SlideShare a Scribd company logo
1 of 86
Download to read offline
1 | P a g i n a
MSRE Scriptie
Michiel Boonen
De Nederlandse markt voor
supermarkten onder de
loep:
Over- of onderbewinkeld?
2 | P a g i n a
Auteur
Michiel P. Boonen MRICS
Sr. Consultant – Research en EMEA Investment Strategy
Cushman & Wakefield
michiel.boonen@cushwake.com
Amsterdam School of Real Estate
Huys Azië
Jollemanhof 5
1019 GW Amsterdam
Beoordeling:
Dhr. Prof. dr. J. Rouwendal VU Amsterdam en Amsterdam School of Real Estate
Dhr. Drs. A. Marquard Amsterdam School or Real Estate
Datum
Maart 2016
Bron foto’s voorpagina: Ahold Nederland, beritvanderwiel.wordpress.com, fonkonline.nl en studiovanderzandt.nl
3 | P a g i n a
Voorwoord
Goed eten, wie houdt daar nu niet van? Ik in ieder geval wel. En hoewel je natuurlijk
naar een restaurant kunt gaan, zou goed eten mijns inziens elke dag mogelijk
moeten zijn. En wie zegt eigenlijk dat het dat niet is? Iedereen in Nederland kan
immers naar een supermarkt, waar de basis ingrediënten voor goed eten al te
verkrijgen zijn. Maar hoe zit dat nu eigenlijk met die supermarkten? Hebben we er
daar te weinig van, of juist te veel? In het onderzoeksrapport dat voor u ligt heb ik
getracht antwoord te geven op die laatste vraag. Hoewel te weinig en te veel relatief
subjectieve begrippen zijn heb ik geprobeerd op gestructureerde wijze inzicht te
geven in de mate van over- en onderbewinkeling van supermarkten.
Het onderzoeksrapport neemt u stapsgewijs door dit gehele proces mee, waarbij er
uiteindelijk in de conclusie antwoord gegeven zal worden op de hoofdvraag van het
onderzoek.
Ik wil hier graag nog de kans benutten om een aantal personen te bedanken, zonder
wie ik dit onderzoek niet tot een goed einde had kunnen brengen. Allereerst Jerney.
De afgelopen maanden heb ik veel aandacht gehad voor literatuur, het
zwaartekrachtmodel en de computer. Soms was er lichte paniek over deadlines,
fouten die er gemaakt werden of software die niet werkte zoals ik dat graag wilde. Jij
was en bent mijn rots in de branding en hiervoor ben ik je niets dan dank
verschuldigd. Daarnaast gaat er dank uit naar Jan Rouwendal, die mij van zeer
kundige en uiterst bruikbare feedback heeft voorzien om dit onderzoek succesvol af
te kunnen ronden. Jon en Ben die me op weg hielpen met inzichten over
zwaartekrachtmodellering. Tim, die met zijn inhoudelijke kennis van ArcMap ervoor
zorgde dat sommige processen eenvoudiger, sneller en beter werden. Lars die vanaf
de zijlijn het gehele proces volgde en me van waardevolle input heeft voorzien. Bas
en Tica die elke maandag weer moesten horen hoe het onderzoek wel of niet
vorderde en natuurlijk nog vele andere collega’s, kennissen, familie en vrienden die
me de afgelopen periode gesteund hebben bij het voltooien van de MSRE opleiding.
Allemaal heel erg bedankt!
Michiel
4 | P a g i n a
5 | P a g i n a
Management samenvatting
Supermarkten hebben tussen 2005 en 2015 een stijging van de omzetten laten zien.
Desondanks is er sinds 2010 sprake van een daling van het aantal supermarkten in
Nederland (Statline, 2015). Is er dan, ondanks een stijging van de omzet, sprake van
te veel supermarkten in Nederland? Hierover bestaat nog geen (wetenschappelijk)
onderzoek. In onderhavig onderzoek zal zodoende naar voren komen of er sprake is
van over- of onderbewinkeling van de markt voor supermarkten door antwoord te
geven op de volgende centrale vraag:
‘Is er sprake van over- of onder bewinkeling van de Nederlandse markt voor
supermarkten?’
Uit de literatuur blijkt dat de Nederlandse winkelmarkt een fijnmazige structuur kent.
De bekendste parallel is die met de Centrale Plaatsen Theorie van Christaller (1933 /
1966). Of deze theorie stand houdt voor supermarkten wordt niet duidelijk, maar
Stelder (2012) toont aan dat er wel degelijk sprake is van een fijnmazige
supermarktstructuur. Desondanks leeft 14,8% van alle Nederlandse consumenten in
een ruimtelijk monopolie.
Internationaal blijkt dat de structuur voor supermarkten veelal grote regionale
verschillen kent, waardoor algemene conclusies over de markt voor supermarkten te
simplistisch zijn (Poole, Clarke en Clarke, 2010).
Consumentenfactoren die het bezoek aan een supermarkt bepalen zijn omvangrijk
en divers. De afstand tussen de consument en de winkel en de grootte van de winkel
alsook de demografische gegevens van de consument worden veelal als relevante
factoren genoemd. Dit is overeenkomstig aan de aannames waarop het
zwaartekrachtmodel van Huff (1964) berust. Dit model is zodoende gebruikt in
onderhavig onderzoek.
Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een dataset van supermarkten van
supermarktgidsonline (Ondernemerspers Nederland, 2016), CBS buurten (CBS,
2013) en bestedingsdata van CACI en Michael Bauer (Caci en Michael Bauer,
2013). Op basis van deze data is door toepassing van het zwaartekrachtmodel een
inschatting van de maximale omzet per supermarkt tot stand gekomen. Deze is
6 | P a g i n a
vervolgens verminderd met de kosten die benodigd zijn voor het operationaliseren
van een supermarkt, waardoor een winst- of verliesmarge overblijft.
De winstmarge van supermarkten in alle afzonderlijke buurten is bij elkaar opgeteld,
waardoor de winstgevendheid van alle buurten bepaald kon worden. Door uit te
gaan van een gemiddelde winst per vierkante meter per buurt, konden kosten voor
het toevoegen van een supermarkt in bestaand vastgoed en de kosten voor het
toevoegen van een supermarkt in een nieuwbouwscenario verrekend worden.
