SlideShare a Scribd company logo
1 of 57
Download to read offline
Statusrapport gezondheidsaspecten (poederkool)vliegas. Deelrapport 3.
Milieubeïnvloeding ten gevolge van schoorsteenemissies van een 600 MWe
AAA p p r o v e d fff o r
e l e c t r o n i c
d i s t r i b u t i o n
oo
cc
rr
vv ee
tt
ii
rr
bb
dd
oo
uu
oo rr
nn
tt
ii
ii
cc
oo nn
pp rr
ll ee
ttss
pp
ee
iidd
kolengestookte eenheid. Actualisatie 2002
50231022-KPS/MEC 00-6043
Classificatie: 2 (beschikbaar voor derden)
Productnummer 50231003.CL.3 02P3.3.1
Statusrapport gezondheidsaspecten
(poederkool)vliegas. Deelrapport 3.
Milieubeïnvloeding ten gevolge van
schoorsteenemissies van een 600 MWe
kolengestookte eenheid.
Actualisatie 2002.
Arnhem, 11 oktober 2002
Auteurs dr. R. Meij en B.H. te Winkel
KEMA Power Generation & Sustainables
TSA Power Generation 2002
Opdrachtgevers: Electrabel
E.ON
Essent
Reliant
Nuon Power Buggenum
auteur : dr. R. Meij en B.H. te Winkel 02-12- beoordeeld : ir. M.G. Lunter 02-12-
55 blz. 2 bijl. goedgekeurd : ir. W.C. Kok 02-12-
vrijgave TSA: dr. N. Bolt 02-
Utrechtseweg 310, 6812 AR Arnhem.
Telefoon (026) 3 56 91 11. Telefax (026) 3 51 56 06.
© KEMA Nederland B.V. Alle rechten voorbehouden.
Dit document bevat vertrouwelijke informatie. Overdracht van de informatie aan derden zonder schriftelijke toestemming
van of namens KEMA Nederland B.V. is verboden. Hetzelfde geldt voor het kopiëren van het document of een gedeelte
daarvan.
KEMA Nederland B.V. en/of de met haar gelieerde maatschappijen zijn niet aansprakelijk voor enige directe, indirecte,
bijkomstige of gevolgschade ontstaan door of bij het gebruik van de informatie of gegevens uit dit document, of door de
onmogelijkheid die informatie of gegevens te gebruiken.
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -3- 50231022-KPS/MEC 00-6043
INHOUD
blz.
LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN................................................................................... 4
EXECUTIVE SUMMARY....................................................................................................... 6
SAMENVATTING.................................................................................................................. 8
LIJST VAN BEGRIPPEN, SYMBOLEN EN AFKORTINGEN................................................10
1 Inleiding ..............................................................................................................12
2 Standaard 600 MWe kolencentrale......................................................................14
2.1 Bedrijfsgegevens ................................................................................................14
2.2 Brandstofgegevens .............................................................................................16
2.3 Emissies naar de lucht........................................................................................18
3 Verspreidings- en depositieberekeningen ...........................................................23
3.1 Het KEMA rekenmodel STACKS.........................................................................23
3.2 Deposities ...........................................................................................................24
4 Concentraties in de buitenlucht ...........................................................................26
4.1 Inleiding ..............................................................................................................26
4.2 Achtergrondconcentraties ...................................................................................26
4.2.1 Metingen uit de negentiger jaren.........................................................................29
4.3 Berekende bijdragen van de Centrale aan de achtergrondconcentraties.............31
5 Atmosferische depositie ......................................................................................36
5.1 Inleiding ..............................................................................................................36
5.2 Achtergronddepositie ..........................................................................................36
5.2.1 Metingen uit de negentiger jaren.........................................................................37
5.3 Berekende bijdragen van de centrale aan de achtergronddepositie ....................37
6 DISUSSIE EN CONCLUSIES .............................................................................42
LITERATUUR.......................................................................................................................44
Bijlage A Achtergrond en samenvatting resultaten NOK-LUK ............................................47
Bijlage B Resultaten STACKS-berekeningen.....................................................................51
50231022-KPS/MEC 00-6043 -4- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN
Tabel 1 Uitgangsgegevens voor een standaard kolencentrale met een netto vermogen
van 600 MWe
1)
....................................................................................................15
Tabel 2 Stromen bij vollast van een standaard kolencentrale met een netto vermogen
van 600 MWe per jaar, per seconde en per uur ...................................................16
Tabel 3 Elementsamenstelling van droge steenkool1)
en de naar de lucht geëmitteerde
vliegstof bij Nederlandse kolencentrales (KEMA, 2001c) ....................................17
Tabel 4 Indeling van elementen in klassen van vluchtigheid gebaseerd op KEMA-
onderzoek in de jaren 1980-heden......................................................................19
Figuur 1 De asstromen bij een kolencentrale ....................................................................20
Figuur 2 De relatieve verdeling van de elementen over de verschillende uitgaande
stromen van een kolencentrale ...........................................................................20
Tabel 5 De verwijderingsrendementen van gasvormige elementen in ROI’s, zoals die
in het KEMA TRACE MODEL®
worden gehanteerd (KEMA, 2002) .....................21
Tabel 6 Emissies naar de lucht bij kolencentrales van elementen afkomstig uit steen-
kool, uitgedrukt in verschillende eenheden (concentraties in droge rookgassen)..22
Tabel 7 Uitgangswaarden STACKS-berekeningen ..........................................................24
Tabel 8 Verdeling in 5 klassen van de deeltjesgrootte van door kolencentrales geëmit-
teerde vliegstof....................................................................................................25
Tabel 9 Achtergrondconcentraties (µg.m-3
) en maximale absolute en relatieve bron-
bijdrage van een 600 MWe kolencentrale ............................................................30
Figuur 3 Jaargemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale zonder GAVO en
een rookgastemperatuur van 50 °C (worst case voorbeeld)................................32
Figuur 4 98-percentiel van uurgemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale
zonder GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C.........................................34
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -5- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Figuur 5 99,5-percentiel van uurgemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale
zonder GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C.........................................35
Tabel 10 Achtergrond deposities (mol•ha-1•a-1) en maximale absolute en relatieve
bronbijdrage 600 van een MWe kolencentrale ....................................................38
Figuur 6 Totale depositie van vliegstof rond een centrale met een rookgastemperatuur
van 50 °C............................................................................................................40
Figuur 7 Natte en droge depositie van HCl rond een centrale zonder GAVO en een
rookgastemperatuur van 50 °C ...........................................................................41
50231022-KPS/MEC 00-6043 -6- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
EXECUTIVE SUMMARY
Description
This study deals with the environmental impact of a coal-fired power station with a net ca-
pacity of 600 MWe. The atmospheric emissions of numerous possible flue gas components
have been calculated. The STACKS model was used to calculate annual average immission
levels or ground level concentrations. Also calculated were the levels of wet and dry deposi-
tion of plume components in the vicinity of a power station. The calculated immission and
deposition levels were then compared with the prevailing background concentrations and
deposition levels.
Results
It appears that the concentrations of air pollutants prevailing in the Netherlands are low and
that, except where fine dust and NO2/NOx are concerned, the levels do not exceed or even
approach any air quality standards or limits. The present fine dust concentrations are close to
the air quality standard, while the standards for NO2/NOx sometimes are exceeded because of
enhanced traffic emissions. The increase on background fine dust concentrations attributable
to fly dust immissions is no more than 0.03 per cent. For NO2 the contribution of power plant
emission to background concentrations is less than 2%. Where most of the elements present
in fly dust are concerned, the increase on the elemental background concentrations attribut-
able to fly dust is comparable with that attributable to general dust. The contribution to at-
mospheric fine dust concentrations in the vicinity of a power station attributable to the forma-
tion of secondary aerosols is negligible. This is because, at a distance of about a hundred
kilometres, about 3 per cent of the gaseous sulphur dioxide and nitrogen oxides present in
the plume is converted into secondary aerosols.
Total wet and dry fly dust deposition over a square area around the power station measuring
forty kilometres in each direction averages 1.7 milligrammes per square metre per year, with
a maximum of 25 milligrammes per square metre per year. Concentrations of this order are
not sufficient to cause nuisance. Trace element deposition levels are very low. The increases
on background depositions are negligible, varying between 2.5 per cent and 0.01 per cent,
depending on the element concerned.
The background level of deposition of potentially acidifying substances has fallen by more
than 50 per cent in the last twenty years, to a value of about 3100 moles per hectare per year
in 2000. The main contributors to potential acid deposition are foreign sources (43 per cent)
and the agricultural industry (41 per cent). The hypothetical power station was calculated to
contribute on average only 15 acid equivalents per year across the area referred to above.
This represents barely any increase on the background level of deposition (0.5 per cent).
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -7- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Conclusions
The emission of various substances from the stack of a coal-fired power station influences
the local environment by increasing the atmospheric concentrations and the levels of wet and
dry deposition of the substances in question. However, the currently prevailing concentra-
tions and levels of deposition are only to a small extent attributable to such emissions.
Hence, the level of exposure to substances from the smoke plume experienced by the gen-
eral population is low and does not exceed any health standards.
50231022-KPS/MEC 00-6043 -8- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
SAMENVATTING
Toelichting
In de uitgevoerde studie is de invloed van een kolencentrale van netto 600 MWe op zijn omge-
ving beschreven. Van allerlei mogelijke componenten, aanwezig in de rookgassen, zijn de
emissies naar de lucht uitgerekend. Met behulp van het model STACKS zijn de immissies of
wel de concentraties van de rookgascomponenten op leefniveau, op jaargemiddelde basis be-
rekend. Tevens zijn kortdurende concentraties berekend. Tevens zijn de natte en droge depo-
sitie van die componenten uit de pluim in de omgeving van de centrale berekend. De aldus be-
rekende immissies en depositie zijn vergeleken met de heersende achtergrondconcentraties
en -deposities. Er is gerekend met de gemiddelde kolensamenstelling, zoals die in 2000 bij de
Nederlandse kolencentrales is verstookt. Voorts is onderscheid gemaakt tussen centrales die
wel of geen GAVO bezitten.
Resultaten
Het blijkt dat de heersende concentraties van luchtverontreinigende componenten in Neder-
land laag zijn en dat er, behalve voor fijn stof en NO2/NOx, geen advies- en grenswaarden
worden overschreden of zelfs maar benaderd. De huidige fijnstofconcentraties liggen rond de
grenswaarde, terwijl de grenswaarden voor NO2/NOx locaal soms worden overschreden als
gevolg van verhoogde verkeersemissies. De verhoging van de achtergrond als gevolg van
centrale-emissies is slechts maximaal 0,03% voor fijn stof en maximaal 1 à 2% voor NO2. Voor
de meeste elementen aanwezig in vliegstof ligt de verhoging van de achtergrond in dezelfde
orde van grootte als voor totaal stof. De bijdrage aan fijnstofconcentraties in de buitenlucht
rond de centrale ten gevolge van de vorming van secundaire aërosolen is verwaarloosbaar,
omdat omzettingen van de in de pluim aanwezige gasvormige zwaveldioxide en stikstofoxiden
tot secundaire aërosolen vanaf circa 100 km afstand beginnen plaats te vinden voor circa 3%.
De som van natte en droge depositie van vliegstof rond de centrale in een gebied van
40 x 40 km bedraagt gemiddeld 1,7 mg per vierkante meter per jaar en is binnen dit gebied
maximaal 25 mg per vierkante meter per jaar. Dergelijke deposities kunnen geen aanleiding
geven tot hinder. De deposities van spoorelementen zijn uiterst gering. De verhoging van de
achtergronddepositie ligt, afhankelijk van de component, tussen 2,5% en 0,01% en is dus ver-
waarloosbaar.
De achtergronddepositie van potentieel verzurende componenten is in de afgelopen 20 jaar
met meer dan 50% afgenomen tot ruim 3100 mol per hectare per jaar in 2000. De grootste bij-
dragen aan de depositie van potentieel zuur worden geleverd door het buitenland (43%) en de
landbouw (41%). De bijdrage van de centrale aan de zure depositie bedraagt in het be-
schouwde gebied van 40 x 40 km gemiddeld slechts 15 zuur equivalenten per hectare per jaar,
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -9- 50231022-KPS/MEC 00-6043
zodat nauwelijks gesproken kan worden van een verhoging van de achtergronddepositie
(0,5%).
Conclusies
Ten gevolge van emissie van diverse componenten via de schoorsteen van een kolencentrale,
wordt het milieu rond de centrale beïnvloed door een verhoging van de concentraties in de
buitenlucht en door een verhoging van de natte en droge depositie. De bijdrage van de cen-
trale aan de huidige niveaus is beperkt. De blootstelling van de bevolking aan de componenten
afkomstig uit de rookpluim is gering en geeft geen aanleiding tot overschrijding van gezond-
heidsnormen.
50231022-KPS/MEC 00-6043 -10- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
LIJST VAN BEGRIPPEN, SYMBOLEN EN AFKORTINGEN
a annum, per jaar
ABI afvalwaterbehandelingsinstallatie, in deze installatie wordt het af-
valwater van een ROI gezuiverd alvorens het wordt geloosd
Aërodynamische diameter Dae, is de diameter van een bolvormig deeltje met een dichtheid
1 000 kg•m-3
, dat een gelijke valsnelheid heeft in lucht als het be-
treffende deeltje, voor vliegas is de Dae = 1,45DStokes
antropogeen door de mens veroorzaakt
B(a)P Benzo(a)pyreen, een carcinoge polycyclische aromatische kool-
waterstof
h(m)50 Het is hetzelfde als MMD, de m slaat op massa; ook wel de
50 percentiel genoemd
E-filter elektrostatisch stoffilter, dat de vliegas uit de rookgassen verwij-
derd, wordt ook wel afgekort als ESV en in het Engels als ESP
emissies dat wat de centrale verlaat, in dit geval via de schoorsteen
immissies concentraties op leefniveau ten gevolge van de schoorsteenemis-
sies
I-TEQ Internationaal gehanteerde Toxiciteit Equivalent Factoren voor
17 toxische dioxinen en furanen
LML Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit, uitgevoerd door het RIVM
m0
3
normaal kubieke meter, dat wil zeggen m3
bij standaard omstan-
digheden van 0 °C en 1013 mbar
MMAD Mass Median Aerodynamic Diameter, een maat voor de deeltjes-
grootte, hierbij wordt verondersteld dat 50% van de massa wordt
bijgedragen door deeltjes met een massa kleiner dan de opgege-
ven aërodynamische diameter
NOK-LUK Nationaal Onderzoek Kolen - Luchtverontreiniging Kolenstoken,
groot onderzoekprogramma dat verricht is in opdracht van het mi-
nisterie van Economische zaken met als doel om milieuhygiëni-
sche knelpunten bij de herintroductie van steenkool te onderken-
nen. Het onderzoekprogramme is onder verantwoording van het
RIVM uitgevoerd (zie bijlage A)
NOx stikstofoxiden; de som van stikstofmonoxide en stikstofdioxide
(NOx = NO2 + NO). Een gasvormige verbinding die ontstaat tijdens
de verbranding uit stikstof afkomstig uit de voornamelijk de stikstof
in de verbrandingslucht en een beetje uit de stikstof in de steen-
kool en zuurstof uit de verbrandingslucht. Tijdens de verbranding
ontstaat hoofdzakelijk NO. In de rookgaspluim wordt NO geleide-
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -11- 50231022-KPS/MEC 00-6043
lijk omgezet tot NO2. Daarom wordt er altijd over NOx gesproken,
waarbij de verhouding tussen NO en NO2 in het midden wordt ge-
laten. Voor de berekeningen is aangenomen dat alles NO2 is
PAK Polycyclische Aromatische Koolwaterstof, zie ook B(a)P
PKVA poederkoolvliegas; as afgevangen in E-filter
PM10 ook wel fijn stof genoemd, is dat deel van TSPM dat in het thora-
cale compartiment van het menselijk ademhalingssyteem kan
doordringen, dus vanaf het strottenhoofd tot in de longblaasjes
toe. Volgens CEN.ISO conventie is D50 = 10 µm ten opzichte van
TSPM met een bovenste afsnijdiameter van 30 µm; de PM10
speelt een belangrijke rol in het overheidsbeleid ten aanzien van
fijn stof
RIVM RijksInstituut voor de Volksgezondheid en Milieuhygiëne
ROI rookgasontzwavelingsinstallatie, waarmee zwaveldioxide uit de
rookgassen wordt verwijderd
SO2 zwaveldioxide, gasvormige verbinding die ontstaat tijdens de ver-
branding uit zwavel afkomstig uit de steenkool en zuurstof uit de
verbrandingslucht
stokes diameter Dstokes is de diameter van een bolvormig deeltje met een zelfde
dichtheid als het betreffende deeltje; omdat de PKVA-deeltjes bol-
vormig zijn is de Stokes diameter gelijk aan de fysische diameter
TSPM Total Suspended Particulate Matter, is de totale fractie van stof
aanwezig in lucht, ook wel als TSP aangeduid
voorvoegsels m = milli = 10-3
µ = micro = 10-6
n = nano = 10-9
p = pico = 10-12
k = kilo = 103
M = mega = 106
G = giga = 109
vliegas asdeeltjes aanwezig in de rookgassen na E-filter
vliegstof stofdeeltjes aanwezig in de rookgassen na ROI en in de
schoorsteen.
50231022-KPS/MEC 00-6043 -12- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
1 INLEIDING
Op initiatief van Vliegasunie en ondersteund door de kolenstokende elektriciteitscentrales
heeft KEMA in 1996 de opdracht gekregen om de gezondheidsaspecten van vliegstof, zoals
geëmitteerd door de schoorsteen, en poederkoolvliegas (PKVA), zoals afgevangen uit de
rookgassen door de E-filters, in kaart te brengen. Het eindresultaat is samengevat in het
Statusrapport Gezondheidsaspecten van (poederkool)vliegas, dat begin 1997 is uitgekomen
(KEMA, 1997a). In dat rapport is ook aangegeven wat de leemten in kennis waren en welke
feiten onvoldoende hard waren. In de jaren 1997 -1999 is veel aanvullend onderzoek uitge-
voerd, waardoor er meer informatie beschikbaar is gekomen. Hierdoor is onder meer de on-
derbouwing van de aannames harder geworden. Dit aanvullend onderzoek is nu in alle deel-
rapporten verwerkt. Daarnaast is het statusrapport uitgebreid met nieuwe onderwerpen:
- de gezondheidskundige aspecten van steenkool
- de gezondheidskundige aspecten van assen afkomstig van kolencentrales, waarin se-
cundaire brandstoffen worden bij- of meegestookt.
Het Statusrapport (KEMA, 2000a) is gebaseerd op een aantal deelrapporten. Deze deel-
rapporten behandelen de volgende onderwerpen:
a. de arbeidsomstandigheden bij het werken met PKVA (deel 1) KEMA, 2000b
b. verwaaiing van poederkoolvliegas (deel 2) KEMA, 2000c
c. immissies en deposities ten gevolge van schoorsteenemissies (deel 3) dit rapport
d. meestoken van secundaire brandstoffen (deel 4) KEMA, 2000d
e. steenkool (deel 5) KEMA, 2000e
f. kwarts (deel 6) KEMA, 2000f
g. chroom VI (deel 7) KEMA, 2000g
h. radiologische aspecten (deel 8) KEMA, 2000h
i. ioxinen (deel 9) KEMA, 2000i
j. polycyclische aromatische koolwaterstoffen (deel 10) KEMA, 2000j.
In het deelrapport dat nu voor u ligt, wordt de milieubeïnvloeding ten gevolge van schoor-
steenemissies van een kolengestookte elektriciteitscentrale behandeld.
Een elektriciteitscentrale is een vestigingsplaats, waar in verschillende eenheden grootschalig
elektriciteit wordt opgewekt. De standaard eenheidsgrootte van een kolengestookte eenheid
bedraagt momenteel circa netto 600 MWe. In 2002 zijn er in Nederland zeven conventioneel
met kolen gestookte eenheden in bedrijf. Deze zeven eenheden staan op vijf locaties (zie ta-
bel 3 in KEMA, 2000a). Alle koleneenheden zijn van hetzelfde type en zijn voorzien van de-
zelfde rookgasreiniginsinstallaties, zoals elektrostatische filters (ESP) voor vliegasverwijdering
en natte rookgasontzwavelingsinstallaties van het type kalk/kalksteen - gips voor de verwijde-
ring van zwaveldioxide.
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -13- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Voor de berekening van de milieubeïnvloeding ten gevolge van schoorsteenemissies is uit-
gegaan van een standaardcentrale van netto 600 MWe. De milieubeïnvloeding bestaat uit het
feit dat de rookgassen in de buitenlucht via een hoge schoorsteen worden geëmitteerd. Men
spreekt dan van een rookpluim. Deze pluim kan, afhankelijk van de meteo-omstandigheden
aan de grond komen. De dan ontstane concentraties van de in de pluim aanwezige compo-
nenten op leefniveau, immissies genoemd, zijn met behulp van een verspreidingsmodel uitge-
rekend. Daarnaast kan er depositie optreden. Deze depositie is te onderscheiden naar droge
en natte depositie. Droge depositie treedt op wanneer er geen neerslag is en natte depositie
treedt op tijdens neerslagperioden. Deze beide vormen van depositie zijn eveneens met een
model berekend.
De milieubeïnvloeding ten gevolge van emissies naar de lucht door kolencentrales is in de
tachtiger jaren in detail bestudeerd in het kader van het Nationale Onderzoek Kolen - Lucht-
verontreiniging Kolencentrales (NOK-LUK) onder leiding van het RIVM (PEO, 1986a; 1986b).
De verspreidingsmodellen en depositiemodellen zijn toen uitvoerig in de praktijk getoetst. Op
de resultaten verkregen in het NOK-LUK wordt in bijlage A nader ingegaan. De invloed van
rookgasontzwaveling is aanvankelijk in het NOK-LUK niet meegenomen. In 1988 is het NOK-
LUK geactualiseerd door de invloed van rookgasontzwaveling mee te nemen (Meij, 1989).
In 1997 zijn de resultaten van het NOK-LUK door KEMA wederom geactualiseerd (KEMA,
1997a). Er is toen gebruik gemaakt van actuele gegevens over koleninzet en emissies en van
een verbeterd, door KEMA ontwikkeld verspreidingsmodel. Het nu voorliggende rapport is we-
derom een actualisatie van het rapport uit 1997. Niet alleen wordt er nu uitgegaan van de jong-
ste cijfers met betrekking tot de inzet van steenkool, maar er wordt nu ook onderscheid ge-
maakt tussen kolencentrales met en zonder DENOX en met en zonder aanwezigheid van een
roterende regeneratieve herverhitting van de rookgassen na de ROI (GAVO). Ook is er gebruik
gemaakt van een nieuwe versie van het KEMA verspreidings- en depositiemodel STACKS. Op
basis van een (in opdracht van VROM) uitgevoerde studie is in 2001 een nieuwe versie van
het Nationaal Model uitgebracht. Deze is vervolgens geïmplementeerd in een nieuwe
STACKS-versie, welke is toegepast bij de onderhavige actualisatie van de berekeningen. De
resultaten van de berekeningen worden vergeleken met de meest recente cijfers over de bui-
tenluchtkwaliteit in Nederland.
In hoofdstuk 2 worden voor een 600 MWe met kolengestookte eenheid de bedrijfsgegevens en
de samenstellingen van de brandstof en de rookgassen behandeld. Tevens zijn de emissies
naar de lucht in verschillende eenheden uitgerekend. Hoofdstuk 3 gaat in op het gebruikte ver-
spreidingsmodel en de daarbij gehanteerde parameters. Hoofdstuk 4 behandelt de luchtkwali-
teit en de bijdrage van de centrale aan de achtergrondconcentraties in de buitenlucht. In hoofd-
stuk 5 wordt ingegaan op de depositie van luchtverontreinigende componenten. In hoofdstuk 6
worden tot slot de belangrijkste conclusies samengevat.
50231022-KPS/MEC 00-6043 -14- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
2 STANDAARD 600 MWe KOLENCENTRALE
2.1 Bedrijfsgegevens
Een standaard kolengestookte eenheid ziet er in Nederland als volgt uit (zie ook pagina 12 in
KEMA, 2000a):
- poederkoolketel met droge asaftap
- hoog rendement E-filter bij circa 120 - 140 °C
- natte ROI van het type kalk(steen)/gips
- eenheidsgrootte netto 600 MWe.
Typische bedrijfsgegevens en rookgassamenstelling voor een 600 MWe (netto) met kolen
gestookte eenheid zijn vermeld in tabel 1. De daarvan afgeleide stromen en emissies zijn
vermeld in tabel 2. De emissie van stikstofoxiden (NOx = NO2 + NO; berekend als NO2) is
centrale-afhankelijk, waardoor er verschillen zijn in de emissies van de diverse eenheden. Bij
deze berekeningen is een waarde van 200 mg.m-3
gehanteerd, zijnde de voorziene emissie-
grenswaarde voor kolencentrales.
De gegevens in tabel 1 en 2 hebben betrekking op vollast en op droge rookgassen. Het
vochtgehalte in de rookgassen bedraagt circa 10%. Wat betreft de uittredende rookgastem-
peratuur is onderscheid gemaakt in eenheden met GAVO (95°C) en eenheden zonder
GAVO (50 °C). Deze temperaturen zijn aan de conservatieve (dat wil zeggen: lage) kant,
waardoor de verspreiding minder gunstig is dan in werkelijkheid. Ter vergelijking zijn ook be-
rekeningen uitgevoerd voor een eenheid zonder GAVO met een uittredende rookgastempe-
ratuur van 70 °C. De vermelde concentraties zijn jaargemiddelde waarden.
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -15- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Tabel 1 Uitgangsgegevens voor een standaard kolencentrale met een netto vermogen
van 600 MWe
1)
omschrijving eenheid hoeveelheid
bedrijfsgegevens
centrale MWe 600
schoorsteenhoogte m 150
diameter schoorsteentop (uitwendig / inwendig) m 7,2 / 7,0
vollasturen2)
h•a-1
6205
rendement centrale % 40,5
rookgastemperatuur in de schoorsteen3)
°C 50 / 95
ratio bodemas / poederkoolvliegas 12 / 88
verwijdering SO2 in ROI3)
% 90 / 92
verwijdering vliegas (E-filter + ROI) % 99,96
O2 in rookgas v/v % 6
effluent ROI4)
m3
•h-1
10 / 20
brandstofgegevens
stookwaarde steenkool MJ•kg-1
24,4
asgehalte steenkool % 13,2
zwavelgehalte steenkool % 1,0
rookgasvolume m0
3
•kg-1
9,75
emissiegegevens
SO2 na ROI, zonder GAVO mg•m0
-3
161
SO2 na ROI, met GAVO mg•m0
-3
201
g•GJ-1
9 / 1,8stofconcentratie voor en na ROI
mg•m0
-3
25 / 5
g•GJ-1
69NOx-emissie
mg•m0
-3
200
kg•GJ-1
94CO2-emissie
mg•m0
-3
2,6.105
benzo(a)pyreen ng•m0
-3
~ 0,5
dioxinen pg•m0
-3
~ 2
1)
alle gegevens zijn gebaseerd op droge rookgassen
2)
gebaseerd op 365 dagen per jaar, 17 uur per dag (06:00 –23:00)
3)
eenheden met GAVO / zonder GAVO
4)
zoetwater / zoutwatercentrale
50231022-KPS/MEC 00-6043 -16- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
Tabel 2 Stromen bij vollast van een standaard kolencentrale met een netto vermogen van
600 MWe, per jaar, per seconde en per uur
per jaar per seconde per uur
eenheid hoeveelheid eenheid hoeveelheid eenheid hoeveelheid
energieverbruik MJ•a-1
3,3.1010
MJ•s-1
1481 MJ•h-1
5,3.106
steenkoolverbruik kg•a-1
1,2.109
kg•s-1
53,9 kg•h-1
1,9.105
bodemasproductie kg•a-1
1,9.107
kg•s-1
0,9 kg•h-1
3,1.103
PKVA-productie kg•a-1
1,4.108
kg•s-1
6,3 kg•h-1
2,2.104
gipsproductie kg•a-1
5,8.107
kg•s-1
2,6 kg•h-1
9,4.103
slibproductie (ABI) kg•a-1
3,1.105
kg•s-1
0,01 kg•h-1
50
rookgasemissie2)
m0
3
•a-1
1,2.1010
m0
3
•s-1
525 m0
3
•h-1
1,9.106
vliegasemissie kg•a-1
5,9.104
kg•s-1
0,003 kg•h-1
9,5
effluent ROI1)
m3
•a-1
1,2.105
m3
•s-1
0,01 m3
•h-1
20
proceswaterverbruik m3
•a-1
6,2.105
m3
•s-1
0,028 m3
•h-1
100
koelwaterverbruik m3
•a-1
5,3.108
m3
•s-1
24 m3
•h-1
8,6.104
kalksteenverbruik kg•a-1
3,4.107
kg•s-1
1,5 kg•h-1
5,5.103
1)
de vermelde waarden hebben betrekking op een zoutwatercentrale; voor een zoetwater-
centrale kunnen de cijfers worden gehalveerd
2)
droog
2.2 Brandstofgegevens
In de negentiger jaren heeft een verschuiving in de aankoop van steenkool plaatsgevonden.
De bandbreedte van de specificaties is toegenomen. Naast reguliere herkomstlanden als
Australië, VS, Colombia, Indonesië, Zuid-Afrika en Polen is de laatste jaren een (gering) aan-
deel van de in Nederland verstookte kolen afkomstig uit “nieuwe” herkomstgebieden, zoals
Nigeria, Egypte, Nieuw-Zeeland, Rusland en Spitsbergen. In KEMA (2001c) is een overzicht
gegeven over de periode 1981-2000 van de geografische herkomst van de in Nederlandse
centrales verstookte steenkool. In 2000 waren de belangrijkste herkomstlanden Zuid-Afrika,
Indonesië en in mindere mate Colombia en de VS.
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -17- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Tabel 3 Elementsamenstelling van droge steenkool1)
en de naar de lucht geëmitteerde
vliegstof bij Nederlandse kolencentrales (KEMA, 2001c)
steenkool (NNG 2000) vliegstof steenkool (NNG 2000) vliegstof
macro-elementen, concentraties in %
Al 1,9 ± 0,4 14 Na 0,05 ± 0,02 0,6
Ca 0,38 ± 0,1 2,9 P 0,04 ± 0,04 0,9
Cl 0,038 ± 0,022 0,1 S 1,0 ± 0,4
Fe 0,72 ± 0,26 5,5 Si 3,2 ± 0,8 24
K 0,14 ± 0,12 1,1 Ti 0,10 ± 0,04 0,8
Mg 0,13 ± 0,04 1,0
spoor- en micro-elementen, concentraties in mg•kg-1
As 3,2 ± 3,6 259 Mn 39 ± 42 493
B 61 ± 42 462 Mo 1,8 ± 2,2 59
Ba 184 ± 126 2498 Ni 14 ± 14 340
Be 1,1 ± 1 18 Pb 7 ± 6 245
Br 4 ± 8 32 Rb 9 ± 12 65
Cd 0,09 ± 0,20 5,2 Sb 0,4 ± 0,4 17
Ce 17 ± 19 129 Sc 3,8 ± 3,2 29
Co 5,0 ± 3,4 89 Se 1,9 ± 1,6 857
Cr 18 ± 11 214 Sn 2,0 ± 2,2 15
Cs 1,0 ± 1 7,6 Sm 1,4 ± 2,2 48
Cu 11 ± 10 198 Sr 226 ± 236 1712
Eu 0,38 ± 0,28 3,0 Te < 0,4 ± 14
F 116 ± 118 1318 Th 3,7 ± 2,4 28
Ge 1,6 ± 1,2 95 Tl < 1 ± 34
Hf 1,3 ± 1,2 10 U 1,3 ± 0,8 27
Hg 0,10 ± 0,24 1,5 V 29 ± 45 665
I 2,8 ± 3,4 25 W 1,0 ± 3,2 23
La 6 ± 6 44 Zn 20 ± 46 843
1)
de gewogen gemiddelde samenstelling van in 2000 in Nederland verstookte steenkool,
gegeven als gemiddelde ± 2* standaarddeviatie
50231022-KPS/MEC 00-6043 -18- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
Op basis van de herkomst van de verstookte kolen en van samenstellingsgegevens als op-
genomen in de KEMA kolendatabank, is de gewogen gemiddelde samenstelling per jaar be-
rekend van de in Nederland verstookte steenkool. De meest recente gegevens betreffen het
jaar 2000. In dit rapport is voor de brandstofsamenstelling derhalve uitgegaan van de gemid-
delde samenstelling van het totale steenkoolpakket, zoals verstookt in 2000 in Nederlandse
kolencentrales. Deze samenstelling van het zogenaamde NNG 2000 (Nieuwe Nederlandse
Gemiddelde voor het jaar 2000) is tezamen met de samenstelling van het (geëmitteerde)
vliegstof in tabel 3 vermeld. In de inleiding en samenvatting van het Statusrapport is ook het
kolenpakket en de samenstelling van het vliegstof vermeld (KEMA, 2000a, tabel 7, bladzij-
de 17). Dat laatste kolenpakket slaat op het jaar 1999. De verschillen zijn echter marginaal.
Het asgehalte (ds) van de gemiddelde kolen uit 2000 bedraagt 13,2% en de stookwaarde (ar)
24,4 MJ.kg-1
. Het gehalte aan koolstof, waterstof, stikstof en zwavel is berekend op respectie-
velijk 70,6%, 4,2%, 1,42% en 1,0%. Het hierbij behorende (droge) rookgasvolume bij 6% zuur-
stof is 9,75 m0
3
.kg-1
.
2.3 Emissies naar de lucht
Via de steenkool komen de elementen, zoals die in tabel 3 zijn vermeld, de ketel in. Deze ele-
menten verlaten de ketel weer via drie stromen: de bodemas, de poederkoolvliegas (PKVA) en
de rookgassen (vliegas). Voor de samenstelling van bodemas en poederkoolvliegas wordt
verwezen naar de inleiding en samenvatting van het Statusrapport KEMA (2000a). In de ROI
wordt de overgebleven vliegas vervolgens nog voor circa 90% verwijderd, maar er worden ook
weer aërosolen gevormd. Deze nieuwe aërosolen bestaan grotendeels uit gipsdeeltjes. Het
totaal aan vaste stof deeltjes in de rookgassen na ROI wordt daarom geen vliegas meer ge-
noemd, maar vliegstof. Het resultaat is dat de vliegas als het ware wordt verdund en dat de
concentraties van veel elementen lager worden. Als een “worst case”-benadering is echter
aangenomen dat de gehaltes aan elementen in de vliegas voor en na ROI hetzelfde zijn. Al-
leen voor de elementen arseen en seleen zijn de concentraties respectievelijk een factor 4 en
10 verhoogd (Meij, 1989b; Meij, 1994). De verhoging van arseen en seleen wordt veroorzaakt
door (gedeeltelijke) overgang van deze elementen van de gasfase naar de vaste fase in de
ROI. De totale emissie (gasfase en vaste fase) neemt door de ROI wel af. De samenstelling
van de (geëmitteerde) vliegas is in tabel 3 vermeld. De elementen die in de ROI worden ver-
