijk om een goede bewaring voor de toekomst te garanderen. Een degelijke beschrijving is hierbij een meerwaarde, zeker voor latere generaties.
Tijdens het registreren van beeldmateriaal in het kader van het project “Groetjes uit het Pajottenland en de Zennevallei” (2010-2012) is ook gebleken dat de toekomst van sommige collecties niet verzekerd is. Het is dus hoognodig om deze beelden op een juiste manier te bewaren. Digitaliseren, beschrijven en ontsluiten op de erfgoedbank van de provincies Limburg
en Vlaams-Brabant, www.erfgoedplus.be, is hierbij al een stap in de goede richting.
Op deze manier zijn de beelden toegankelijker voor een breder publiek. Naar aanleiding van het project “Groetjes uit het Pajottenland en de Zennevallei” is een
welomlijnd en gebruiksvriendelijk stappenplan uitgewerkt. De zoektocht naar beeldmateriaal evenals het bewerken, beschrijven en ontsluiten volgen een vast stramien dat in deze handleiding wordt toegelicht. Deze gegevens zijn gebaseerd op internationaal erkende standaarden en conform de standaarden van de interprovinciale erfgoeddatabank www.erfgoedplus.be.
Het landschap in Haspengouw en de Voerstreek is het resultaat van een lange en boeiende geschiedenis. Eeuwenlang hebben natuurelementen en bewoners dit landschap vormgegeven en gekneed. Het doorgronden en begrijpen van deze ontwikkeling is het werkveld van geologen, geografen, historici, archeologen, biologen...
Het is een complex en boeiend verhaal, dat op steeds meer belangstelling kan rekenen. Niet alleen de lokale bevolking, maar ook recreanten en toeristen zijn sterk geïnteresseerd in het verhaal achter deze natuurlijke en cultuurhistorische getuigen van een rijk verleden.
Het LEADER-project Het landschap vertelt... wou enkele aspecten van de recente landschapsgeschiedenis van Haspengouw in kaart brengen, en de bevolking nog meer bewust maken van de boeiende verhalen die het landschap in zich draagt.
In samenwerking met de lokale partners heeft het CAG van eind 2009 tot begin 2011 onderzoek verrichten naar de algemene landbouwgeschiedenis van de regio, het landgebruik, de evolutie van kleine landschapselementen, de omgang met het landschap vroeger en nu, etc. Klemtoon lag op de ontwikkelingen van de voorbije 200 jaar.
Een belangrijke aanvulling bij dit onderzoek vormden gesprekken en interviews met bewoners, "gebruikers" en experts van het Haspengouwse landschap.
Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren en partners.
Het project werd uitgevoerd door Nathalie Ceunen onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), K.U.Leuven.
Heuvelland is één van de meest traditionele landbouwgemeenten van Vlaanderen. De landbouw bepaalt voor grotendeels de identiteit en het toeristisch imago van het landschap. In deze dunbevolkte streek was het daarbij tot voor kort voor het grootste deel van de bevolking de enige bron van inkomsten.
Over de evolutie van de landbouw en het landelijke leven in de 20ste eeuw werd nog niet veel onderzoek verricht. De gemeente Heuvelland, CAG, erfgoedcel CO7 en de provincie West-Vlaanderen sloegen daarom de handen in elkaar om deze lacune in te vullen.
De eerste fase van het project bestond uit het registreren en verwerken van een 20-tal getuigenissen en verhalen van landbouwers op rust. De interessantste getuigenissen werden op video vastgelegd. De resultaten werden getoetst aan en aangevuld met diverse andere bronnen, waaronder de landbouwtellingen.
Ook werd er naar aanleiding van het project deze handleiding opgesteld voor het afnemen van interviews voor het optekenen van mondelinge geschiedenis.
Dit project werd gecoördineerd door Mathias Cheyns.
CAG startte in september 2004 met een inhoudelijke en beheersmatige doorlichting van het agrarisch erfgoed in Vlaanderen. Het resultaat van deze studie was enerzijds een instrument voor een gefundeerd beleid en beheer voor dit deel van het erfgoedveld. Anderzijds wilde dit project het agrarisch erfgoed in de kijker zetten bij overheid en publiek. Het was tevens de basis voor de ontwikkeling van instrumenten die het gehele erfgoedveld ten goede komen.
Dit project had drie belangrijke doelstellingen. Allereerst het roerend en vastgelegd materieel agrarisch erfgoed (verzamelingen van relicten die rechtstreeks betrekking hebben op het agrarische bedrijf 1850 - 1980) in kaart brengen binnen de context van de voedingsketen en van het platteland. Het project analyseerde de collecties, het behoud en beheer ervan en de publiekswerking er rond. Het bood tevens een masterplan voor een globaal beleid voor dit erfgoed uit de periode 1850 -1980 in Vlaanderen. Het project resulteerde tot slot in een aantal praktische instrumenten zoals een studiedag en een webinventaris.
Projectmedewerker was Bert Woestenborghs. Medewerking kwam van de projectpartners Heemkunde Vlaanderen en het Vlaams Centrum voor Volkscultuur.
Twee fietsroutes langs oude spoorwegbeddingen in Zuid-West-Vlaanderen, de Trimaarzate en het Guldenspoorpad, werden door de provincie West-Vlaanderen heringericht. In opdracht van de provincie werd een onderzoek uitgevoerd, om als basis te dienen voor allerhande educatieve en informatieve doeleinden zoals een website, bebording en brochures.
Er werd gekeken naar de oude spoorlijnen en hun gebruik en naar interessante 'haltes' op de lijnen zoals (voormalige) stations, bruggen en industrie. Maar ook de evolutie van landbouw en landschap in de regio wordt beschreven. Een derde luik bestaat uit het verzamelen en beschrijven van oud en nieuw beeld- en kaartmateriaal.
Het project werd uitgevoerd door Greet Draye onder leiding van
prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van Provincie West-Vlaanderen. Het is de neerslag van een inhoudelijk vooronderzoek naar het ‘Land van Streuvels’, van Stijn Streuvels. Het aangeleverde materiaal kan de diverse applicaties van het gelijknamige fiets- en wandelroutenetwerk stofferen met toegankelijke achtergrondinformatie over de ontwikkeling van de landbouw, het landschap en de lokale cultuurgeschiedenis. Het kan bovendien bijdragen om de historische eigenheid en identiteit van het gebied te schetsen en te communiceren naar een breed publiek van bewoners en recreanten in verdere initiatieven.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure, Greet Draye en Joris Spolspoel onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en Centrum Agrarische Geschiedenis vzw (CAG).