Het resultaat is dat er in 1.988 buurten sprake is van een totale winstgevendheid van
supermarkten. In 1.610 van deze buurten zou ruimte moeten bestaan om een
supermarkt toe te voegen vanuit het scenario nieuwbouw, terwijl 1.860 buurten
ruimte zouden bieden voor het toevoegen van een supermarkt in bestaand
vastgoed. De potentie voor het toevoegen van supermarkten is met name
geconcentreerd in stedelijk gebied, terwijl verlieslijdende supermarkten veelal
geconcentreerd zijn in landelijk gebied in Nederland.
Hoewel er in 1.610 buurten financiële ruimte zou moeten zijn voor het toevoegen van
een supermarkt, is bij de berekening van deze financiële ruimte geen rekening
gehouden met de invloed die het toevoegen van een supermarkt heeft op de
winstgevendheid in het gebied waar deze supermarkt toegevoegd wordt. Een
casestudie in Den Haag leert dat het toevoegen van een supermarkt van 1.009
vierkante meter (gemiddelde oppervlakte van een supermarkt in Nederland), leidt tot
een afname van de winstgevendheid in de gemeente van 0,86%. In buurten die nabij
de buurt met de toegevoegde supermarkt gelegen zijn, kan deze afname zelfs
oplopen tot 16,4%. Zodoende zal de potentie voor het toevoegen van supermarkten
afnemen door een enkele toevoeging. Op basis van onderhavig onderzoek kan
echter niet gezegd worden voor hoeveel supermarkten er nog ruimte zou zijn in de
markt, maar feit is dat er wel ruimte is voor een uitbreiding van het aantal
supermarkten in bepaalde gebieden in Nederland.
7 | P a g i n a
Inhoudsopgave
Voorwoord .............................................................................................................................................................3
Management samenvatting ..................................................................................................................................5
Inhoudsopgave......................................................................................................................................................7
Hoofdstuk 1: Inleiding ..........................................................................................................................................9
§1.1 Aanleiding...................................................................................................................................................9
§1.2 vraagstelling..............................................................................................................................................11
§1.3 Eindproduct...............................................................................................................................................12
§1.4 Afbakening................................................................................................................................................13
§1.5 Onderzoeksmethoden...............................................................................................................................16
§1.6 Leeswijzer.................................................................................................................................................18
Hoofdstuk 2: Literatuuroverzicht.......................................................................................................................21
§2.1 Inleiding ....................................................................................................................................................21
§2.2 De structuur van de Nederlandse winkelmarkt .........................................................................................21
§2.3 De structuur van de markt voor supermarkten..........................................................................................22
§2.4 Factoren die de winkelende consument beïnvloeden...............................................................................28
§2.5 Theorie zwaartekrachtmodel.....................................................................................................................32
§2.6 Deelconclusie ...........................................................................................................................................36
Hoofdstuk 3: Onderzoeksmethodologie en data verantwoording..................................................................39
§3.1 Data verantwoording.................................................................................................................................39
§3.2 Methodologie ............................................................................................................................................41
§3.3 Schema onderzoeksmethodiek.................................................................................................................46
§3.4 Hypothesevorming....................................................................................................................................47
§3.5 Deelconclusie ...........................................................................................................................................48
Hoofdstuk 4: Onderzoeksresultaten..................................................................................................................51
§4.1 Uitwerking zwaartekrachtmodel................................................................................................................51
§4.2 Winstgevendheid van supermarkten.........................................................................................................53
§4.3 Ruimte voor uitbreiding?...........................................................................................................................56
§4.4 Toevoeging in de praktijk..........................................................................................................................60
§4.5 Deelconclusie ...........................................................................................................................................61
Hoofdstuk 5: Conclusie en aanbevelingen .......................................................................................................65
§5.1 Conclusie..................................................................................................................................................65
§5.2 Reflectie....................................................................................................................................................67
§5.3 Aanbevelingen..........................................................................................................................................69
Bibliografie ..........................................................................................................................................................71
Bijlage 1: Beschikbare informatie over de supermarkten ...............................................................................78
Bijlage 2: Overzicht vaste- en variabele kosten supermarkten.......................................................................79
Bijlage 3: Uitkomsten Huff model......................................................................................................................81
Bijlage 4: Bestedingsinformatie per buurt – supermarktbestedingen per jaar..............................................82
Bijlage 5: Kostenoverzicht nieuwbouw supermarkt per provincie.................................................................83
8 | P a g i n a
Aperitief: Hoofdstuk 1 - Inleiding
Aperitief: Ravioli liquido – Errico Recanati
Bron: tasteofstars.be
9 | P a g i n a
Hoofdstuk 1: Inleiding
§1.1 AANLEIDING
Supermarkten hebben in de crisis aangetoond redelijk resistent te zijn tegen de
economische malheur die in de winkelmarkt waar te nemen is geweest. Hoewel de
omzetontwikkeling met de nodige pieken en dalen gepaard ging, is er tussen het
eerste kwartaal van 2007 en het tweede kwartaal van 2015 een duidelijke stijging
waar te nemen in de omzet van supermarkten in Nederland (Statline, 2015). Het
aantal supermarkten laat juist een tegenovergestelde trend zien. Hoewel er tussen
2007 en het eerste kwartaal van 2010 nog sprake was van een toename van het
aantal supermarkten in Nederland, daalde dit aantal tot het vierde kwartaal van 2015
gestaag (Statline, 2015).
Figuur 1: Ontwikkeling indexcijfer over de waarde van de omzet van supermarkten (2010 = 100) en aantal supermarkten
Bron: Statline, 2015
Deze trend staat in schril contrast tot wat in de markt veelal gesteld wordt, namelijk
dat supermarktketens nog altijd zeer geïnteresseerd zijn in uitbreiding van hun
winkelbestand. Dit blijkt ook uit transactiegegevens over het jaar 2015 (PropertyNL,
2016), waarbij supermarkten een belangrijke drijver zijn geweest van het
opnamevolume van winkels. De dichtbevolkte marktstructuur van supermarkten in
Nederland zou een reden kunnen zijn van de krimp die volgens cijfers van het CBS
gaande is (Statline, 2015). Dit is overeenkomstig aan Van Leeuwen en Rietveld
80
85
90
95
100
105
110
115
120
2.850
2.900
2.950
3.000
3.050
3.100
3.150
3.200
3.250
3.300
3.350
2007Q1
2007Q2
2007Q3
2007Q4
2008Q1
2008Q2
2008Q3
2008Q4
2009Q1
2009Q2
2009Q3
2009Q4
2010Q1
2010Q2
2010Q3
2010Q4
2011Q1
2011Q2
2011Q3
2011Q4
2012Q1
2012Q2
2012Q3
2012Q4
2013Q1
2013Q2
2013Q3
2013Q4
2014Q1
2014Q2
2014Q3
2014Q4
2015Q1*
2015Q2*
2015Q3*
2015Q4*
Aantal supermarkten Indexcijfer omzet (waarde)
10 | P a g i n a
(2010), die in een Europese vergelijking al tot de conclusie kwamen dat er een
relatief hoog voorzieningenniveau in landelijke gebieden in Nederland aanwezig is.
