2. Onderzoek doen
2
1. In een onderzoek staat de onderzoeksvraag centraal.
Bij natuurkunde gaat het vaak om het verband tussen
twee grootheden: tussen oorzaak en gevolg.
2. Het meetbereik is het gebied tussen de kleinste en de
grootste waarde van de grootheid die de oorzaak is.
3. De invloed van andere grootheden moet tijdens het
onderzoek constant zijn.
3. Hypothese
3
1. Bij een onderzoeksvraag hoort een verwachting of
hypothese.
2. Een hypothese is een beredeneerde voorspelling van de
uitkomst van het experiment, in de vorm van een
verband en/of een grafiek.
3. Een hypothese wordt onderbouwd met een stuk(je)
theorie.
4. Nauwkeurig meten
4
1. De nauwkeurigheid van een onderzoek verbeter je
door:
• Een goede meetmethode en gebruik van
nauwkeurige meetapparatuur.
• Een groot meetbereik.
• Een groot aantal metingen.
• Metingen herhalen.
2. Door meetfouten heeft elke meting een beperkte
nauwkeurigheid. We spreken van meetonzekerheid.
5. Meetonzekerheid
5
1. Elke meting heeft een beperkte nauwkeurigheid. De
nauwkeurigheid geef je aan met de ± notatie.
2. De absolute meetonzekerheid of absolute meetfout is:
• bij aflezen niet beter dan één tiende schaaldeel
(T = 26,7 ± 0,1 °C).
• bij meetwaarden zonder meetonzekerheid gelijk aan
een halve eenheid van het laatst opgegeven cijfer
(ℓ = 5,0 ± 0,05 m).
3. De procentuele meetonzekerheid bereken je met:
procentuele fout =
absolute fout
gemeten waarde
× 100%
6. Een serie metingen in een tabel
6
1. Meetresultaten van een experimenteel onderzoek zet je
altijd eerst in een tabel.
2. De grootheid die de oorzaak is staat in de eerste kolom
van de tabel en het gevolg in de tweede kolom.
3. Bovenaan de tabel noteer je de grootheid en de
eenheid waarin je gemeten hebt. Een grootheid die je
niet verandert vermeld je boven (of naast) de tabel.
4. Denk hierbij aan de significantie van de metingen!
7. Een serie metingen in een diagram
7
1. Bij het maken van een diagram gelden de volgende
afspraken:
• Langs de horizontale as staat de grootheid die de
oorzaak is en langs de verticale as het gevolg.
• Noteer de namen van de grootheden langs de assen
met de eenheden erbij.
• Kies een geschikte schaalverdeling voor beide assen
in stappen van 1, 2 of 5.
• Teken duidelijke meetpunten (dikke stip of kruisje).
8. Een serie metingen in een diagram
8
1. Trek door de meetpunten een vloeiende lijn die zo
goed mogelijk bij de meetpunten aansluit. Teken geen
kniklijn die van punt naar punt loopt!