wijderd komen terecht in het gips en afvalwater. Dit afvalwater wordt in een afvalwaterbehan-
delingsinstallatie (ABI) gereinigd, zodat er tenslotte gereinigd effluent en ABI-slib overblijft.
De as zoals aanwezig in de steenkool, verlaat de ketel weer als bodemas voor circa 12%, als
poederkoolvliegas voor circa 88% en via de rookgassen als vliegas voor circa 0,4% naar de
ROI. Tenslotte wordt circa 0,04% als vliegstof naar de lucht geëmitteerd (zie figuur 1). Wat
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -19- 50231022-KPS/MEC 00-6043
voor de asstroom geldt, geldt in principe ook voor de elementen die in de steenkool voor-
komen. Dat betekent dat wat naar de lucht wordt geëmitteerd, een zeer kleine fractie is van
wat via de steenkool de ketel binnenkomt. Voor enkele elementen is de verdeling over de drie
stromen anders. De relatieve verdeling van een groot aantal elementen over de verschillende
uitgaande stromen, is in figuur 2 weergegeven. De verdeling over gips, effluent en slib is hier
niet weergegeven, omdat dat zeer installatie specifiek is.
Uit figuur 2 blijkt dat de verdeling van sommige elementen over de verschillende stromen
afwijkt. Dit heeft te maken met de vluchtigheid van het betreffende element. Het blijkt dat de
elementen in drie klassen van vluchtigheid zijn in te delen. Deze klassen zijn vermeld in tabel 4
en worden hieronder kort toegelicht (Meij, 1994).
Klasse-I elementen zijn niet vluchtig en de concentraties in alle asstromen zijn hetzelfde.
Voorbeelden van de belangrijkste elementen in deze klasse zijn silicium, aluminium en ijzer.
Klasse-II elementen zijn elementen die tijdens de verbranding vervluchtigen en tijdens het
afkoelen van de rookgassen op de vliegasdeeltjes condenseren. Ze zitten daarom meer op de
buitenkant van de vliegasbolletjes. De concentraties nemen toe bij afnemende deeltjesgrootte.
De vluchtigheid neemt af, gaande van klasse-IIa naar IIc. Relatief hoge concentraties in kleine
deeltjes, zoals de vliegas, worden aangetroffen voor met name klasse-IIa elementen.
Klasse-III elementen zijn zo vluchtig dat ze geheel of gedeeltelijk in de gasfase naar de lucht
worden geëmitteerd. De bekendste voorbeelden zijn koolstof, zwavel en stikstof, die als
respectievelijk kooldioxide, zwaveldioxide en stikstofoxiden voorkomen.
Tabel 4 Indeling van elementen in klassen van vluchtigheid gebaseerd op KEMA-onder-
zoek in de jaren 1980 - heden
klasse elementen eigenschap
I Al, Ca, Ce, Cs, Eu, Fe, Hf, K, La, Mg, Sc, Sm,
Si, Sr, Th, Ti
niet vluchtig
IIc Ba, Cr, Mn, Na, Rb, Sr
IIb Be, Co, Cu, Ni, P, U, V, W
IIa As, Cd, Ge, Mo, Pb, Sb, Tl, Zn
gematigd vluchtig, con-
denseert weer in de in-
stallatie op vliegasdeeltjes
III B, Br, C, Cl, F, Hg, I, N, S, Se zeer vluchtig, gedeeltelijke
condensatie
vluchtigheid→
De emissies van de gasvormige elementen (klasse-III elementen) zijn relatief belangrijker,
omdat deze in tegenstelling tot de aan de vliegas gebonden elementen, niet grotendeels door
een E-filter worden verwijderd.
50231022-KPS/MEC 00-6043 -20- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
Figuur 1 De asstromen bij een kolencentrale
Figuur 2 De relatieve verdeling van de elementen over de verschillende uitgaande stromen
van een kolencentrale
0%
20%
40%
60%
80%
100%
A l Ca Cl Fe K M g Na P Si Ti A s B Ba Be Br Cd Ce Co Cr Cs Cu Eu F G e Hf Hg I La M n M o Ni Pb Rb Sb Sc Se Sm Sn Sr Te Th Tl U V W Zn
bodem as poederkoolvliegas vliegstof gasvorm ig gips+slib+effluent
as in
steenkool
ketel
poederkoolbo-
demas
11,95%
poederkool-
vliegas
87,65%
vliegas 0,4% ROI
vliegstof
(schoorsteen)
0,04%
gips en ABI-
slib
0,36%
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -21- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Tabel 5 De verwijderingsrendementen van gasvormige elementen in ROI’s, zoals die in
het KEMA TRACE MODEL®
worden gehantee*rd (KEMA, 2002)
met GAVO zonder GAVO met GAVO zonder GAVOverwijdering in ROI in %
zonder DENOX zonder DENOX met DENOX met DENOX
As As2O3 100 100 100 100
B B2O3 80 90 80 90
Br HBr 90 90 90 90
Cl HCl 90 95 90 95
F HF 70 95 70 95
Hg HgCl2 en Hg
0
50 50 80 80
I ICl (?) 80 80 80 80
S SO2 90 92 90 92
Se Se2O3 75 75 75 75
Door de introductie van ROI's zijn de emissies van de gasvormige elementen, behalve CO2 en
NOx, ook in belangrijke mate gereduceerd. De verwijderingsrendementen van gasvormige
elementen in ROI’s, zoals die uit metingen zijn afgeleid en zoals gehanteerd in het KEMA
TRACE MODEL®
, zijn in tabel 5 vermeld.
Tabel 6 geeft een overzicht van de concentraties van elementen in de geëmitteerde rookgas-
sen. De concentraties van de bestudeerde elementen in de vliegstof zijn vermeld in tabel 3
en de concentraties van die elementen in de rookgassen zijn vermeld in tabel 6 onder het
kopje “vast”. De klasse-III elementen bevinden zich voornamelijk in de gasfase. De rookgas-
concentraties van deze elementen zijn eveneens berekend en in tabel 6 onder het kopje
“gas” vermeld.
Naast concentraties in de rookgassen, zijn eveneens de emissies in kg of g per uur, in kg of
g per gigajoule (gebaseerd op de energie-invoer) en per g of mg per kWh (gebaseerd op de
geproduceerde elektriciteit) berekend en in tabel 6 vermeld. Door het hoge rendement van
de E-filters is de emissie van vliegas en de daarin voorkomende elementen uiterst gering. De
verwijderingsgraden in het E-filter liggen voor verreweg de meeste aërosolgebonden ele-
menten boven de 99%. Voor enkele klasse-IIa elementen (antimoon, cadmium, lood en zink)
is dit door de hoge verrijking in de kleine deeltjes wat lager, maar ligt dit percentage nog altijd
ruim boven de 90% (KEMA, 1993a; Meij, 1994). De totale verwijderingsgraad in E-filter en
ROI samen bedraagt voor alle aan vliegasgebonden elementen meer dan 99,9% (Meij,
1989). Daardoor zijn de emissies zo gering, dat allerlei neveneffecten een relatief belangrijke
rol gaan spelen, zoals de samenstelling van de kalksteen en de werking van druppelvangers.
Ook heeft dit tot gevolg dat er voor spoorelementen nog nauwelijks een relatie is tussen de
kolensamenstelling en de emissies naar de lucht (Meij, 1994).
50231022-KPS/MEC 00-6043 -22- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
Tabel 6 Emissies naar de lucht bij kolencentrales van elementen afkomstig uit steenkool,
uitgedrukt in verschillende eenheden (concentraties in droge rookgassen)
gas vast gas vast gas vast gas vast totaal
conc. in mg•m0
-3
emissies in kg•h
-1
emissies in g•GJ
-1
emissies in mg•kWh
-1
hoofdcomponenten
CO2 265499 501900 94165 836500 836500
NOx, -DENOX 200 367 69 611 611
SO2, -GAVO 161 304 57 507 507
SO2, +GAVO 201 380 71 633 633
stof 5 9,5 1,8 16 16
macro-elementen
Al 0,72 1,35 0,25 2,3 2,3
Ca 0,14 0,27 0,05 0,5 0,45
Cl, -GAVO 1,9 0,004 3,7 0,01 0,69 0,002 6,2 0,02 6,2
Cl, +GAVO 3,9 7,4 1,4 12 12
Fe 0,27 0,52 0,10 0,9 0,9
K 0,05 0,10 0,02 0,2 0,2
Mg 0,05 0,09 0,02 0,2 0,2
Na 0,03 0,06 0,01 0,1 0,2
P 0,04 0,08 0,02 0,1 0,12
Si 1,20 2,3 0,43 3,8 3,8
Ti 0,04 0,07 0,01 0,1 0,1
spoor- en micro-elementen (eenheden factor 1000 lager)
µg•m0
-3
g•h
-1
mg•GJ
-1
µg•kWh
-1
As 1,3 2,4 0,45 4,1 4,1
B 626 2,3 1183 4,3 222 0,81 1971 7,2 1978
Ba 12,5 24 4,5 39 39
Be 0,09 0,17 0,03 0,3 0,3
Br 11 0,16 21 0,3 0,06 0,4 35
Cd 0,03 0,05 0,01 0,1 0,1
Ce 0,64 1,2 0,23 2,0 2,0
Co 0,44 0,8 0,15 1,4 1,4
Cr 1,1 2,0 0,38 3,4 3,4
Cs 0,04 0,07 0,01 0,1 0,1
Cu 1,0 1,9 0,36 3,1 3,1
F, -GAVO 476 6,6 900 12 169 2,3 1500 20 1520
F, +GAVO 2855 5396 1012 8993 9013
Ge 0,47 0,9 0,17 1,5 1,5
Hf 0,05 0,09 0,02 0,2 0,2
Hg, -DENOX 2,6 0,01 4,9 0,02 0,92 0,004 8,2 0,03 8,2
Hg, +DENOX 1,0 2,0 0,38 3,3 3,3
I 56 106 20 176 176
La 0,22 0,4 0,08 0,7 0,7
Mn 2,5 4,7 0,88 7,8 7,8
Mo 0,30 0,6 0,11 0,9 0,9
Ni 1,7 3,2 0,60 5,4 5,4
Pb 1,2 2,3 0,43 3,9 3,9
Rb 0,33 0,6 0,11 1,0 1,0
Sb 0,09 0,16 0,03 0,3 0,3
Sc 0,14 0,27 0,05 0,5 0,5
Se 7,3 4,3 13,8 8,1 2,6 1,5 23 14 37
Sm 0,08 0,14 0,03 0,2 0,2
Sn 0,24 0,5 0,09 0,8 0,8
Sr 8,6 16 3,0 27 27
Te 0,07 0,13 0,02 0,2 0,2
Th 0,14 0,26 0,05 0,4 0,4
Tl 0,17 0,32 0,06 0,5 0,5
U 0,14 0,26 0,05 0,4 0,4
V 3,3 6,3 1,2 11 11
W 0,11 0,22 0,04 0,4 0,4
Zn 4,2 8 1,5 13 13
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -23- 50231022-KPS/MEC 00-6043
3 VERSPREIDINGS- EN DEPOSITIEBEREKENINGEN
3.1 Het KEMA rekenmodel STACKS
STACKS (Short Term Air-pollutant Concentrations KEMA modelling System) berekent de
verspreiding van een rookpluim uit één of meer schoorstenen. De berekeningsmethoden zijn
gebaseerd op de modernste meteorologische beschrijvingen van turbulentie, de atmosferi-
sche gelaagdheden en de wind in de atmosfeer, de zogenaamde grenslaag.
In 2001 is een benchmark studie (Revisie Nationaal Model) afgerond waarin in opdracht van
VROM de uitkomsten van twee versies van het Nieuwe Nationaal Model voor verspreidings-
berekeningen binnen elkaars grenzen zijn gebracht. Deze studie heeft geresulteerd in een
revisie van het model STACKS (versie 2001), welke door VROM opnieuw als Nationaal Mo-
del wordt aangemerkt. In (KEMA, 2001a; 2001b) wordt een uitgebreide beschrijving gegeven
van het model.
STACKS berekent per uur voor elk opgegeven receptorpunt de concentratie en de depositie
ten gevolge van de bron-emissies. Omdat vliegstof uit heel kleine deeltjes bestaat (< 15 µm),
gedraagt het zich als gas en mag het model, dat primair voor gassen is ontwikkeld, ook voor
vliegstof worden toegepast. In het model wordt rekening gehouden van de omzetting van NO
in NO2. Uit de berekende uurwaarden worden jaargemiddelde concentraties berekend en
daarnaast worden frequentieverdelingen berekend (26 percentielwaarden van P50 tot en met
P99,97) en maximale uurgemiddelde waarde. STACKS rekent een lange tijdreeks met para-
meters van opgetreden weersituaties door eventueel gecombineerd met achtergrondconcen-
traties en tijdsafhankelijke emissies. Als invoerparameter moet onder andere de bron worden
gedefinieerd. Dit betreft gegevens over de emissiesterkte, de schoorsteenhoogte en -diameter,
de hoeveelheid afgassen en de warmte-inhoud ervan en het type bron (schoorsteen (punt-
bron), met gebouw(invloed) of een oppervlaktebron). Tevens moet binnen een scenario het te
gebruiken meteorologisch bestand worden opgegeven. Naast gegevens over de bron(nen)
dient in het scenario informatie over omgevingsparameters als terreinruwheid en bodemvoch-
tigheid te worden opgegeven en informatie over de receptorpunten (het zogenaamde gridveld).
Om maatgevende berekeningsresultaten te verkrijgen, is ervoor gekozen om een realistische
beschrijving van een moderne kolengestookte eenheid van netto 600 MWe op te stellen. Indien
er verschillen zijn tussen de verschillende eenheden, zijn die waarden genomen die de hoog-
ste immissie veroorzaken, zoals rookgastemperatuur en schoorsteenhoogte. Bij de Nederland-
se kolencentrales komen schoorsteenhoogtes van 150 en 175 m voor. Om aan de conserva-
tieve kant te blijven is bij de berekeningen als schoorsteenhoogte 150 m aangehouden. Het
natte rookgasdebiet bij vollast is berekend op 564 m0
3
•s-1
. Bij dit debiet en een rookgastempe-
ratuur van 95°C wordt een warmte-emissie berekend van 60,1 MW voor een eenheid met
50231022-KPS/MEC 00-6043 -24- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
GAVO. Voor een eenheid zonder GAVO is de rookgastemperatuur gesteld op 50 °C met een
bijbehorende warmte-emissie van 27,5 MW. Voor de meteogegevens is gekozen voor weer-
station Schiphol. De meeste centrales liggen in het westelijke deel van het land, waarvoor de
meteorologie van Schiphol als maatgevend wordt aanbevolen. De gehanteerde standaardbe-
drijfs- en emissiegegevens voor een 600 MWe eenheid zijn in tabel 1 en 2 vermeld. De meteo-
rologische gegevens en overige invoerparameters zijn vermeld in tabel 7.
Tabel 7 Uitgangswaarden STACKS-berekeningen
meteogegevens Schiphol 01-01-1995 – 31-12-1999
hoogte meteo 10 m
steekproefomvang 100 %
lengtegraad 5
breedtegraad 52
bodemvochtigheidsindex 1
gridruwheid 0,1 (open tot ruw)
achtergrondconcentraties niet meegenomen
receptorveld 40 x 40 km
intervallen gridpunten 2000 m
aantal gridpunten 441
positie bron (X,Y) (20,20) km (= midden)
hoogte berekening immissies 1 m
Op basis van de in tabel 6 gegeven emissies per element zijn de emissies in kg.s-1
van de
standaardkolencentrale berekend. Uit de resultaten van de verspreidingsberekeningen voor
vliegstof en uit de samenstellingsgegevens van vliegstof, als gegeven in tabel 3, is voor elk
element de immissie (= concentratie op leefniveau) en de depositie berekend. De resultaten
voor de buitenluchtconcentraties zijn vermeld in tabel 9 en voor de deposities in tabel 10. De
achtergronden van de deposities worden in §3.2 besproken. In hoofdstuk 4 worden de re-
sultaten besproken in het licht van de heersende achtergrondconcentraties en deposities.
3.2 Deposities
Geëmitteerde gassen en deeltjes (aërosolen) kunnen uit de atmosfeer worden verwijderd door
een drietal mechanismen:
a. droge depositie: het verwijderen van stoffen uit de atmosfeer aan het aardoppervlak, bij-
voorbeeld middels opname door planten of hechting aan het oppervlak
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -25- 50231022-KPS/MEC 00-6043
b. natte depositie: het opnemen van stoffen in neerslag, waarna de verontreinigde neerslag
op het aardoppervlak terecht komt; hiervoor bestaan twee mechanismen: uitwassen (op-
name en verwijdering van verontreiniging door neerslag onder een wolk) en uitregenen
(opname en verwijdering van verontreiniging door neerslag in een wolk). Uitwassen is een
proces dat vooral dicht bij bronnen een rol speelt, terwijl uitregenen op grotere afstand van
een bron van belang kan zijn
c. omzetting van gasvormige verontreiniging door chemische reacties (zoals vorming van
aërosol of een andere gasvormige component).
Het laatstgenoemde proces zal hier buiten beschouwing worden gelaten. De snelheid van de-
positie (zowel nat als droog) is sterk afhankelijk van de beschouwde component. Voor gas-
sen spelen de fysische en chemische eigenschappen van het gas een bepalende rol voor
het depositieproces. Voor deeltjes is vooral de grootte van het deeltje van belang. Bij het in
rekening brengen van depositieprocessen in de verspreiding van geloosde stoffen zal daar-
om onderscheid worden gemaakt tussen de depositie van gassen enerzijds en van deeltjes
anderzijds. Voor de beschrijving van de verschillende processen wordt verwezen naar de
documentatie en handleiding bij STACKS. (KEMA, 2001a; 2001b). Daar zijn ook de gebruik-
te depositiesnelheden voor de droge depositie en de parameters, die het uitwasproces bij de
natte depositie bepalen, voor de verschillende gassen en deeltjesgrootte vermeld. Voor het
berekenen van de depositie van de aan vliegstof gebonden elementen die, is informatie om-
trent de deeltjesgrootteverdeling nodig. De deeltjesgrootteverdeling van vliegstof in rookgas-
sen na ROI is gemeten en dus bekend (D(m)50 = 0,3 µm, als aërodynamische diameter) (Meij,
1988; KEMA, 1993a; KEMA 1998; Meij et al., 2001). In tabel 8 is een verdeling weergegeven
in een vijftal klassen, zoals die voor de depositieberekeningen zijn gebruikt. Er wordt veron-
dersteld dat concentraties van de beschouwde elementen aanwezig in vliegstof, zoals ver-
meld in tabel 3, onafhankelijk is van de deeltjesgrootte. De vijf klassen zijn vermeld in ta-
bel 8.
Tabel 8 Verdeling in vijf klassen van de deeltjesgrootte van door kolencentrales geëmit-
teerde vliegstof
klasse I II III IV V
range (Dae, µm) < 0,05 0,05 – 0,95 0,95 – 4 4 - 10 10 - 20
karakteristieke waarde (Dae, µm) 0,02 0,2 1,9 6,3 14
aandeel (%, m/m) 38 30 22 10 0
50231022-KPS/MEC 00-6043 -26- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
4 CONCENTRATIES IN DE BUITENLUCHT
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de achtergrondconcentraties van verschillende componenten be-
sproken en hoe die locaal door een kolencentrale in Nederland worden beïnvloed. In het ka-
der van NOK-LUK zijn in 1983 de achtergrondconcentraties in de buitenlucht van een groot
aantal stoffen en elementen vastgesteld (PEO, 1986a). Dit wordt nader besproken in bijla-
ge A. De resultaten zijn in kolom 2 van tabel 9 vermeld. Van een aantal componenten wordt
in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) door het RIVM de luchtkwaliteit continu geme-
ten en jaarlijks gerapporteerd. De laatste gepubliceerde cijfers zijn uit 2000 en zijn eveneens
in tabel 9, in de vierde kolom, vermeld (RIVM, 2002). In § 4.2 wordt een korte toelichting ge-
geven bij de in 2002 gemeten waarden en trends. In § 4.2.1 worden nog wat achtergrond-
concentraties besproken die in de derde kolom van tabel 9 zijn vermeld. Het betreft metingen
uit het LML en metingen uitgevoerd door KEMA in de tussenliggende periode van 1983 tot
2002. Tenslotte wordt in § 4.3 de invloed van een kolencentrale op de omgeving besproken.
4.2 Achtergrondconcentraties
Stikstofoxiden (NO2/NOx)
Als nieuwe norm (Besluit Luchtkwaliteit, Staatsblad juli 2001) voor de blootstelling van de
mens aan piekconcentraties NO2 is een grenswaarde van 200 µg•m3
als uurgemiddelde
waarde vastgesteld, welke niet meer dan 18 maal per kalenderjaar mag worden overschre-
den. Voor de jaargemiddelde NO2-concentratie geldt eveneens een nieuwe grenswaarde van
40 µg•m3
. Voor de bescherming van de vegetatie is een nieuwe grenswaarde van 30 µg•m3
als jaargemiddelde concentratie vastgesteld.
In Nederland wordt de grenswaarde voor blootstelling aan piekconcentraties niet overschre-
den. Incidenteel, bijvoorbeeld op drukke verkeerslocaties, benadert de hoogste uurwaarde
de waarde 200 µg•m3
. Over de afgelopen tien jaar is er zowel bij de regionale, stads- als
straatstations in het LML een dalende trend van circa 3% per jaar waargenomen van het
gemiddelde van de op 18 na hoogste uurwaarde NO2 (RIVM, 2002).
Gemiddeld voor Nederland bedroeg de jaargemiddelde concentratie NO2 in 2000 21 µg•m3
.
De concentraties zijn het hoogst in de Randstad en het laagst in het noordoosten van het
land. Overschrijdingen van de norm van 40 µg•m3
traden in 2000 op in de stadsachtergrond
van enkele grote steden. Tussen 1991 en 2000 is er een significant dalende trend van 2%
per jaar in de landelijk jaargemiddelde concentratie NO2 zichtbaar.
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -27- 50231022-KPS/MEC 00-6043
De jaargemiddelde concentratie NOx gemiddeld voor Nederland in 2000 bedroeg 27,7 µg•m3
.
Tussen 1991 en 2000 is er een significant dalende trend van 3 à 4% per jaar in dit landelijk
gemiddelde. De bijdrage van omringende landen aan de jaargemiddelde NOx-concentratie
bedroeg in 1999 voor Nederland gemiddeld circa 40%. Van de Nederlandse bronnen draagt
het verkeer voor circa 47% bij, terwijl andere doelgroepen slechts tot 4% per doelgroep bij-
dragen aan de jaargemiddelde NOx-concentratie gemiddeld over Nederland.
Zwaveldioxide (SO2)
Er zijn twee normen voor de bescherming van de mens tegen de effecten van kortstondige
blootstelling aan SO2. Uur- en daggemiddelde (24 uur) grenswaarden van respectievelijk 350
en 125 µg•m3
mogen respectievelijk 24 keer en drie dagen per jaar worden overschreden.
Beide normen worden in Nederland al jaren niet meer overschreden.
De norm voor de bescherming van ecosystemen tegen de effecten van langdurige blootstel-
ling bedraagt 20 µg•m3
als jaargemiddelde en gemiddelde voor het winterhalfjaar. In 2000
bedroegen deze gemiddelden respectievelijk 3,1 en 3,4 µg•m3
. Als gevolg van emissiereduc-
ties in binnen- en buitenland laat de jaar- en wintergemiddelde SO2-concentratie over de af-
gelopen tien jaar een daling zien van ongeveer 8% per jaar. Ruimtelijk gezien nemen de
SO2-concentraties af vanuit het zuid-westen naar het noord-oosten. De hoogste niveaus wor-
den gemeten in het Rijnmondgebied en nabij bronnen in Zeeland en Brabant.
De bijdrage van omringende landen aan de jaargemiddelde SO2-concentratie in Nederland is
voor 1999 op 71% berekend. Van de Nederlandse bronnen draagt de industrie circa 15% bij,
het verkeer ongeveer 10%, terwijl de bijdrage van de elektriciteitscentrales op circa 2% wordt
geschat (RIVM, 2002).
Fijn stof (PM10)
De achtergronden en normen voor fijn stof (PM10) worden in hoofdstuk 2 van deelrapport 2
behandeld (KEMA, 2000c). Ze worden hier kort samengevat. In het Besluit Luchtkwaliteit
(Staatblad, 2001) zijn nieuwe normen voor fijn stof opgenomen, waaraan op 1 januari 2005
moet worden voldaan. De grenswaarde van 50 µg•m3
voor het daggemiddelde waarde mag
niet vaker dan 35 maal per jaar worden overschreden. Voor de jaargemiddelde concentratie
geldt een grenswaarde van 40 µg•m3
.
In 2000 is de grenswaarde voor het daggemiddelde in de zuidelijke helft van Nederland meer
dan 35 dagen overschreden. Het landelijk gemiddeld aantal dagen met een normoverschrij-
ding van de nieuwe grenswaarde van 50 µg•m3
bedroeg 37. De grenswaarde van 40 µg•m3
µg•m3
voor de jaargemiddelde concentratie PM10 wordt nog in een beperkt aantal stedelijke
gebieden licht overschreden, met concentraties tot 46 µg•m3
. In 2000 bedroeg de jaargemid-
50231022-KPS/MEC 00-6043 -28- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
delde concentratie PM10 gemiddeld over heel Nederland 31 µg•m3
. Voor het landelijk gemid-
delde wordt een significant dalende trend waargenomen voor de jaargemiddelde concentra-
tie PM10. Echter, niet voor alle individuele meetstations is deze trend significant.
De bijdrage van het buitenland aan de jaargemiddelde PM10-concentratie wordt op circa 30%
geschat en de bijdrage van natuurlijk stof (zeezout en natuurlijk bodemstof) op ruwweg 20%.
Pb, Zn, Cd en As
Ter bescherming van de bevolking geldt in Nederland voor lood een grenswaarde van
0,5 µg•m3
voor de jaargemiddelde concentratie. Voor cadmium worden het MTR (Maximaal
Toelaatbaar Risico) en het VR (Verwaarloosbaar Risico) gehanteerd. Het MTR voor cadmi-
um bedraagt 0,025µg•m3
en het VR bedraagt 0,00025 µg•m3
.
De concentraties zware metalen worden door het RIVM op vier locaties gemeten in het Lan-
delijk Meetnet Luchtverontreiniging. In het algemeen zijn de concentraties in het noorden van
het land lager dan in het midden en zuiden van Nederland. Overschrijdingen van normen
voor de concentratie van metalen in lucht hebben in 2000 niet plaatsgevonden.
De jaargemiddelde concentratie lood in Nederland is sinds 1984 met meer dan 93% gedaald
tot 11 Ng•m3
in 2000. Dit is voornamelijk het gevolg van het gebruik van loodvrije benzine.
Ook de jaargemiddelde concentraties van arseen, cadmium en zink vertonen een duidelijke
dalende trend. Ten opzichte van 1988 bedraagt deze daling circa 70% voor As, 60% voor Cd
en 50% voor Zn.
Fluor
Voor fluoride gelden MTR-niveaus, gebaseerd op de bescherming van de meest gevoelige
flora en fauna in ecosystemen. Het betreft MTR-waarden voor daggemiddelden (0,3 µg•m3
)
en jaargemiddelden (0,05 µg•m3
). De streefwaarde voor het jaargemiddelde bedraagt
0,0005 µg•m3
.
Fluoridemetingen in de lucht worden door het RIVM uitgevoerd op plaatsen waar door locale
industrie een verhoogde fluoride-emissie plaatsvindt. De jaargemiddelde concentraties op
deze 4 stations varieerde in 2000 van 0,04 tot 0,33 µg•m3
. Deze meetgegevens zijn niet re-
presentatief voor de gemiddelde concentratie over Nederland.
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
De achtergronden en normen voor fijn stof polycyclische aromatische koolwaterstoffen
(PAKs) worden in hoofdstuk 3 van deelrapport 10 behandeld (KEMA, 2000j). Ze worden hier
kort samengevat. Benzo(a)pyreen geldt als gidsstof voor mengsels van polycyclische aro-
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -29- 50231022-KPS/MEC 00-6043
matische koolwaterstoffen (PAK). Het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) voor B(a)Pis
1 ng•m3
voor de jaargemiddelde concentratie.
In 2000 zijn door de provincie Noord-Holland en DCMR op vier locaties in het westen van het
land concentraties van PAKs gemeten. Alle in 2000 waargenomen jaargemiddelde concen-
traties B(a)P lagen onder de MTR-waarde van 1 ng•m3
. Uit berekeningen volgt dat op be-
perkte schaal langs verkeerswegen wel overschrijdingen kunnen voorkomen.
4.2.1 Metingen uit de negentiger jaren
Naast de waarden uit het NOK/LUK en die gemeten in het LML in 2000, zijn in de derde
kolom van tabel 9 nog aanvullende waarden voor achtergrondconcentraties vermeld. Het be-
treft waarden zoals gemeten in 1994 in het LML en resultaten van metingen uitgevoerd door
KEMA in de periode 1990 - 1996.
Omdat de kwikconcentraties in de buitenlucht, zoals bepaald in het NOK-LUK-programma,
onwaarschijnlijk laag waren, heeft KEMA in opdracht van de elektriciteitssector de concen-
traties van gasvormige kwik uitvoerig gemeten. Naast kwik zijn ook andere gasvormige
spoorelementen in de buitenlucht gemeten: arseen, boor, broom, antimoon, seleen, kwik en
jood (KEMA, 1992; Meij, 1992). De metingen zijn uitgevoerd in de periode van 2 februari
1990 tot 29 maart 1991 te Arnhem. De resultaten zijn gegeven de derde kolom van tabel 9.
Daarnaast heeft KEMA in Arnhem de achtergrondconcentraties van methaan, koolmonoxide
en kooldioxide gemeten (KEMA, 1997b). Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van “Mon-
diale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering”. De resultaten voor kooldioxide voor 1996
zijn ook in tabel 9 vermeld. De landelijke achtergrondkooldioxideconcentraties voor 1983 zijn
geschat door aan te nemen dat de gehaltes in 13 jaar circa 5,7% zijn toegenomen (net zo
veel als in Mauna Loa: plaats midden in de Stille Oceaan, die dient als achtergrondwaarde
voor het meten van CO2).
50231022-KPS/MEC 00-6043 -30- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
Tabel 9 Achtergrondconcentraties (ng.m-3
) en maximale absolute en relatieve bronbijdra-
ge van een 600 MWe kolencentrale
achtergrond bronbijdrage, maximaal relatieve bronbijdrage, maximaal
(%)
+GAVO
+DENOX
-GAVO
-DENOX
-GAVO
-DENOX
+GAVO
+DENOX
-GAVO
-DENOX
-GAVO
-DENOX
ng•m
-3
NOK/
LUK,
1983
KEMA/
RIVM,
1990/96
RIVM,
2000 95 °C 70 °C 50 °C 95 °C 70 °C 50 °C
hoofdbestanddelen
CO2 6,79E+08 7,25E+08 7,22E+08 3,03E+05 3,67E+05 4,54E+05 0,04 0,05 0,06
NOx 27700
NO2
1)
37000 24000 21000 255 310 379 1,2 1,5 1,8
SO2 20000 9000 3100 240 232 285 7,7 7,5 9,2
stof (PM10) 50000 37300 31000 6,5 7,9 9,7 0,02 0,03 0,03
macro-elementen
Al 121 0,9 1,1 1,4 0,8 0,9 1,2
Ca 0,19 0,23 0,28
Cl-vast 600 0,01 0,01 0,01 0,001 0,001 0,001
Cl-gas 30 4,4 2,7 3,3 14,7 8,9 11,0
Fe 173,5 0,35 0,43 0,53 0,20 0,25 0,31
K 0,07 0,08 0,10
Mg 0,06 0,08 0,10
Na 0,04 0,05 0,06
P 0,06 0,07 0,08
Si 1,6 1,9 2,3
Ti 24,4 0,05 0,06 0,07 0,20 0,24 0,30
spoor- en micro-elementen
As 3,6 1,1 0,7 0,002 0,002 0,003 0,24 0,29 0,36
B-vast 3,9 0,003 0,004 0,004 0,08 0,09 0,12
B-gas 50 60 0,75 0,91 1,11 1,3 1,5 1,9
Ba 4,9 0,016 0,020 0,024 0,33 0,40 0,50
Be 0,04 0,0001 0,0001 0,0002 0,29 0,35 0,43
Br-vast 57 0,0002 0,0003 0,0003 < 0,005 < 0,005 < 0,005
Br-gas 51 50 0,013 0,015 0,019 0,02 0,03 0,04
Cd 1,2 0,5 0,3 0,00003 0,00004 0,0001 0,01 0,01 0,02
Ce 0,0008 0,0010 0,0013
Co 0,3 0,0006 0,0007 0,0009 0,19 0,23 0,29
Cr 3 0,0014 0,0017 0,0021 0,05 0,06 0,07
Cr(VI)
0,0005-
1,5 0,0001 0,0002 0,0002
Cs 0,00005 0,0001 0,0001
Cu 19,5 0,0013 0,0016 0,0019 0,01 0,01 0,01
F-vast 21 0,0085 0,0104 0,0128 0,04 0,05 0,06
F-gas 50 40 3,3 0,7 0,8 8,3 1,7 2,1
Ge 0,0006 0,0007 0,0009
Hf 0,0001 0,0001 0,0001
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -31- 50231022-KPS/MEC 00-6043
achtergrond bronbijdrage, maximaal relatieve bronbijdrage, maximaal
(%)
Hg-vast 0,00001 0,00001 0,00002
Hg-gas 1,4 0,001 0,004 0,005 0,09 0,27 0,33
La 0,0003 0,0003 0,0004
Mn 11,1 0,0032 0,0039 0,0048 0,03 0,03 0,04
Mo 0,0004 0,0005 0,0006
Ni 5,8 0,0022 0,0027 0,0033 0,04 0,05 0,06
Pb 126 32 11 0,0016 0,0019 0,0024 0,01 0,02 0,02
Rb 0,0004 0,0005 0,0006
Sb 2,4 0,0001 0,0001 0,0002 0,00 0,01 0,01
Sc 0,0002 0,0002 0,0003
Se-vast 0,0055 0,0067 0,0083
Se-gas 1,8 0,8 0,009 0,011 0,013 1,1 1,3 1,6
Sm 0,0001 0,0001 0,0001
Sn 0,0003 0,0004 0,0005
Sr 1,6 0,0111 0,0135 0,0166 0,7 0,8 1,0
Te 0,0001 0,0001 0,0001
Th 0,0002 0,0002 0,0003
Tl 0,0002 0,0003 0,0003
U 0,0002 0,0002 0,0003
V 12,5 0,0043 0,0052 0,0065 0,03 0,04 0,05
W 0,0001 0,0002 0,0002
Zn 83 52 27 0,0054 0,0066 0,0082 0,02 0,02 0,03
dioxinen 1,3E-09 3,2E-09 4,0E-09
B(a)P 0,5 0,2 0,2 4,6E-05 1,1E-04 1,4E-04 0,02 0,06 0,07
1
) bronbijdrage gebaseerd op NOx-concentratie van 200 mg•m0
-3
4.3 Berekende bijdragen van de Centrale aan de achtergrondconcentra-
ties
De uitkomsten van de berekeningen van het model STACKS zijn in tabel 9 vermeld, naast de
achtergrondconcentraties. Gegeven zijn de resultaten voor drie verschillende uitgangssitua-
ties:
- eenheid met GAVO, rookgastemperatuur 95 °C
- eenheid zonder GAVO, rookgastemperatuur 70 °C
- eenheid zonder GAVO, rookgastemperatuur 50 °C.
De concentraties voor alle verbindingen of elementen zijn uitgedrukt in nanogram per kubie-
ke meter. Alleen de op jaargemiddelde basis berekende hoogste waarden zijn in tabel 9 ver-
50231022-KPS/MEC 00-6043 -32- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
meld. Deze hoogste jaargemiddelde immissies worden aangetroffen op enkele kilometers
ten noord-oosten van de schoorsteen (zie bijvoorbeeld figuur 3).
Het blijkt dat de maximale jaargemiddelde immissies van de gasvormige elementen relatief
hoger zijn dan de immissies van aan aërosol gebonden elementen. Bovendien blijkt uit de
resultaten dat de immissies toenemen bij afnemende rookgastemperatuur, ten gevolge van
een geringere pluimstijging. De verschillen zijn echter absoluut gezien uiterst gering.
De maximale jaargemiddelde vliegstofimmissie bedraagt slechts 10 nanogram per kubieke
meter buitenlucht. In figuur 3 is de verdeling van de jaargemiddelde vliegstofimmissies weer-
gegeven, zoals berekend voor een centrale zonder GAVO met een rookgastemperatuur van
50 °C. Dit voorbeeld is een worst case voorbeeld, omdat hierbij met de laagste rookgastem-
peratuur is gerekend. De centrale staat hierbij in het midden, met coördinaten van x = 20 km
en y = 20 km. De jaargemiddelde immissieprofielen voor de overige componenten zijn iden-
tiek, alleen de waarden verschillen.
Figuur 3 Jaargemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale zonder GAVO en een
rookgastemperatuur van 50 °C (“worst case”-voorbeeld)
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000
µg.m -3
V LO F , -G A V O 50°C
0.0088-0.0100
0.0075-0.0088
0.0063-0.0075
0.0050-0.0063
0.0038-0.0050
0.0025-0.0038
0.0013-0.0025
0.0000-0.0013
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -33- 50231022-KPS/MEC 00-6043
De relatieve bijdrage van de centrale aan de fijn stof concentratie in de buitenlucht bedraagt
maximaal 0,03%, ten opzichte van de jaargemiddelde achtergrondconcentratie in Nederland
van 31000 ng.m-3
. Deze bijdrage is daarmee verwaarloosbaar. Voor de individuele elemen-
ten aanwezig in vliegstof ligt de toename ten opzichte van de achtergrondconcentraties in
dezelfde orde van grootte als die voor totaal fijn stof en zijn dus ook verwaarloosbaar.
Voor chroom geldt dat maximaal 10% van het totaal chroom in poederkoolvliegas aanwezig
is als Cr(VI) (KEMA, 2000a). Bij de berekeningen is verondersteld dat dit ook geldt voor het
aandeel Cr(VI) in vliegstof. Onder deze aanname bedraagt de berekende maximale jaarge-
middelde chroom(VI)immisie 0,0002 ng.m-3
, hetgeen als een niveau met een verwaarloos-
baar risico wordt beschouwd. In deelrapport 7 (KEMA, 2000g) wordt nader ingegaan op
Cr(VI).
De maximale jaargemiddelde concentraties van benzo(a)pyreen en dioxinen zijn zeer gering,
met respectievelijk 1,4.10-13
g.m-3
en 4.10-18
I-TEQ g.m-3
. In KEMA (2000i) en KEMA (2000j)
wordt nader ingegaan op respectievelijk dioxinen en PAKs.
In de laatste drie kolommen van tabel 9 zijn de relatieve bijdragen van de centrale-emissies
gegeven ten opzichte van de achtergrondconcentraties, berekend op de plaats waar de
maximale immissies optreden. Voor de achtergrondconcentraties zijn hiervoor de meest re-
cente gegevens uit het LML voor het jaar 2000 gebruikt. Voor elementen die niet in het LML
worden gemeten zijn gegevens uit KEMA-metingen of uit het NOK/LUK-onderzoek gebruikt
als achtergrondwaarden. De grootste bijdragen worden gevonden voor Cl (15%), F (8%) en
SO2 (9%). In het geval van chloor en fluor geldt dit voor een installatie met GAVO en een
rookgastemperatuur van 95 °C. Voor SO2 is de hoogste bijdrage berekend voor een installa-
tie zonder GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C.
Voor gasvormig borium, seleen en stikstofdioxide bedraagt de berekende maximale bijdrage
ten opzichte van de achtergrondconcentraties tussen 1 en 2%. Voor de overige gasvormige
componenten broom, kwik, kooldioxide en benzo(a)pyreen is de berekende maximale bijdra-
ge (veel) minder dan 1%. De bijdrage van fijn stof is berekend op maximaal 0,03%.
Door omzettingen van zwaveldioxide en stikstofoxiden met bijvoorbeeld ammoniak, afkom-
stig uit de landbouwsector, ontstaan de secundaire aërosolen ammoniumsulfaat en ammoni-
umnitraat. Deze omzettingen vinden echter plaats over grote afstanden en niet binnen een
straal van 10 km van de centrale. Na 100 km heeft maximaal 3% omzetting plaatsgevonden
en dan is de pluim ook nog enorm verdund (Meij et al., 2001). Om de orde van grootte af te
schatten, is de volgende “worst case”-berekening gemaakt. Stel dat in de plaats van het jaar-
gemiddelde maximum alle SO2 en alle NO2 is omgezet in (NH4)2SO4 en NH4NO3. De totale
50231022-KPS/MEC 00-6043 -34- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
secundaire aërosolconcentratie zou dan circa 1 µg•m-3
bedragen, hetgeen op 3% van de ge-