Aangezien het om generale cijfers over heel Nederland gaat, wordt daarmee niet
uitgesloten dat er op lokaal niveau inderdaad nog uitbreidingen plaatsvinden, zoals
in de markt te horen is (PropertyNL, 2016). De mate waarin deze uitbreidingen
rationeel en systematisch onderbouwd worden blijft echter onduidelijk en ook
wetenschappelijke literatuur geeft hierover geen uitsluitsel.
Het verdwijnen van supermarkten en supermarktformules uit het Nederlandse
landschap is op zichzelf geen nieuw fenomeen; sinds de start van dit millennium
verdwenen al zeker veertig foodformules zoals Konmar, Super de Boer en Edah
(Retailnews, 2015). Dit duidt op een toenemende concentratie van
supermarktketens, hetgeen ook tot uitdrukking komt in de Herfindahl index1
. In 2007
bedroeg deze nog 15,85%, terwijl deze in 2015 opgelopen was tot 18,81%
(distrifood.nl, 2016). Hoewel dit een stijging van 296 basispunten vertegenwoordigd,
is er geenszins sprake van een monopolie positie van een van de uitbaters.
Daarnaast spelen er op dit moment verschillende ontwikkelingen rondom
supermarkten die mogelijk van invloed zijn op het succes van supermarkten in
Nederland. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de aanhoudende
prijzenoorlog, de opkomst van nieuwe supermarkten, het verdwijnen van “het
middensegment supermarkt”, een toename van de gemiddelde grootte van
supermarkten en de opkomst en groei van online supermarktketens en het online
boodschappen doen (Deloitte, 2013, Retailnews 2015, Kooijman D.C., Gorczynski
T., 2015 en Rabobank, 2015).
Naast de hiervoor genoemde maatschappelijke achtergrond is er ook een
wetenschappelijke achtergrond die als aanleiding voor dit onderzoek geldt. Binnen
de Nederlandse markt is er slechts zeer beperkt literatuur verschenen over
supermarkten. Recente publicaties van onder andere Bos (2012), Janssen (2011) en
Stelder (2012) zijn bruikbaar voor de literatuurvorming over supermarkten in
Nederland. Desalniettemin bieden deze onderzoeken geen beantwoording op de
vraag die centraal zal staan in onderhavige rapportage doordat deze andere
onderwerpen behandelen of vanuit een ander oogpunt geschreven zijn. Zodoende
blijft er een hiaat in de literatuurvorming over locatiekeuze en het al-dan-niet bestaan
1
De Herfindahl index is een maatstaf voor de concentratie in een bedrijfstak. Hoe dichter bij 100%, des te groter het
marktaandeel van een aanbieder is.
11 | P a g i n a
van over- of onderbewinkelde gebieden voor supermarkten in Nederland ontstaan.
Daarnaast bestaat er nog geen bevredigende analyse waarmee antwoord wordt
verschaft op de vraag of de krimp waarvan sprake is, maar ook uitbreidingen die nog
plaatsvinden, rationeel tot stand komen. Het onderzoek van Bos (2012) was gericht
op de toekomst van het wijkwinkelcentrum, waarbij de bedreiging van dit type
winkelvastgoed door onder meer XL-supermarkten behandeld werd. Uit dit
onderzoek komen echter weinig relevante zaken naar voren ten behoeve van
onderhavig onderzoek. Het onderzoek van Janssen (2011) was gericht op de
huurprijsbepaling van supermarkten in Nederland en heeft daardoor weinig
raakvlakken met onderhavige rapportage. Uit de studie van Stelder (2012) kunnen
enkele interessante waarnemingen meegenomen worden, hoewel de betreffende
studie gericht was op het onderzoeken van al-dan-niet bestaande ruimtelijke
monopolie posities van supermarktketens.
§1.2 VRAAGSTELLING
De winkelvastgoedmarkt en specifiek de markt voor supermarkten, heeft haar eigen
toekomst in handen. Er komen voor consumenten steeds meer alternatieven om hun
boodschappen niet meer in een fysieke winkel te hoeven doen, hoewel het aandeel
online aankopen van de totale omzet in dagelijkse goederen vooralsnog beperkt blijft
tot zo´n 6% (Deloitte, 2014). Desondanks is een goede en toekomstbestendige
strategie ten behoeve van het winkelbestand essentieel voor supermarktketens.
Immers, een goede locatie draagt bij aan de omzetpotentie voor exploitanten en kan
derhalve als belangrijk worden gezien. Belangrijk is dan ook om te weten waar die
goede locatie is, waarom dat een goede locatie is en hoeveel omzetpotentie die
betreffende locatie heeft. Wanneer antwoord op deze vragen gegeven kan worden,
kan niet alleen voor nieuwe supermarkten bepaald worden of ze aantrekkelijk zijn
voor uitbaters van supermarkten, maar kan ook bepaald worden of zij bestaande
supermarkten wellicht zouden moeten sluiten. Dit alles met als doel het verbeteren
van de fysieke winkelportefeuille van supermarktketens. Daarnaast zal een conclusie
over de gebruikersmarkt kunnen leiden tot nuttige inzichten voor beleggers
aangezien zij sterk afhankelijk zijn van het sentiment op de gebruikersmarkt.
De hierboven beschreven onderzoeksprobleemstelling kan uitgedrukt worden in de
volgende vraagstellingen.
12 | P a g i n a
§ 1.2.1 CENTRALE VRAAG
Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksprobleemstelling is
onderstaande centrale vraag geformuleerd:
§ 1.2.2 DEELVRAGEN
Om tot beantwoording van deze hoofdvraag te komen zijn er enkele deelvragen
opgesteld:
1. Hoe is de Nederlandse winkelmarktstructuur en in het bijzonder de
supermarktstructuur opgebouwd?