Dit rapport maakt deel uit van een opdracht van de Provincie West-Vlaanderen en de Stad Waregem aan het Centrum Agrarische Geschiedenis. Binnen het kader van het provinciaal project ‘Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen’ kwam de vraag van de stad Waregem om hun kleine landbouwcollectie (ca. 120 stuks) in het traject op te nemen.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
In 2013 sloot de Provincie West-Vlaanderen een samenwerkingsovereenkomst af voor drie jaar (2014-2016) met het Centrum Agrarische Geschiedenis vzw (CAG) voor het project ‘Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen’, met als doel om de agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen in kaart te brengen en te waarderen.
Spil van het project was de Provinciale collectie Bulskampveld, zowel op het vlak van registratie als op het vlak van ontsluiting. Op die manier wenste de Provinciale dienst Cultuur samen met CAG de basis te leggen voor het toekomstig beheer van deze collecties.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
More from Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) (20)
Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen (2014-2016), 2016
In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Brouwers (Brussel), 2015
1. In kannen en kruiken
Collectieregistratie van het Museum
van de Belgische Brouwers (Brussel)
Greet Draye
2. In kannen en kruiken
Collectieregistratie van het Museum van de
Belgische Brouwers (Brussel)
Greet Draye
3.
4. COLOFON
In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Brouwers (Brussel)
Dit rapport is het resultaat van een samenwerking tussen het Centrum Agrarische Geschiedenis, de
Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Ridderschap van de Roerstok der Brouwers.
Het project werd uitgevoerd door dr. Greet Draye onder leiding van
prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw
Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Leuven, 2015
Een digitale versie van dit rapport is beschikbaar op
www.HetVirtueleLand.be.
Voor meer informatie:
dr. Greet Draye, Centrum Agrarische Geschiedenis vzw
Atrechtcollege, Naamsestraat 63, 3000 Leuven
greet.draye@cagnet.be
+32 16 32 35 47
Afbeelding voorblad: Collectie Museum van de Belgische Brouwers
D/2015/11875/3
9. 2
Inleiding
Het Centrum Agrarische Geschiedenis registreerde en beschreef op vraag van de Ridderschap van de
Roerstok der Brouwers en de Vlaamse Gemeenschapscommissie de erfgoedcollectie van de
Ridderschap. Die collectie wordt bewaard in het Brouwershuis aan de Grote Markt in Brussel. Een
deel is publiek toegankelijk in het Brouwersmuseum dat zich bevindt in de kelder van het
Brouwershuis. Een ander deel bevindt zich in vitrines en op zolder in niet publiek toegankelijke delen
van het pand. De registratie gebeurde met het oog op de opening van een bierbelevingscentrum in
de Brusselse Beurs (gepland in 2019). Een duidelijk overzicht van de (erfgoedwaarde van de) collectie
moet helpen om in een later stadium objecten te kiezen die zullen verhuizen, en de objecten die niet
zullen verhuizen naar het nieuwe centrum, te herbestemmen. Bij het project hoort eveneens een
publieksluik. Op basis van dit rapport zal het huidige museum worden voorzien van drietalige
informatiebordjes.
Dit rapport is de neerslag van het registratieproces. Het bestaat uit vijf hoofdstukken. In het eerste
hoofdstuk wordt ingegaan op de voorbereiding van de fysieke registratie van de objecten. In het
tweede hoofdstuk wordt de aanpak van die fysieke registratie (juli-november 2014) verklaard. Het
derde hoofdstuk gaat in op de digitale registratie van de collectie. Het vierde hoofdstuk schetst het
profiel van de collectie. Het vijfde hoofdstuk geeft een aanzet tot waardering van de collectie en
wijdt uit over de mogelijke herbestemming en het publieksluik.
Het ontstaan van de collectie van het Brouwersmuseum is moeilijk precies te achterhalen. In 1956
werd het museum in de kelder van het Brouwershuis geopend. De Ridderschap van de Roerstok der
Brouwers was de initiatiefnemer. Het museum was toen kleiner dan vandaag: het ging alleen om de
eerste twee plaatsen (vandaag café en oude brouwerij). Het vaste brouwersmateriaal (drie kuipen en
koelschip) is afkomstig van een niet langer bekende brouwerij in Hoegaarden. Een groot deel van het
losse alaam komt allicht van dezelfde plaats, maar is toen ofwel nadien vermengd geraakt met alaam
van de oude brouwerij Van Haelen uit Brussel (Beersel). De herkomst van het kuipersalaam is
onduidelijk. Michel Brichet, directeur en later gedelegeerd bestuurder van de Federatie van Belgische
Brouwers, heeft tijdens zijn bestuursperiode (1971-2004) de collectie uitgebreid met het ‘nieuwe’
brouwersalaam in de derde museumzaal, met nieuw oud brouwalaam en met het tap-, drink- en
schenkgerei in de raadzaal en op de gang van de eerste verdieping. Die objecten verwierf hij op
rommelmarkten en bij antiquairs. Tijdens zijn bestuur werd in 1986 een inventaris opgemaakt. Die
bevindt zich in het archief van de Federatie. De Brusselse collectie is bijzonder. Er zijn nog Belgische
musea met Brusselse faience (bijvoorbeeld de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis en Het
Broodhuis), en er zijn nog musea met brouwers- en kuipersalaam (met name Bokrijk, het Brugs
Mouterij- en Brouwerijmuseum, Mout- en Brouwhuis De Snoek in Alveringem, het Bocholter
brouwerijmuseum) maar de combinatie van beide soorten objecten is apart.
10. In kannen en kruiken 3
1 Voorbereiding van de fysieke registratie
Registratielocatie
Het lag voor de hand de collectie te registreren in het Brouwershuis zelf. Het pand, dat dateert van
de zeventiende eeuw, is groot. En met name in de raadzaal op de tweede verdieping was voldoende
plaats voor de opstelling van een vaste fotostudio. Een aanzienlijk deel van de objecten bevindt zich
overigens in de raadzaal. Naast plaats om te fotograferen was er in de raadzaal ook plaats om de
objecten oppervlakkig te reinigen. Op de museumobjecten na, worden de objecten bewaard achter
glas in vitrinekasten. Ze waren daarom niet echt vuil, maar wel stoffig. De objecten die zich bevinden
in de vitrinekast op de gang van de eerste verdieping werden naar boven getransporteerd voor
reiniging, beschrijving en foto. De museumobjecten waren aanzienlijk vuiler. De meeste staan
immers niet afgeschermd opgesteld. Ze werden onderverdeeld in twee categorieën. Kleine objecten
werden naar boven gebracht. De grotere objecten werden in het museum zelf gereinigd, beschreven
en gefotografeerd. Omdat het museum klein is en relatief drukbezocht, was het geen sinecure een
geschikte plaats te vinden om te kunnen werken. Uiteindelijk werd in de achterste ruimte een zeer
kleine, geïmproviseerde fotostudio ingericht.
