2. Wat zijn naamvallen
Een naamval is een middel waarmee de grammaticale
functie van een woord in de zin kan worden aangegeven
door middel van verbuiging.
3. De naamvallen
Het Nederlands kent vier naamvallen
Naamval Naam Functie
Eerste Nominatief Onderwerp of
naamwoordelijk deel
van het gezegde
Tweede Genitief Bezitsrelatie uitdrukken:
vergelijk Jans fiets met
de fiets van Jan
Derde Datief Meewerkend voorwerp
of na bepaalde
voorzetsels
Vierde Accusatief Lijdend voorwerp of na
bepaalde voorzetsels
4. meervoud Lw Bn Zn sterk Zn zwak
nominatief de oude Geesten Graven
genitief der Oude(r) Geesten Graven
datief den ouden Geesten Graven
accusatief de oude Geesten Graven
Mannelijk ev lw Bn Zn sterk Zn zwak
Nominatief de oude geest grave
genitief des ouden geests graven
datief den ouden geeste grave
accusatief den ouden geest grave
Vrouwelijk ev lw Bn Zn sterk Zn zwak
Nominatief de oude gracht Minne
genitief der Oude(r) gracht Minne(n)
datief de(r) Oude gracht Minnen(n)
accusatief de oude gracht minne
Onzijdig ev lw Bn Zn sterk Zn zwak
Nominatief het Oud(e) dier geslachte
genitief des ouden diers Geslachten
datief Den/het Ouden/oud Diere/dier Geslachte
accusatief het Oud(e) dier geslachte
5. Verdwenen
Nederlands heeft een beginaccent, daardoor zijn de zwak
beklemtoonde eindsyllabes gereduceerd of verloren gegaan.
Om onduidelijkheid te voorkomen namen een vastere
woordvolgorde en voorzetselconstructies de functie van
naamvallen over.
6. Nog zichtbaar in
Voornaamwoorden.
Bezitsrelaties
Daar staat de fiets van Jan.
Daar staat Jans fiets.
Dat is het huis van Loes.
Dat is Loes’ Huis.
7. Oude naamvalsvormen
Geslacht 2e naamval
(genitief)
3e naamval
(datief)
Mannelijk ev Des/ Dezes/ Diens
Wiens (personen)
Welks (zaken)
Den/ Dezen/
Dien
Vrouwelijk ev Der/ Dezer/ Dier
Wier (personen)
Welker (zaken)
Der/ Dezer/ Dier
Wier (personen)
Onzijdig ev Des/ Dezes/
Welks (zaken)
Den/ Dezen/
Dien
Meervoud Der/ Dezer/ Dier
Wier (personen)
Welker (zaken)
Dezen
8. lidwoorden en aanwijzend
voornaamwoord.
Der Des ‘s en Den
Indertijd, destijds, ‘s zomers, in den vreemde, in
naam der wet. Etc.
Dezer, Dezes, Dezen
Een dezer dagen, afschrift dezes, bij dezen.
Dier Dien en diens
De grens dier gemeenten, nadien, met alle
gevolgen van dien. Het ligt in diens voornemen. Jan
vroeg aan Piet of diens vader ook aanwezig zou zijn.
9. vragend
voornaamwoorden.
Personen
Wier
Zij is een van de
weinigen op wier
oordeel je kunt
rekenen.
Wiens
Wiens brood men eet,
diens woord men
spreekt.
Zaken
Welker
De commissie in welker
handen dit
wetsontwerp ligt.
Welks
Het programma voor
welks uitvoering hij
verantwoordelijk is.
10. Te, ten en ter
Schrijf ten of ter in een constructie waarin een
lidwoord mogelijk is. Als dat niet mogelijk is schrijf
je te.
Ten is een samentrekking van te en den.
Ter is een samentrekking van te en der.
Vergelijk: ten huize van met te mijnen kantore.
in het huis van en in *het mijn kantoor
Vergelijk: Terzelfder tijd, te allen tijde
in dezelfde tijd, in *de alle tijd.
11. Oude naamvalsvormen
Geslacht 2e naamval
(genitief)
3e naamval
(datief)
Mannelijk ev Des/ Dezes/ Diens
Wiens (personen)
Welks (zaken)
Den/ Dezen/
Dien
Vrouwelijk ev Der/ Dezer/ Dier
Wier (personen)
Welker (zaken)
Der/ Dezer/ Dier
Wier (personen)
Onzijdig ev Des/ Dezes/
Welks (zaken)
Den/ Dezen/
Dien
Meervoud Der/ Dezer/ Dier
Wier (personen)
Welker (zaken)
Dezen