middelde achtergrondconcentratie van fijn stof in Nederland ligt. In de praktijk zal de vorming
van secundair aërosol nog aanzienlijk geringer zijn. Dit betekent dat de vorming van secun-
daire aërosolen in de pluim van een kolencentrale geen aanleiding geeft tot een significante
verhoging van het fijn stof gehalte in de directe omgeving van de centrale.
Omdat de nadruk van dit rapport op de stofproblematiek ligt, zijn de immissies van fijnstof
wat gedetailleerder bestudeerd. De verschillende percentielen van vliegstofimmissies zijn
voor ieder receptorpunt apart berekend. Als voorbeeld zijn de 98 en 99,5 percentielen van de
vliegstofimmissies in de figuren 4 en 5 weergegeven. Deze P98 en de P99,5 komen overeen
met een totaal aan uren per jaar van respectievelijk 175 en 44, verspreid over het jaar. De
hoogste waarde voor P98 wordt aangetroffen op het receptorpunt x = 24 km en y = 22 km
(6,3 km ten oostnoordoosten van de centrale) en bedraagt 0,18 µg.m-3
(zie figuur 4). De
hoogste waarde voor P99,5 wordt aangetroffen op het receptorpunt x = 22 km en y = 20 km
(2 km ten oosten van de centrale) en bedraagt 0,54 µg.m-3
(zie figuur 5). De allerhoogste
uurgemiddelde vliegstofimmissie wordt door het model STACKS voorspeld op 1,5 µg•m-3
.
Figuur 4 98-percentiel van uurgemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale zonder
GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000 µg.m-3
P98: VLOF, -GAVO 50°C
0.18-0.20
0.16-0.18
0.14-0.16
0.12-0.14
0.10-0.12
0.08-0.10
0.06-0.08
0.04-0.06
0.02-0.04
0.00-0.02
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -35- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Voor fijn stof zijn naast uur- en jaargemiddelden ook percentielen van daggemiddelde con-
centraties berekend. De resultaten geven aan dat de maximale daggemiddelde waarde voor
de immissie rond de centrale 0,23 µg•m-3
bedraagt (twee kilometer ten oosten van de bron).
Deze waarde ligt op 0,5% van de norm voor daggemiddelde waarden van 50 µg•m-3
, die
maximaal 35 dagen per jaar overschreden mag worden. Het 91-percentiel, dat overeenkomt
met een aantal van 33 dagen per jaar, bedraagt maximaal 0,04 µg•m-3
op de plaats van de
maximale immissie. Deze waarde ligt op 0,08% van de daggemiddelde grenswaarde.
Figuur 5 99,5-percentiel van uurgemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale zon-
der GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000 µg.m-3
P99,5: VLOF, -GAVO 50°C
0.50-0.60
0.40-0.50
0.30-0.40
0.20-0.30
0.10-0.20
0.00-0.10
50231022-KPS/MEC 00-6043 -36- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
5 ATMOSFERISCHE DEPOSITIE
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de achtergronddeposities van verschillende componenten besproken
en hoe die locaal door een kolencentrale in Nederland worden beïnvloed. In het kader van
NOK-LUK zijn in 1983 de achtergronddeposities in de buitenlucht van een groot aantal stof-
fen en elementen vastgesteld (PEO, 1986a). Dit wordt nader besproken in bijlage A. De re-
sultaten zijn in kolom twee van tabel 10. vermeld. Van een aantal componenten wordt in het
Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) door het RIVM de luchtkwaliteit continu gemeten en
daarvan kan dan de depositie worden afgeleid. De laatste gepubliceerde cijfers zijn uit 2000,
die eveneens in tabel 8, in de vierde kolom, zijn vermeld (RIVM, 2002). In § 5.2 wordt een
korte toelichting gegeven bij de in 2000 gemeten waarden en trends. In § 5.2.1 worden nog
wat achtergronddeposities besproken die in de derde kolom van tabel 9 zijn vermeld. Het be-
treft deposities die zijn afgeleid uit metingen uit het LML en metingen uitgevoerd door KEMA
in de tussenliggende periode van 1983 en 2002. Tenslotte wordt in § 5.3 de invloed van een
kolencentrale op zijn omgeving besproken.
5.2 Achtergronddepositie
Zure depositie
De depositie van potentieel zuur is samengesteld uit de depositie van zwaveldioxide, stik-
stofoxiden, ammoniak en hun reactieproducten (respectievelijk aangeduid als SOx, NOy en
NHx) minus het deel dat wordt geneutraliseerd door basiskationen in de lucht (zoals Ca2+
en
K+
). In formulevorm levert dit:
potentieel zuur = 2*[SOx] + [NOy] + [NHx] – 2*[Ca2+
].
Er wordt gesproken van potentieel zuur omdat de uiteindelijke hoeveelheid zuur afhangt van
de mate waarin ammoniak (NH3) en ammonium (NH4
+
) in de bodem worden omgezet in sal-
peterzuur.
In 2000 bedroeg gemiddeld over Nederland de totale (natte en droge) depositie van SOx en
NOy respectievelijk 420 en 670 mol•ha-1
. Met een gemiddelde depositie van 1790 mol•ha-1
l
NHx en 80 mol•ha-1
l Ca bedraagt de gemiddelde depositie in 2000 aan potentieel zuur voor
heel Nederland 3140 mol•ha-1
. Dit is nog duidelijk boven de tussendoelstelling voor het jaar
2000 van 2400 mol•ha-1
uit het “Bestrijdingsplan Verzuring” (TK, 1989). In het vierde Natio-
nale Milieubeleidsplan wordt voor 2010 een doelstelling van 2150 mol•ha-1
gemiddeld voor
de Nederlandse natuur gesteld (VROM, 2001). Regionaal verschillen de deposities sterk, lo-
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -37- 50231022-KPS/MEC 00-6043
caal kunnen deposities van potentieel zuur voorkomen die oplopen tot 6000 mol•ha-1
. Dit
wordt vooral veroorzaakt door de hoge ammoniakuitstoot ter plaatse.
In de periode 1980 - 2000 is de depositie van potentieel zuur met meer dan 50% gedaald.
Deze daling is vooral het gevolg van de sterke reductie van de SO2-emissie sinds halverwe-
ge de jaren tachtig in binnen- en buitenland. De depositie van de N-component van potenti-
eel zuur (NOy en NHx) is in deze periode niet substantieel afgenomen, ondanks dat emissie-
ramingen wel een lichte daling laten zien van de emissies van NOx en NH3.
De grootste bijdragen aan de depositie van potentieel zuur wordt geleverd door het buiten-
land (43%) en de Nederlandse landbouw (41%). De bijdrage van elektriciteitscentrales wordt
geschat op slechts ongeveer 1%.
Cd
Ter bescherming van ecosystemen bestaat er in Nederland een jaargemiddelde depositie-
norm voor cadmium van 1 g•ha-1
. Door het RIVM wordt de totale depositie van cadmium,
middels metingen en modelberekeningen, geschat op enkele tienden grammen per hectare
in 2000. De depositie van cadmium vertoont een duidelijk dalende trend over de afgelopen
tien jaar en is in deze periode met ongeveer 50% afgenomen.
5.2.1 Metingen uit de negentiger jaren
Naast de waarden uit het NOK/LUK en die gemeten in het LML in 2000, zijn in de derde ko-
lom van tabel 10 nog aanvullende waarden voor achtergronddeposities vermeld. Het betreft
waarden zoals gemeten in 1994 in het LML.
5.3 Berekende bijdragen van de centrale aan de achtergronddepositie
De resultaten van de depositieberekeningen met STACKS zijn gegeven in tabel 10, naast de
achtergronddeposities. De deposities voor alle verbindingen en elementen zijn uitgedrukt in
mol per hectare per jaar. Alleen de depositie van vliegstof is gegeven in gram per hectare
per jaar. De uitkomsten zijn gegeven als de maximale jaargemiddelde som van natte en
droge depositie, op de plaats rondom de centrale waar de depositie het grootst is. Deze
hoogste jaargemiddelde totale depositie vindt plaats op enkele kilometers ten oosten van de
bron.
50231022-KPS/MEC 00-6043 -38- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
Tabel 10 Achtergrond deposities (mol•ha-1•a-1) en maximale absolute en relatieve bronbij-
drage 600 van een MWe kolencentrale
achtergrond bronbijdrage, maximaal relatieve bronbijdrage, maximaal
(%)
mol.ha
-1
.a
-1
NOK/
LUK,
1983
KEMA/
RIVM,
1990/96
RIVM,
2000
+GAVO
+DENOX
-GAVO
-DENOX
-GAVO
-DENOX
+GAVO
+DENOX
-GAVO
-DENOX
-GAVO
-DENOX
T-rookgas 95 °C 70 °C 50 °C 95 °C 70 °C 50 °C
hoofdcomponenten
NOx
2)
1230 970 670 28 30 34 4 5 5
SOx 1270 560 420 46 40 45 11 10 11
H
+
-zuureq 6400 4090 3140 120 110 123 4 4 4
stof (PM10)
1)
256 251 250
macro-elementen
Al 8,5 1,4 1,3 1,3 16 16 16
Ca 80 0,18 0,18 0,18 0,2 0,2 0,2
Cl-vast 0,01 0,01 0,01
Cl-gas 470 5,48 2,73 2,79 1,2 0,6 0,6
Fe 4,2 0,25 0,25 0,24 5,9 5,8 5,8
K 0,07 0,07 0,07
Mg 0,10 0,10 0,10
Na 0,07 0,06 0,06
P 0,07 0,07 0,07
Si 2,19 2,15 2,15
Ti 0,59 0,04 0,04 0,04 6,8 6,7 6,7
spoor- en micro-elementen
As < 0,12 0,029 0,00088 0,00087 0,00087 3,0 3,0 3,0
B-vast 0,01092 0,01072 0,01070
B-gas 16,3 0,74 0,82 0,93 4,5 5,0 5,7
Ba 0,096 0,00465 0,00456 0,00455 4,8 4,8 4,7
Be 0,014 0,00051 0,00050 0,00050 3,6 3,6 3,5
Br-vast 0,00010 0,00010 0,00010
Br-gas 5,5 0,007 0,007 0,007 0,1 0,1 0,1
Cd 0,02 0,005 0,002 0,00001 0,00001 0,00001 0,7 0,7 0,7
Ce 0,00023 0,00023 0,00023
Co 0,09 0,00038 0,00038 0,00038 0,4 0,4 0,4
Cr 0,058 0,00105 0,00103 0,00103 1,8 1,8 1,8
Cr(VI) 0,00011 0,00010 0,00010
Cs 0,00001 0,00001 0,00001
Cu 0,35 0,00080 0,00078 0,00078 0,2 0,2 0,2
Eu 0,00001 0,00001 0,00000
F-vast 0,01773 0,01741 0,01736
F-gas 23 7,7 1,3 1,3 34 5,6 5,7
Ge 0,00033 0,00033 0,00033
Hf 0,00001 0,00001 0,00001
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -39- 50231022-KPS/MEC 00-6043
achtergrond bronbijdrage, maximaal relatieve bronbijdrage, maximaal
(%)
mol.ha
-1
.a
-1
NOK/
LUK,
1983
KEMA/
RIVM,
1990/96
RIVM,
2000
+GAVO
+DENOX
-GAVO
-DENOX
-GAVO
-DENOX
+GAVO
+DENOX
-GAVO
-DENOX
-GAVO
-DENOX
T-rookgas 95 °C 70 °C 50 °C 95 °C 70 °C 50 °C
Hg-vast 0,000002 0,000002 0,000002
Hg-gas
3)
< 0,008 0,00003 0,00010 0,00013 0,4 1,3 1,6
La 0,00008 0,00008 0,00008
Mn 0,59 0,00229 0,00225 0,00224 0,4 0,4 0,4
Mo 0,00016 0,00015 0,00015
Ni 0,24 0,00148 0,00145 0,00145 0,6 0,6 0,6
Pb 0,49 0,00030 0,00030 0,00030 0,1 0,1 0,1
Rb 0,00019 0,00019 0,00019
Sb 0,016 0,00004 0,00004 0,00004 0,2 0,2 0,2
Sc 0,00016 0,00016 0,00016
Se-vast 0,00277 0,00272 0,00272
Se-gas < 0,018 0,0007 0,0009 0,0010 4,0 4,8 5,8
Sm 0,00003 0,00003 0,00003
Sn 0,00010 0,00010 0,00010
Sr 0,15 0,00499 0,00490 0,00489 3,3 3,3 3,3
Te 0,00003 0,00003 0,00003
Th 0,00003 0,00003 0,00003
Tl 0,00004 0,00004 0,00004
U 0,00003 0,00003 0,00003
V 0,29 0,00334 0,00328 0,00327 1,2 1,1 1,1
W 0,00003 0,00003 0,00003
Zn 2,4 0,00329 0,00323 0,00323 0,1 0,1 0,1
1)
depositie in g.ha-1.a-1
2)
bronbijdrage gebaseerd op NOx-concentratie van 200 mg•m0
-3
3)
Hg-depositie is berekend met depositiesnelheid van Hg
2+
; in werkelijkheid is grootste deel van het
geëmitteerde Hg als Hg(0) in het rookgas aanwezig. De depositiesnelheid van Hg(0) is aanzienlijk
lager. De totale Hg-depositie is dan ook aanzienlijk geringer dan vermeld in tabel 10
In figuur 6 is de totale vliegstofdepositie in een gebied van 40 x 40 km rond een centrale
gegeven bij een rookgastemperatuur van 50 °C. De jaargemiddelde totale depositie van
vliegstof in een gebied van 40 x 40 km rondom de centrale bedraagt gemiddeld 17 gram per
hectare per jaar (= 0,0017 gram per vierkante meter per jaar). De maximale jaargemiddelde
totale depositie bedraagt 0,025 g•m-2
•jaar-1
. Uit de literatuur valt af te leiden dat er sprake
van hinder zou zijn voor niet-opvallende kleuren bij een depositie vanaf 1 tot 10 g.m-2
(KEMA, 2000c).
50231022-KPS/MEC 00-6043 -40- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
Uit de STACKS-berekeningen volgt dat de vliegstofdepositie uit de pluim van de kolen-
centrale volkomen verwaarloosbaar is en geen enkele aanleiding kan geven tot hinder.
Figuur 6 Totale depositie van vliegstof rond een centrale met een rookgastemperatuur van
50 °C
Gemiddeld over het gebied van 40 x 40 km rondom de centrale bedraagt de jaargemiddelde
depositie van potentieel verzurende stoffen ongeveer 15 zuurequivalenten per hectare per
jaar. De maximale jaargemiddelde totale depositie van potentieel zuur, op enkele kilometers
ten oosten van de bron, bedraagt ongeveer 120 zuurequivalenten per hectare per jaar. Ten
opzichte van de gemiddelde achtergronddepositie over heel Nederland geeft dit een maxi-
male toename van hooguit 4%. Gemiddeld over het gehele gebied van 40 x 40 km bedraagt
de toename ten opzichte van de gemiddelde achtergronddepositie in Nederland 0,5%.
De maximale relatieve toename ten opzichte van de gemiddelde achtergronddepositie in
Nederland is vermeld in tabel 10. Deze maximale toename geldt dus alleen op de plaats van
de maximale depositie, op enkele kilometers ten oosten van de centrale. Gemiddeld voor het
gehele gebied van 40 x 40 km rondom de centrale blijkt de relatieve toename te variëren van
0,004% voor lood tot 2,5% voor gasvormig fluor (voor een eenheid met GAVO).
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000
0
40 00
80 00
12 000
16 000
20 000
24 000
28 000
32 000
36 000
40 000
g.ha -1.jr-1
24 0-2 70
21 0-2 40
18 0-2 10
15 0-1 80
12 0-1 50
90 -12 0
60 -90
30 -60
0-30
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -41- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Gemiddeld over het hele receptorgebied is de bijdrage van droge en natte depositie aan de
totale depositie ongeveer even groot voor zowel stofgebonden als gasvormige componenten.
Voor makkelijk oplosbare verbindingen, zoals HCl, is er ruimtelijk echter wel een aanzienlijk
verschil tussen de natte en de droge depositie. In figuur 7 zijn de berekende natte en droge
depositie van HCl in een gebied van 40 x 40 km rond een centrale weergegeven. De maxi-
male natte depositie bedraagt 2,2 mol per hectare per jaar, terwijl de maximale droge depo-
sitie 0,7 mol per hectare per jaar bedraagt. Gemiddeld over alle receptorpunten in dit gebied
worden vergelijkbare deposities van respectievelijk 0,12 (nat) en 0,10 (droog) mol per hecta-
re per jaar berekend. De makkelijk oplosbare verbindingen worden dichtbij de centrale snel
uitgewassen bij neerslag, waardoor de depositie verhoogd is ten opzichte van de droge de-
positie. Op grotere afstand van de bron is de uit te wassen hoeveelheid in de pluim echter
sterk afgenomen en is de natte depositie iets kleiner dan de droge depositie. Een vergelijk-
baar beeld voor de verdeling tussen droge en natte depositie wordt gevonden voor andere in
water oplosbare verbindingen als B, HBr, HF en SO2.
Figuur 7 Natte en droge depositie van HCl rond een centrale zonder GAVO en een rook-
gastemperatuur van 50 °C
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000
H C lnatte depositie
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000
0
4000
8000
12000
16000
20000
24000
28000
32000
36000
40000
m ol.ha-1.jr-1
H C ldroge depositie
2.00-2.40
1.60-2.00
1.20-1.60
0.80-1.20
0.40-0.80
0.00-0.40
50231022-KPS/MEC 00-6043 -42- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
6 DISCUSSIE EN CONCLUSIES
De achtergrondconcentraties van luchtverontreinigende componenten zijn heden ten dage in
Nederland laag. Er worden, behalve voor fijn stof en NO2/NOx, geen grens- of adviesgrens-
waarden overschreden of benaderd. De bijdrage van buitenlandse bronnen aan de jaargemid-
delde NOx-concentratie wordt geschat op ongeveer 40%, terwijl het binnenlandse verkeer voor
ongeveer 47% bijdraagt. De bijdrage van andere doelgroepen, zoals de energiesector, wordt
door het RIVM geschat op 4% of minder per doelgroep. De bijdrage van het buitenland aan de
jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) wordt op circa 30% geschat en de bijdrage van
natuurlijk stof (zeezout en natuurlijk bodemstof) op ruwweg 20%. Ruim de helft van het fijn
stof wordt niet direct als stof in de atmosfeer geloosd, maar wordt daar gevormd uit emissies
van gasvormige stoffen (SO2, NOx, NH3) en worden secundaire aërosolen genoemd.
De verhoging van de achtergrondconcentraties door de emissies van een kolencentrale zijn
gering. Voor fijn stof is verhoging door vliegstof maximaal slechts 0,03%. Voor de meeste ele-
menten aanwezig in vliegstof ligt de verhoging van de achtergrond in dezelfde orde van groot-
te. Daarnaast kunnen de fijnstofconcentraties in de buitenlucht rond de centrale ten gevolge
van de vorming van secundaire aërosolen nog verhoogd worden. Aangezien de omzettingen
van de in de pluim aanwezige zwaveldioxide en stikstofoxiden circa 3% op afstanden vanaf
100 km bedragen, is deze bijdrage verwaarloosbaar.
Naast een verhoging van de achtergrondconcentraties, treden er ook deposities op. De som
van natte en droge depositie van vliegstof is gemiddeld rond de centrale in een gebied van
40 x 40 km 1,7 mg per vierkante meter per jaar en is binnen dit gebied maximaal 25 mg per
vierkante meter per jaar. Dergelijke concentraties kunnen geen enkele aanleiding geven tot
hinder. Ook de deposities van spoorelementen zijn uiterst gering. De verhoging van de achter-
gronddeposities liggen gemiddeld voor het gebied van 40 x 40 km rond de centrale tussen
2,5% en 0,01% en zijn dus verwaarloosbaar.
Door de overheid is veel aandacht besteed aan het terugdringen van de verzuring. De
achtergronddepositie van potentieel verzurende componenten is in de afgelopen 20 jaar dan
ook met meer dan 50% afgenomen. In 2000 bedroeg de depositie van potentieel verzurende
verbindingen nog ruim 3100 mol per hectare per jaar. De grootste bijdragen aan de depositie
van potentieel zuur worden geleverd door het buitenland (43%) en de landbouw (41%). De
gemiddelde zure depositie door emissies van een kolencentrale bedraagt voor een gebied van
40 x 40 km slechts 15 zuurequivalenten per hectare per jaar, ofwel een verhoging van de
achtergrond met niet meer dan 0,5%.
Totaal kan worden gesteld dat de bijdrage van immissies en deposities, ten gevolge van emis-
sies van een kolencentrale, aan de achtergrondconcentraties en -deposities van de verschil-
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -43- 50231022-KPS/MEC 00-6043
lende componenten beperkt is. Dit was al geconstateerd in het NOK-LUK-onderzoek in de
tachtiger jaren. Inmiddels zijn zowel de achtergrondconcentraties als de emissies van de ko-
lencentrales, door introductie van rookgasreinigingstechnieken als rookgasontzwaveling, ver-
der omlaag gegaan.
De bijdrage van de centrale aan de huidige niveaus is dus beperkt en daardoor is de blootstel-
ling van de bevolking aan die componenten afkomstig uit de rookpluim gering. Bovendien lig-
gen de huidige achtergrondconcentraties, behalve voor fijnstof en NO2/NOx, onder de grens-
waarden, zodat geen gezondheidsnormoverschrijdingen plaatsvinden. Voor fijn stof ligt de
zaak gecompliceerd, maar omdat de bijdrage van de centrale zo gering is (maximaal 0,03%) is
een gezondheidskundige evaluatie ten gevolge van vliegstofimmissie niet zinvol. Overschrij-
dingen van de grenswaarden voor NO2/NOx zijn sterk verkeers-gerelateerd. De bijdrage van de
centrale aan de gemiddelde NO2/NOX-achtergrondconcentratie bedraagt maximaal 1 à 2% en
is daarmee verwaarloosbaar.
50231022-KPS/MEC 00-6043 -44- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
LITERATUUR
KEMA, 1992 (R. Meij). Concentraties van gasvormig As, B, Br, Sb, Se, Hg en I in de buiten-
lucht te Arnhem in 1990 - 1991, rapportnummer 20100-KES/WBR 92-4036.
KEMA, 1993a (R. Meij en G.D. Krijt). Databank Spoorelementen, Deel 4: Vliegas, rapport-
nummer 63564-KES/WBR 93-3116.
KEMA, 1997a (R. Meij en J.J. Erbrink). Milieubeïnvloeding ten gevolge van schoorsteenemis-
sies van een 600 MWe kolengestookte eenheid, rapportnummer 64808-KES/WLK 97-3106,
versie 1.
KEMA, 1997b (L. van den Beld). Metingen van CH4, CO en CO2 op station Arnhem. Tweede
halfjaar 1996, rapportnummer 64720-KES/MME 97-3406.
KEMA, 1998 (G.C.A.M. Heemskerk en H. Spoelstra). Statusrapport: Deeltjesgrootteverdeling
fijn stof na rookgasontzwavelingsinstallaties - Literatuurgegevens en actuele meetresultaten
in de elektriciteitsproductiesector, rapportnummer 98550153-KPG/TCM 98-7047.
KEMA, 2000a (R. Meij). Statusrapport gezondheidsaspecten (poederkool)vliegas. Inleiding
en samenvatting, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6040.
KEMA, 2000b (R. Meij, B.H. te Winkel en H.T. Pouwels). ). Statusrapport gezondheidsas-
pecten (poederkool)vliegas Deelrapport 1. Arbeidsomstandigheden bij het werken met poe-
derkoolvliegas, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6041.
KEMA, 2000c (R. Meij, B.H. te Winkel en R.D.A. Scholten). Statusrapport gezondheidsas-
pecten (poederkool)vliegas Deelrapport 2. Milieubeïnvloeding door verwaaiing van poeder-
koolvliegas, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6042.
KEMA, 2000d (R. Meij en B.H. te Winkel). Statusrapport gezondheidsaspecten (poeder-
kool)vliegas Deelrapport 4. Invloed van bijstoken op arbeidsomstandigheden bij het werken
met poederkoolvliegas, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6044.
KEMA, 2000e (R. Meij en B.H. te Winkel). Statusrapport gezondheidsaspecten (poeder-
kool)vliegas Deelrapport 5. Arbeidsomstandigheden bij het werken met steenkool, rapport-
nummer 50030086-KPS/MEC 00-6045.
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -45- 50231022-KPS/MEC 00-6043
KEMA, 2000f (R. Meij en B.H. te Winkel). Statusrapport gezondheidsaspecten (poeder-
kool)vliegas Deelrapport 6. De rol van kwarts in steenkool en poederkoolvliegas bij humane
blootstelling, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6046.
KEMA, 2000g (R. Meij). Statusrapport gezondheidsaspecten (poederkool)vliegas Deelrap-
port 7. Milieubeïnvloeding door (poederkool)vliegas: Chroom VI, rapportnummer 50030086-
KPS/MEC 00-6047.
KEMA, 2000h (C.W.M. Timmermans en R. Meij). Statusrapport gezondheidsaspecten (poe-
derkool)vliegas Deelrapport 8. Milieubeïnvloeding door (poederkool)vliegas: radioactieve
straling, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6048.
KEMA, 2000i (R. Meij, E.H.W. Pilage en C.H. Gast). Statusrapport gezondheidsaspecten
(poederkool)vliegas Deelrapport 9. Milieubeïnvloeding door (poederkool)vliegas: dioxinen,
rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6049.
KEMA, 2000j (R. Meij en H. Spoelstra). Statusrapport gezondheidsaspecten (poederkool)-
vliegas Deelrapport 10. Milieubeïnvloeding door (poederkool)vliegas. Polycyclische Aromati-
sche Koolwaterstoffen, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6050.
KEMA, 2001a (J.J. Erbrink, R.D.A. Scholten en W. Nijntjes). KEMA-STACKS. Een geavan-
ceerd computermodel voor berekeningen van verspreiding van luchtverontreiniging. Handlei-
ding bij KEMA STACKS for Windows, versie 2001.
KEMA, 2001b. Nieuw Nationaal Model. Een gedetailleerde beschrijving. Documentatie
STACKS versie 4.1.
KEMA, 2001c (B.H. te Winkel en R. Meij). Databank Spoorelementen. Deel 9. Steenkool, poe-
derkoolbodemas en poederkoolvliegas. Geactualiseerd tot en met het kolenpakket uit 2000,
rapportnummer 50131021-KPS/MEC 01-6208.
KEMA, 2002. (R. Meij en B.H. te Winkel). Databank Spoorelementen. Deel 5. Gasvormige
emissies. Actualisatie 2002, rapportnummer 50231020-KPS/MEC 02-6096
MEIJ, R., 1989b. Tracking trace elements at a coal-fired power plant equipped with a wet flue-
gas desulphurization facility. In: KEMA Scientific and Technical Reports, 7 (5), pp. 267-355.
MEIJ, R., 1992. KWIK. Concentraties van gasvormig As, B, Br, Sb, Se, Hg en I in de buiten-
lucht van Arnhem. LUCHT, nr. 3, pp. 96-98 (1992).
50231022-KPS/MEC 00-6043 -46- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
MEIJ, R., 1994. Trace elements behavior in coal-fired power plants. Fuel Processing Techno-
logy 39 (1994) pp. 199-217.
MEIJ, R. and ERBRINK, J.J., 2001. Aerosol emissions from coal-fired power stations. Jour-
nal of Aerosol Science, Volume 32, Supplement 1, pp. S367-S368.
PEO, 1986a (N.D. van Egmond). Luchtverontreiniging ten gevolge van de uitworp van kolen-
gestookte installaties, PEO-rapport nummer 20.70-004.10.
PEO, 1986b. Luchtverontreiniging door kolenstook: Lange termijn effecten op bodem en ve-
getatie tengevolge van emissie van spoorelementen, Heidemij, PEO-rapport NOK-effecten,
nummer 20.74-06.10.
RIVM, 2002. Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2000. RIVM-rapportnummer 725301008/2002, februa-
ri 2002.
Staatsblad, 2001. Besluit Luchtkwaliteit, 19 juli 2001. Besluit van 11 juni 2001, houdende uit-
voering van Richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, be-
treffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deel-
tjes en lood in de lucht (PbEG L 163) en Richtlijn 96/62/EG van de Raad van de Europese
Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG
L 296).
TK, 1989. Bestrijdingsplan Verzuring. Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 18225, SDU,
Den Haag.
VROM, 2001. Nationaal Milieubeleidsplan 4 - Een wereld en een wil, werken aan duurzaam-
heid. Nummer 14545/176, VROM, Den Haag.
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -47- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Bijlage A blad 1
BIJLAGE A ACHTERGROND EN SAMENVATTING RESULTATEN NOK-
LUK
In opdracht van de minister van Economische Zaken is het Nationaal Onderzoekprogramma
Kolen (NOK) uitgevoerd om belemmeringen op technisch en milieuhygiënisch, economisch en
organisatorisch gebied weg te nemen, teneinde de grootschalige herintroductie van steenkool
in de Nederlandse energiehuishouding verantwoord te doen plaatsvinden. Een onderdeel van
dit programma is “Luchtverontreiniging ten gevolge van de uitworp van kolengestookte installa-
ties” (LUK). In het NOK-LUK onderzoekprogramma is door KEMA in samenwerking met ECN,
TNO en UvA en onder verantwoording van het RIVM in de periode 1982 - 1985 een aantal pro-
jecten uitgevoerd. De resultaten van deze projecten zijn in 1986 gepubliceerd (1 tot en met 10).
Echter, de invloed van rookgasontzwaveling op de emissies van andere componenten dan
zwaveldioxide, is indertijd niet meegenomen. Na het gereedkomen van de eerste ontzwave-
lingseenheid bij een elektriciteitscentrale (eenheid 13 van de Centrale Gelderland) is door de
KEMA in 1986 een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Op grond van de uitkomsten van deze
meetcampagne en op basis van door de KEMA gemaakte scenario's tot en met het jaar 2010
met betrekking tot inzet van steenkool in de elektriciteitssector zijn de resultaten van het NOK-
LUK in opdracht van de Minister van Economische Zaken geactualiseerd.
Het NOK-LUK programma in 1986 bestond uit:
- het vaststellen van de achtergrondconcentraties en deposities van een groot aantal anorga-
nische en organische verbindingen, zoals is weergegeven in tabel 8 in hoofdstuk 4
(1,3,6,10)
- het vaststellen van de emissies (anorganische verbindingen en polycyclische aromatische
koolwaterstoffen) bij met kolen gestookte centrales (zonder ROI) in Nederland (1,2,9,10)
- het bepalen van de bijdrage van met kolen gestookte centrales in Nederland aan de con-
centraties en deposities, zowel locaal als over geheel Nederland in 1983, 1990 en 2000
(1,3,4,10)
- het bepalen van de bijdrage van met kolen gestookte installaties in Europa aan de concen-
traties en deposities in Nederland in 1983 (1,3,5,10)
- het maken van scenario's tot en met het jaar 2000 ten aanzien van de inzet van steenkool
in de elektriciteitssector met de daarbij behorende emissies (1,2,9,10).
De conclusies van het NOK-LUK programma in 1986 waren (10):
- dat slechts 5 tot 30% van de belangrijkste door Nederlandse met kolen gestookte centrales
uitgeworpen verontreinigingen wordt gedeponeerd binnen Nederland
50231022-KPS/MEC 00-6043 -48- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
Bijlage A blad 2
- dat de bijdrage van met kolen gestookte elektriciteitscentrales aan de concentraties en de-
posities van organische componenten zeer klein is en voor de meeste andere anorganische
componenten kleiner is dan 30%.
In 1988 is dus het NOK-LUK geactualiseerd. Uitgangspunten bij deze herevaluatie waren dat
de achtergrondconcentraties en deposities, zoals die zijn vastgesteld in 1982/1983 (3,5,6),
worden gehanteerd en dat van dezelfde verspreidings- en depositiemodellen gebruik wordt
gemaakt als voor de berekeningen van 1986 (4).
Locaal rond een 1200 MW kolencentrale zijn de bijdragen van die centrale aan de achtergrond
concentraties en deposities herberekend. Dit is uitgevoerd door ECN wat betreft de natte de-
positie en door RIVM wat betreft de concentraties in de buitenlucht en de daarvan afgeleide
droge depositie. Tevens zijn door RIVM, ten gevolge van de emissies van alle openbare elek-
triciteitscentrales in Nederland, de bijdrage aan de landelijke concentraties en deposities (zo-
wel droog als nat) wederom uitgerekend (11 tot en met 14).
De conclusies van het geactualiseerde NOK-LUK programma uit 1988 waren (15):
- uit de berekeningen volgt dat bij een verzesvoudiging van de inzet van steenkool in de
openbare elektriciteitsopwekking gaande van het referentiejaar 1983 naar de kolenvariant in
2010 de bijdrage aan de achtergrondconcentraties en deposities beperkt is. Dit is mogelijk
geworden doordat de rookgassen worden gereinigd door hoog rendement elektrostatische
filters, door het gebruik van rookgasontzwavelingsinstallaties en door toepassing van “low-
Nox”-branders
- de enige relatief relevante beïnvloeding van het milieu via schoorsteenemissies vindt plaats
door anorganische (spoor)verbindingen die in de gasfase worden geëmitteerd: selenium,
fluor, kwik en borium. Een literatuurstudie van de effecten op het milieu van deze elementen
is in opdracht van PEO uitgevoerd door de Heidemij (16). Een belangrijk onderdeel van de-
ze studie was om gegevens te verkrijgen over de lange termijn effecten op bodem en ve-
getatie. De conclusie was dat er hoogstwaarschijnlijk geen belangrijke effecten te verwach-
ten zijn.
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -49- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Bijlage A blad 3
REFERENTIES
1 Luchtverontreiniging ten gevolge van de uitworp van kolengestookte installaties,
N.D. van Egmond, PEO-rapport nummer 20.70-004.10 (1986).
2 De emissies van luchtverontreinigende componenten door met kolengestookte elek-
triciteitscentrales; literatuuronderzoek en metingen, C. Huygen, C. Veldt (TNO),
L.H.J.M. Janssen, J. van der Kooij, R. Meij (KEMA), PEO-rapport NOK-LUK 1, nr 20.70-
012.40 (1986).
3 Onderzoek naar de grootschalige achtergrondconcentraties van spoorelementen en -ver-
bindingen in de Nederlandse buitenlucht, Th. R. Thijsse en C. Huygen (TNO), PEO-
rapport NOK-LUK 2, nummer 20.70-012.50 (1986).
4 Bijdrage van een kolengestookte elektriciteitscentrale aan de locale luchtconcentraties-
en depositieniveaus, C.J. Potma, D. Onderdelinden (RIVM), J. Slanina (ECN), PEO-
rapport NOK-LUK 3, nr. 20.70-017.10 (1986).
5 Modelmatige beschrijving van concentratie en depositie van kolenrelevante componen-
ten in Nederland, veroorzaakt door emissies in Europa, J.A. van Jaarsveld, D. Onder-
delinden (RIVM), PEO-rapport NOK-LUK 4, nummer 20.70-017.11 (1986).
6 Achtergrondconcentratiemetingen in neerslag, J. Slanina (ECN), ECN-rapport 85-40
(1985).
7 De samenstelling van neerslag onder een rookgaspluim; modellering, berekening en va-
lidatie, A.J. Janssen, H.M. ten Brink (ECN), ECN-rapport 170 (1987).
8 Het ontwikkelingsprogramma, R.M. van Aalst (TNO), PEO- rapport NOK-LUK 5, nummer
20.70-003 (1986).
9 Air polutant emissions from coal-fired power stations, R.Meij, L.H.J.M. Janssen,
J. van der Kooij (KEMA), Kema Scientific & Technical Reports, Volume 4, Mumber 6
(1986).
10 Luchtverontreiniging door kolengestookte installaties, N.D. van Egmond (RIVM) en
M. Booij (PEO), Energiespectrum, november 1986, blz. 239-247.
50231022-KPS/MEC 00-6043 -50- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11
11 Een prognose van emissies van luchtverontreinigende componenten en productie van
reststofen ten gevolge van elektriciteitsopwekking bij verschillende scenario's, R. Meij
(KEMA), KEMA-rapportnummer 80183-MOC 88- 3216 (10 juni 1988).
12 Tracking trace elements at a coal-fired power plant equipped with a wet flue-gas desul-
phurization facility. R. Meij. KEMA Scientific and Technical Reports, 7 (5), pp. 267-355.
13 Natte depositie van luchtverontreiniging rond kolencentrales met rookgasontzwaveling,
A.J. Janssen. ECN-contract-rapport 88-56 (1988).
14 Luchtverontreiniging ten gevolge van de uitworp van kolengestookte installaties: aan-
vullende berekeningen, J.A. van Jaarsveld, R.M. van Aalst (RIVM), RIVM rapport van
16 juni 1988.
15 Luchtverontreiniging ten gevolge van elektriciteitsopwekking met kolen. R. Meij. Ener-
giespectrum, 13 (2), pp. 36-44.
16 Luchtverontreiniging door kolenstook: Lange termijn effecten op bodem en vegetatie
tengevolge van emissie van spoorelementen, Heidemij, PEO-rapport NOK-effecten,
nummer 20.74-06.10 (1986).
Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -51- 50231022-KPS/MEC 00-6043
Bijlage B blad 1
BIJLAGE B RESULTATEN STACKS-BEREKENINGEN
Algemeen
temperatuur rookgas °C 95 70 50
warmte-emissie MW 60,1 42,0 27,5
uittreesnelheid m.s-1
19,76 18,41 17,34
volumeflux bij vollast Nm3
.s-1
564
periode 01/01/95 – 31/12/99
aantal uren valide meteo (Schiphol) h 43455
aantal bedrijfsuren vollast h 30936
neerslaghoeveelheid mm 4371
Vliegstof
GAVO ja nee nee
temperatuur rookgas °C 95 70 50
concentratie
gem jaargem concentratie veld ug/m
3
0,0013 0,0015 0,0017
max jaargem concentratie in het grid ug/m
3
0,0065 0,0079 0,0097
hoogste uurwaarde in tijdreeks ug/m
3
0,79 1,09 1,51
coördinaten maximum (x,y) (x,y), m 22000;20000 24000;22000 22000; 18000
datum/tijd maximum (dd-mm-jj, h) dd-mm-jj,h 15-06-98, 16h 30-05-95, 11h 29-08-98, 14h
totale depositie
gemiddeld veld g/ha/jr 16,6 16,8 17,1
g/m2/jr 1,66E-03 1,68E-03 1,71E-03
maximum in het grid g/ha/jr 256 251 250
g/m2/jr 2,56E-02 2,51E-02 2,50E-02
positie maximum (x,y), m 22000, 20000 22000, 20000 22000, 20000
50231022 Kps Mec%2000 6043 Tcm9 15883
50231022 Kps Mec%2000 6043 Tcm9 15883
50231022 Kps Mec%2000 6043 Tcm9 15883
50231022 Kps Mec%2000 6043 Tcm9 15883
50231022 Kps Mec%2000 6043 Tcm9 15883