Benodigdheden
Voor een registratie-opdracht is heel wat materiaal nodig. De vitrines in de raadzaal zijn
plafondhoog. De objecten op de hoogste etages van de vitrines konden alleen met een ladder
worden bereikt. De ladder was aanwezig in het Brouwershuis. Voor het afstoffen van de vitrine-
objecten was een gewone stofdoek voldoende. Het afstoffen gebeurde op een plooitafel die in de
raadzaal ter beschikking was. Werkhandschoenen bleken onhandig in het manipuleren van de toch
fragiele objecten. Omdat de voorwerpen niet scherp waren, bleken dunne plastieken handschoenen
handiger als bescherming tegen het stof. In het museum waren sommige objecten met kettingen
beveiligd tegen diefstal. Een tang en schroevendraaier waren nodig om ze los te maken en nadien
weer vast. De museumobjecten werden gereinigd met een handvlegel. Werkhandschoenen waren
voor de grote, soms beschadigde objecten wél noodzakelijk.
Eens uit de vitrines werden de objecten opgesteld op een plooitafel. Voor het opmeten werd gebruik
gemaakt van een plooimeter en een rolmeter. De collectienummers (zie verder) werden op vraag van
de Federatie op de objecten aangebracht met kleine, onopvallende en verwijderbare witte
kleefetiketjes. De nummers werden genoteerd met een fijn stiftje met onuitwisbare zwarte inkt.
11. 4
Gereinigde schenkkannen, klaar om beschreven en gefotografeerd te worden.
Aanvankelijk zou de fotostudio boven worden opgebouwd met gebroken wit schilderdoek. Zo werkte
CAG immers al bij eerdere registratie-opdrachten. Een doek van 7 meter op 3 werd bevestigd aan de
houten wand. In de hoek die de wand maakte, werd een tafel geschoven, bedekt met hetzelfde doek.
In de raadzaal valt daglicht binnen, maar toch is de ruimte eerder donker. De fotoflits van het
gebruikte fototoestel Canon Cybershot DSC-WX350 zou dat probleem oplossen. Alleen bleek dat glas
en (gelakt) aardewerk, toch het overgrote deel van de collectie, niet kan worden gefotografeerd met
flits. Die flits zorgde immers voor schaduw en reflectie op de foto’s die bijzonder storend waren.
Navraag en onderzoek leerde dat dergelijke objecten alleen kwalitatief te fotograferen vallen in een
lichttent en met behulp van spots met daglichtlampen. Een lichttent – een witte, stoffen kubus met
plooibaar metalen frame en een opening aan één zijde – neemt alle storende schaduwen weg en de
wanden zorgen dat het licht van de spots niet voor reflectie zorgen. De spots zorgen dan weer voor
een constante, hoge graad aan licht (5500K) die nodig is om weerspiegelende objecten toch met een
helderwitte achtergrond te kunnen fotograferen. Lichttenten bestaan in verschillende maten. Voor
deze opdracht werd een tent van 120 cm op 120 cm aangekocht, het grootste model op de markt. In
een dergelijke tent kunnen objecten tot een hoogte van 1 meter worden gefotografeerd. De grootste
bierpompen meten 98 cm. Daarnaast werden twee spots met daglichtlampen aangeschaft. De
lichttent werd opgesteld op twee tegen elkaar geschoven plooitafels. Twee spots werden, afhankelijk
van de reflectiegraad van de objecten, aan weerszijden van de tent opgesteld of gericht op de
opening van de tent. In dat laatste geval werden de spots afgedekt met bijgeleverde witte hoesjes.
Voor het fotograferen zelf (zie verder) werd gebruikt gemaakt van een statief. Om een schatting te
kunnen maken van de grootte van de objecten werden ze gefotografeerd met een schaallat naast.
12. In kannen en kruiken 5
De fotostudio in de kelder was minder professioneel, maar niettemin werkbaar. De lichttent werd
niet gebruikt omdat de objecten te groot waren. Om een gelijkaardig effect en gelijkwaardige
kwaliteit te bekomen als in de raadzaal, werd in de achterste ruimte van het museum een hoek
afgeplakt met hoogwaardig wit papier (graffitipapier op een rol). Sommige objecten werden
gefotografeerd op een tafel bedekt met wit papier, de grootste op de vloer, die ook was bedekt met
wit papier. De fotospots werden wel gebruikt. Het filterende effect van de wanden van de lichttent
werd bekomen door de bijgeleverde witte hoesjes over de spots te spannen.
De fotostudio in de raadzaal (l) en in het museum (r).
Torpedofles BRO0004 met flits en zonder lichttent.(l) en zonder flits in lichttent (r)
13. 6
2 Fysieke registratie
De fysieke registratie liep over de periode van 2 juli tot 25 november 2014. In die periode werd 22,5
dagen geregistreerd. Op 5 van die dagen werd gewerkt met 2 personen. Er werd in de raadzaal
begonnen, omdat daar ook de fotostudio was. Vervolgens werd de vitrine in de gang op de eerste
verdieping afgewerkt. Daarna volgde het museum. Van de objecten op zolder werd slechts een zeer
rudimentaire en ongenummerde inventaris opgemaakt wegens de zeer slechte staat van de objecten
(zie verder 5 Waardering).
De objecten in de raadzaal zijn niet publiek te bezichtigen, maar ze staan wel gepresenteerd. De
raadzaal doet geregeld dienst als conferentie- of feestzaal. Ook de objecten in de gangvitrine zijn op
die momenten wél te bekijken. Er moest dan ook zorgvuldig worden gewerkt om de opstelling en
volgorde van de objecten te behouden. Zij werden daarom in de volgorde van opstelling van de
schappen gehaald en vervolgens meteen genummerd. Zo werden de nummers tegelijk
collectienummers én volgnummers in de vitrines. In meerdere gevallen waren de objecten reeds
gemerkt met een nummer, zij werden hernummerd. In de inventaris van 1986 staan 874 objecten
beschreven. CAG registreerde 665 objecten, zonder de zolder. De nummering gebeurde volgens de
methode die CAG reeds bij eerdere registratieopdrachten gebruikte: met een combinatie van letters,
verwijzend naar de naam van de collectie, en volgnummers. Voor het Brouwersmuseum werd dat
dus BRO0001 tot BRO0665.
Eens genummerd werden de objecten wel enigszins per soort gegroepeerd om vervolgens per soort
te kunnen worden beschreven. Bij die beschrijving werden per object telkens dezelfde velden
ingevuld op een vooraf gemaakt document. Bij enkele velden werden te omcirkelen standaardopties
vermeld. Genoteerd werd:
• oude nummering (indien vermeld/leesbaar)
• objectnaam
• vervaardiger = a.d.h.v. stempel, opschrift
• datering = doorgaans een schatting op basis van zichtbare kenmerken van productieprocédé
(bijv. al dan niet bellen in glas of naden in aardewerk)
• fysieke beschrijving = uiterlijke beschrijving van het object
• materialen (faience, glas, hout, koper, tin, porselein, smeedijzer,…)
• kleur
• opschrift (inhoud, positie)
• iconografie
• afmetingen (diameter onder, diameter boven, max. lengte, max. hoogte, max. diepte,
breedte oor, hoogte oor)
• toestand (goed, redelijk, matig, slecht)
• volledigheid
• schade
• opmerkingen
14. In kannen en kruiken 7
De gestandaardiseerde antwoorden werden uiteraard aangepast waar nodig. Zo werd bijvoorbeeld
bij het kuipers- en brouwersalaam dat zich in het museum bevindt, meer opgemeten dan diameter,
lengte, breedte en hoogte. Te denken valt aan: lengte steel, lengte mes,… Andere dan de standaard
vermelde materialen werden op het blad genoteerd. De genoteerde ‘toestand’ wordt verklaard bij de
velden ‘volledigheid’ en ‘schade’.