2. Welke factoren zijn voor consumenten bepalend in de keuze om
boodschappen te doen bij een bepaalde supermarkt?
3. Op welke wijze kan over- of onderbewinkeling bepaald worden?
4. Is er sprake van onder- of over bewinkelde gebieden voor supermarkten in
Nederland?
5. Zijn de onderbewinkelde gebieden in Nederland aantrekkelijk voor nieuwe
supermarkten?
Deelvraag 1 en 2 zullen door middel van literatuuronderzoek beantwoord worden,
terwijl deelvraag 3 en 4 door middel van een empirische benadering beantwoord
zullen worden.
§1.3 EINDPRODUCT
Middels het beantwoorden van de deelvragen zal worden gepoogd antwoord te
geven op de hoofdvraag. Het eindproduct van dit onderzoek zal echter niet enkel het
antwoord op de hoofdvraag zijn, maar zal indien het gehele onderzoek succesvol
verloopt ook inzicht bieden in de toepasbaarheid van een ruimtelijke interactiemodel
in de Nederlandse winkelvastgoedmarkt.
Is er sprake van over- of onder bewinkeling van de Nederlandse markt voor
supermarkten?‘ ’
13 | P a g i n a
De data die voor onderhavig onderzoek gebruikt wordt, is als volgt:
 Dataset met alle supermarkten van Nederland (Ondernemerspers Nederland,
2016);
 Dataset met alle buurten, wijken en gemeenten van Nederland en alle
bijbehorende demografische gegevens (CBS, 2013);
 Dataset met consumentenbestedingen aan supermarkten (CACI en Michael
Bauer, 2013).
Deze data zal gebruikt worden om op een gestructureerde wijze het onderzoek te
voltooien. Stapsgewijs zal het onderzoek als volgt opgebouwd zijn:
 Onderzoek naar de bestaande marktstructuur voor supermarkten en winkels
in Nederland (hoofdstuk 2);
 Onderzoek naar consumentenfactoren die de keuze voor een supermarkt
beïnvloeden (hoofdstuk 2);
 Het bepalen van de omzet- en winstpotentie van iedere supermarkt door
middel van een zwaartekrachtmodel en operationele kosten van
supermarkten (hoofdstuk 3);
 Het bepalen van de gemiddelde winstmarge per vierkante meter supermarkt
per buurt en het bepalen van de bouwkosten voor het inbouwen in bestaand
vastgoed van een supermarkt, of het nieuw bouwen van een supermarkt
(hoofdstuk 3);
 Bepalen of er buurten zijn waar de gemiddelde winstmarge per vierkante
meter supermarkt boven de bouwkosten per vierkante meter ligt om te
bepalen of er ruimte is voor het uitbreiden van het aantal supermarkten.
§1.4 AFBAKENING
Het onderzoek omvat een breed onderwerp, waar verscheidene sub-onderwerpen in
terug komen. Daardoor is het, voor het slagen van het onderzoek, essentieel om te
zorgen voor een goede en strakke onderzoeksafbakening. Hierna volgen de punten
waarop onderhavig onderzoek is afgebakend:
Geografische afbakening
Het onderzoeksgebied betreft de Nederlandse markt voor supermarkten. Hierbij
worden enkel gegevens over Nederland meegewogen, waardoor de uitkomsten in
14 | P a g i n a
grensregio´s (met name aan de grens met Duitsland en België) enigszins
vertroebeld kunnen raken vanwege de mogelijke toe- of afvloeiing van consumenten
over de landsgrenzen.
Consumentenvoorkeuren
Elk mens is uniek. Dit heeft vergaande gevolgen voor consumentenvoorkeuren ten
behoeve van de keuze voor een bepaalde supermarkt. De consumentenvoorkeuren
zullen voortkomen uit de literatuurstudie en zodoende wordt er geenszins (niet op
landelijk, regionaal of lokaal niveau) consumentenonderzoek verricht om de
specifieke voorkeuren in kaart te brengen.
Mobiliteitsbeperkingen
Eventuele mobiliteitsbeperkingen vanwege leeftijd worden niet uitdrukkelijk
meegewogen in het onderhavige onderzoek. Hoewel het een algemene perceptie is
dat de mobiliteit afneemt naarmate consumenten ouder worden (vanaf een bepaalde
leeftijd), is deze aanname te generiek om toe te passen in het onderzoek.
Woonplaats vs. Werkplaats
In de rapportage wordt uitgegaan van de aanname dat consumenten hun aankopen
in een supermarkt doen vanuit hun woonplaats (woning). Hoewel er uit
(internationale) literatuur (Arentze et al., 1993, van Leeuwen et al., 2010, Herrmann
et al, 1968, Dellaert et al, 1998, Hagerstrand, 1970) blijkt dat consumenten de woon-
werk reis ook kunnen gebruiken voor het bezoeken van een supermarkt en daarmee
andere uitkomsten kunnen ontstaan, valt de toevoeging van het bezoek aan een
supermarkt vanuit de werkplaats buiten de beschouwing van dit onderzoek.
Juridische context
Binnen dit onderzoek wordt geen rekening gehouden met eventuele beperkende
juridische context omtrent het vestigen van supermarkten binnen specifieke
gebieden in Nederland. Hoewel het bekend is dat een supermarkt niet zonder meer
overal gevestigd kan worden, gegeven het huidige bestemmingsplan en/of de
huidige structuurvisie, vallen deze mogelijke beperkingen buiten het
onderzoeksgebied dat voor dit onderzoek gehanteerd wordt. Hiervoor is gekozen
vanwege het gedetailleerde karakter van ruimtelijk beleid in Nederland.
15 | P a g i n a
Bestemmingsplannen verschillen per gemeente, waardoor eventuele juridische
beperkingen voor 408 gemeenten (CBS, 2013) toegevoegd zouden moeten worden.
Supermarkten met een beperking in het gebruik
Supermarkten waarvan in zijn algemeenheid aangenomen mag worden dat deze
niet voor alle consumenten zonder beperkingen toegankelijk zijn, zoals
campingsupermarkten of supermarkten binnen de grens van een vakantiepark,
vallen buiten dit onderzoek. Dit is in lijn met het onderzoek van Stelder (2012),
waarin supermarkten op vakantieparken buiten het onderzoek gelaten zijn. Voor het
uitsluiten van dit type supermarkten is, in lijn met het onderzoek van Stelder,
gekozen omdat consumenten dergelijke supermarkten ervaren als “onderdeel” van
het vakantiepark en deze zodoende geen onderdeel uitmaakt van de “open markt”
voor supermarkten in Nederland. Of een supermarkt op een vakantiepark gelegen is,
wordt in de bestaande dataset van supermarkten aangegeven (Ondernemers pers
Nederland, 2016).