More Related Content

Similar to 50231022 Kps Mec%2000 6043 Tcm9 15883

Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. II]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. II]Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. II]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. II]Rémy Cleenwerck
 
Project lievegem hoogspanning schipdonkkanaal informatiedocument
Project lievegem hoogspanning schipdonkkanaal informatiedocumentProject lievegem hoogspanning schipdonkkanaal informatiedocument
Project lievegem hoogspanning schipdonkkanaal informatiedocumentPieter Vanderhaeghe
 
Groenplan 2012 vlaardingen blijvend groen
Groenplan 2012 vlaardingen blijvend groenGroenplan 2012 vlaardingen blijvend groen
Groenplan 2012 vlaardingen blijvend groenCarlos Mota
 
Design Of The Transition Structure Afstudeerverslag Hogeweg
Design Of The Transition Structure Afstudeerverslag HogewegDesign Of The Transition Structure Afstudeerverslag Hogeweg
Design Of The Transition Structure Afstudeerverslag Hogeweggueste502b0f
 
EnerPro | Energieonderzoek
EnerPro | EnergieonderzoekEnerPro | Energieonderzoek
EnerPro | EnergieonderzoekRick van Manen
 
Windenergieproject Ieper A19 informatiedocument
Windenergieproject Ieper A19 informatiedocumentWindenergieproject Ieper A19 informatiedocument
Windenergieproject Ieper A19 informatiedocumentPieter Vanderhaeghe
 
R006 0126 946 - finaal rapport v2 0
R006   0126 946 - finaal rapport v2 0R006   0126 946 - finaal rapport v2 0
R006 0126 946 - finaal rapport v2 0Marianne Fernagut
 
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]Rémy Cleenwerck
 
Windenergieproject Bilzen E313 informatiedocument
Windenergieproject Bilzen E313 informatiedocumentWindenergieproject Bilzen E313 informatiedocument
Windenergieproject Bilzen E313 informatiedocumentPieter Vanderhaeghe
 
Adel rapport v3
Adel rapport v3Adel rapport v3
Adel rapport v3Forgood
 
Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004
Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004
Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004Harm Kiezebrink
 
ENLI-CMT-XX-WS_s1080094Staal
ENLI-CMT-XX-WS_s1080094StaalENLI-CMT-XX-WS_s1080094Staal
ENLI-CMT-XX-WS_s1080094Staalsiebo staal
 
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve BoogschuttersKees Methorst
 
Overheid zoekt leverancier om tabak te vernietigen
Overheid zoekt leverancier om tabak te vernietigenOverheid zoekt leverancier om tabak te vernietigen
Overheid zoekt leverancier om tabak te vernietigenThierry Debels
 
Eindrapport vervolgstudie
Eindrapport  vervolgstudieEindrapport  vervolgstudie
Eindrapport vervolgstudiesm_murshid144
 
Eindrapport vervolgstudie
Eindrapport  vervolgstudieEindrapport  vervolgstudie
Eindrapport vervolgstudiesm_murshid144
 
Regioplan van zeeuws vlaanderen gezondleven nl 2012 2022
Regioplan van zeeuws vlaanderen gezondleven nl 2012 2022Regioplan van zeeuws vlaanderen gezondleven nl 2012 2022
Regioplan van zeeuws vlaanderen gezondleven nl 2012 2022Arend Roos
 

Similar to 50231022 Kps Mec%2000 6043 Tcm9 15883 (19)

Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. II]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. II]Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. II]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. II]
 
Project lievegem hoogspanning schipdonkkanaal informatiedocument
Project lievegem hoogspanning schipdonkkanaal informatiedocumentProject lievegem hoogspanning schipdonkkanaal informatiedocument
Project lievegem hoogspanning schipdonkkanaal informatiedocument
 
Groenplan 2012 vlaardingen blijvend groen
Groenplan 2012 vlaardingen blijvend groenGroenplan 2012 vlaardingen blijvend groen
Groenplan 2012 vlaardingen blijvend groen
 
Design Of The Transition Structure Afstudeerverslag Hogeweg
Design Of The Transition Structure Afstudeerverslag HogewegDesign Of The Transition Structure Afstudeerverslag Hogeweg
Design Of The Transition Structure Afstudeerverslag Hogeweg
 
EnerPro | Energieonderzoek
EnerPro | EnergieonderzoekEnerPro | Energieonderzoek
EnerPro | Energieonderzoek
 
Onderzoek naar de effecten van een eenheidsschaal voor tussenkomsten van onde...
Onderzoek naar de effecten van een eenheidsschaal voor tussenkomsten van onde...Onderzoek naar de effecten van een eenheidsschaal voor tussenkomsten van onde...
Onderzoek naar de effecten van een eenheidsschaal voor tussenkomsten van onde...
 