Na de beschrijving werden de stukken gefotografeerd. Dat fotograferen gebeurde, net als het
beschrijven, enigszins per soort object. Die aanpak maakte dat de instellingen van het fototoestel
niet steeds moesten worden gewijzigd. Voor het fotograferen is beroep gedaan op de deskundigheid
van de ervaren amateurfotograaf Paul De Schepper uit Lokeren. De Schepper heeft zijn ervaring met
objectfotografie – onder andere – verworven in het Landbouwmuseum van Stekene. Hij heeft de
volledige collectie van dat museum geregistreerd en gefotografeerd. De voornaamste tips and tricks
voor het fotograferen van objecten, en dan specifiek van glas en aardewerk, tegen een witte
achtergrond, zijn de volgende:
• werken met spots en lichttent
• werken met een statief, voor stabiliteit
• overbelichten in functie van de donkerte van het te fotograferen object
• fototoestel instellen op spotmeting. Zo wordt de lichtintensiteit gemeten op één specifieke
plaats. Dat zorgt voor een helderwitte achtergrond
• werken met de zelfontspannerfunctie van het fototoestel, net zoals het statief in het kader
van een absolute stabiliteit.
Enkele zeer grote, soms onverplaatsbare objecten uit het museum werden niet in een van beide
fotostudio’s maar ter plaatse gefotografeerd. Te denken valt aan de brouwkuipen, de staande
speeldoos, de tafelbiljart en de grote wortpomp. In dat geval werd wel gewerkt met flits.
Roerkuip BRO0513 en polyfoon BRO0518
15. 8
Van ieder object werden minstens twee foto’s genomen: een basisfoto en een documentatiefoto
(met schaallat naast of tegen het object). Maar doorgaans werden meerdere foto’s genomen. Bij
objecten met een deksel werd een foto gemaakt met geopend deksel. Markante details werden
afzonderlijk gefotografeerd (schade, stempel, graveringen, ijkmerken). Zoveel als mogelijk werden
objecten vanuit eenzelfde positie gefotografeerd: frontaal en enigszins vanuit de hoogte). De foto’s
werden na iedere werkdag meteen hernummerd. Ze kregen daarbij het objectnummer mee en een
volgnummer. Die volgnummers werden toegekend en zijn bij alle objecten dezelfde. Foto 01 is de
basisfoto, 02 de documentatiefoto, foto’s 03 tot 06 zijn detailfoto’s.
Figuratieve barbotine BRO0130_1, BRO0130_2, BRO0130_3 en BRO0130_4
Na het afstoffen, beschrijven en fotograferen werden de objecten op dezelfde manier als tevoren
teruggeplaatst in de vitrines en het museum.
16. In kannen en kruiken 9
3 Digitale registratie
Na de fysieke registratie in het Brouwershuis, volgde de digitale registratie van de collectie in het
collectieregistratiesysteem CollectiveAccess. Deze databank vormt de basis van de publiek
toegankelijke beeldbank van CAG, Het Virtuele Land (www.HetVirtueleLand.be).
Voor ieder object werd een nieuwe objectfiche aangemaakt. Iedere fiche bestaat standaard uit een
aantal tabbladen. Daarop werden alle relevante velden ingevuld, gaande van een objectnaam tot het
toekennen van een Creative Commons-licentie. Het belangrijkste veld voor CAG is dat van de
beschrijving. Daarin wordt de historische context van het object geschetst en, in het geval van
werktuigen, ook de werking.
CollectiveAccess nummert zelf iedere fiche. De foto’s werden volgens datzelfde systeem
hernummerd en op die manier bij de juiste fiche gevoegd. De link met het BRO-nummer blijft
uiteraard digitaal gelegd.
17. 10
4 Collectieprofiel
Op basis van de functie van de objecten, kan de collectie van het Brouwersmuseum ingedeeld
worden in zeven categorieën. Die onderverdeling wordt hier gemaakt om een collectieprofiel te
schetsen. Ze is niet gerelateerd aan de objectnamen die zijn toegekend bij de digitale registratie. Per
categorie worden de meest markante objecten of soorten objecten aangehaald. Van die objecten
wordt, waar mogelijk, de herkomst toegelicht. Ook worden aanwijzingen gegeven die helpen
dateren. Dit collectieprofiel is een schets. Voor een volledig overzicht van alle objecten kunnen de
databank en Het Virtuele Land geraadpleegd worden.
4.1 Drinkgerei
Onder het drinkgerei vallen alle bierglazen (drinkgerei van glas zonder handvat of deksel), bierpullen
(drinkgerei van glas, zilver of tin met een handvat en/of deksel) en bierkroezen (drinkgerei van
aardewerk met handvat en/of deksel).
Het aantal bierglazen in de uitgestalde collectie is beperkt tot 8. Het gaat telkens om glazen met
ribvormig, opstaand reliëf. De glazen dateren is niet zo eenvoudig. Vast staat dat ze niet geblazen of
met de hand gegoten zijn. Dat betekent dat ze dateren van na 1890. Al in de eerste helft van de
negentiende eeuw werd geëxperimenteerd met machinale glasproductie (gieten en persen). Maar
die kwam toch vooral vanaf het einde van de negentiende eeuw op gang. Geblazen glas is eenvoudig
te herkennen. Blazen gebeurde met behulp van een stalen pijp, een hechtijzer of puntijzer. Die pijp
liet sporen na op de bodem van een glas: het zogeheten pontilmerk. Machinaal vervaardigd glas
draagt geen sporen op de onderkant, tenzij af en toe een expliciet aangebrachte stempel van de
vervaardiger. Dat is op geen van de Brusselse bierglazen het geval. Gegoten glas, zowel met de hand
als machinaal, is te herkennen aan zichtbare zijnaden. Die zijnaden zijn een afdruk van de twee
helften van de mal. Bij handgegoten glas is de mal van zand of was, wat soms resulteert in kleine
oneffenheden. De mal van machinaal gegoten glas is van metaal, wat zorgt voor ‘foutloos’ glas.
