8. Wanneer gebruik je de Past Simple?
You use the past simple when something happened in the past and
is finished.
Vaak staat er een tijdsaanduiding in de zin. Bijvoorbeeld: yesterday,
last week, this morning in 1980.
The past simple is what we call in Dutch: de verleden tijd
10. Uitzonderingen 1
Als een werkwoord eindigt op –e, dan komt je er alleen een –d achter:
To live (leven)
I lived in Canada in 2003.
In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:
To plan (plannen)
They planned her babyshower yesterday.
11. Uitzonderingen 2
Als een werkwoord eindigt op een medeklinker gevolgt door –y, dan komt er in de
past simple –ied achter
To carry (leven)
I carried her bag to the car.
To try (proberen)
We tried to call her yesterday.
12. Ongelmatige werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn onregelmatig en dat betekend dat ze geen ‘–ed’ krijgen maar
hun eigen vorm hebben.
To write -> wrote I wrote her a letter last week.
To go -> went He went to Italy last year.
To make -> made They made a very nice meal two days ago.
Je moet deze uit je hoofd leren.
Je gebruikt de 2e kolom in de lijst van onregelmatige werkwoorden.
see- saw – seem
come – came - come