Windenergieproject Ieper A19 informatiedocument
Windenergieproject Ieper A19 informatiedocumentWindenergieproject Ieper A19 informatiedocument
Windenergieproject Ieper A19 informatiedocument
 
R006 0126 946 - finaal rapport v2 0
R006   0126 946 - finaal rapport v2 0R006   0126 946 - finaal rapport v2 0
R006 0126 946 - finaal rapport v2 0
 
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]
 
Windenergieproject Bilzen E313 informatiedocument
Windenergieproject Bilzen E313 informatiedocumentWindenergieproject Bilzen E313 informatiedocument
Windenergieproject Bilzen E313 informatiedocument
 
Adel rapport v3
Adel rapport v3Adel rapport v3
Adel rapport v3
 
Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004
Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004
Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004
 
ENLI-CMT-XX-WS_s1080094Staal
ENLI-CMT-XX-WS_s1080094StaalENLI-CMT-XX-WS_s1080094Staal
ENLI-CMT-XX-WS_s1080094Staal
 
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters
 
Overheid zoekt leverancier om tabak te vernietigen
Overheid zoekt leverancier om tabak te vernietigenOverheid zoekt leverancier om tabak te vernietigen
Overheid zoekt leverancier om tabak te vernietigen
 
Masterproef
MasterproefMasterproef
Masterproef
 
Eindrapport vervolgstudie
Eindrapport  vervolgstudieEindrapport  vervolgstudie
Eindrapport vervolgstudie
 
Eindrapport vervolgstudie
Eindrapport  vervolgstudieEindrapport  vervolgstudie
Eindrapport vervolgstudie
 
Regioplan van zeeuws vlaanderen gezondleven nl 2012 2022
Regioplan van zeeuws vlaanderen gezondleven nl 2012 2022Regioplan van zeeuws vlaanderen gezondleven nl 2012 2022
Regioplan van zeeuws vlaanderen gezondleven nl 2012 2022
 