Relatie met omliggende winkelvoorzieningen
Er is geen specifieke literatuur, zowel nationaal als internationaal, gevonden waarin
de relatie tussen supermarkten en eventuele omliggende winkelvoorzieningen
aangetoond wordt. Zodoende wordt de eventuele invloed van omliggende
winkelvoorzieningen op de aantrekkelijkheid van een supermarkt in dit onderzoek
buiten beschouwing gelaten.
Afstanden tot supermarkten
Bij de toepassing van een zwaartekrachtmodel wordt idealiter gebruik gemaakt van
de meest realistische afstand tot een supermarkt, de afstand over het
wegennetwerk. Vanwege het ontbreken van een alomvattend weggennetwerk dat
gebruikt kan worden als “routable” netwerk, is gekozen voor het gebruik van lineaire
afstanden tot supermarkten vanuit het centrum van een buurt. Door het gebruik van
lineaire afstanden zullen met name eventueel bestaande natuurlijke barrières niet
meegewogen worden, waardoor resultaten beïnvloed kunnen worden.
Data
Er wordt getracht zoveel mogelijk consistentie aan te brengen in de data die voor dit
onderzoek gebruikt wordt. Doordat er voor sommige datavariabelen gebruik gemaakt
16 | P a g i n a
wordt van externe bronnen, zal er zoveel mogelijk gebruikt gemaakt worden van
data uit het jaar 2013. Hiervoor is gekozen omdat niet voor alle variabelen recentere
data beschikbaar is en de peildatum zoveel mogelijk gelijk gehouden wordt binnen
het onderzoek. Dit geldt zonder meer voor de volgende data:
 Gemeenten, wijken en buurten en bijbehorende demografische gegevens
(CBS, 2013);
 Populatie naar leeftijd (CBS, 2013 en Michael Bauer, 2013);
 Koopkracht in Euro (CACI en Michael Bauer, 2013);
 Consumentenbestedingen aan boodschappen (CACI en Michael Bauer,
2013).
Voor de volgende variabele is er enkel de beschikking over een recent databestand,
namelijk uit januari 2016:
 Supermarkten in Nederland (Ondernemerspers Nederland, 2016).
§1.5 ONDERZOEKSMETHODEN
Er is binnen de Nederlandse wetenschap beperkte literatuurvorming geweest over
het supermarktlandschap (Stelder, 2012) en het consumentengedrag omtrent het
bezoek van supermarkten. Over de winkelmarkt in zijn algemeenheid is echter al
veel literatuur gevormd. Ook op internationaal niveau is er enige literatuur aanwezig
over de supermarktstructuur van bepaalde landen – waaronder het Verenigd
Koninkrijk – maar lijkt er een gat te ontstaan in literatuur die specifiek toegespitst is
over de vraag of markten over- of onderbewinkeld zijn. In de Verenigde Staten
worden er enkele studies gewijd aan het onderzoeken van expansiemogelijkheden
voor supermarkten. Deze studies hebben allen echter een sterk lokaal karakter en
doen geen uitspraak over de onder- of overbewinkeling van een groter overstijgend
gebied.
Ook literatuur over consumentenvoorkeuren bij het bezoek van supermarkten is in
Nederland beperkt, ondanks dat er verschillende onderzoeksbureaus in Nederland
aanwezig zijn (onder andere Motivaction en Smart Agent) die
consumentenvoorkeuren in kaart brengen. Deze data is echter niet vrij beschikbaar
en het blijft hierbij veelal bij data over consumenten, zonder dat de motivatie van een
bezoek aan een winkel, winkelgebied of supermarkt bekend is. Er is in onderhavig
onderzoek voor gekozen om op basis van bestaande – (inter)nationale – literatuur
17 | P a g i n a
naar consumentenvoorkeuren te kijken. Daarbij wordt aangenomen dat
consumentenvoorkeuren ten behoeve van dagelijkse goederen (boodschappen)
internationaal een vergelijkbaar patroon zullen hebben. Indien afgeweken wordt van
deze aanname zal dit expliciet vermeld worden. Daarnaast, zoals in de afbakening
omschreven wordt, is in onderhavig onderzoek geen rekening gehouden met het
bezoek aan een supermarkt vanuit de werkbestemming. Ten behoeve van dit
onderzoek zullen de volgende onderzoeksmethoden gehanteerd worden.
§ 1.5.1 LITERATUURONDERZOEK
De basis van het onderzoek zal gevormd worden door een literatuuronderzoek naar
alle onderwerpen die in onderhavig onderzoek behandeld worden. Grofweg zijn dit
de volgende:
 Winkelmarktstructuur in Nederland;
 Supermarktstructuur in Nederland en het buitenland;
 Consumentenvoorkeuren ten behoeve van het bezoek aan supermarkten.
Hoewel bovenstaande kan leiden tot een vrij uitgebreid literatuuronderzoek, zal het
literatuuronderzoek naar de winkelmarktstructuur in Nederland beperkt worden in
omvang vanwege de hoeveelheid beschikbare literatuur buiten onderhavig
onderzoek. De focus zal dus specifiek liggen op de supermarktstructuur in
Nederland en consumentenvoorkeuren voor het bezoek aan supermarkten.
De literatuur wordt voor een groot deel verzameld via de online bibliotheek van de
Amsterdam School of Real Estate (ASRE), vastgoedkennis.nl, wetenschappelijke
tijdschriften en de (academische) tak van zoekmachine Google, Google Scholar.