Machinaal gegoten glazen zijn (doorgaans) van recentere datum dan handgegoten exemplaren. De
Brusselse bierglazen tonen geen zijnaden en zijn met andere woorden geperst. Een holle metalen
vorm wordt dan met grote druk volgeperst met vloeibaar glas. In enkele glazen zijn wel bellen te zien
(bijv. BRO0001 BRO00026). Deze ‘glastranen’ wijzen op een nog niet geperfectioneerde machinale
persproductie, te dateren eerste helft van de twintigste eeuw. Ook de dikke bodem en hoge ziel (dwz
geen vlakke, maar holle bodem) bij alle exemplaren wijst in die richting.
Bierpullen telt de Brusselse collectie veel. De meeste zijn van glas. Sommige hebben een deksel, van
tin of een andere legering. Dateren kan op de hierboven beschreven manier. Twee bierpullen zijn
geblazen. Zij dragen onderaan een pontilmerk (BRO0033 en BRO0047). Het pontilmerk is enigszins
gepolijst. Dat maakt dat de pullen te dateren zijn tussen 1865 en 1890. De overige pullen zijn
machinaal gegoten (met naden) of machinaal geperst. Allicht vallen zij haast allemaal te dateren in
de eerste helft van de twintigste eeuw. Een verdere precieze datering aanbrengen is moeilijk. Wel
valt er een relatieve ordening op te stellen. Pullen met bellen in het glas (bijv. BRO0013 en BRO0028)
18. In kannen en kruiken 11
zijn ouder dan pullen zonder bellen. Pullen met een geplakt oor (bijv. BRO0009 en BRO0022) zijn
ouder dan pullen met een machinaal aangehecht oor (bijv. BRO0032 en BRO0042). Een geplakt oor
wijst immers op handwerk. In enkele gevallen bieden andere dan technische gegevens een
aanknopingspunt om te dateren. BRO0036 draagt onderaan een stempel van de Verreries Gaasch in
Antwerpen. Die glasfabriek bestond in de eerste helft van de twintigste eeuw. De decoratie op het
glas – een cirkel met daarop 28 – verwijst naar de Brusselse brouwerij Caulier (1873-1960) die in de
eerste helft van de twintigste eeuw Perle 28 brouwde. Eenzelfde dateringswijze kan worden
toegepast voor BRO0010. De inscriptie op de binnenzijde van het tinnen deksel geeft te lezen
Rackl&Eisenmann. Die tingieterij uit München bestond tussen 1900 en 1940.
Glazen bierpullen BRO0033 en BRO0036
De herkomst van de pullen bepalen kan op basis van opschriften, merken of decoratie, zoals blijkt uit
de hierbovengenoemde gevallen van BRO0036 en BRO0010. Nog Duits zijn BRO0005 (brouwerij
Löwenbräu uit München), BRO0034 (Augustiner Bräu München) en BRO0037 (made in Germany).
De collectie telt enkele tinnen pullen. BRO0019 is, afgaand op de productiekenmerken, van recente
datum. Op de bodem is een engelmerk terug te vinden. Oorspronkelijk wees het engelmerk op Duits
tin van de hoogste kwaliteit. Op machinaal gegoten tinnen objecten van minder dan 100 jaar oud
heeft het merk weinig betekenis. De collectie telt ook zogeheten edeltin: rijkversierd tinnen vaatwerk
dat vooral bedoeld is als decoratie. Niet zelden wordt geprobeerd edeltin oude allures te geven. Dat
is bijvoorbeeld het geval met BRO0623 en BRO0624. Het tinmerk JD is ontcijferd als afkomstig van
Jean Driesen uit Tongeren, die werkzaam was in de jaren 1960.
De bierkroezen in de collectie zijn van gres (keramisch materiaal), fijne faience (geglazuurd
aardewerk) en ‘gewone’ tinhoudende faience. De fijne faience kroezen (lijkt porselein, maar is niet
doorschijnend) bieden weinig aanknopingspunten voor datering en herkomst. Stempels ontbreken
haast altijd. Het gaat hoofdzakelijk om kroezen met enige goudversiering en een geschilderd tafereel:
een romantische scène, een landschap, een jachttafereel, een spel (kegelen,…). Op basis van de
19. 12
thematiek van de decoratie kan worden gedacht aan een laat negentiende-eeuwse datering. Eén van
dergelijke kroezen (BRO0235) draagt de stempel van de fabriek van Pêtre in Baudour (Henegouwen).
Alle gelijkaardige kroezen aan dezelfde fabriek toewijzen zou te kort door de bocht zijn. Maar allicht
zijn sommige toch van dezelfde origine. Enkele kroezen laten meer specificatie toe. BRO0055 draagt
het merk van het Belgische Boch Frères (uit La Louvière) dat in gebruik was tussen 1887 en 1910.
BRO0064 draagt de stempel van de porselein- en faiencefabriek Creil et Montereau in Frankrijk die
werd gebruikt van 1849 tot 1867. De kroes valt op binnen de collectie door de Oosters geïnspireerde
decoratie. BRO0069 draagt de stempel van Limoges-fabrikant Boisbertrand, in gebruik tussen 1900
en 1939.
Bierkroezen BRO0235 en BRO0248: fijne faience (l) en tinhoudende faience (r)
De tinhoudende faience kroezen zijn zonder twijfel de oudste van de collectie drinkgerei. Ook over
hun herkomst is er zekerheid. Die is Brussels. In Brussel werd faience vervaardigd sinds de zestiende
eeuw, maar het is vanaf het midden van de achttiende eeuw dat de productie, zowel van serviesgoed
als van meer artistieke en decoratieve objecten, haar grootste bloei kent met vier Brusselse ateliers.
Vanaf het einde van de achttiende eeuw, bij de opkomst van de productie van porseleinen en fijne
faience drink- en schenkgerei, verschijnt ook faience drink- en vooral schenkgerei (zie verder). Het
kleinste van de vier ateliers, atelier Rue du Pont Neuf, houdt op te bestaan in 1791. De drie andere
ateliers, Rue de Laeken, Rue de la Montagne en Porte de Laeken, blijven bestaan tot het midden van
de negentiende eeuw. De faience kroezen zijn met andere woorden allemaal te dateren tussen het
einde van de achttiende en het midden van de negentiende eeuw. Toewijzen aan één van de drie
ateliers is moeilijk, omdat zelden merktekens werden gebruikt. De decoratie van de kroezen geeft
soms een aanwijzing. Of liever, het atelier uit de Rue de Laeken hanteerde een typisch
stippenpatroon. BRO0261 zou afkomstig kunnen zijn van het atelier Porte de Laeken. BRO0610 en
BRO0611 zijn laat-achttiende-eeuws: een inscriptie in het tinnen deksel vermeldt 1765. De Brusselse
collectie telt ook vier kroezen van de grootste concurrent van de Brusselse ateliers, het reeds
vernoemde Boch Frères. BRO0248, BRO0249, BRO0250 en BRO0252 dragen een vroeg-negentiende-
eeuws Bochmerk.