50231022 Kps Mec%2000 6043 Tcm9 15883

  • 1. Statusrapport gezondheidsaspecten (poederkool)vliegas. Deelrapport 3. Milieubeïnvloeding ten gevolge van schoorsteenemissies van een 600 MWe AAA p p r o v e d fff o r e l e c t r o n i c d i s t r i b u t i o n oo cc rr vv ee tt ii rr bb dd oo uu oo rr nn tt ii ii cc oo nn pp rr ll ee ttss pp ee iidd kolengestookte eenheid. Actualisatie 2002
  • 2. 50231022-KPS/MEC 00-6043 Classificatie: 2 (beschikbaar voor derden) Productnummer 50231003.CL.3 02P3.3.1 Statusrapport gezondheidsaspecten (poederkool)vliegas. Deelrapport 3. Milieubeïnvloeding ten gevolge van schoorsteenemissies van een 600 MWe kolengestookte eenheid. Actualisatie 2002. Arnhem, 11 oktober 2002 Auteurs dr. R. Meij en B.H. te Winkel KEMA Power Generation & Sustainables TSA Power Generation 2002 Opdrachtgevers: Electrabel E.ON Essent Reliant Nuon Power Buggenum auteur : dr. R. Meij en B.H. te Winkel 02-12- beoordeeld : ir. M.G. Lunter 02-12- 55 blz. 2 bijl. goedgekeurd : ir. W.C. Kok 02-12- vrijgave TSA: dr. N. Bolt 02- Utrechtseweg 310, 6812 AR Arnhem. Telefoon (026) 3 56 91 11. Telefax (026) 3 51 56 06.
  • 3. © KEMA Nederland B.V. Alle rechten voorbehouden. Dit document bevat vertrouwelijke informatie. Overdracht van de informatie aan derden zonder schriftelijke toestemming van of namens KEMA Nederland B.V. is verboden. Hetzelfde geldt voor het kopiëren van het document of een gedeelte daarvan. KEMA Nederland B.V. en/of de met haar gelieerde maatschappijen zijn niet aansprakelijk voor enige directe, indirecte, bijkomstige of gevolgschade ontstaan door of bij het gebruik van de informatie of gegevens uit dit document, of door de onmogelijkheid die informatie of gegevens te gebruiken.
  • 4. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -3- 50231022-KPS/MEC 00-6043 INHOUD blz. LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN................................................................................... 4 EXECUTIVE SUMMARY....................................................................................................... 6 SAMENVATTING.................................................................................................................. 8 LIJST VAN BEGRIPPEN, SYMBOLEN EN AFKORTINGEN................................................10 1 Inleiding ..............................................................................................................12 2 Standaard 600 MWe kolencentrale......................................................................14 2.1 Bedrijfsgegevens ................................................................................................14 2.2 Brandstofgegevens .............................................................................................16 2.3 Emissies naar de lucht........................................................................................18 3 Verspreidings- en depositieberekeningen ...........................................................23 3.1 Het KEMA rekenmodel STACKS.........................................................................23 3.2 Deposities ...........................................................................................................24 4 Concentraties in de buitenlucht ...........................................................................26 4.1 Inleiding ..............................................................................................................26 4.2 Achtergrondconcentraties ...................................................................................26 4.2.1 Metingen uit de negentiger jaren.........................................................................29 4.3 Berekende bijdragen van de Centrale aan de achtergrondconcentraties.............31 5 Atmosferische depositie ......................................................................................36 5.1 Inleiding ..............................................................................................................36 5.2 Achtergronddepositie ..........................................................................................36 5.2.1 Metingen uit de negentiger jaren.........................................................................37 5.3 Berekende bijdragen van de centrale aan de achtergronddepositie ....................37 6 DISUSSIE EN CONCLUSIES .............................................................................42 LITERATUUR.......................................................................................................................44 Bijlage A Achtergrond en samenvatting resultaten NOK-LUK ............................................47 Bijlage B Resultaten STACKS-berekeningen.....................................................................51
  • 5. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -4- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN Tabel 1 Uitgangsgegevens voor een standaard kolencentrale met een netto vermogen van 600 MWe 1) ....................................................................................................15 Tabel 2 Stromen bij vollast van een standaard kolencentrale met een netto vermogen van 600 MWe per jaar, per seconde en per uur ...................................................16 Tabel 3 Elementsamenstelling van droge steenkool1) en de naar de lucht geëmitteerde vliegstof bij Nederlandse kolencentrales (KEMA, 2001c) ....................................17 Tabel 4 Indeling van elementen in klassen van vluchtigheid gebaseerd op KEMA- onderzoek in de jaren 1980-heden......................................................................19 Figuur 1 De asstromen bij een kolencentrale ....................................................................20 Figuur 2 De relatieve verdeling van de elementen over de verschillende uitgaande stromen van een kolencentrale ...........................................................................20 Tabel 5 De verwijderingsrendementen van gasvormige elementen in ROI’s, zoals die in het KEMA TRACE MODEL® worden gehanteerd (KEMA, 2002) .....................21 Tabel 6 Emissies naar de lucht bij kolencentrales van elementen afkomstig uit steen- kool, uitgedrukt in verschillende eenheden (concentraties in droge rookgassen)..22 Tabel 7 Uitgangswaarden STACKS-berekeningen ..........................................................24 Tabel 8 Verdeling in 5 klassen van de deeltjesgrootte van door kolencentrales geëmit- teerde vliegstof....................................................................................................25 Tabel 9 Achtergrondconcentraties (µg.m-3 ) en maximale absolute en relatieve bron- bijdrage van een 600 MWe kolencentrale ............................................................30 Figuur 3 Jaargemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale zonder GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C (worst case voorbeeld)................................32 Figuur 4 98-percentiel van uurgemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale zonder GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C.........................................34
  • 6. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -5- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Figuur 5 99,5-percentiel van uurgemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale zonder GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C.........................................35 Tabel 10 Achtergrond deposities (mol•ha-1•a-1) en maximale absolute en relatieve bronbijdrage 600 van een MWe kolencentrale ....................................................38 Figuur 6 Totale depositie van vliegstof rond een centrale met een rookgastemperatuur van 50 °C............................................................................................................40 Figuur 7 Natte en droge depositie van HCl rond een centrale zonder GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C ...........................................................................41
  • 7. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -6- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 EXECUTIVE SUMMARY Description This study deals with the environmental impact of a coal-fired power station with a net ca- pacity of 600 MWe. The atmospheric emissions of numerous possible flue gas components have been calculated. The STACKS model was used to calculate annual average immission levels or ground level concentrations. Also calculated were the levels of wet and dry deposi- tion of plume components in the vicinity of a power station. The calculated immission and deposition levels were then compared with the prevailing background concentrations and deposition levels. Results It appears that the concentrations of air pollutants prevailing in the Netherlands are low and that, except where fine dust and NO2/NOx are concerned, the levels do not exceed or even approach any air quality standards or limits. The present fine dust concentrations are close to the air quality standard, while the standards for NO2/NOx sometimes are exceeded because of enhanced traffic emissions. The increase on background fine dust concentrations attributable to fly dust immissions is no more than 0.03 per cent. For NO2 the contribution of power plant emission to background concentrations is less than 2%. Where most of the elements present in fly dust are concerned, the increase on the elemental background concentrations attribut- able to fly dust is comparable with that attributable to general dust. The contribution to at- mospheric fine dust concentrations in the vicinity of a power station attributable to the forma- tion of secondary aerosols is negligible. This is because, at a distance of about a hundred kilometres, about 3 per cent of the gaseous sulphur dioxide and nitrogen oxides present in the plume is converted into secondary aerosols. Total wet and dry fly dust deposition over a square area around the power station measuring forty kilometres in each direction averages 1.7 milligrammes per square metre per year, with a maximum of 25 milligrammes per square metre per year. Concentrations of this order are not sufficient to cause nuisance. Trace element deposition levels are very low. The increases on background depositions are negligible, varying between 2.5 per cent and 0.01 per cent, depending on the element concerned. The background level of deposition of potentially acidifying substances has fallen by more than 50 per cent in the last twenty years, to a value of about 3100 moles per hectare per year in 2000. The main contributors to potential acid deposition are foreign sources (43 per cent) and the agricultural industry (41 per cent). The hypothetical power station was calculated to contribute on average only 15 acid equivalents per year across the area referred to above. This represents barely any increase on the background level of deposition (0.5 per cent).
  • 8. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -7- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Conclusions The emission of various substances from the stack of a coal-fired power station influences the local environment by increasing the atmospheric concentrations and the levels of wet and dry deposition of the substances in question. However, the currently prevailing concentra- tions and levels of deposition are only to a small extent attributable to such emissions. Hence, the level of exposure to substances from the smoke plume experienced by the gen- eral population is low and does not exceed any health standards.
  • 9. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -8- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 SAMENVATTING Toelichting In de uitgevoerde studie is de invloed van een kolencentrale van netto 600 MWe op zijn omge- ving beschreven. Van allerlei mogelijke componenten, aanwezig in de rookgassen, zijn de emissies naar de lucht uitgerekend. Met behulp van het model STACKS zijn de immissies of wel de concentraties van de rookgascomponenten op leefniveau, op jaargemiddelde basis be- rekend. Tevens zijn kortdurende concentraties berekend. Tevens zijn de natte en droge depo- sitie van die componenten uit de pluim in de omgeving van de centrale berekend. De aldus be- rekende immissies en depositie zijn vergeleken met de heersende achtergrondconcentraties en -deposities. Er is gerekend met de gemiddelde kolensamenstelling, zoals die in 2000 bij de Nederlandse kolencentrales is verstookt. Voorts is onderscheid gemaakt tussen centrales die wel of geen GAVO bezitten. Resultaten Het blijkt dat de heersende concentraties van luchtverontreinigende componenten in Neder- land laag zijn en dat er, behalve voor fijn stof en NO2/NOx, geen advies- en grenswaarden worden overschreden of zelfs maar benaderd. De huidige fijnstofconcentraties liggen rond de grenswaarde, terwijl de grenswaarden voor NO2/NOx locaal soms worden overschreden als gevolg van verhoogde verkeersemissies. De verhoging van de achtergrond als gevolg van centrale-emissies is slechts maximaal 0,03% voor fijn stof en maximaal 1 à 2% voor NO2. Voor de meeste elementen aanwezig in vliegstof ligt de verhoging van de achtergrond in dezelfde orde van grootte als voor totaal stof. De bijdrage aan fijnstofconcentraties in de buitenlucht rond de centrale ten gevolge van de vorming van secundaire aërosolen is verwaarloosbaar, omdat omzettingen van de in de pluim aanwezige gasvormige zwaveldioxide en stikstofoxiden tot secundaire aërosolen vanaf circa 100 km afstand beginnen plaats te vinden voor circa 3%. De som van natte en droge depositie van vliegstof rond de centrale in een gebied van 40 x 40 km bedraagt gemiddeld 1,7 mg per vierkante meter per jaar en is binnen dit gebied maximaal 25 mg per vierkante meter per jaar. Dergelijke deposities kunnen geen aanleiding geven tot hinder. De deposities van spoorelementen zijn uiterst gering. De verhoging van de achtergronddepositie ligt, afhankelijk van de component, tussen 2,5% en 0,01% en is dus ver- waarloosbaar. De achtergronddepositie van potentieel verzurende componenten is in de afgelopen 20 jaar met meer dan 50% afgenomen tot ruim 3100 mol per hectare per jaar in 2000. De grootste bij- dragen aan de depositie van potentieel zuur worden geleverd door het buitenland (43%) en de landbouw (41%). De bijdrage van de centrale aan de zure depositie bedraagt in het be- schouwde gebied van 40 x 40 km gemiddeld slechts 15 zuur equivalenten per hectare per jaar,
  • 10. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -9- 50231022-KPS/MEC 00-6043 zodat nauwelijks gesproken kan worden van een verhoging van de achtergronddepositie (0,5%). Conclusies Ten gevolge van emissie van diverse componenten via de schoorsteen van een kolencentrale, wordt het milieu rond de centrale beïnvloed door een verhoging van de concentraties in de buitenlucht en door een verhoging van de natte en droge depositie. De bijdrage van de cen- trale aan de huidige niveaus is beperkt. De blootstelling van de bevolking aan de componenten afkomstig uit de rookpluim is gering en geeft geen aanleiding tot overschrijding van gezond- heidsnormen.
  • 11. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -10- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 LIJST VAN BEGRIPPEN, SYMBOLEN EN AFKORTINGEN a annum, per jaar ABI afvalwaterbehandelingsinstallatie, in deze installatie wordt het af- valwater van een ROI gezuiverd alvorens het wordt geloosd Aërodynamische diameter Dae, is de diameter van een bolvormig deeltje met een dichtheid 1 000 kg•m-3 , dat een gelijke valsnelheid heeft in lucht als het be- treffende deeltje, voor vliegas is de Dae = 1,45DStokes antropogeen door de mens veroorzaakt B(a)P Benzo(a)pyreen, een carcinoge polycyclische aromatische kool- waterstof h(m)50 Het is hetzelfde als MMD, de m slaat op massa; ook wel de 50 percentiel genoemd E-filter elektrostatisch stoffilter, dat de vliegas uit de rookgassen verwij- derd, wordt ook wel afgekort als ESV en in het Engels als ESP emissies dat wat de centrale verlaat, in dit geval via de schoorsteen immissies concentraties op leefniveau ten gevolge van de schoorsteenemis- sies I-TEQ Internationaal gehanteerde Toxiciteit Equivalent Factoren voor 17 toxische dioxinen en furanen LML Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit, uitgevoerd door het RIVM m0 3 normaal kubieke meter, dat wil zeggen m3 bij standaard omstan- digheden van 0 °C en 1013 mbar MMAD Mass Median Aerodynamic Diameter, een maat voor de deeltjes- grootte, hierbij wordt verondersteld dat 50% van de massa wordt bijgedragen door deeltjes met een massa kleiner dan de opgege- ven aërodynamische diameter NOK-LUK Nationaal Onderzoek Kolen - Luchtverontreiniging Kolenstoken, groot onderzoekprogramma dat verricht is in opdracht van het mi- nisterie van Economische zaken met als doel om milieuhygiëni- sche knelpunten bij de herintroductie van steenkool te onderken- nen. Het onderzoekprogramme is onder verantwoording van het RIVM uitgevoerd (zie bijlage A) NOx stikstofoxiden; de som van stikstofmonoxide en stikstofdioxide (NOx = NO2 + NO). Een gasvormige verbinding die ontstaat tijdens de verbranding uit stikstof afkomstig uit de voornamelijk de stikstof in de verbrandingslucht en een beetje uit de stikstof in de steen- kool en zuurstof uit de verbrandingslucht. Tijdens de verbranding ontstaat hoofdzakelijk NO. In de rookgaspluim wordt NO geleide-
  • 12. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -11- 50231022-KPS/MEC 00-6043 lijk omgezet tot NO2. Daarom wordt er altijd over NOx gesproken, waarbij de verhouding tussen NO en NO2 in het midden wordt ge- laten. Voor de berekeningen is aangenomen dat alles NO2 is PAK Polycyclische Aromatische Koolwaterstof, zie ook B(a)P PKVA poederkoolvliegas; as afgevangen in E-filter PM10 ook wel fijn stof genoemd, is dat deel van TSPM dat in het thora- cale compartiment van het menselijk ademhalingssyteem kan doordringen, dus vanaf het strottenhoofd tot in de longblaasjes toe. Volgens CEN.ISO conventie is D50 = 10 µm ten opzichte van TSPM met een bovenste afsnijdiameter van 30 µm; de PM10 speelt een belangrijke rol in het overheidsbeleid ten aanzien van fijn stof RIVM RijksInstituut voor de Volksgezondheid en Milieuhygiëne ROI rookgasontzwavelingsinstallatie, waarmee zwaveldioxide uit de rookgassen wordt verwijderd SO2 zwaveldioxide, gasvormige verbinding die ontstaat tijdens de ver- branding uit zwavel afkomstig uit de steenkool en zuurstof uit de verbrandingslucht stokes diameter Dstokes is de diameter van een bolvormig deeltje met een zelfde dichtheid als het betreffende deeltje; omdat de PKVA-deeltjes bol- vormig zijn is de Stokes diameter gelijk aan de fysische diameter TSPM Total Suspended Particulate Matter, is de totale fractie van stof aanwezig in lucht, ook wel als TSP aangeduid voorvoegsels m = milli = 10-3 µ = micro = 10-6 n = nano = 10-9 p = pico = 10-12 k = kilo = 103 M = mega = 106 G = giga = 109 vliegas asdeeltjes aanwezig in de rookgassen na E-filter vliegstof stofdeeltjes aanwezig in de rookgassen na ROI en in de schoorsteen.
  • 13. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -12- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 1 INLEIDING Op initiatief van Vliegasunie en ondersteund door de kolenstokende elektriciteitscentrales heeft KEMA in 1996 de opdracht gekregen om de gezondheidsaspecten van vliegstof, zoals geëmitteerd door de schoorsteen, en poederkoolvliegas (PKVA), zoals afgevangen uit de rookgassen door de E-filters, in kaart te brengen. Het eindresultaat is samengevat in het Statusrapport Gezondheidsaspecten van (poederkool)vliegas, dat begin 1997 is uitgekomen (KEMA, 1997a). In dat rapport is ook aangegeven wat de leemten in kennis waren en welke feiten onvoldoende hard waren. In de jaren 1997 -1999 is veel aanvullend onderzoek uitge- voerd, waardoor er meer informatie beschikbaar is gekomen. Hierdoor is onder meer de on- derbouwing van de aannames harder geworden. Dit aanvullend onderzoek is nu in alle deel- rapporten verwerkt. Daarnaast is het statusrapport uitgebreid met nieuwe onderwerpen: - de gezondheidskundige aspecten van steenkool - de gezondheidskundige aspecten van assen afkomstig van kolencentrales, waarin se- cundaire brandstoffen worden bij- of meegestookt. Het Statusrapport (KEMA, 2000a) is gebaseerd op een aantal deelrapporten. Deze deel- rapporten behandelen de volgende onderwerpen: a. de arbeidsomstandigheden bij het werken met PKVA (deel 1) KEMA, 2000b b. verwaaiing van poederkoolvliegas (deel 2) KEMA, 2000c c. immissies en deposities ten gevolge van schoorsteenemissies (deel 3) dit rapport d. meestoken van secundaire brandstoffen (deel 4) KEMA, 2000d e. steenkool (deel 5) KEMA, 2000e f. kwarts (deel 6) KEMA, 2000f g. chroom VI (deel 7) KEMA, 2000g h. radiologische aspecten (deel 8) KEMA, 2000h i. ioxinen (deel 9) KEMA, 2000i j. polycyclische aromatische koolwaterstoffen (deel 10) KEMA, 2000j. In het deelrapport dat nu voor u ligt, wordt de milieubeïnvloeding ten gevolge van schoor- steenemissies van een kolengestookte elektriciteitscentrale behandeld. Een elektriciteitscentrale is een vestigingsplaats, waar in verschillende eenheden grootschalig elektriciteit wordt opgewekt. De standaard eenheidsgrootte van een kolengestookte eenheid bedraagt momenteel circa netto 600 MWe. In 2002 zijn er in Nederland zeven conventioneel met kolen gestookte eenheden in bedrijf. Deze zeven eenheden staan op vijf locaties (zie ta- bel 3 in KEMA, 2000a). Alle koleneenheden zijn van hetzelfde type en zijn voorzien van de- zelfde rookgasreiniginsinstallaties, zoals elektrostatische filters (ESP) voor vliegasverwijdering en natte rookgasontzwavelingsinstallaties van het type kalk/kalksteen - gips voor de verwijde- ring van zwaveldioxide.
  • 14. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -13- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Voor de berekening van de milieubeïnvloeding ten gevolge van schoorsteenemissies is uit- gegaan van een standaardcentrale van netto 600 MWe. De milieubeïnvloeding bestaat uit het feit dat de rookgassen in de buitenlucht via een hoge schoorsteen worden geëmitteerd. Men spreekt dan van een rookpluim. Deze pluim kan, afhankelijk van de meteo-omstandigheden aan de grond komen. De dan ontstane concentraties van de in de pluim aanwezige compo- nenten op leefniveau, immissies genoemd, zijn met behulp van een verspreidingsmodel uitge- rekend. Daarnaast kan er depositie optreden. Deze depositie is te onderscheiden naar droge en natte depositie. Droge depositie treedt op wanneer er geen neerslag is en natte depositie treedt op tijdens neerslagperioden. Deze beide vormen van depositie zijn eveneens met een model berekend. De milieubeïnvloeding ten gevolge van emissies naar de lucht door kolencentrales is in de tachtiger jaren in detail bestudeerd in het kader van het Nationale Onderzoek Kolen - Lucht- verontreiniging Kolencentrales (NOK-LUK) onder leiding van het RIVM (PEO, 1986a; 1986b). De verspreidingsmodellen en depositiemodellen zijn toen uitvoerig in de praktijk getoetst. Op de resultaten verkregen in het NOK-LUK wordt in bijlage A nader ingegaan. De invloed van rookgasontzwaveling is aanvankelijk in het NOK-LUK niet meegenomen. In 1988 is het NOK- LUK geactualiseerd door de invloed van rookgasontzwaveling mee te nemen (Meij, 1989). In 1997 zijn de resultaten van het NOK-LUK door KEMA wederom geactualiseerd (KEMA, 1997a). Er is toen gebruik gemaakt van actuele gegevens over koleninzet en emissies en van een verbeterd, door KEMA ontwikkeld verspreidingsmodel. Het nu voorliggende rapport is we- derom een actualisatie van het rapport uit 1997. Niet alleen wordt er nu uitgegaan van de jong- ste cijfers met betrekking tot de inzet van steenkool, maar er wordt nu ook onderscheid ge- maakt tussen kolencentrales met en zonder DENOX en met en zonder aanwezigheid van een roterende regeneratieve herverhitting van de rookgassen na de ROI (GAVO). Ook is er gebruik gemaakt van een nieuwe versie van het KEMA verspreidings- en depositiemodel STACKS. Op basis van een (in opdracht van VROM) uitgevoerde studie is in 2001 een nieuwe versie van het Nationaal Model uitgebracht. Deze is vervolgens geïmplementeerd in een nieuwe STACKS-versie, welke is toegepast bij de onderhavige actualisatie van de berekeningen. De resultaten van de berekeningen worden vergeleken met de meest recente cijfers over de bui- tenluchtkwaliteit in Nederland. In hoofdstuk 2 worden voor een 600 MWe met kolengestookte eenheid de bedrijfsgegevens en de samenstellingen van de brandstof en de rookgassen behandeld. Tevens zijn de emissies naar de lucht in verschillende eenheden uitgerekend. Hoofdstuk 3 gaat in op het gebruikte ver- spreidingsmodel en de daarbij gehanteerde parameters. Hoofdstuk 4 behandelt de luchtkwali- teit en de bijdrage van de centrale aan de achtergrondconcentraties in de buitenlucht. In hoofd- stuk 5 wordt ingegaan op de depositie van luchtverontreinigende componenten. In hoofdstuk 6 worden tot slot de belangrijkste conclusies samengevat.
  • 15. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -14- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 2 STANDAARD 600 MWe KOLENCENTRALE 2.1 Bedrijfsgegevens Een standaard kolengestookte eenheid ziet er in Nederland als volgt uit (zie ook pagina 12 in KEMA, 2000a): - poederkoolketel met droge asaftap - hoog rendement E-filter bij circa 120 - 140 °C - natte ROI van het type kalk(steen)/gips - eenheidsgrootte netto 600 MWe. Typische bedrijfsgegevens en rookgassamenstelling voor een 600 MWe (netto) met kolen gestookte eenheid zijn vermeld in tabel 1. De daarvan afgeleide stromen en emissies zijn vermeld in tabel 2. De emissie van stikstofoxiden (NOx = NO2 + NO; berekend als NO2) is centrale-afhankelijk, waardoor er verschillen zijn in de emissies van de diverse eenheden. Bij deze berekeningen is een waarde van 200 mg.m-3 gehanteerd, zijnde de voorziene emissie- grenswaarde voor kolencentrales. De gegevens in tabel 1 en 2 hebben betrekking op vollast en op droge rookgassen. Het vochtgehalte in de rookgassen bedraagt circa 10%. Wat betreft de uittredende rookgastem- peratuur is onderscheid gemaakt in eenheden met GAVO (95°C) en eenheden zonder GAVO (50 °C). Deze temperaturen zijn aan de conservatieve (dat wil zeggen: lage) kant, waardoor de verspreiding minder gunstig is dan in werkelijkheid. Ter vergelijking zijn ook be- rekeningen uitgevoerd voor een eenheid zonder GAVO met een uittredende rookgastempe- ratuur van 70 °C. De vermelde concentraties zijn jaargemiddelde waarden.
  • 16. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -15- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Tabel 1 Uitgangsgegevens voor een standaard kolencentrale met een netto vermogen van 600 MWe 1) omschrijving eenheid hoeveelheid bedrijfsgegevens centrale MWe 600 schoorsteenhoogte m 150 diameter schoorsteentop (uitwendig / inwendig) m 7,2 / 7,0 vollasturen2) h•a-1 6205 rendement centrale % 40,5 rookgastemperatuur in de schoorsteen3) °C 50 / 95 ratio bodemas / poederkoolvliegas 12 / 88 verwijdering SO2 in ROI3) % 90 / 92 verwijdering vliegas (E-filter + ROI) % 99,96 O2 in rookgas v/v % 6 effluent ROI4) m3 •h-1 10 / 20 brandstofgegevens stookwaarde steenkool MJ•kg-1 24,4 asgehalte steenkool % 13,2 zwavelgehalte steenkool % 1,0 rookgasvolume m0 3 •kg-1 9,75 emissiegegevens SO2 na ROI, zonder GAVO mg•m0 -3 161 SO2 na ROI, met GAVO mg•m0 -3 201 g•GJ-1 9 / 1,8stofconcentratie voor en na ROI mg•m0 -3 25 / 5 g•GJ-1 69NOx-emissie mg•m0 -3 200 kg•GJ-1 94CO2-emissie mg•m0 -3 2,6.105 benzo(a)pyreen ng•m0 -3 ~ 0,5 dioxinen pg•m0 -3 ~ 2 1) alle gegevens zijn gebaseerd op droge rookgassen 2) gebaseerd op 365 dagen per jaar, 17 uur per dag (06:00 –23:00) 3) eenheden met GAVO / zonder GAVO 4) zoetwater / zoutwatercentrale
  • 17. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -16- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 Tabel 2 Stromen bij vollast van een standaard kolencentrale met een netto vermogen van 600 MWe, per jaar, per seconde en per uur per jaar per seconde per uur eenheid hoeveelheid eenheid hoeveelheid eenheid hoeveelheid energieverbruik MJ•a-1 3,3.1010 MJ•s-1 1481 MJ•h-1 5,3.106 steenkoolverbruik kg•a-1 1,2.109 kg•s-1 53,9 kg•h-1 1,9.105 bodemasproductie kg•a-1 1,9.107 kg•s-1 0,9 kg•h-1 3,1.103 PKVA-productie kg•a-1 1,4.108 kg•s-1 6,3 kg•h-1 2,2.104 gipsproductie kg•a-1 5,8.107 kg•s-1 2,6 kg•h-1 9,4.103 slibproductie (ABI) kg•a-1 3,1.105 kg•s-1 0,01 kg•h-1 50 rookgasemissie2) m0 3 •a-1 1,2.1010 m0 3 •s-1 525 m0 3 •h-1 1,9.106 vliegasemissie kg•a-1 5,9.104 kg•s-1 0,003 kg•h-1 9,5 effluent ROI1) m3 •a-1 1,2.105 m3 •s-1 0,01 m3 •h-1 20 proceswaterverbruik m3 •a-1 6,2.105 m3 •s-1 0,028 m3 •h-1 100 koelwaterverbruik m3 •a-1 5,3.108 m3 •s-1 24 m3 •h-1 8,6.104 kalksteenverbruik kg•a-1 3,4.107 kg•s-1 1,5 kg•h-1 5,5.103 1) de vermelde waarden hebben betrekking op een zoutwatercentrale; voor een zoetwater- centrale kunnen de cijfers worden gehalveerd 2) droog 2.2 Brandstofgegevens In de negentiger jaren heeft een verschuiving in de aankoop van steenkool plaatsgevonden. De bandbreedte van de specificaties is toegenomen. Naast reguliere herkomstlanden als Australië, VS, Colombia, Indonesië, Zuid-Afrika en Polen is de laatste jaren een (gering) aan- deel van de in Nederland verstookte kolen afkomstig uit “nieuwe” herkomstgebieden, zoals Nigeria, Egypte, Nieuw-Zeeland, Rusland en Spitsbergen. In KEMA (2001c) is een overzicht gegeven over de periode 1981-2000 van de geografische herkomst van de in Nederlandse centrales verstookte steenkool. In 2000 waren de belangrijkste herkomstlanden Zuid-Afrika, Indonesië en in mindere mate Colombia en de VS.
  • 18. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -17- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Tabel 3 Elementsamenstelling van droge steenkool1) en de naar de lucht geëmitteerde vliegstof bij Nederlandse kolencentrales (KEMA, 2001c) steenkool (NNG 2000) vliegstof steenkool (NNG 2000) vliegstof macro-elementen, concentraties in % Al 1,9 ± 0,4 14 Na 0,05 ± 0,02 0,6 Ca 0,38 ± 0,1 2,9 P 0,04 ± 0,04 0,9 Cl 0,038 ± 0,022 0,1 S 1,0 ± 0,4 Fe 0,72 ± 0,26 5,5 Si 3,2 ± 0,8 24 K 0,14 ± 0,12 1,1 Ti 0,10 ± 0,04 0,8 Mg 0,13 ± 0,04 1,0 spoor- en micro-elementen, concentraties in mg•kg-1 As 3,2 ± 3,6 259 Mn 39 ± 42 493 B 61 ± 42 462 Mo 1,8 ± 2,2 59 Ba 184 ± 126 2498 Ni 14 ± 14 340 Be 1,1 ± 1 18 Pb 7 ± 6 245 Br 4 ± 8 32 Rb 9 ± 12 65 Cd 0,09 ± 0,20 5,2 Sb 0,4 ± 0,4 17 Ce 17 ± 19 129 Sc 3,8 ± 3,2 29 Co 5,0 ± 3,4 89 Se 1,9 ± 1,6 857 Cr 18 ± 11 214 Sn 2,0 ± 2,2 15 Cs 1,0 ± 1 7,6 Sm 1,4 ± 2,2 48 Cu 11 ± 10 198 Sr 226 ± 236 1712 Eu 0,38 ± 0,28 3,0 Te < 0,4 ± 14 F 116 ± 118 1318 Th 3,7 ± 2,4 28 Ge 1,6 ± 1,2 95 Tl < 1 ± 34 Hf 1,3 ± 1,2 10 U 1,3 ± 0,8 27 Hg 0,10 ± 0,24 1,5 V 29 ± 45 665 I 2,8 ± 3,4 25 W 1,0 ± 3,2 23 La 6 ± 6 44 Zn 20 ± 46 843 1) de gewogen gemiddelde samenstelling van in 2000 in Nederland verstookte steenkool, gegeven als gemiddelde ± 2* standaarddeviatie
  • 19. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -18- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 Op basis van de herkomst van de verstookte kolen en van samenstellingsgegevens als op- genomen in de KEMA kolendatabank, is de gewogen gemiddelde samenstelling per jaar be- rekend van de in Nederland verstookte steenkool. De meest recente gegevens betreffen het jaar 2000. In dit rapport is voor de brandstofsamenstelling derhalve uitgegaan van de gemid- delde samenstelling van het totale steenkoolpakket, zoals verstookt in 2000 in Nederlandse kolencentrales. Deze samenstelling van het zogenaamde NNG 2000 (Nieuwe Nederlandse Gemiddelde voor het jaar 2000) is tezamen met de samenstelling van het (geëmitteerde) vliegstof in tabel 3 vermeld. In de inleiding en samenvatting van het Statusrapport is ook het kolenpakket en de samenstelling van het vliegstof vermeld (KEMA, 2000a, tabel 7, bladzij- de 17). Dat laatste kolenpakket slaat op het jaar 1999. De verschillen zijn echter marginaal. Het asgehalte (ds) van de gemiddelde kolen uit 2000 bedraagt 13,2% en de stookwaarde (ar) 24,4 MJ.kg-1 . Het gehalte aan koolstof, waterstof, stikstof en zwavel is berekend op respectie- velijk 70,6%, 4,2%, 1,42% en 1,0%. Het hierbij behorende (droge) rookgasvolume bij 6% zuur- stof is 9,75 m0 3 .kg-1 . 2.3 Emissies naar de lucht Via de steenkool komen de elementen, zoals die in tabel 3 zijn vermeld, de ketel in. Deze ele- menten verlaten de ketel weer via drie stromen: de bodemas, de poederkoolvliegas (PKVA) en de rookgassen (vliegas). Voor de samenstelling van bodemas en poederkoolvliegas wordt verwezen naar de inleiding en samenvatting van het Statusrapport KEMA (2000a). In de ROI wordt de overgebleven vliegas vervolgens nog voor circa 90% verwijderd, maar er worden ook weer aërosolen gevormd. Deze nieuwe aërosolen bestaan grotendeels uit gipsdeeltjes. Het totaal aan vaste stof deeltjes in de rookgassen na ROI wordt daarom geen vliegas meer ge- noemd, maar vliegstof. Het resultaat is dat de vliegas als het ware wordt verdund en dat de concentraties van veel elementen lager worden. Als een “worst case”-benadering is echter aangenomen dat de gehaltes aan elementen in de vliegas voor en na ROI hetzelfde zijn. Al- leen voor de elementen arseen en seleen zijn de concentraties respectievelijk een factor 4 en 10 verhoogd (Meij, 1989b; Meij, 1994). De verhoging van arseen en seleen wordt veroorzaakt door (gedeeltelijke) overgang van deze elementen van de gasfase naar de vaste fase in de ROI. De totale emissie (gasfase en vaste fase) neemt door de ROI wel af. De samenstelling van de (geëmitteerde) vliegas is in tabel 3 vermeld. De elementen die in de ROI worden ver- wijderd komen terecht in het gips en afvalwater. Dit afvalwater wordt in een afvalwaterbehan- delingsinstallatie (ABI) gereinigd, zodat er tenslotte gereinigd effluent en ABI-slib overblijft. De as zoals aanwezig in de steenkool, verlaat de ketel weer als bodemas voor circa 12%, als poederkoolvliegas voor circa 88% en via de rookgassen als vliegas voor circa 0,4% naar de ROI. Tenslotte wordt circa 0,04% als vliegstof naar de lucht geëmitteerd (zie figuur 1). Wat