§ 1.5.2 RUIMTELIJK INTERACTIEMODEL
Het empirisch onderzoek zal gedeeltelijk gevormd worden door het toepassen van
een ruimtelijk interactiemodel, ofwel zwaartekrachtmodel. Dergelijke modellering is in
Nederland eerder toegepast in de winkelmarkt (Evers, van Hoorn en van Oort, 2005)
en daarbuiten (Sa, Florax en Rietveld, 2003). Door het gebruik van een
zwaartekrachtmodel kan in onderhavig onderzoek het fundament gelegd worden
voor het bepalen van over- of onderbewinkelde gebieden. De uitkomst uit het
zwaartekrachtmodel zal een kans (als percentage) zijn, dat consumenten vanuit een
bepaalde buurt boodschappen zullen doen bij een bepaalde supermarkt. Door de
kans dat consumenten naar een specifieke supermarkt gaan te vermenigvuldigen
18 | P a g i n a
met het totale bedrag dat consumenten in die buurt uitgeven aan
supermarktbestedingen, wordt de omzet vanuit een buurt naar iedere supermarkt
bepaald. Door alle omzetten te sommeren per supermarkt, komt een totale
omzet(potentie) per supermarkt naar voren. Op basis daarvan kan uiteindelijk de
winstmarge per supermarkt bepaald worden en kan bepaald worden of het
gemiddelde van de winstmarges in iedere buurt voldoende zou zijn om ruimte te
bieden aan een nieuwe supermarkt.
§1.6 LEESWIJZER
In hoofdstuk 2 wordt de literatuur behandeld die alle onderwerpen uit onderhavig
onderzoek behandeld en waarbij er relaties tussen de verschillende onderwerpen uit
onderhavig onderzoek gelegd zullen worden. Hoofdstuk 3 gaat in op de
onderzoeksmethoden en data die gebruikt is in onderhavig onderzoek. In hoofdstuk
4 wordt door middel van het combineren van de data over supermarkten in
Nederland met de voor consumenten belangrijke factoren om supermarkten te
bezoeken bepaald of er uitschieters zijn qua supermarktomzetten- en winsten.
Uiteindelijk zal in dit hoofdstuk bepaald worden in welke buurten er ruimte is voor het
toevoegen van supermarkten aan het bestaande winkelbestand.
In hoofdstuk 5 zal de conclusie gepresenteerd worden, waarmee een definitief
antwoord gegeven wordt op de centrale vraag van dit onderzoek. Daarnaast zal er in
hoofdstuk 5 ingegaan worden op eventuele moeilijkheden die naar voren zijn
gekomen in het onderzoek en worden er aanbevelingen gedaan voor nader
onderzoek.
Zie voor een verdere toelichting figuur 2.
19 | P a g i n a
Figuur 2: Conceptueel onderzoeksmodel
Bron: Eigen ontwerp
H2
Optimale locatie
Over- en onderbewinkeling
Marktpenetratie
Supermarkten
Consumenten(voorkeuren)
Locatiekeuze
H5
H4
Theorie
winkelmarkt
Theorie
consumenten
voorkeuren
H3
20 | P a g i n a
Soep: Hoofdstuk 2 -
Literatuuroverzicht
Soep: Tomatensoep met buffel mozzarella, pesto en kaviaar – Pere Massana
Bron: cumbriafoodie.com
21 | P a g i n a
Hoofdstuk 2: Literatuuroverzicht
§2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de Nederlandse marktstructuur voor supermarkten behandeld
alsook de factoren die voor consumenten van belang zijn voor het bezoeken van een
supermarkt. Dit alles gebeurt door middel van literatuuronderzoek. Ter inleiding op
de markt voor supermarkten zal ook kort ingegaan worden op de
winkelmarktstructuur in Nederland in zijn algemeenheid. Het doel van dit hoofdstuk
is de beantwoording van de deelvragen:
‘Hoe is de Nederlandse winkelmarktstructuur, en in het bijzonder de
supermarktstructuur, opgebouwd?’
En
‘Welke factoren zijn voor consumenten bepalend in de keuze om boodschappen te
doen bij een bepaalde supermarkt?’
§2.2 De structuur van de Nederlandse winkelmarkt
De ruimtelijke structuur van detailhandel wordt in Nederland gevormd door de markt,
de ruimte en wetgeving & beleid (Evers et al., 2012). Detailhandel wordt beschouwd
als de verkoop, de verhuur en/of de levering van goederen en diensten aan een
eindgebruiker (Van Dam, Van den Broek et al., 2014). Supermarkten zijn onderdeel
van detailhandel en hebben zodoende een plaats in de ruimtelijke structuur van deze
detailhandelsmarkt, ofwel winkelmarkt.
De Nederlandse winkelmarkt is in het verleden veelal getypeerd als een markt met
een hoge dichtheid van winkelvoorzieningen, die volgens een duidelijke
hiërarchische structuur opgebouwd zijn. Het is daarom dat er vaak parallellen
getrokken worden naar de Centrale-Plaatsentheorie (CPT) van Christaller
(Christaller, 1933 / 1966), onder meer door Borchert (1995), Bolt (2003) en Evers et
al. (2012). De Nederlandse winkelvoorraad werd conform deze structuur planmatig
ontwikkeld, waarbij er voor uitbreiding van het winkelbestand gekeken werd naar het
aantal inwoners en de toekomstige groei daarvan en een bijpassend
voorzieningenniveau. Het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Orderning en
Volkshuisvesting (NIROV) speelde hierin een belangrijke rol. Zij assisteerden in retail
22 | P a g i n a
planning om die hiërarchische structuur te bereiken (NIROV, 1971). Het gewicht in
het beleid werd gehangen aan centrumlocaties die voorzieningen met een grotere
reikwijdte, of hogere drempelwaarde volgens Christaller, konden accommoderen
(Evers et al., 2011). De drempelwaarde en reikwijdte worden door Evers et al. (2011)
omschreven als het minimale draagvlak dat een winkel nodig heeft om rendabel te
blijven (drempelwaarde) en de afstand die klanten bereid zijn om af te leggen
(reikwijdte). Hoewel het restrictieve planningsbeleid in het begin van de jaren ´90
enigszins verruimd werd door grootschalige detailhandel aan de rand van steden toe
te staan (Evers et al., 2011), was er pas sprake van een duidelijke wijziging in het
ruimtelijk beleid met de komst van de Nota Ruimte in 2006. Deze kenmerkte zich
door decentralisatie waarbij de nationale overheid zich terugtrok uit het
detailhandelsbeleid en gemeenten meer vrijheden kregen in het opstellen van een
eigen ruimtelijk detailhandelsbeleid, mits dat past binnen de provinciale kaders
(Ministerie van VROM, 2006). Deze kaders zijn hoofdzakelijk gericht op het
tegengaan van excessieve perifere detailhandels-ontwikkelingen.