20. In kannen en kruiken 13
4.2 Schenkgerei
Het schenkgerei van het Brusselse museum is onder te verdelen in een aantal deelverzamelingen:
maatkannen, barbotines en Keuls steengoed.
Maatkannen zijn schenkkannen met een al dan niet officieel vastgestelde inhoudsmaat. De maat
wordt soms expliciet op de kan vermeld (litre, double litre, ½ litre, dubbelkan,…), soms niet. In dat
laatste geval kan er toch vanuit gegaan worden dat het gaat om een maatkan als er een ijkteken is
aangebracht. Maatkannen werden geijkt om de inhoudsmaat te officialiseren. Faience kannen
werden eenmaal geijkt, in het jaar van ingebruikname. Tinnen maatkannen werden ieder jaar
opnieuw geijkt. Op het ijkteken werd een letter aangebracht. Die letter refereerde naar een jaar.
Ijktekens zouden op die manier een hulpmiddel voor datering kunnen zijn. Met de nadruk op
‘zouden’: iedere nieuwe bewindvoerder herbegon met het alfabet, maar liet tegelijk het alfabet van
de vorige bewindvoerder doorlopen. Een ‘A’ kan daardoor staan voor 1801 (Frans bewind), 1820
(Hollands bewind), 1831 (Belgisch bewind) of 1845 (ook Belgisch bewind). De hulp is dus relatief. Een
letter uit het Romeinse alfabet wijst op productie tussen 1801 en 1855, een Griekse letter wijst op
productie na 1855 en tot 1947.
De Brusselse collectie telt hoofdzakelijk maatkannen uit Brusselse tinhoudende faience.
Aanwijzingen voor de Brusselse herkomst zijn de kleuren van de kannen (kobaltblauw en
mangaanroze) en de decoratieve elementen (het typische ‘entre deux arbres’-thema, maar ook de
harlekijnen, soldaten en bloemmotieven, de stercartouches) die in de literatuur als typische Brussels
worden aangehaald. Enkele kannen zijn met zekerheid toe te wijzen aan één van de ateliers. Witte
kannen met blauw stipmotief (type BRO0231) zijn afkomstig uit het atelier Rue de Laeken, ook
kannen met een M in de stercartouche of het wapenschild (type BRO0263) zijn van daar afkomstig.
De M werd gebruikt door Jean-Baptiste Morren die van 1811 tot 1839 het atelier leidde. Kannen met
initiaal S (zoals BRO0526) zijn afkomstig uit het atelier Porte de Laeken. De S staat voor Mathieu en
Héliodore Stevens (resp. 1820-1843 en 1843-1866). Enkele schijnbaar Brusselse maatkannen zijn
afkomstig van concurrent Boch Frères (bijvoorbeeld BRO0243 en BRO0538). Enkele andere faience
maatkannen (type BRO0628) dragen een stempel die werd gebruikt in de faiencefabriek van Nimy
(Henegouwen) tussen 1898 en 1920. De collectie telt naast faience maatkannen ook maatkannen uit
tin (bv. BRO0021).
21. 14
Faience maatkan BRO0263, figuratieve barbotine BRO0133, barbotine ‘bleu flowing’ BRO0087 en Keuls
steengoed BRO0173
In de raadzaal huist een mooie collectie figuratieve barbotine schenkkannen. Barbotine is een term
die wordt gebruikt voor geglazuurd aardewerk dat niet wordt gedraaid omdat de vorm of het reliëf
te apart is. Barbotines – de naam van de techniek wordt ook gebruikt voor de objecten - worden
gegoten in een mal. Ze zijn meestal veelkleurig. Figuratieve barbotines worden gegoten in de vorm
van een mens of een dier, ze zijn hoofdzakelijk bedoeld als decoratie. De figuratieve traditie valt te
dateren tussen het einde van de negentiende eeuw en de jaren twintig van de twintigste eeuw en is
(Noord-)Frans-Brits van oorsprong. De Waalse faiencefabrieken van Wasmuël en Nimy (allebei
Henegouwen) volgden dat voorbeeld graag. Het gaat nooit om unieke stukken. De meeste faience-
en porseleinfabrieken hadden catalogi voor de barbotineproductie (cfr. barbotine-belge.com). De
Brusselse collectie is verscheiden wat herkomst betreft. Er zijn heel wat Britse (bijv. BRO0133,
BRO0137, BRO0158 en BRO0160), enkele Franse (BRO0130 en BRO0161) en ook Waalse stukken te
vinden (BRO0148).
Naast figuratieve barbotines huisvest het Brouwersmuseum ook barbotines ‘bleu flowing’: faience
schenkkannen met blauwgrijze of blauwwitte decoratie (type BRO0087) . Bleu flowing dateert van
het einde van de negentiende eeuw, en was het handelsmerk van de faiencerie van Wasmuël (1836-
1951).
Een laatste soort schenkgerei is het Keuls steengoed (type BRO0173). Dat steengoed is gemaakt van
keramisch materiaal (gres), grijs of bruin met blauwe decoratie, voorzien van een laag zoutglazuur.
Dat glazuur maakt de kannen waterdicht. De schenkkannen hebben doorgaans een maataanduiding
in de buurt van het handvat (geschilderd of gestempeld). De grootste Brusselse kan heeft een inhoud
van 5 liter (BRO0192). Merken die helpen bij het bepalen van de herkomst en de ouderdom
ontbreken. Ook technische kenmerken helpen niet om te dateren. Anders dan bij glas wordt Keuls
steengoed vandaag immers nog steeds gemaakt zoals in de middeleeuwen.
22. In kannen en kruiken 15
4.3 Tapgerei
Het Brouwersmuseum heeft naast drink- en schenkgerei ook tapgerei van twee types. In de raadzaal
staan enkele zuilvormige faience bierpompen (type BRO0166). Het gaat om relatief hoge (60-
100cm), veelkleurige cilinders, al dan niet afgewerkt met een figuur bovenaan. Op iedere pomp is
plaats voor twee of drie tapkranen. Op sommige pompen zijn tapkranen aangesloten, bij andere
ontbreken ze. Dergelijke bierpompen worden in de literatuur gedateerd aan het einde van de
negentiende eeuw. Met name de art deco decoratie op meerdere exemplaren wijst in die richting.
Herbergen en cafés lieten de pompen maken op bestelling en ze werden vervolgens het pronkstuk
van de zaak. Het tafereel dat werd afgebeeld op de pomp hield doorgaans een verwijzing in naar de
cafénaam.
Bier werd niet alleen getapt uit pompen, maar ook met tapkranen ‘à l’anglaise’. Het gaat daarbij om
beweegbare messing hendels op een messing plaat met rond de hendel een cilindervormig faience
handvat. Allicht zijn de kranen rond hetzelfde moment te dateren als de pompen. De decoratie is in
ieder geval vergelijkbaar art deco. In het museum zijn twee volledige exemplaren bewaard (BRO0561
en BRO0562). Verder telt de collectie verschillende faience handvaten zonder messing stel.