  • 20. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -19- 50231022-KPS/MEC 00-6043 voor de asstroom geldt, geldt in principe ook voor de elementen die in de steenkool voor- komen. Dat betekent dat wat naar de lucht wordt geëmitteerd, een zeer kleine fractie is van wat via de steenkool de ketel binnenkomt. Voor enkele elementen is de verdeling over de drie stromen anders. De relatieve verdeling van een groot aantal elementen over de verschillende uitgaande stromen, is in figuur 2 weergegeven. De verdeling over gips, effluent en slib is hier niet weergegeven, omdat dat zeer installatie specifiek is. Uit figuur 2 blijkt dat de verdeling van sommige elementen over de verschillende stromen afwijkt. Dit heeft te maken met de vluchtigheid van het betreffende element. Het blijkt dat de elementen in drie klassen van vluchtigheid zijn in te delen. Deze klassen zijn vermeld in tabel 4 en worden hieronder kort toegelicht (Meij, 1994). Klasse-I elementen zijn niet vluchtig en de concentraties in alle asstromen zijn hetzelfde. Voorbeelden van de belangrijkste elementen in deze klasse zijn silicium, aluminium en ijzer. Klasse-II elementen zijn elementen die tijdens de verbranding vervluchtigen en tijdens het afkoelen van de rookgassen op de vliegasdeeltjes condenseren. Ze zitten daarom meer op de buitenkant van de vliegasbolletjes. De concentraties nemen toe bij afnemende deeltjesgrootte. De vluchtigheid neemt af, gaande van klasse-IIa naar IIc. Relatief hoge concentraties in kleine deeltjes, zoals de vliegas, worden aangetroffen voor met name klasse-IIa elementen. Klasse-III elementen zijn zo vluchtig dat ze geheel of gedeeltelijk in de gasfase naar de lucht worden geëmitteerd. De bekendste voorbeelden zijn koolstof, zwavel en stikstof, die als respectievelijk kooldioxide, zwaveldioxide en stikstofoxiden voorkomen. Tabel 4 Indeling van elementen in klassen van vluchtigheid gebaseerd op KEMA-onder- zoek in de jaren 1980 - heden klasse elementen eigenschap I Al, Ca, Ce, Cs, Eu, Fe, Hf, K, La, Mg, Sc, Sm, Si, Sr, Th, Ti niet vluchtig IIc Ba, Cr, Mn, Na, Rb, Sr IIb Be, Co, Cu, Ni, P, U, V, W IIa As, Cd, Ge, Mo, Pb, Sb, Tl, Zn gematigd vluchtig, con- denseert weer in de in- stallatie op vliegasdeeltjes III B, Br, C, Cl, F, Hg, I, N, S, Se zeer vluchtig, gedeeltelijke condensatie vluchtigheid→ De emissies van de gasvormige elementen (klasse-III elementen) zijn relatief belangrijker, omdat deze in tegenstelling tot de aan de vliegas gebonden elementen, niet grotendeels door een E-filter worden verwijderd.
  • 21. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -20- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 Figuur 1 De asstromen bij een kolencentrale Figuur 2 De relatieve verdeling van de elementen over de verschillende uitgaande stromen van een kolencentrale 0% 20% 40% 60% 80% 100% A l Ca Cl Fe K M g Na P Si Ti A s B Ba Be Br Cd Ce Co Cr Cs Cu Eu F G e Hf Hg I La M n M o Ni Pb Rb Sb Sc Se Sm Sn Sr Te Th Tl U V W Zn bodem as poederkoolvliegas vliegstof gasvorm ig gips+slib+effluent as in steenkool ketel poederkoolbo- demas 11,95% poederkool- vliegas 87,65% vliegas 0,4% ROI vliegstof (schoorsteen) 0,04% gips en ABI- slib 0,36%
  • 22. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -21- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Tabel 5 De verwijderingsrendementen van gasvormige elementen in ROI’s, zoals die in het KEMA TRACE MODEL® worden gehantee*rd (KEMA, 2002) met GAVO zonder GAVO met GAVO zonder GAVOverwijdering in ROI in % zonder DENOX zonder DENOX met DENOX met DENOX As As2O3 100 100 100 100 B B2O3 80 90 80 90 Br HBr 90 90 90 90 Cl HCl 90 95 90 95 F HF 70 95 70 95 Hg HgCl2 en Hg 0 50 50 80 80 I ICl (?) 80 80 80 80 S SO2 90 92 90 92 Se Se2O3 75 75 75 75 Door de introductie van ROI's zijn de emissies van de gasvormige elementen, behalve CO2 en NOx, ook in belangrijke mate gereduceerd. De verwijderingsrendementen van gasvormige elementen in ROI’s, zoals die uit metingen zijn afgeleid en zoals gehanteerd in het KEMA TRACE MODEL® , zijn in tabel 5 vermeld. Tabel 6 geeft een overzicht van de concentraties van elementen in de geëmitteerde rookgas- sen. De concentraties van de bestudeerde elementen in de vliegstof zijn vermeld in tabel 3 en de concentraties van die elementen in de rookgassen zijn vermeld in tabel 6 onder het kopje “vast”. De klasse-III elementen bevinden zich voornamelijk in de gasfase. De rookgas- concentraties van deze elementen zijn eveneens berekend en in tabel 6 onder het kopje “gas” vermeld. Naast concentraties in de rookgassen, zijn eveneens de emissies in kg of g per uur, in kg of g per gigajoule (gebaseerd op de energie-invoer) en per g of mg per kWh (gebaseerd op de geproduceerde elektriciteit) berekend en in tabel 6 vermeld. Door het hoge rendement van de E-filters is de emissie van vliegas en de daarin voorkomende elementen uiterst gering. De verwijderingsgraden in het E-filter liggen voor verreweg de meeste aërosolgebonden ele- menten boven de 99%. Voor enkele klasse-IIa elementen (antimoon, cadmium, lood en zink) is dit door de hoge verrijking in de kleine deeltjes wat lager, maar ligt dit percentage nog altijd ruim boven de 90% (KEMA, 1993a; Meij, 1994). De totale verwijderingsgraad in E-filter en ROI samen bedraagt voor alle aan vliegasgebonden elementen meer dan 99,9% (Meij, 1989). Daardoor zijn de emissies zo gering, dat allerlei neveneffecten een relatief belangrijke rol gaan spelen, zoals de samenstelling van de kalksteen en de werking van druppelvangers. Ook heeft dit tot gevolg dat er voor spoorelementen nog nauwelijks een relatie is tussen de kolensamenstelling en de emissies naar de lucht (Meij, 1994).
  • 23. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -22- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 Tabel 6 Emissies naar de lucht bij kolencentrales van elementen afkomstig uit steenkool, uitgedrukt in verschillende eenheden (concentraties in droge rookgassen) gas vast gas vast gas vast gas vast totaal conc. in mg•m0 -3 emissies in kg•h -1 emissies in g•GJ -1 emissies in mg•kWh -1 hoofdcomponenten CO2 265499 501900 94165 836500 836500 NOx, -DENOX 200 367 69 611 611 SO2, -GAVO 161 304 57 507 507 SO2, +GAVO 201 380 71 633 633 stof 5 9,5 1,8 16 16 macro-elementen Al 0,72 1,35 0,25 2,3 2,3 Ca 0,14 0,27 0,05 0,5 0,45 Cl, -GAVO 1,9 0,004 3,7 0,01 0,69 0,002 6,2 0,02 6,2 Cl, +GAVO 3,9 7,4 1,4 12 12 Fe 0,27 0,52 0,10 0,9 0,9 K 0,05 0,10 0,02 0,2 0,2 Mg 0,05 0,09 0,02 0,2 0,2 Na 0,03 0,06 0,01 0,1 0,2 P 0,04 0,08 0,02 0,1 0,12 Si 1,20 2,3 0,43 3,8 3,8 Ti 0,04 0,07 0,01 0,1 0,1 spoor- en micro-elementen (eenheden factor 1000 lager) µg•m0 -3 g•h -1 mg•GJ -1 µg•kWh -1 As 1,3 2,4 0,45 4,1 4,1 B 626 2,3 1183 4,3 222 0,81 1971 7,2 1978 Ba 12,5 24 4,5 39 39 Be 0,09 0,17 0,03 0,3 0,3 Br 11 0,16 21 0,3 0,06 0,4 35 Cd 0,03 0,05 0,01 0,1 0,1 Ce 0,64 1,2 0,23 2,0 2,0 Co 0,44 0,8 0,15 1,4 1,4 Cr 1,1 2,0 0,38 3,4 3,4 Cs 0,04 0,07 0,01 0,1 0,1 Cu 1,0 1,9 0,36 3,1 3,1 F, -GAVO 476 6,6 900 12 169 2,3 1500 20 1520 F, +GAVO 2855 5396 1012 8993 9013 Ge 0,47 0,9 0,17 1,5 1,5 Hf 0,05 0,09 0,02 0,2 0,2 Hg, -DENOX 2,6 0,01 4,9 0,02 0,92 0,004 8,2 0,03 8,2 Hg, +DENOX 1,0 2,0 0,38 3,3 3,3 I 56 106 20 176 176 La 0,22 0,4 0,08 0,7 0,7 Mn 2,5 4,7 0,88 7,8 7,8 Mo 0,30 0,6 0,11 0,9 0,9 Ni 1,7 3,2 0,60 5,4 5,4 Pb 1,2 2,3 0,43 3,9 3,9 Rb 0,33 0,6 0,11 1,0 1,0 Sb 0,09 0,16 0,03 0,3 0,3 Sc 0,14 0,27 0,05 0,5 0,5 Se 7,3 4,3 13,8 8,1 2,6 1,5 23 14 37 Sm 0,08 0,14 0,03 0,2 0,2 Sn 0,24 0,5 0,09 0,8 0,8 Sr 8,6 16 3,0 27 27 Te 0,07 0,13 0,02 0,2 0,2 Th 0,14 0,26 0,05 0,4 0,4 Tl 0,17 0,32 0,06 0,5 0,5 U 0,14 0,26 0,05 0,4 0,4 V 3,3 6,3 1,2 11 11 W 0,11 0,22 0,04 0,4 0,4 Zn 4,2 8 1,5 13 13
  • 24. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -23- 50231022-KPS/MEC 00-6043 3 VERSPREIDINGS- EN DEPOSITIEBEREKENINGEN 3.1 Het KEMA rekenmodel STACKS STACKS (Short Term Air-pollutant Concentrations KEMA modelling System) berekent de verspreiding van een rookpluim uit één of meer schoorstenen. De berekeningsmethoden zijn gebaseerd op de modernste meteorologische beschrijvingen van turbulentie, de atmosferi- sche gelaagdheden en de wind in de atmosfeer, de zogenaamde grenslaag. In 2001 is een benchmark studie (Revisie Nationaal Model) afgerond waarin in opdracht van VROM de uitkomsten van twee versies van het Nieuwe Nationaal Model voor verspreidings- berekeningen binnen elkaars grenzen zijn gebracht. Deze studie heeft geresulteerd in een revisie van het model STACKS (versie 2001), welke door VROM opnieuw als Nationaal Mo- del wordt aangemerkt. In (KEMA, 2001a; 2001b) wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van het model. STACKS berekent per uur voor elk opgegeven receptorpunt de concentratie en de depositie ten gevolge van de bron-emissies. Omdat vliegstof uit heel kleine deeltjes bestaat (< 15 µm), gedraagt het zich als gas en mag het model, dat primair voor gassen is ontwikkeld, ook voor vliegstof worden toegepast. In het model wordt rekening gehouden van de omzetting van NO in NO2. Uit de berekende uurwaarden worden jaargemiddelde concentraties berekend en daarnaast worden frequentieverdelingen berekend (26 percentielwaarden van P50 tot en met P99,97) en maximale uurgemiddelde waarde. STACKS rekent een lange tijdreeks met para- meters van opgetreden weersituaties door eventueel gecombineerd met achtergrondconcen- traties en tijdsafhankelijke emissies. Als invoerparameter moet onder andere de bron worden gedefinieerd. Dit betreft gegevens over de emissiesterkte, de schoorsteenhoogte en -diameter, de hoeveelheid afgassen en de warmte-inhoud ervan en het type bron (schoorsteen (punt- bron), met gebouw(invloed) of een oppervlaktebron). Tevens moet binnen een scenario het te gebruiken meteorologisch bestand worden opgegeven. Naast gegevens over de bron(nen) dient in het scenario informatie over omgevingsparameters als terreinruwheid en bodemvoch- tigheid te worden opgegeven en informatie over de receptorpunten (het zogenaamde gridveld). Om maatgevende berekeningsresultaten te verkrijgen, is ervoor gekozen om een realistische beschrijving van een moderne kolengestookte eenheid van netto 600 MWe op te stellen. Indien er verschillen zijn tussen de verschillende eenheden, zijn die waarden genomen die de hoog- ste immissie veroorzaken, zoals rookgastemperatuur en schoorsteenhoogte. Bij de Nederland- se kolencentrales komen schoorsteenhoogtes van 150 en 175 m voor. Om aan de conserva- tieve kant te blijven is bij de berekeningen als schoorsteenhoogte 150 m aangehouden. Het natte rookgasdebiet bij vollast is berekend op 564 m0 3 •s-1 . Bij dit debiet en een rookgastempe- ratuur van 95°C wordt een warmte-emissie berekend van 60,1 MW voor een eenheid met
  • 25. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -24- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 GAVO. Voor een eenheid zonder GAVO is de rookgastemperatuur gesteld op 50 °C met een bijbehorende warmte-emissie van 27,5 MW. Voor de meteogegevens is gekozen voor weer- station Schiphol. De meeste centrales liggen in het westelijke deel van het land, waarvoor de meteorologie van Schiphol als maatgevend wordt aanbevolen. De gehanteerde standaardbe- drijfs- en emissiegegevens voor een 600 MWe eenheid zijn in tabel 1 en 2 vermeld. De meteo- rologische gegevens en overige invoerparameters zijn vermeld in tabel 7. Tabel 7 Uitgangswaarden STACKS-berekeningen meteogegevens Schiphol 01-01-1995 – 31-12-1999 hoogte meteo 10 m steekproefomvang 100 % lengtegraad 5 breedtegraad 52 bodemvochtigheidsindex 1 gridruwheid 0,1 (open tot ruw) achtergrondconcentraties niet meegenomen receptorveld 40 x 40 km intervallen gridpunten 2000 m aantal gridpunten 441 positie bron (X,Y) (20,20) km (= midden) hoogte berekening immissies 1 m Op basis van de in tabel 6 gegeven emissies per element zijn de emissies in kg.s-1 van de standaardkolencentrale berekend. Uit de resultaten van de verspreidingsberekeningen voor vliegstof en uit de samenstellingsgegevens van vliegstof, als gegeven in tabel 3, is voor elk element de immissie (= concentratie op leefniveau) en de depositie berekend. De resultaten voor de buitenluchtconcentraties zijn vermeld in tabel 9 en voor de deposities in tabel 10. De achtergronden van de deposities worden in §3.2 besproken. In hoofdstuk 4 worden de re- sultaten besproken in het licht van de heersende achtergrondconcentraties en deposities. 3.2 Deposities Geëmitteerde gassen en deeltjes (aërosolen) kunnen uit de atmosfeer worden verwijderd door een drietal mechanismen: a. droge depositie: het verwijderen van stoffen uit de atmosfeer aan het aardoppervlak, bij- voorbeeld middels opname door planten of hechting aan het oppervlak
  • 26. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -25- 50231022-KPS/MEC 00-6043 b. natte depositie: het opnemen van stoffen in neerslag, waarna de verontreinigde neerslag op het aardoppervlak terecht komt; hiervoor bestaan twee mechanismen: uitwassen (op- name en verwijdering van verontreiniging door neerslag onder een wolk) en uitregenen (opname en verwijdering van verontreiniging door neerslag in een wolk). Uitwassen is een proces dat vooral dicht bij bronnen een rol speelt, terwijl uitregenen op grotere afstand van een bron van belang kan zijn c. omzetting van gasvormige verontreiniging door chemische reacties (zoals vorming van aërosol of een andere gasvormige component). Het laatstgenoemde proces zal hier buiten beschouwing worden gelaten. De snelheid van de- positie (zowel nat als droog) is sterk afhankelijk van de beschouwde component. Voor gas- sen spelen de fysische en chemische eigenschappen van het gas een bepalende rol voor het depositieproces. Voor deeltjes is vooral de grootte van het deeltje van belang. Bij het in rekening brengen van depositieprocessen in de verspreiding van geloosde stoffen zal daar- om onderscheid worden gemaakt tussen de depositie van gassen enerzijds en van deeltjes anderzijds. Voor de beschrijving van de verschillende processen wordt verwezen naar de documentatie en handleiding bij STACKS. (KEMA, 2001a; 2001b). Daar zijn ook de gebruik- te depositiesnelheden voor de droge depositie en de parameters, die het uitwasproces bij de natte depositie bepalen, voor de verschillende gassen en deeltjesgrootte vermeld. Voor het berekenen van de depositie van de aan vliegstof gebonden elementen die, is informatie om- trent de deeltjesgrootteverdeling nodig. De deeltjesgrootteverdeling van vliegstof in rookgas- sen na ROI is gemeten en dus bekend (D(m)50 = 0,3 µm, als aërodynamische diameter) (Meij, 1988; KEMA, 1993a; KEMA 1998; Meij et al., 2001). In tabel 8 is een verdeling weergegeven in een vijftal klassen, zoals die voor de depositieberekeningen zijn gebruikt. Er wordt veron- dersteld dat concentraties van de beschouwde elementen aanwezig in vliegstof, zoals ver- meld in tabel 3, onafhankelijk is van de deeltjesgrootte. De vijf klassen zijn vermeld in ta- bel 8. Tabel 8 Verdeling in vijf klassen van de deeltjesgrootte van door kolencentrales geëmit- teerde vliegstof klasse I II III IV V range (Dae, µm) < 0,05 0,05 – 0,95 0,95 – 4 4 - 10 10 - 20 karakteristieke waarde (Dae, µm) 0,02 0,2 1,9 6,3 14 aandeel (%, m/m) 38 30 22 10 0
  • 27. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -26- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 4 CONCENTRATIES IN DE BUITENLUCHT 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de achtergrondconcentraties van verschillende componenten be- sproken en hoe die locaal door een kolencentrale in Nederland worden beïnvloed. In het ka- der van NOK-LUK zijn in 1983 de achtergrondconcentraties in de buitenlucht van een groot aantal stoffen en elementen vastgesteld (PEO, 1986a). Dit wordt nader besproken in bijla- ge A. De resultaten zijn in kolom 2 van tabel 9 vermeld. Van een aantal componenten wordt in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) door het RIVM de luchtkwaliteit continu geme- ten en jaarlijks gerapporteerd. De laatste gepubliceerde cijfers zijn uit 2000 en zijn eveneens in tabel 9, in de vierde kolom, vermeld (RIVM, 2002). In § 4.2 wordt een korte toelichting ge- geven bij de in 2002 gemeten waarden en trends. In § 4.2.1 worden nog wat achtergrond- concentraties besproken die in de derde kolom van tabel 9 zijn vermeld. Het betreft metingen uit het LML en metingen uitgevoerd door KEMA in de tussenliggende periode van 1983 tot 2002. Tenslotte wordt in § 4.3 de invloed van een kolencentrale op de omgeving besproken. 4.2 Achtergrondconcentraties Stikstofoxiden (NO2/NOx) Als nieuwe norm (Besluit Luchtkwaliteit, Staatsblad juli 2001) voor de blootstelling van de mens aan piekconcentraties NO2 is een grenswaarde van 200 µg•m3 als uurgemiddelde waarde vastgesteld, welke niet meer dan 18 maal per kalenderjaar mag worden overschre- den. Voor de jaargemiddelde NO2-concentratie geldt eveneens een nieuwe grenswaarde van 40 µg•m3 . Voor de bescherming van de vegetatie is een nieuwe grenswaarde van 30 µg•m3 als jaargemiddelde concentratie vastgesteld. In Nederland wordt de grenswaarde voor blootstelling aan piekconcentraties niet overschre- den. Incidenteel, bijvoorbeeld op drukke verkeerslocaties, benadert de hoogste uurwaarde de waarde 200 µg•m3 . Over de afgelopen tien jaar is er zowel bij de regionale, stads- als straatstations in het LML een dalende trend van circa 3% per jaar waargenomen van het gemiddelde van de op 18 na hoogste uurwaarde NO2 (RIVM, 2002). Gemiddeld voor Nederland bedroeg de jaargemiddelde concentratie NO2 in 2000 21 µg•m3 . De concentraties zijn het hoogst in de Randstad en het laagst in het noordoosten van het land. Overschrijdingen van de norm van 40 µg•m3 traden in 2000 op in de stadsachtergrond van enkele grote steden. Tussen 1991 en 2000 is er een significant dalende trend van 2% per jaar in de landelijk jaargemiddelde concentratie NO2 zichtbaar.
  • 28. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -27- 50231022-KPS/MEC 00-6043 De jaargemiddelde concentratie NOx gemiddeld voor Nederland in 2000 bedroeg 27,7 µg•m3 . Tussen 1991 en 2000 is er een significant dalende trend van 3 à 4% per jaar in dit landelijk gemiddelde. De bijdrage van omringende landen aan de jaargemiddelde NOx-concentratie bedroeg in 1999 voor Nederland gemiddeld circa 40%. Van de Nederlandse bronnen draagt het verkeer voor circa 47% bij, terwijl andere doelgroepen slechts tot 4% per doelgroep bij- dragen aan de jaargemiddelde NOx-concentratie gemiddeld over Nederland. Zwaveldioxide (SO2) Er zijn twee normen voor de bescherming van de mens tegen de effecten van kortstondige blootstelling aan SO2. Uur- en daggemiddelde (24 uur) grenswaarden van respectievelijk 350 en 125 µg•m3 mogen respectievelijk 24 keer en drie dagen per jaar worden overschreden. Beide normen worden in Nederland al jaren niet meer overschreden. De norm voor de bescherming van ecosystemen tegen de effecten van langdurige blootstel- ling bedraagt 20 µg•m3 als jaargemiddelde en gemiddelde voor het winterhalfjaar. In 2000 bedroegen deze gemiddelden respectievelijk 3,1 en 3,4 µg•m3 . Als gevolg van emissiereduc- ties in binnen- en buitenland laat de jaar- en wintergemiddelde SO2-concentratie over de af- gelopen tien jaar een daling zien van ongeveer 8% per jaar. Ruimtelijk gezien nemen de SO2-concentraties af vanuit het zuid-westen naar het noord-oosten. De hoogste niveaus wor- den gemeten in het Rijnmondgebied en nabij bronnen in Zeeland en Brabant. De bijdrage van omringende landen aan de jaargemiddelde SO2-concentratie in Nederland is voor 1999 op 71% berekend. Van de Nederlandse bronnen draagt de industrie circa 15% bij, het verkeer ongeveer 10%, terwijl de bijdrage van de elektriciteitscentrales op circa 2% wordt geschat (RIVM, 2002). Fijn stof (PM10) De achtergronden en normen voor fijn stof (PM10) worden in hoofdstuk 2 van deelrapport 2 behandeld (KEMA, 2000c). Ze worden hier kort samengevat. In het Besluit Luchtkwaliteit (Staatblad, 2001) zijn nieuwe normen voor fijn stof opgenomen, waaraan op 1 januari 2005 moet worden voldaan. De grenswaarde van 50 µg•m3 voor het daggemiddelde waarde mag niet vaker dan 35 maal per jaar worden overschreden. Voor de jaargemiddelde concentratie geldt een grenswaarde van 40 µg•m3 . In 2000 is de grenswaarde voor het daggemiddelde in de zuidelijke helft van Nederland meer dan 35 dagen overschreden. Het landelijk gemiddeld aantal dagen met een normoverschrij- ding van de nieuwe grenswaarde van 50 µg•m3 bedroeg 37. De grenswaarde van 40 µg•m3 µg•m3 voor de jaargemiddelde concentratie PM10 wordt nog in een beperkt aantal stedelijke gebieden licht overschreden, met concentraties tot 46 µg•m3 . In 2000 bedroeg de jaargemid-
  • 29. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -28- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 delde concentratie PM10 gemiddeld over heel Nederland 31 µg•m3 . Voor het landelijk gemid- delde wordt een significant dalende trend waargenomen voor de jaargemiddelde concentra- tie PM10. Echter, niet voor alle individuele meetstations is deze trend significant. De bijdrage van het buitenland aan de jaargemiddelde PM10-concentratie wordt op circa 30% geschat en de bijdrage van natuurlijk stof (zeezout en natuurlijk bodemstof) op ruwweg 20%. Pb, Zn, Cd en As Ter bescherming van de bevolking geldt in Nederland voor lood een grenswaarde van 0,5 µg•m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Voor cadmium worden het MTR (Maximaal Toelaatbaar Risico) en het VR (Verwaarloosbaar Risico) gehanteerd. Het MTR voor cadmi- um bedraagt 0,025µg•m3 en het VR bedraagt 0,00025 µg•m3 . De concentraties zware metalen worden door het RIVM op vier locaties gemeten in het Lan- delijk Meetnet Luchtverontreiniging. In het algemeen zijn de concentraties in het noorden van het land lager dan in het midden en zuiden van Nederland. Overschrijdingen van normen voor de concentratie van metalen in lucht hebben in 2000 niet plaatsgevonden. De jaargemiddelde concentratie lood in Nederland is sinds 1984 met meer dan 93% gedaald tot 11 Ng•m3 in 2000. Dit is voornamelijk het gevolg van het gebruik van loodvrije benzine. Ook de jaargemiddelde concentraties van arseen, cadmium en zink vertonen een duidelijke dalende trend. Ten opzichte van 1988 bedraagt deze daling circa 70% voor As, 60% voor Cd en 50% voor Zn. Fluor Voor fluoride gelden MTR-niveaus, gebaseerd op de bescherming van de meest gevoelige flora en fauna in ecosystemen. Het betreft MTR-waarden voor daggemiddelden (0,3 µg•m3 ) en jaargemiddelden (0,05 µg•m3 ). De streefwaarde voor het jaargemiddelde bedraagt 0,0005 µg•m3 . Fluoridemetingen in de lucht worden door het RIVM uitgevoerd op plaatsen waar door locale industrie een verhoogde fluoride-emissie plaatsvindt. De jaargemiddelde concentraties op deze 4 stations varieerde in 2000 van 0,04 tot 0,33 µg•m3 . Deze meetgegevens zijn niet re- presentatief voor de gemiddelde concentratie over Nederland. Polycyclische aromatische koolwaterstoffen De achtergronden en normen voor fijn stof polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs) worden in hoofdstuk 3 van deelrapport 10 behandeld (KEMA, 2000j). Ze worden hier kort samengevat. Benzo(a)pyreen geldt als gidsstof voor mengsels van polycyclische aro-
  • 30. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -29- 50231022-KPS/MEC 00-6043 matische koolwaterstoffen (PAK). Het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) voor B(a)Pis 1 ng•m3 voor de jaargemiddelde concentratie. In 2000 zijn door de provincie Noord-Holland en DCMR op vier locaties in het westen van het land concentraties van PAKs gemeten. Alle in 2000 waargenomen jaargemiddelde concen- traties B(a)P lagen onder de MTR-waarde van 1 ng•m3 . Uit berekeningen volgt dat op be- perkte schaal langs verkeerswegen wel overschrijdingen kunnen voorkomen. 4.2.1 Metingen uit de negentiger jaren Naast de waarden uit het NOK/LUK en die gemeten in het LML in 2000, zijn in de derde kolom van tabel 9 nog aanvullende waarden voor achtergrondconcentraties vermeld. Het be- treft waarden zoals gemeten in 1994 in het LML en resultaten van metingen uitgevoerd door KEMA in de periode 1990 - 1996. Omdat de kwikconcentraties in de buitenlucht, zoals bepaald in het NOK-LUK-programma, onwaarschijnlijk laag waren, heeft KEMA in opdracht van de elektriciteitssector de concen- traties van gasvormige kwik uitvoerig gemeten. Naast kwik zijn ook andere gasvormige spoorelementen in de buitenlucht gemeten: arseen, boor, broom, antimoon, seleen, kwik en jood (KEMA, 1992; Meij, 1992). De metingen zijn uitgevoerd in de periode van 2 februari 1990 tot 29 maart 1991 te Arnhem. De resultaten zijn gegeven de derde kolom van tabel 9. Daarnaast heeft KEMA in Arnhem de achtergrondconcentraties van methaan, koolmonoxide en kooldioxide gemeten (KEMA, 1997b). Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van “Mon- diale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering”. De resultaten voor kooldioxide voor 1996 zijn ook in tabel 9 vermeld. De landelijke achtergrondkooldioxideconcentraties voor 1983 zijn geschat door aan te nemen dat de gehaltes in 13 jaar circa 5,7% zijn toegenomen (net zo veel als in Mauna Loa: plaats midden in de Stille Oceaan, die dient als achtergrondwaarde voor het meten van CO2).
  • 31. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -30- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 Tabel 9 Achtergrondconcentraties (ng.m-3 ) en maximale absolute en relatieve bronbijdra- ge van een 600 MWe kolencentrale achtergrond bronbijdrage, maximaal relatieve bronbijdrage, maximaal (%) +GAVO +DENOX -GAVO -DENOX -GAVO -DENOX +GAVO +DENOX -GAVO -DENOX -GAVO -DENOX ng•m -3 NOK/ LUK, 1983 KEMA/ RIVM, 1990/96 RIVM, 2000 95 °C 70 °C 50 °C 95 °C 70 °C 50 °C hoofdbestanddelen CO2 6,79E+08 7,25E+08 7,22E+08 3,03E+05 3,67E+05 4,54E+05 0,04 0,05 0,06 NOx 27700 NO2 1) 37000 24000 21000 255 310 379 1,2 1,5 1,8 SO2 20000 9000 3100 240 232 285 7,7 7,5 9,2 stof (PM10) 50000 37300 31000 6,5 7,9 9,7 0,02 0,03 0,03 macro-elementen Al 121 0,9 1,1 1,4 0,8 0,9 1,2 Ca 0,19 0,23 0,28 Cl-vast 600 0,01 0,01 0,01 0,001 0,001 0,001 Cl-gas 30 4,4 2,7 3,3 14,7 8,9 11,0 Fe 173,5 0,35 0,43 0,53 0,20 0,25 0,31 K 0,07 0,08 0,10 Mg 0,06 0,08 0,10 Na 0,04 0,05 0,06 P 0,06 0,07 0,08 Si 1,6 1,9 2,3 Ti 24,4 0,05 0,06 0,07 0,20 0,24 0,30 spoor- en micro-elementen As 3,6 1,1 0,7 0,002 0,002 0,003 0,24 0,29 0,36 B-vast 3,9 0,003 0,004 0,004 0,08 0,09 0,12 B-gas 50 60 0,75 0,91 1,11 1,3 1,5 1,9 Ba 4,9 0,016 0,020 0,024 0,33 0,40 0,50 Be 0,04 0,0001 0,0001 0,0002 0,29 0,35 0,43 Br-vast 57 0,0002 0,0003 0,0003 < 0,005 < 0,005 < 0,005 Br-gas 51 50 0,013 0,015 0,019 0,02 0,03 0,04 Cd 1,2 0,5 0,3 0,00003 0,00004 0,0001 0,01 0,01 0,02 Ce 0,0008 0,0010 0,0013 Co 0,3 0,0006 0,0007 0,0009 0,19 0,23 0,29 Cr 3 0,0014 0,0017 0,0021 0,05 0,06 0,07 Cr(VI) 0,0005- 1,5 0,0001 0,0002 0,0002 Cs 0,00005 0,0001 0,0001 Cu 19,5 0,0013 0,0016 0,0019 0,01 0,01 0,01 F-vast 21 0,0085 0,0104 0,0128 0,04 0,05 0,06 F-gas 50 40 3,3 0,7 0,8 8,3 1,7 2,1 Ge 0,0006 0,0007 0,0009 Hf 0,0001 0,0001 0,0001
  • 32. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -31- 50231022-KPS/MEC 00-6043 achtergrond bronbijdrage, maximaal relatieve bronbijdrage, maximaal (%) Hg-vast 0,00001 0,00001 0,00002 Hg-gas 1,4 0,001 0,004 0,005 0,09 0,27 0,33 La 0,0003 0,0003 0,0004 Mn 11,1 0,0032 0,0039 0,0048 0,03 0,03 0,04 Mo 0,0004 0,0005 0,0006 Ni 5,8 0,0022 0,0027 0,0033 0,04 0,05 0,06 Pb 126 32 11 0,0016 0,0019 0,0024 0,01 0,02 0,02 Rb 0,0004 0,0005 0,0006 Sb 2,4 0,0001 0,0001 0,0002 0,00 0,01 0,01 Sc 0,0002 0,0002 0,0003 Se-vast 0,0055 0,0067 0,0083 Se-gas 1,8 0,8 0,009 0,011 0,013 1,1 1,3 1,6 Sm 0,0001 0,0001 0,0001 Sn 0,0003 0,0004 0,0005 Sr 1,6 0,0111 0,0135 0,0166 0,7 0,8 1,0 Te 0,0001 0,0001 0,0001 Th 0,0002 0,0002 0,0003 Tl 0,0002 0,0003 0,0003 U 0,0002 0,0002 0,0003 V 12,5 0,0043 0,0052 0,0065 0,03 0,04 0,05 W 0,0001 0,0002 0,0002 Zn 83 52 27 0,0054 0,0066 0,0082 0,02 0,02 0,03 dioxinen 1,3E-09 3,2E-09 4,0E-09 B(a)P 0,5 0,2 0,2 4,6E-05 1,1E-04 1,4E-04 0,02 0,06 0,07 1 ) bronbijdrage gebaseerd op NOx-concentratie van 200 mg•m0 -3 4.3 Berekende bijdragen van de Centrale aan de achtergrondconcentra- ties De uitkomsten van de berekeningen van het model STACKS zijn in tabel 9 vermeld, naast de achtergrondconcentraties. Gegeven zijn de resultaten voor drie verschillende uitgangssitua- ties: - eenheid met GAVO, rookgastemperatuur 95 °C - eenheid zonder GAVO, rookgastemperatuur 70 °C - eenheid zonder GAVO, rookgastemperatuur 50 °C. De concentraties voor alle verbindingen of elementen zijn uitgedrukt in nanogram per kubie- ke meter. Alleen de op jaargemiddelde basis berekende hoogste waarden zijn in tabel 9 ver-
  • 33. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -32- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 meld. Deze hoogste jaargemiddelde immissies worden aangetroffen op enkele kilometers ten noord-oosten van de schoorsteen (zie bijvoorbeeld figuur 3). Het blijkt dat de maximale jaargemiddelde immissies van de gasvormige elementen relatief hoger zijn dan de immissies van aan aërosol gebonden elementen. Bovendien blijkt uit de resultaten dat de immissies toenemen bij afnemende rookgastemperatuur, ten gevolge van een geringere pluimstijging. De verschillen zijn echter absoluut gezien uiterst gering. De maximale jaargemiddelde vliegstofimmissie bedraagt slechts 10 nanogram per kubieke meter buitenlucht. In figuur 3 is de verdeling van de jaargemiddelde vliegstofimmissies weer- gegeven, zoals berekend voor een centrale zonder GAVO met een rookgastemperatuur van 50 °C. Dit voorbeeld is een worst case voorbeeld, omdat hierbij met de laagste rookgastem- peratuur is gerekend. De centrale staat hierbij in het midden, met coördinaten van x = 20 km en y = 20 km. De jaargemiddelde immissieprofielen voor de overige componenten zijn iden- tiek, alleen de waarden verschillen. Figuur 3 Jaargemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale zonder GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C (“worst case”-voorbeeld) 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 µg.m -3 V LO F , -G A V O 50°C 0.0088-0.0100 0.0075-0.0088 0.0063-0.0075 0.0050-0.0063 0.0038-0.0050 0.0025-0.0038 0.0013-0.0025 0.0000-0.0013
  • 34. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -33- 50231022-KPS/MEC 00-6043 De relatieve bijdrage van de centrale aan de fijn stof concentratie in de buitenlucht bedraagt maximaal 0,03%, ten opzichte van de jaargemiddelde achtergrondconcentratie in Nederland van 31000 ng.m-3 . Deze bijdrage is daarmee verwaarloosbaar. Voor de individuele elemen- ten aanwezig in vliegstof ligt de toename ten opzichte van de achtergrondconcentraties in dezelfde orde van grootte als die voor totaal fijn stof en zijn dus ook verwaarloosbaar. Voor chroom geldt dat maximaal 10% van het totaal chroom in poederkoolvliegas aanwezig is als Cr(VI) (KEMA, 2000a). Bij de berekeningen is verondersteld dat dit ook geldt voor het aandeel Cr(VI) in vliegstof. Onder deze aanname bedraagt de berekende maximale jaarge- middelde chroom(VI)immisie 0,0002 ng.m-3 , hetgeen als een niveau met een verwaarloos- baar risico wordt beschouwd. In deelrapport 7 (KEMA, 2000g) wordt nader ingegaan op Cr(VI). De maximale jaargemiddelde concentraties van benzo(a)pyreen en dioxinen zijn zeer gering, met respectievelijk 1,4.10-13 g.m-3 en 4.10-18 I-TEQ g.m-3 . In KEMA (2000i) en KEMA (2000j) wordt nader ingegaan op respectievelijk dioxinen en PAKs. In de laatste drie kolommen van tabel 9 zijn de relatieve bijdragen van de centrale-emissies gegeven ten opzichte van de achtergrondconcentraties, berekend op de plaats waar de maximale immissies optreden. Voor de achtergrondconcentraties zijn hiervoor de meest re- cente gegevens uit het LML voor het jaar 2000 gebruikt. Voor elementen die niet in het LML worden gemeten zijn gegevens uit KEMA-metingen of uit het NOK/LUK-onderzoek gebruikt als achtergrondwaarden. De grootste bijdragen worden gevonden voor Cl (15%), F (8%) en SO2 (9%). In het geval van chloor en fluor geldt dit voor een installatie met GAVO en een rookgastemperatuur van 95 °C. Voor SO2 is de hoogste bijdrage berekend voor een installa- tie zonder GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C. Voor gasvormig borium, seleen en stikstofdioxide bedraagt de berekende maximale bijdrage ten opzichte van de achtergrondconcentraties tussen 1 en 2%. Voor de overige gasvormige componenten broom, kwik, kooldioxide en benzo(a)pyreen is de berekende maximale bijdra- ge (veel) minder dan 1%. De bijdrage van fijn stof is berekend op maximaal 0,03%. Door omzettingen van zwaveldioxide en stikstofoxiden met bijvoorbeeld ammoniak, afkom- stig uit de landbouwsector, ontstaan de secundaire aërosolen ammoniumsulfaat en ammoni- umnitraat. Deze omzettingen vinden echter plaats over grote afstanden en niet binnen een straal van 10 km van de centrale. Na 100 km heeft maximaal 3% omzetting plaatsgevonden en dan is de pluim ook nog enorm verdund (Meij et al., 2001). Om de orde van grootte af te schatten, is de volgende “worst case”-berekening gemaakt. Stel dat in de plaats van het jaar- gemiddelde maximum alle SO2 en alle NO2 is omgezet in (NH4)2SO4 en NH4NO3. De totale