Hoewel de CPT van Christaller al vaak bekritiseerd is vanwege de fundamentele
aannames die erin gedaan worden (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Hubbard, 1978;
Day, 1973; Pacione, 2009; Parr en Denike, 1970; Eaton en Lipsey, 1979), vormt de
theorie vandaag de dag alsnog vaak een basis om naar de Nederlandse markt te
kijken (Borchert, 1995; Bolt, 2003; Evers et al., 2012; van Leeuwen en Rietveld,
2010; Wichard, 2015). Zodoende wordt de theorie van Christaller als een van de
meest fundamentele theorieën voor onderhavig onderzoek beschouwd.
§2.3 De structuur van de markt voor supermarkten
§2.3.1 DE STRUCTUUR VAN DE MARKT VOOR SUPERMARKTEN IN NEDERLAND
Binnen de Nederlandse markt is er nog weinig literatuurvorming geweest over
supermarkten (Stelder, 2012). Studies die wel specifiek aan dit onderwerp gewijd
zijn, zoals die van Stelder (2012), Janssen (2011) en Bos (2012) gaan niet
(uitgebreid) in op de marktstructuur voor supermarkten. Het is echter relevant om
inzicht te krijgen in de structuur van de markt, om eventuele bestaande over- of
onderbewinkeling te kunnen verklaren aan de hand van de bestaande structuur. Er
lijkt echter een kennislacune te ontstaan in onderzoek over de Nederlandse
marktstructuur voor supermarkten. Het onderzoek van Stelder is echter tot op zekere
hoogte bruikbaar om een beeld te vormen over de Nederlandse markt en de opbouw
23 | P a g i n a
daarvan. Daarnaast hebben Van Leeuwen en Rietveld (2010) in hun onderzoek naar
ruimtelijk gedrag van consumenten in kleine- en middelgrote plaatsen ook gekeken
naar de productcategorie supermarkten, waardoor uit dit onderzoek ook enkele
conclusies overgenomen kunnen worden met betrekking tot de markstructuur in
Nederland.
Enkele bevindingen van Stelder zijn interessant voor onderhavig onderzoek. Zo
wordt er onder meer van uitgegaan dat consumenten kiezen voor de dichtstbijzijnde
supermarkt voor het doen van boodschappen, overeenkomstig aan de aanname
voor de CPT van Christaller. Indien de prijzen bij die supermarkt te hoog zijn, of er
onvoldoende goederen aangeboden worden, gaat de consument naar de
dichtstbijzijnde supermarkt van een andere uitbater. Vanuit deze gedachte komt
Stelder tot een gemiddelde bevolking-gewogen afstand naar de dichtstbijzijnde
supermarkt van 725 meter. Binnen het onderzoek is ervoor gekozen om
supermarkten te categoriseren op basis van aantal kassa´s en nog aparte groepen
te maken voor supermarkten waarbij Aldi en Lidl uitgesloten zijn. De gemiddelde
afstand tot een supermarkt met tenminste twee kassa´s bedraagt 845 meter, terwijl
de afstand oploopt tot 1.135 meter voor supermarkten met tenminste vijf kassa´s.
Voor deze laatste categorie, uitgezonderd Aldi en Lidl, bedraagt de gemiddelde
afstand in Nederland 1.225 meter. Deze informatie is nuttig voor de beeldvorming
over de te bereizen gemiddelde afstand naar verschillende typen supermarkten in
Nederland. Daar bovenop doet Stelder de aanname (overeenkomstig aan De Jong,
2001), dat consumenten 300 meter extra willen lopen, 500 meter extra willen fietsen
en 1.000 meter meer willen rijden per auto om tot een supermarkt te komen die niet
van dezelfde uitbater is als de dichtstbijzijnde supermarkt.
Uit het onderzoek, waarin 4.412 supermarkten (juni 2009) meegenomen zijn, blijkt
dat 14,8 procent van de consumenten in een ruimtelijk monopolie leeft wanneer alle
supermarkten meegenomen worden. Een ruimtelijk monopolie wordt gedefinieerd als
de situatie die ontstaat wanneer de extra kosten die een consument moet maken
voor de aankoop van een vergelijkbaar goed groter zijn dan het extra nut dat de
consument ervan beleefd door naar een andere aanbieder te reizen (McCann,
2001). Het percentage consumenten in een ruimtelijk monopolie blijft gelijk voor
supermarkten met minimaal twee kassa´s en stijgt met 0,1 procent wanneer naar
supermarkten met tenminste vijf kassa´s gekeken wordt. 23 procent van de
Nederlandse consumenten had te maken met een ruimtelijk monopolie wanneer Aldi
24 | P a g i n a
en Lidl niet meegerekend werden (vanwege het “discount karakter” werd hiervoor
een aparte onderzoek categorie gecreëerd).
In Nederland wordt een belangrijk deel van de boodschappen in, of in de nabijheid
van, de woonplaats gedaan, hetgeen in tegenstelling is tot veel andere Europese
landen (Van Leeuwen en Rietveld, 2010). De verklaring hiervoor wordt gezocht in de
relatief hoge bevolkingsdichtheid en het hoge voorzieningenniveau in landelijke
gebieden in Nederland (Van Leeuwen en Rietveld, 2010). Boodschappen,
kinderverzorging- en schoonheids- en verzorgingsproducten zijn de
productcategorieën die het meest aangekocht worden in het gebied waar mensen
woonachtig zijn (Van Leeuwen en Rietveld, 2010). Afhankelijk van de woonplaats
worden de boodschappen in Nederland vooral lokaal gekocht. 90 procent van de
huishoudens die in een hoofdplaats, conform CPT, woont doet de boodschappen in
de woonplaats, terwijl 46 procent van de mensen woonachtig in een landelijk gebied
de boodschappen in de eigen woonplaats koopt. Van de huishoudens die in landelijk
gebied wonen in Nederland koopt 38 procent de boodschappen in een grotere plaats
dan de eigen woonplaats. Belangrijk daarin is wel dat het genot sterk afneemt voor
het doen van boodschappen naarmate de afstand tot de supermarkt toeneemt. De
oppervlakte daarentegen, heeft een significant positief effect op het genot (Van
Leeuwen en Rietveld, 2010). Als laatste kan aangemerkt worden dat grootschalige
supermarkten, of hypermarkten, zoals in andere Europese landen vaker te zien zijn,
in Nederland niet gebruikelijk zijn (Dieleman et al., 2002). Een logische verklaring
hiervoor is het restrictieve planningsbeleid voor perifere ontwikkelingen zoals in
paragraaf 2.2 omschreven. Enige vorm van literatuur over de ruimtelijke verdeling
van supermarkten, anders dan gevonden door Van Leeuwen en Rietveld, is niet
bekend, waardoor er geen conclusies getrokken kunnen worden over de ruimtelijke
verdeling van over- of onderbewinkelde gebieden op basis van bestaande literatuur.