Bierpomp BRO0200 en handvat van een tapkraan à l’anglaise BRO0213
23. 16
4.4 Flessen
In het museum zijn verschillende machinaal vervaardigde bierflessen met beugelsluiting bewaard.
Anders dan de geschiedenis van bier, die lang teruggaat, is die van bierflessen kort. Bier werd lange
tijd in kruiken uit de brouwerij gehaald. Af en toe werd het opgeslagen in een fles met kurk. Maar dat
was een dure procedure. In 1843 bedacht de Engelsman Henry Barret een systeem om glazen flessen
van een inwendige schroefdraad te voorzien. Die schroefdraad liet toe de flessen luchtdicht af te
sluiten. In 1895 werd de beugelsluiting uitgevonden. De Brusselse flessen zijn afkomstig van
verschillende Belgische brouwerijen (Meeus in Vertrijk, Breda en Artois uit Leuven, Stroobants uit
Herent, Piedboeuf uit Jupille, Gigi Lallement uit Aubange, Le Cocq d’Or uit Verviers,…). Ze zijn te
dateren tussen 1930 en 1950.
Naast bierflessen telt de Brusselse collectie in de raadzaal ook vier oude Britse sodaflesjes (BRO0004,
BRO0008, BRO0011 en BRO0018). Sodawater, water verrijkt met minerale zouten en verzadigd met
koolzuur, werd uitgevonden aan het einde van de achttiende eeuw. Net als bier was sodawater
moeilijk te bottelen zonder kwaliteitsverlies. In 1814 bedacht de Britse waterfabrikant Hamilton een
torpedovormig flesje dat liggend bewaard moest worden. Het flesje werd afgesloten met een kurk
die met ijzerdraad op de fles werd gehouden. Doordat de fles lag, bleef de kurk nat en kon het
koolzuur niet ontsnappen. Vanaf het midden van de negentiende eeuw werden de torpedoflesjes
algemeen gebruikt. De Brusselse exemplaren zijn afkomstig van de waterfabrieken Webb’s uit
Islington bij Londen en Kinmond uit Leamington.
4.5 Alaam
In het museum is vooral alaam te vinden van de brouwer en de kuiper. Enkele stukken horen toe aan
de smid en de landbouwer. Het brouwersalaam is hoofdzakelijk achttiende- en negentiende-eeuws.
De vaste stukken zijn afkomstig van een niet langer bekende Hoegaardse brouwerij. Het gaat om een
kookketel met platen van geslagen koper met vooraan een ovendeur en stapelruimte voor hout,
twee houten vaten (een wachtkuip en een beslag-/filterkuip) en een koelschip. Verder is er allerlei
los brouwersalaam: moutscheppen, roerstokken, een stuikmand en lepels. Ook vaten (voornamelijk
van de Brusselse brouwerij Wielemans-Ceuppens) (type BRO0507), brandstempels om de vaten te
merken (BRO0378) en bierbomen om vaten te dragen (type BRO0504) horen tot de collectie.
Bijzonder is de koperen wortpomp (BRO0512): een pomp om de wort uit de beslagkuip te pompen
en over te brengen naar de kookketel. Meerdere stukken van het losse brouwersalaam zijn afkomstig
van de oude brouwerij Van Haelen (Linkebeek/Beersel, 1893-1958).
24. In kannen en kruiken 17
Wortpomp BRO0512 en kuipwindas BRO0498
Het kuipersalaam is verscheiden. Meest in het oog springt een voegbank (BRO0503), een grote
schaaf om de zijkanten van de duigen en de bodemstukken te schaven. Daarnaast zijn er allerlei
blokschaven, twee windassen (BRO0498 en BRO0499) om duigen aan te trekken, hamers om de
duigen op de juiste plaats te krijgen (drijvers), hoepelhaken, dissels, sponboren, sponsleutels en
trekmessen.
Uit de smidse zijn er hoefijzers en tangen, van op de boerderij dorsvlegels en pikken.
4.6 Café-inrichting
In het museum staan ook enkele objecten die zorgden voor vermaak bij cafébezoek. De zeer grote
staande speeldoos bij de ingang valt meteen op: een muziekinstallatie voor blikken platen in een
houten kast (BRO0517). Onderaan is een opbergschuif voor de muziekschijven. Het opschrift
‘Polyphon Leizig’ verwijst naar Polyphon Musikwerke AG, een grote speeldozenfabrikant die van
1889 tot 1895 in Leipzig was gevestigd. De speeldoos werd in 1955 aan het museum geschonken
door G. Damiens. Ze werkt nog. Verder is er een tafelbiljart (BRO0517) en een puddebak (BRO0508).
Om vervelende cafébezoekers af te schepen diende het zagemanneke (BRO0643): een mannetje met
zaag dat door de cafébaas in beweging kon worden gebracht om duidelijk te maken dat de klant
zeurde. Ook een spaarkast (BRO0645) was in verschillende volkscafés terug te vinden. Iedere
deelnemer had zijn gleuf en kon maandelijks sparen.
25. 18
Zagemanneke BRO0643 en heiligenbeeld BRO0563
4.7 Heiligenbeelden
Een laatste verzameling zijn de heiligenbeelden. De patroonheilige van de brouwers is Sint Arnoldus,
ook Arnoldus van Tiegem of Arnoldus van Soissons genaamd. Arnoldus werd geboren in het West-
Vlaamse Tiegem in 1040 en overleed in 1087 in Oudenburg. In 1081 werd hij tot bisschop van
Soissons gewijd. Hij werd patroonheilige van de brouwers omdat hij in tijden van epidemies de
mensen aangeraden zou hebben bier te drinken in plaats van water. Bier werd immers bereid met
gekookt (en dus ontsmet) water. Hij werd en wordt doorgaans afgebeeld met een roerstok en een
stuikmand of bierton. Het meest indrukwekkende heiligenbeeld bevindt zich in de inkomhal van het
Brouwershuis: een Sint-Arnoldus in arduinsteen, met een roerstok en stuikmand, van anderhalve
meter hoog (BRO0563). Het beeld dateert van 1768 en prijkte tot 1952 boven de ingangspoort van
de brouwerij van Soignies. In dat jaar werd het beeld aangekocht door de Ridderschap van de
Roerstok. De andere heiligenbeelden zijn moeilijker te dateren en lokaliseren. De staat waarin ze
verkeren (met name houtworm in de houten exemplaren), doet een hoge ouderdom vermoeden
(negentiende eeuw).
26. In kannen en kruiken 19
5 Waardering, herbestemming en publieksluik
De collectie van het Brouwersmuseum is zonder twijfel bijzonder. Dat heeft te maken met de
combinatie van de verschillende soorten objecten, die in geen enkele andere collectie wordt
gevonden, maar ook met de samenstelling van de deelverzamelingen zoals hierboven beschreven.