  • 35. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -34- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 secundaire aërosolconcentratie zou dan circa 1 µg•m-3 bedragen, hetgeen op 3% van de ge- middelde achtergrondconcentratie van fijn stof in Nederland ligt. In de praktijk zal de vorming van secundair aërosol nog aanzienlijk geringer zijn. Dit betekent dat de vorming van secun- daire aërosolen in de pluim van een kolencentrale geen aanleiding geeft tot een significante verhoging van het fijn stof gehalte in de directe omgeving van de centrale. Omdat de nadruk van dit rapport op de stofproblematiek ligt, zijn de immissies van fijnstof wat gedetailleerder bestudeerd. De verschillende percentielen van vliegstofimmissies zijn voor ieder receptorpunt apart berekend. Als voorbeeld zijn de 98 en 99,5 percentielen van de vliegstofimmissies in de figuren 4 en 5 weergegeven. Deze P98 en de P99,5 komen overeen met een totaal aan uren per jaar van respectievelijk 175 en 44, verspreid over het jaar. De hoogste waarde voor P98 wordt aangetroffen op het receptorpunt x = 24 km en y = 22 km (6,3 km ten oostnoordoosten van de centrale) en bedraagt 0,18 µg.m-3 (zie figuur 4). De hoogste waarde voor P99,5 wordt aangetroffen op het receptorpunt x = 22 km en y = 20 km (2 km ten oosten van de centrale) en bedraagt 0,54 µg.m-3 (zie figuur 5). De allerhoogste uurgemiddelde vliegstofimmissie wordt door het model STACKS voorspeld op 1,5 µg•m-3 . Figuur 4 98-percentiel van uurgemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale zonder GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 µg.m-3 P98: VLOF, -GAVO 50°C 0.18-0.20 0.16-0.18 0.14-0.16 0.12-0.14 0.10-0.12 0.08-0.10 0.06-0.08 0.04-0.06 0.02-0.04 0.00-0.02
  • 36. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -35- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Voor fijn stof zijn naast uur- en jaargemiddelden ook percentielen van daggemiddelde con- centraties berekend. De resultaten geven aan dat de maximale daggemiddelde waarde voor de immissie rond de centrale 0,23 µg•m-3 bedraagt (twee kilometer ten oosten van de bron). Deze waarde ligt op 0,5% van de norm voor daggemiddelde waarden van 50 µg•m-3 , die maximaal 35 dagen per jaar overschreden mag worden. Het 91-percentiel, dat overeenkomt met een aantal van 33 dagen per jaar, bedraagt maximaal 0,04 µg•m-3 op de plaats van de maximale immissie. Deze waarde ligt op 0,08% van de daggemiddelde grenswaarde. Figuur 5 99,5-percentiel van uurgemiddelde vliegstofconcentraties rond een centrale zon- der GAVO en een rookgastemperatuur van 50 °C 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 µg.m-3 P99,5: VLOF, -GAVO 50°C 0.50-0.60 0.40-0.50 0.30-0.40 0.20-0.30 0.10-0.20 0.00-0.10
  • 37. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -36- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 5 ATMOSFERISCHE DEPOSITIE 5.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de achtergronddeposities van verschillende componenten besproken en hoe die locaal door een kolencentrale in Nederland worden beïnvloed. In het kader van NOK-LUK zijn in 1983 de achtergronddeposities in de buitenlucht van een groot aantal stof- fen en elementen vastgesteld (PEO, 1986a). Dit wordt nader besproken in bijlage A. De re- sultaten zijn in kolom twee van tabel 10. vermeld. Van een aantal componenten wordt in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) door het RIVM de luchtkwaliteit continu gemeten en daarvan kan dan de depositie worden afgeleid. De laatste gepubliceerde cijfers zijn uit 2000, die eveneens in tabel 8, in de vierde kolom, zijn vermeld (RIVM, 2002). In § 5.2 wordt een korte toelichting gegeven bij de in 2000 gemeten waarden en trends. In § 5.2.1 worden nog wat achtergronddeposities besproken die in de derde kolom van tabel 9 zijn vermeld. Het be- treft deposities die zijn afgeleid uit metingen uit het LML en metingen uitgevoerd door KEMA in de tussenliggende periode van 1983 en 2002. Tenslotte wordt in § 5.3 de invloed van een kolencentrale op zijn omgeving besproken. 5.2 Achtergronddepositie Zure depositie De depositie van potentieel zuur is samengesteld uit de depositie van zwaveldioxide, stik- stofoxiden, ammoniak en hun reactieproducten (respectievelijk aangeduid als SOx, NOy en NHx) minus het deel dat wordt geneutraliseerd door basiskationen in de lucht (zoals Ca2+ en K+ ). In formulevorm levert dit: potentieel zuur = 2*[SOx] + [NOy] + [NHx] – 2*[Ca2+ ]. Er wordt gesproken van potentieel zuur omdat de uiteindelijke hoeveelheid zuur afhangt van de mate waarin ammoniak (NH3) en ammonium (NH4 + ) in de bodem worden omgezet in sal- peterzuur. In 2000 bedroeg gemiddeld over Nederland de totale (natte en droge) depositie van SOx en NOy respectievelijk 420 en 670 mol•ha-1 . Met een gemiddelde depositie van 1790 mol•ha-1 l NHx en 80 mol•ha-1 l Ca bedraagt de gemiddelde depositie in 2000 aan potentieel zuur voor heel Nederland 3140 mol•ha-1 . Dit is nog duidelijk boven de tussendoelstelling voor het jaar 2000 van 2400 mol•ha-1 uit het “Bestrijdingsplan Verzuring” (TK, 1989). In het vierde Natio- nale Milieubeleidsplan wordt voor 2010 een doelstelling van 2150 mol•ha-1 gemiddeld voor de Nederlandse natuur gesteld (VROM, 2001). Regionaal verschillen de deposities sterk, lo-
  • 38. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -37- 50231022-KPS/MEC 00-6043 caal kunnen deposities van potentieel zuur voorkomen die oplopen tot 6000 mol•ha-1 . Dit wordt vooral veroorzaakt door de hoge ammoniakuitstoot ter plaatse. In de periode 1980 - 2000 is de depositie van potentieel zuur met meer dan 50% gedaald. Deze daling is vooral het gevolg van de sterke reductie van de SO2-emissie sinds halverwe- ge de jaren tachtig in binnen- en buitenland. De depositie van de N-component van potenti- eel zuur (NOy en NHx) is in deze periode niet substantieel afgenomen, ondanks dat emissie- ramingen wel een lichte daling laten zien van de emissies van NOx en NH3. De grootste bijdragen aan de depositie van potentieel zuur wordt geleverd door het buiten- land (43%) en de Nederlandse landbouw (41%). De bijdrage van elektriciteitscentrales wordt geschat op slechts ongeveer 1%. Cd Ter bescherming van ecosystemen bestaat er in Nederland een jaargemiddelde depositie- norm voor cadmium van 1 g•ha-1 . Door het RIVM wordt de totale depositie van cadmium, middels metingen en modelberekeningen, geschat op enkele tienden grammen per hectare in 2000. De depositie van cadmium vertoont een duidelijk dalende trend over de afgelopen tien jaar en is in deze periode met ongeveer 50% afgenomen. 5.2.1 Metingen uit de negentiger jaren Naast de waarden uit het NOK/LUK en die gemeten in het LML in 2000, zijn in de derde ko- lom van tabel 10 nog aanvullende waarden voor achtergronddeposities vermeld. Het betreft waarden zoals gemeten in 1994 in het LML. 5.3 Berekende bijdragen van de centrale aan de achtergronddepositie De resultaten van de depositieberekeningen met STACKS zijn gegeven in tabel 10, naast de achtergronddeposities. De deposities voor alle verbindingen en elementen zijn uitgedrukt in mol per hectare per jaar. Alleen de depositie van vliegstof is gegeven in gram per hectare per jaar. De uitkomsten zijn gegeven als de maximale jaargemiddelde som van natte en droge depositie, op de plaats rondom de centrale waar de depositie het grootst is. Deze hoogste jaargemiddelde totale depositie vindt plaats op enkele kilometers ten oosten van de bron.
  • 39. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -38- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 Tabel 10 Achtergrond deposities (mol•ha-1•a-1) en maximale absolute en relatieve bronbij- drage 600 van een MWe kolencentrale achtergrond bronbijdrage, maximaal relatieve bronbijdrage, maximaal (%) mol.ha -1 .a -1 NOK/ LUK, 1983 KEMA/ RIVM, 1990/96 RIVM, 2000 +GAVO +DENOX -GAVO -DENOX -GAVO -DENOX +GAVO +DENOX -GAVO -DENOX -GAVO -DENOX T-rookgas 95 °C 70 °C 50 °C 95 °C 70 °C 50 °C hoofdcomponenten NOx 2) 1230 970 670 28 30 34 4 5 5 SOx 1270 560 420 46 40 45 11 10 11 H + -zuureq 6400 4090 3140 120 110 123 4 4 4 stof (PM10) 1) 256 251 250 macro-elementen Al 8,5 1,4 1,3 1,3 16 16 16 Ca 80 0,18 0,18 0,18 0,2 0,2 0,2 Cl-vast 0,01 0,01 0,01 Cl-gas 470 5,48 2,73 2,79 1,2 0,6 0,6 Fe 4,2 0,25 0,25 0,24 5,9 5,8 5,8 K 0,07 0,07 0,07 Mg 0,10 0,10 0,10 Na 0,07 0,06 0,06 P 0,07 0,07 0,07 Si 2,19 2,15 2,15 Ti 0,59 0,04 0,04 0,04 6,8 6,7 6,7 spoor- en micro-elementen As < 0,12 0,029 0,00088 0,00087 0,00087 3,0 3,0 3,0 B-vast 0,01092 0,01072 0,01070 B-gas 16,3 0,74 0,82 0,93 4,5 5,0 5,7 Ba 0,096 0,00465 0,00456 0,00455 4,8 4,8 4,7 Be 0,014 0,00051 0,00050 0,00050 3,6 3,6 3,5 Br-vast 0,00010 0,00010 0,00010 Br-gas 5,5 0,007 0,007 0,007 0,1 0,1 0,1 Cd 0,02 0,005 0,002 0,00001 0,00001 0,00001 0,7 0,7 0,7 Ce 0,00023 0,00023 0,00023 Co 0,09 0,00038 0,00038 0,00038 0,4 0,4 0,4 Cr 0,058 0,00105 0,00103 0,00103 1,8 1,8 1,8 Cr(VI) 0,00011 0,00010 0,00010 Cs 0,00001 0,00001 0,00001 Cu 0,35 0,00080 0,00078 0,00078 0,2 0,2 0,2 Eu 0,00001 0,00001 0,00000 F-vast 0,01773 0,01741 0,01736 F-gas 23 7,7 1,3 1,3 34 5,6 5,7 Ge 0,00033 0,00033 0,00033 Hf 0,00001 0,00001 0,00001
  • 40. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -39- 50231022-KPS/MEC 00-6043 achtergrond bronbijdrage, maximaal relatieve bronbijdrage, maximaal (%) mol.ha -1 .a -1 NOK/ LUK, 1983 KEMA/ RIVM, 1990/96 RIVM, 2000 +GAVO +DENOX -GAVO -DENOX -GAVO -DENOX +GAVO +DENOX -GAVO -DENOX -GAVO -DENOX T-rookgas 95 °C 70 °C 50 °C 95 °C 70 °C 50 °C Hg-vast 0,000002 0,000002 0,000002 Hg-gas 3) < 0,008 0,00003 0,00010 0,00013 0,4 1,3 1,6 La 0,00008 0,00008 0,00008 Mn 0,59 0,00229 0,00225 0,00224 0,4 0,4 0,4 Mo 0,00016 0,00015 0,00015 Ni 0,24 0,00148 0,00145 0,00145 0,6 0,6 0,6 Pb 0,49 0,00030 0,00030 0,00030 0,1 0,1 0,1 Rb 0,00019 0,00019 0,00019 Sb 0,016 0,00004 0,00004 0,00004 0,2 0,2 0,2 Sc 0,00016 0,00016 0,00016 Se-vast 0,00277 0,00272 0,00272 Se-gas < 0,018 0,0007 0,0009 0,0010 4,0 4,8 5,8 Sm 0,00003 0,00003 0,00003 Sn 0,00010 0,00010 0,00010 Sr 0,15 0,00499 0,00490 0,00489 3,3 3,3 3,3 Te 0,00003 0,00003 0,00003 Th 0,00003 0,00003 0,00003 Tl 0,00004 0,00004 0,00004 U 0,00003 0,00003 0,00003 V 0,29 0,00334 0,00328 0,00327 1,2 1,1 1,1 W 0,00003 0,00003 0,00003 Zn 2,4 0,00329 0,00323 0,00323 0,1 0,1 0,1 1) depositie in g.ha-1.a-1 2) bronbijdrage gebaseerd op NOx-concentratie van 200 mg•m0 -3 3) Hg-depositie is berekend met depositiesnelheid van Hg 2+ ; in werkelijkheid is grootste deel van het geëmitteerde Hg als Hg(0) in het rookgas aanwezig. De depositiesnelheid van Hg(0) is aanzienlijk lager. De totale Hg-depositie is dan ook aanzienlijk geringer dan vermeld in tabel 10 In figuur 6 is de totale vliegstofdepositie in een gebied van 40 x 40 km rond een centrale gegeven bij een rookgastemperatuur van 50 °C. De jaargemiddelde totale depositie van vliegstof in een gebied van 40 x 40 km rondom de centrale bedraagt gemiddeld 17 gram per hectare per jaar (= 0,0017 gram per vierkante meter per jaar). De maximale jaargemiddelde totale depositie bedraagt 0,025 g•m-2 •jaar-1 . Uit de literatuur valt af te leiden dat er sprake van hinder zou zijn voor niet-opvallende kleuren bij een depositie vanaf 1 tot 10 g.m-2 (KEMA, 2000c).
  • 41. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -40- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 Uit de STACKS-berekeningen volgt dat de vliegstofdepositie uit de pluim van de kolen- centrale volkomen verwaarloosbaar is en geen enkele aanleiding kan geven tot hinder. Figuur 6 Totale depositie van vliegstof rond een centrale met een rookgastemperatuur van 50 °C Gemiddeld over het gebied van 40 x 40 km rondom de centrale bedraagt de jaargemiddelde depositie van potentieel verzurende stoffen ongeveer 15 zuurequivalenten per hectare per jaar. De maximale jaargemiddelde totale depositie van potentieel zuur, op enkele kilometers ten oosten van de bron, bedraagt ongeveer 120 zuurequivalenten per hectare per jaar. Ten opzichte van de gemiddelde achtergronddepositie over heel Nederland geeft dit een maxi- male toename van hooguit 4%. Gemiddeld over het gehele gebied van 40 x 40 km bedraagt de toename ten opzichte van de gemiddelde achtergronddepositie in Nederland 0,5%. De maximale relatieve toename ten opzichte van de gemiddelde achtergronddepositie in Nederland is vermeld in tabel 10. Deze maximale toename geldt dus alleen op de plaats van de maximale depositie, op enkele kilometers ten oosten van de centrale. Gemiddeld voor het gehele gebied van 40 x 40 km rondom de centrale blijkt de relatieve toename te variëren van 0,004% voor lood tot 2,5% voor gasvormig fluor (voor een eenheid met GAVO). 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 0 40 00 80 00 12 000 16 000 20 000 24 000 28 000 32 000 36 000 40 000 g.ha -1.jr-1 24 0-2 70 21 0-2 40 18 0-2 10 15 0-1 80 12 0-1 50 90 -12 0 60 -90 30 -60 0-30
  • 42. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -41- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Gemiddeld over het hele receptorgebied is de bijdrage van droge en natte depositie aan de totale depositie ongeveer even groot voor zowel stofgebonden als gasvormige componenten. Voor makkelijk oplosbare verbindingen, zoals HCl, is er ruimtelijk echter wel een aanzienlijk verschil tussen de natte en de droge depositie. In figuur 7 zijn de berekende natte en droge depositie van HCl in een gebied van 40 x 40 km rond een centrale weergegeven. De maxi- male natte depositie bedraagt 2,2 mol per hectare per jaar, terwijl de maximale droge depo- sitie 0,7 mol per hectare per jaar bedraagt. Gemiddeld over alle receptorpunten in dit gebied worden vergelijkbare deposities van respectievelijk 0,12 (nat) en 0,10 (droog) mol per hecta- re per jaar berekend. De makkelijk oplosbare verbindingen worden dichtbij de centrale snel uitgewassen bij neerslag, waardoor de depositie verhoogd is ten opzichte van de droge de- positie. Op grotere afstand van de bron is de uit te wassen hoeveelheid in de pluim echter sterk afgenomen en is de natte depositie iets kleiner dan de droge depositie. Een vergelijk- baar beeld voor de verdeling tussen droge en natte depositie wordt gevonden voor andere in water oplosbare verbindingen als B, HBr, HF en SO2. Figuur 7 Natte en droge depositie van HCl rond een centrale zonder GAVO en een rook- gastemperatuur van 50 °C 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 H C lnatte depositie 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 0 4000 8000 12000 16000 20000 24000 28000 32000 36000 40000 m ol.ha-1.jr-1 H C ldroge depositie 2.00-2.40 1.60-2.00 1.20-1.60 0.80-1.20 0.40-0.80 0.00-0.40
  • 43. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -42- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 6 DISCUSSIE EN CONCLUSIES De achtergrondconcentraties van luchtverontreinigende componenten zijn heden ten dage in Nederland laag. Er worden, behalve voor fijn stof en NO2/NOx, geen grens- of adviesgrens- waarden overschreden of benaderd. De bijdrage van buitenlandse bronnen aan de jaargemid- delde NOx-concentratie wordt geschat op ongeveer 40%, terwijl het binnenlandse verkeer voor ongeveer 47% bijdraagt. De bijdrage van andere doelgroepen, zoals de energiesector, wordt door het RIVM geschat op 4% of minder per doelgroep. De bijdrage van het buitenland aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) wordt op circa 30% geschat en de bijdrage van natuurlijk stof (zeezout en natuurlijk bodemstof) op ruwweg 20%. Ruim de helft van het fijn stof wordt niet direct als stof in de atmosfeer geloosd, maar wordt daar gevormd uit emissies van gasvormige stoffen (SO2, NOx, NH3) en worden secundaire aërosolen genoemd. De verhoging van de achtergrondconcentraties door de emissies van een kolencentrale zijn gering. Voor fijn stof is verhoging door vliegstof maximaal slechts 0,03%. Voor de meeste ele- menten aanwezig in vliegstof ligt de verhoging van de achtergrond in dezelfde orde van groot- te. Daarnaast kunnen de fijnstofconcentraties in de buitenlucht rond de centrale ten gevolge van de vorming van secundaire aërosolen nog verhoogd worden. Aangezien de omzettingen van de in de pluim aanwezige zwaveldioxide en stikstofoxiden circa 3% op afstanden vanaf 100 km bedragen, is deze bijdrage verwaarloosbaar. Naast een verhoging van de achtergrondconcentraties, treden er ook deposities op. De som van natte en droge depositie van vliegstof is gemiddeld rond de centrale in een gebied van 40 x 40 km 1,7 mg per vierkante meter per jaar en is binnen dit gebied maximaal 25 mg per vierkante meter per jaar. Dergelijke concentraties kunnen geen enkele aanleiding geven tot hinder. Ook de deposities van spoorelementen zijn uiterst gering. De verhoging van de achter- gronddeposities liggen gemiddeld voor het gebied van 40 x 40 km rond de centrale tussen 2,5% en 0,01% en zijn dus verwaarloosbaar. Door de overheid is veel aandacht besteed aan het terugdringen van de verzuring. De achtergronddepositie van potentieel verzurende componenten is in de afgelopen 20 jaar dan ook met meer dan 50% afgenomen. In 2000 bedroeg de depositie van potentieel verzurende verbindingen nog ruim 3100 mol per hectare per jaar. De grootste bijdragen aan de depositie van potentieel zuur worden geleverd door het buitenland (43%) en de landbouw (41%). De gemiddelde zure depositie door emissies van een kolencentrale bedraagt voor een gebied van 40 x 40 km slechts 15 zuurequivalenten per hectare per jaar, ofwel een verhoging van de achtergrond met niet meer dan 0,5%. Totaal kan worden gesteld dat de bijdrage van immissies en deposities, ten gevolge van emis- sies van een kolencentrale, aan de achtergrondconcentraties en -deposities van de verschil-
  • 44. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -43- 50231022-KPS/MEC 00-6043 lende componenten beperkt is. Dit was al geconstateerd in het NOK-LUK-onderzoek in de tachtiger jaren. Inmiddels zijn zowel de achtergrondconcentraties als de emissies van de ko- lencentrales, door introductie van rookgasreinigingstechnieken als rookgasontzwaveling, ver- der omlaag gegaan. De bijdrage van de centrale aan de huidige niveaus is dus beperkt en daardoor is de blootstel- ling van de bevolking aan die componenten afkomstig uit de rookpluim gering. Bovendien lig- gen de huidige achtergrondconcentraties, behalve voor fijnstof en NO2/NOx, onder de grens- waarden, zodat geen gezondheidsnormoverschrijdingen plaatsvinden. Voor fijn stof ligt de zaak gecompliceerd, maar omdat de bijdrage van de centrale zo gering is (maximaal 0,03%) is een gezondheidskundige evaluatie ten gevolge van vliegstofimmissie niet zinvol. Overschrij- dingen van de grenswaarden voor NO2/NOx zijn sterk verkeers-gerelateerd. De bijdrage van de centrale aan de gemiddelde NO2/NOX-achtergrondconcentratie bedraagt maximaal 1 à 2% en is daarmee verwaarloosbaar.
  • 45. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -44- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 LITERATUUR KEMA, 1992 (R. Meij). Concentraties van gasvormig As, B, Br, Sb, Se, Hg en I in de buiten- lucht te Arnhem in 1990 - 1991, rapportnummer 20100-KES/WBR 92-4036. KEMA, 1993a (R. Meij en G.D. Krijt). Databank Spoorelementen, Deel 4: Vliegas, rapport- nummer 63564-KES/WBR 93-3116. KEMA, 1997a (R. Meij en J.J. Erbrink). Milieubeïnvloeding ten gevolge van schoorsteenemis- sies van een 600 MWe kolengestookte eenheid, rapportnummer 64808-KES/WLK 97-3106, versie 1. KEMA, 1997b (L. van den Beld). Metingen van CH4, CO en CO2 op station Arnhem. Tweede halfjaar 1996, rapportnummer 64720-KES/MME 97-3406. KEMA, 1998 (G.C.A.M. Heemskerk en H. Spoelstra). Statusrapport: Deeltjesgrootteverdeling fijn stof na rookgasontzwavelingsinstallaties - Literatuurgegevens en actuele meetresultaten in de elektriciteitsproductiesector, rapportnummer 98550153-KPG/TCM 98-7047. KEMA, 2000a (R. Meij). Statusrapport gezondheidsaspecten (poederkool)vliegas. Inleiding en samenvatting, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6040. KEMA, 2000b (R. Meij, B.H. te Winkel en H.T. Pouwels). ). Statusrapport gezondheidsas- pecten (poederkool)vliegas Deelrapport 1. Arbeidsomstandigheden bij het werken met poe- derkoolvliegas, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6041. KEMA, 2000c (R. Meij, B.H. te Winkel en R.D.A. Scholten). Statusrapport gezondheidsas- pecten (poederkool)vliegas Deelrapport 2. Milieubeïnvloeding door verwaaiing van poeder- koolvliegas, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6042. KEMA, 2000d (R. Meij en B.H. te Winkel). Statusrapport gezondheidsaspecten (poeder- kool)vliegas Deelrapport 4. Invloed van bijstoken op arbeidsomstandigheden bij het werken met poederkoolvliegas, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6044. KEMA, 2000e (R. Meij en B.H. te Winkel). Statusrapport gezondheidsaspecten (poeder- kool)vliegas Deelrapport 5. Arbeidsomstandigheden bij het werken met steenkool, rapport- nummer 50030086-KPS/MEC 00-6045.
  • 46. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -45- 50231022-KPS/MEC 00-6043 KEMA, 2000f (R. Meij en B.H. te Winkel). Statusrapport gezondheidsaspecten (poeder- kool)vliegas Deelrapport 6. De rol van kwarts in steenkool en poederkoolvliegas bij humane blootstelling, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6046. KEMA, 2000g (R. Meij). Statusrapport gezondheidsaspecten (poederkool)vliegas Deelrap- port 7. Milieubeïnvloeding door (poederkool)vliegas: Chroom VI, rapportnummer 50030086- KPS/MEC 00-6047. KEMA, 2000h (C.W.M. Timmermans en R. Meij). Statusrapport gezondheidsaspecten (poe- derkool)vliegas Deelrapport 8. Milieubeïnvloeding door (poederkool)vliegas: radioactieve straling, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6048. KEMA, 2000i (R. Meij, E.H.W. Pilage en C.H. Gast). Statusrapport gezondheidsaspecten (poederkool)vliegas Deelrapport 9. Milieubeïnvloeding door (poederkool)vliegas: dioxinen, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6049. KEMA, 2000j (R. Meij en H. Spoelstra). Statusrapport gezondheidsaspecten (poederkool)- vliegas Deelrapport 10. Milieubeïnvloeding door (poederkool)vliegas. Polycyclische Aromati- sche Koolwaterstoffen, rapportnummer 50030086-KPS/MEC 00-6050. KEMA, 2001a (J.J. Erbrink, R.D.A. Scholten en W. Nijntjes). KEMA-STACKS. Een geavan- ceerd computermodel voor berekeningen van verspreiding van luchtverontreiniging. Handlei- ding bij KEMA STACKS for Windows, versie 2001. KEMA, 2001b. Nieuw Nationaal Model. Een gedetailleerde beschrijving. Documentatie STACKS versie 4.1. KEMA, 2001c (B.H. te Winkel en R. Meij). Databank Spoorelementen. Deel 9. Steenkool, poe- derkoolbodemas en poederkoolvliegas. Geactualiseerd tot en met het kolenpakket uit 2000, rapportnummer 50131021-KPS/MEC 01-6208. KEMA, 2002. (R. Meij en B.H. te Winkel). Databank Spoorelementen. Deel 5. Gasvormige emissies. Actualisatie 2002, rapportnummer 50231020-KPS/MEC 02-6096 MEIJ, R., 1989b. Tracking trace elements at a coal-fired power plant equipped with a wet flue- gas desulphurization facility. In: KEMA Scientific and Technical Reports, 7 (5), pp. 267-355. MEIJ, R., 1992. KWIK. Concentraties van gasvormig As, B, Br, Sb, Se, Hg en I in de buiten- lucht van Arnhem. LUCHT, nr. 3, pp. 96-98 (1992).
  • 47. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -46- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 MEIJ, R., 1994. Trace elements behavior in coal-fired power plants. Fuel Processing Techno- logy 39 (1994) pp. 199-217. MEIJ, R. and ERBRINK, J.J., 2001. Aerosol emissions from coal-fired power stations. Jour- nal of Aerosol Science, Volume 32, Supplement 1, pp. S367-S368. PEO, 1986a (N.D. van Egmond). Luchtverontreiniging ten gevolge van de uitworp van kolen- gestookte installaties, PEO-rapport nummer 20.70-004.10. PEO, 1986b. Luchtverontreiniging door kolenstook: Lange termijn effecten op bodem en ve- getatie tengevolge van emissie van spoorelementen, Heidemij, PEO-rapport NOK-effecten, nummer 20.74-06.10. RIVM, 2002. Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2000. RIVM-rapportnummer 725301008/2002, februa- ri 2002. Staatsblad, 2001. Besluit Luchtkwaliteit, 19 juli 2001. Besluit van 11 juni 2001, houdende uit- voering van Richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, be- treffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deel- tjes en lood in de lucht (PbEG L 163) en Richtlijn 96/62/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG L 296). TK, 1989. Bestrijdingsplan Verzuring. Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 18225, SDU, Den Haag. VROM, 2001. Nationaal Milieubeleidsplan 4 - Een wereld en een wil, werken aan duurzaam- heid. Nummer 14545/176, VROM, Den Haag.
  • 48. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -47- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Bijlage A blad 1 BIJLAGE A ACHTERGROND EN SAMENVATTING RESULTATEN NOK- LUK In opdracht van de minister van Economische Zaken is het Nationaal Onderzoekprogramma Kolen (NOK) uitgevoerd om belemmeringen op technisch en milieuhygiënisch, economisch en organisatorisch gebied weg te nemen, teneinde de grootschalige herintroductie van steenkool in de Nederlandse energiehuishouding verantwoord te doen plaatsvinden. Een onderdeel van dit programma is “Luchtverontreiniging ten gevolge van de uitworp van kolengestookte installa- ties” (LUK). In het NOK-LUK onderzoekprogramma is door KEMA in samenwerking met ECN, TNO en UvA en onder verantwoording van het RIVM in de periode 1982 - 1985 een aantal pro- jecten uitgevoerd. De resultaten van deze projecten zijn in 1986 gepubliceerd (1 tot en met 10). Echter, de invloed van rookgasontzwaveling op de emissies van andere componenten dan zwaveldioxide, is indertijd niet meegenomen. Na het gereedkomen van de eerste ontzwave- lingseenheid bij een elektriciteitscentrale (eenheid 13 van de Centrale Gelderland) is door de KEMA in 1986 een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Op grond van de uitkomsten van deze meetcampagne en op basis van door de KEMA gemaakte scenario's tot en met het jaar 2010 met betrekking tot inzet van steenkool in de elektriciteitssector zijn de resultaten van het NOK- LUK in opdracht van de Minister van Economische Zaken geactualiseerd. Het NOK-LUK programma in 1986 bestond uit: - het vaststellen van de achtergrondconcentraties en deposities van een groot aantal anorga- nische en organische verbindingen, zoals is weergegeven in tabel 8 in hoofdstuk 4 (1,3,6,10) - het vaststellen van de emissies (anorganische verbindingen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen) bij met kolen gestookte centrales (zonder ROI) in Nederland (1,2,9,10) - het bepalen van de bijdrage van met kolen gestookte centrales in Nederland aan de con- centraties en deposities, zowel locaal als over geheel Nederland in 1983, 1990 en 2000 (1,3,4,10) - het bepalen van de bijdrage van met kolen gestookte installaties in Europa aan de concen- traties en deposities in Nederland in 1983 (1,3,5,10) - het maken van scenario's tot en met het jaar 2000 ten aanzien van de inzet van steenkool in de elektriciteitssector met de daarbij behorende emissies (1,2,9,10). De conclusies van het NOK-LUK programma in 1986 waren (10): - dat slechts 5 tot 30% van de belangrijkste door Nederlandse met kolen gestookte centrales uitgeworpen verontreinigingen wordt gedeponeerd binnen Nederland
  • 49. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -48- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 Bijlage A blad 2 - dat de bijdrage van met kolen gestookte elektriciteitscentrales aan de concentraties en de- posities van organische componenten zeer klein is en voor de meeste andere anorganische componenten kleiner is dan 30%. In 1988 is dus het NOK-LUK geactualiseerd. Uitgangspunten bij deze herevaluatie waren dat de achtergrondconcentraties en deposities, zoals die zijn vastgesteld in 1982/1983 (3,5,6), worden gehanteerd en dat van dezelfde verspreidings- en depositiemodellen gebruik wordt gemaakt als voor de berekeningen van 1986 (4). Locaal rond een 1200 MW kolencentrale zijn de bijdragen van die centrale aan de achtergrond concentraties en deposities herberekend. Dit is uitgevoerd door ECN wat betreft de natte de- positie en door RIVM wat betreft de concentraties in de buitenlucht en de daarvan afgeleide droge depositie. Tevens zijn door RIVM, ten gevolge van de emissies van alle openbare elek- triciteitscentrales in Nederland, de bijdrage aan de landelijke concentraties en deposities (zo- wel droog als nat) wederom uitgerekend (11 tot en met 14). De conclusies van het geactualiseerde NOK-LUK programma uit 1988 waren (15): - uit de berekeningen volgt dat bij een verzesvoudiging van de inzet van steenkool in de openbare elektriciteitsopwekking gaande van het referentiejaar 1983 naar de kolenvariant in 2010 de bijdrage aan de achtergrondconcentraties en deposities beperkt is. Dit is mogelijk geworden doordat de rookgassen worden gereinigd door hoog rendement elektrostatische filters, door het gebruik van rookgasontzwavelingsinstallaties en door toepassing van “low- Nox”-branders - de enige relatief relevante beïnvloeding van het milieu via schoorsteenemissies vindt plaats door anorganische (spoor)verbindingen die in de gasfase worden geëmitteerd: selenium, fluor, kwik en borium. Een literatuurstudie van de effecten op het milieu van deze elementen is in opdracht van PEO uitgevoerd door de Heidemij (16). Een belangrijk onderdeel van de- ze studie was om gegevens te verkrijgen over de lange termijn effecten op bodem en ve- getatie. De conclusie was dat er hoogstwaarschijnlijk geen belangrijke effecten te verwach- ten zijn.
  • 50. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -49- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Bijlage A blad 3 REFERENTIES 1 Luchtverontreiniging ten gevolge van de uitworp van kolengestookte installaties, N.D. van Egmond, PEO-rapport nummer 20.70-004.10 (1986). 2 De emissies van luchtverontreinigende componenten door met kolengestookte elek- triciteitscentrales; literatuuronderzoek en metingen, C. Huygen, C. Veldt (TNO), L.H.J.M. Janssen, J. van der Kooij, R. Meij (KEMA), PEO-rapport NOK-LUK 1, nr 20.70- 012.40 (1986). 3 Onderzoek naar de grootschalige achtergrondconcentraties van spoorelementen en -ver- bindingen in de Nederlandse buitenlucht, Th. R. Thijsse en C. Huygen (TNO), PEO- rapport NOK-LUK 2, nummer 20.70-012.50 (1986). 4 Bijdrage van een kolengestookte elektriciteitscentrale aan de locale luchtconcentraties- en depositieniveaus, C.J. Potma, D. Onderdelinden (RIVM), J. Slanina (ECN), PEO- rapport NOK-LUK 3, nr. 20.70-017.10 (1986). 5 Modelmatige beschrijving van concentratie en depositie van kolenrelevante componen- ten in Nederland, veroorzaakt door emissies in Europa, J.A. van Jaarsveld, D. Onder- delinden (RIVM), PEO-rapport NOK-LUK 4, nummer 20.70-017.11 (1986). 6 Achtergrondconcentratiemetingen in neerslag, J. Slanina (ECN), ECN-rapport 85-40 (1985). 7 De samenstelling van neerslag onder een rookgaspluim; modellering, berekening en va- lidatie, A.J. Janssen, H.M. ten Brink (ECN), ECN-rapport 170 (1987). 8 Het ontwikkelingsprogramma, R.M. van Aalst (TNO), PEO- rapport NOK-LUK 5, nummer 20.70-003 (1986). 9 Air polutant emissions from coal-fired power stations, R.Meij, L.H.J.M. Janssen, J. van der Kooij (KEMA), Kema Scientific & Technical Reports, Volume 4, Mumber 6 (1986). 10 Luchtverontreiniging door kolengestookte installaties, N.D. van Egmond (RIVM) en M. Booij (PEO), Energiespectrum, november 1986, blz. 239-247.
  • 51. 50231022-KPS/MEC 00-6043 -50- Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 11 Een prognose van emissies van luchtverontreinigende componenten en productie van reststofen ten gevolge van elektriciteitsopwekking bij verschillende scenario's, R. Meij (KEMA), KEMA-rapportnummer 80183-MOC 88- 3216 (10 juni 1988). 12 Tracking trace elements at a coal-fired power plant equipped with a wet flue-gas desul- phurization facility. R. Meij. KEMA Scientific and Technical Reports, 7 (5), pp. 267-355. 13 Natte depositie van luchtverontreiniging rond kolencentrales met rookgasontzwaveling, A.J. Janssen. ECN-contract-rapport 88-56 (1988). 14 Luchtverontreiniging ten gevolge van de uitworp van kolengestookte installaties: aan- vullende berekeningen, J.A. van Jaarsveld, R.M. van Aalst (RIVM), RIVM rapport van 16 juni 1988. 15 Luchtverontreiniging ten gevolge van elektriciteitsopwekking met kolen. R. Meij. Ener- giespectrum, 13 (2), pp. 36-44. 16 Luchtverontreiniging door kolenstook: Lange termijn effecten op bodem en vegetatie tengevolge van emissie van spoorelementen, Heidemij, PEO-rapport NOK-effecten, nummer 20.74-06.10 (1986).
  • 52. Deelrapport 3 Versie 2 van 02-10-11 -51- 50231022-KPS/MEC 00-6043 Bijlage B blad 1 BIJLAGE B RESULTATEN STACKS-BEREKENINGEN Algemeen temperatuur rookgas °C 95 70 50 warmte-emissie MW 60,1 42,0 27,5 uittreesnelheid m.s-1 19,76 18,41 17,34 volumeflux bij vollast Nm3 .s-1 564 periode 01/01/95 – 31/12/99 aantal uren valide meteo (Schiphol) h 43455 aantal bedrijfsuren vollast h 30936 neerslaghoeveelheid mm 4371 Vliegstof GAVO ja nee nee temperatuur rookgas °C 95 70 50 concentratie gem jaargem concentratie veld ug/m 3 0,0013 0,0015 0,0017 max jaargem concentratie in het grid ug/m 3 0,0065 0,0079 0,0097 hoogste uurwaarde in tijdreeks ug/m 3 0,79 1,09 1,51 coördinaten maximum (x,y) (x,y), m 22000;20000 24000;22000 22000; 18000 datum/tijd maximum (dd-mm-jj, h) dd-mm-jj,h 15-06-98, 16h 30-05-95, 11h 29-08-98, 14h totale depositie gemiddeld veld g/ha/jr 16,6 16,8 17,1 g/m2/jr 1,66E-03 1,68E-03 1,71E-03 maximum in het grid g/ha/jr 256 251 250 g/m2/jr 2,56E-02 2,51E-02 2,50E-02 positie maximum (x,y), m 22000, 20000 22000, 20000 22000, 20000