Vooral de collectie van maatkannen en kroezen in tinfaience is bijzonder. Het gaat niet alleen om de
oudste objecten in het museum. De collectie is bovendien erg uitgebreid: ze telt 117 objecten. Het is
ook een lokale collectie, want op enkele uitzonderingen na zijn alle maatkannen van Brusselse
origine. En de kannen zijn doorgaans in goede staat. Hierbij dient wel te worden vermeld dat de
kannen die worden bewaard in het eigenlijke museum in merkelijk slechtere staat zijn dan de kannen
die worden bewaard in de vitrines. In het museum zijn de kannen onderhevig aan
temperatuurschommelingen, aan stof en aan vuil. Ze kunnen bovendien worden aangeraakt,
beschadigd of zelfs ontvreemd door de bezoekers.
Diezelfde opmerking kan overigens worden gemaakt voor alle objecten die worden bewaard in het
museum. De bewaaromstandigheden zijn niet er niet ideaal. De staat van de objecten in de kelder is
dan ook niet goed. Dat is jammer, gezien er, naast de maatkannen uit tinfaience, nog andere
kostbare en zeldzame objecten worden uitgestald. Te denken valt dan vooral aan de grote polyfoon,
de wortpomp, de houten bierpomp, enkele va de heiligenbeelden en aan de oude uithangborden.
Het alaam dat wordt bewaard, is doorgaans niet zeldzaam. Het brouwersalaam is in enkele andere
Belgische collecties terug te vinden. Een uitzondering moet worden gemaakt voor de grote voegbank
en de kuipwindassen.
Naast de collectie tinfaience, is ook de collectie bierpompen van zekere waarde. Ook dat is met 24
objecten in goede staat een rijke collectie. De collectie van figuratieve barbotines is te eclectisch
samengesteld om als geheel waardevol te zijn. Maar er zitten wel mooie losse objecten tussen. Een
enkele keer vormen zo’n barbotines een paar, met een man en een vrouw. Voor de glazen bierpullen
geldt dezelfde vaststelling: bijzonder eclectisch samengesteld. Maar de geblazen exemplaren zijn oud
en daardoor waardevol.
Zoals reeds eerder aangehaald, worden ook op de zolders van het Brouwersmuseum nog objecten
bewaard. Naast veel recente objecten (glazen), gaat het om objecten in zeer slechte staat. Het is
moeilijk uit te maken of zij op zolder worden bewaard wegens die slechte staat, of dat zij in slechte
staat zijn door de bewaring op zolder. In ieder geval zijn de bewaaromstandigheden er slecht. Wel
gaat het bij de zolderstukken vaak om ‘dubbels’: objecten die ook al elders in het huis worden
bewaard in een identieke of zeer gelijke vorm. Te denken valt aan schoppen en roerspanen, maar
ook aan kroezen, flessen, (delen van) bierpompen en pullen. Maar er worden ook enkele (zwaar
beschadigde) affiches bewaard van feestelijkheden in Brussel in begin van de twintigste eeuw.
Om op een zinvolle manier over herbestemming van de collectie te spreken, is het nodig dat
bestaande collecties worden geanalyseerd. Een dergelijke analyse lag buiten het bestek van dit
registratieproject. In theorie zijn meerdere opties mogelijk. Een eerste optie is de collectie in zijn
27. 20
geheel samen te laten en te verhuizen naar het te realiseren Bierbelevingscentrum. Dat is allicht een
weinig realistische piste gezien de verklaring dat slechts een deel van de collectie kan mee verhuizen.
Een tweede en betere optie lijkt om per deelverzameling te herbestemmen. Voor het alaam kan het
MOT in Grimbergen worden gecontacteerd, maar ook Bokrijk. Zowel het Broodhuis als de Koninklijke
Musea voor Kunst en Geschiedenis bewaren een collectie Brussels tinfaience. Maar gezien de waarde
van die collectie, lijkt het CAG belangrijk om minstens dat deel van de gehele collectie zelf te
behouden en in goede omstandigheden te bewaren. Voor al het overige drink- en schenkgerei kan
worden gedacht aan de verschillende kleinere brouw- en biermusea in België.
Zoals vermeld in de projectovereenkomst, zal CAG een klein publieksluik breien aan de
registratieopdracht. In overleg met het museum zal dat publieksluik de vorm aannemen van enkele
drietalige (Nederlands, Frans en Engels) informatieve bordjes. Het museum biedt op dit ogenblik
immers weinig informatie aan de bezoekers. Eén bordje zal de geschiedenis van de Brusselse
faienceproductie vertellen, een tweede zal op het kuipersambacht ingaan, en een derde op het
ambachtelijke brouwen. Op die manier is het oude deel van het museum inhoudelijk gecoverd.
Om te besluiten nog dit: naast de collectie van objecten, heeft het museum ook een archief en een
bibliotheek. Het archief bestaat hoofdzakelijk uit materiaal van de Federatie van de Belgische
Brouwers, maar er rust ook een oude inventaris van de collectie en een beperkte, maar interessante
fotocollectie. De bibliotheek bezit als enige in België een volledige collectie van het Journal des
Brasseurs. Om die reden is ook die collectie waardevol.
28. In kannen en kruiken 21
6 Oriënterende bibliografie
www.antiek-encyclodpedie.nl (categorieën glas, tin, aardewerk en porselein)
www.barbotine-belge.com
www.barbotine.free.fr
www.faience-porcelaine.com
www.great-glass.co.uk
www.infofaience.com
www.kuiperij.be
www.mot.be
www.royalboch.com
www.steinmarks.co.uk
www.theworldismadeofglass.co.uk
F. Becuwe, Het mout- & brouwhuis De Snoek. Mouten en brouwen in de 19de
eeuw (Alveringem 1995).
M. Boltero, Pichets en barbotine. Personages, Animaux (Parijs 2000).
T.J. Dangis, Tinmerken van België en naburige steden 15de
-21ste
eeuw (Leuven 2014).
M. Deconinck en T. Caporale, Les faienceries et les porcelaineries de Baudour (Boussu 1996).
L. van Eeckhoudt, ‘Brusselse faience of Brussels blauw’, in: De Brabantse folklore, 219 (1978) 209-
305.
M. Galand, J. Houssiau en T. Symons, Faience in Brussel van de 17de
tot de 19de
eeuw. Een nijverheid
ten dienste van het leven van alledag (Brussel 2003).
J. Lemaire, Faïence et porcelaine de Bruxelles (Brussel 2003).
P. Quintens, Bier en brouwerijen te Brussel, van de middeleeuwen tot vandaag (Brussel 1996).
J. Soetens, In glas verpakt. Kunst kitsch en koopmanschap (Amsterdam 1999).
E. Waelput, Eer het vat in duigen valt (Antwerpen 2004).