§2.3.2 DE STRUCTUUR VAN DE MARKT VOOR SUPERMARKTEN BUITEN NEDERLAND
Doordat de literatuur over de Nederlandse markt voor supermarkten beperkt is, is
ook literatuur uit andere landen meegewogen teneinde mogelijke parallellen te
trekken tussen de marktstructuur voor supermarkten die elders in de wereld bestaat
en de structuur zoals deze in Nederland is. Context gebonden (politiek, economisch,
beleidsmatig etc.) verschillen per land worden onderkend, maar om parallellen te
25 | P a g i n a
trekken is er in onderhavig onderzoek gekozen om literatuur gericht op westerse
landen te gebruiken aangezien leefstijlen hier meer overeenkomst hebben met die
van de Nederlandse consument.
Internationaal is er meer literatuur beschikbaar waarin wordt gerefereerd aan
supermarkten. Zo is door Schenk, Löffler en Rauh (2007) onderzoek gedaan naar de
regio Umeå in Zweden, door Ciari en Axhausen (2012) werd de stad Zürich en haar
agglomeratie onderzocht, deed Liu (2012) een onderzoek naar mogelijk nieuwe
locaties voor een Aziatische supermarkt in het Minneapolis en St. Paul gebied in
Minnesota in de Verenigde Staten en deden Dixon en McLaughlin jr. (1971) hun
onderzoek binnen het gebied Spring Garden in Noord Philadelphia (Verenigde
Staten).
Ook in internationale literatuur wordt de CPT van Christaller (1933 / 1966) benoemd,
maar in tegenstelling tot de bevindingen van Van Leeuwen en Rietveld (2010) wordt
door Schenk, Löffler en Rauh (2007) aangegeven dat afstand op zichzelf geen
determinant is voor consumenten om wel- of niet naar een supermarkt te gaan.
Daarmee zou afstand dus ook op zichzelf beperkt effect op de structuur (in Umeå)
hebben. Volgens Schenk, Löffler en Rauh valt het consumentengedrag te verklaren
uit een driehoek van krachten. De consument zelf is een van de factoren die tot
gedrag leiden, terwijl de aanwezige retailstructuur en de institutionele context van
regelgeving en politiek, service infrastructuur en de sociale context met daarin
gedragsregels en sociale standaarden de andere factoren zijn. Ciari en Axhausen
(2012) vinden met betrekking tot de retailstructuur dat locatie de belangrijkste
determinant is voor het succes van een winkel. In de studie die zij uitvoerden in de
grootstedelijke agglomeratie van Zürich, ontdekten zij dat er bij een optimalisatie van
alle supermarkten een relatief beperkt aantal supermarkten verplaatst hoefde te
worden. Zij verklaren dit aan de hand van de continue optimalisatie die plaatsvindt
door de jaren heen alsook door het waarschijnlijk uitgebreide onderzoek dat retailers
zelf doen naar locaties alvorens een winkel te openen.
In een uitgebreide analyse van de marktstructuur in het Verenigd Koninkrijk door
Poole, Clarke en Clarke (2010), wordt gesteld dat overaanbod van supermarkten
theoretisch voort zou kunnen komen uit de beperkte aanwezigheid van relatief
welvarende huishoudens. Indien er dan voldoende huishoudens zijn, zou er
voldoende vraag zijn naar supermarkten, maar simpelweg onvoldoende
bestedingskracht. Om deze hypothese uit te sluiten is een index van
26 | P a g i n a
vloeroppervlakte per uitgave eenheid bereikend, door de vloeroppervlakte in een
gebied te delen door de totale bestedingen aan boodschappen in dat gebied. Daaruit
vloeit voort dat de welvarendheid van de bevolking niet in alle gebieden het hoge
aanbod van supermarktoppervlakte verklaart. Ook wordt gevonden dat een lager
aantal winkels in een gebied een gevolg kan zijn van het aantal jaren dat een keten
operationeel is in de betreffende markt, het beschikbare kapitaal voor
winkeluitbreidingen en de mogelijke aanwezigheid van dominante supermarktketens
die een groot marktaandeel nastreven. Dit laatste zou kunnen betekenen dat het
moeilijk is om met dergelijke ketens te concurreren, zoals in Nederland ook al uit een
analyse van Stelder (2012) naar voren kwam. In het onderzoek van Poole et al.
(2010) wordt vloeroppervlakte potentie als maatstaf van onder- of over aanbod
genomen. Daarbij is een index samengesteld die het actuele vloeroppervlakte met
het verwachtte vloeroppervlakte vergelijkt. Geconcludeerd kan worden dat er
regionaal grote verschillen zijn in het actuele supermarktaanbod ten opzichte van het
theoretisch verwachtte aanbod. Suggesties van marktverzadiging zijn daarom te
simplistisch (Poole, Clarke en Clarke, 2010).
Uit onderzoek van Dixon en McLaughlin jr. (1971) blijkt dat in Minneapolis en St.
Paul in de Verenigde Staten 95 procent van alle dagelijkse aankopen in de nabijheid
van de woonlocatie gedaan werd. Slechts vijf procent van alle consumenten deed de
aankopen in een ander gedeelte van de stad. Hoewel dit impliceert dat consumenten
dus naar een dichtbij gelegen winkel gingen voor het doen van boodschappen, was
de meest geprefereerde winkel niet noodzakelijk de dichtstbijzijnde winkel. De
tweede- en derde winkel qua voorkeur voor het doen van boodschappen lagen
veelal wel dichter bij de woning. Dit komt overeen met de vraag die rijst uit het
onderzoek van Clark en Rushton (1970) of er een zone ontstaat waarin de
reisafstand voor consumenten naar de supermarkt minder belangrijk is. Deze zone
zou zich bevinden rondom de dichtstbijzijnde supermarkt. Bewijs daarvoor vloeit
voort uit de conclusie dat slechts 35 procent van de consumenten boodschappen
doet bij de dichtstbijzijnde supermarkt, wanneer gebruik gemaakt wordt van
hemelsbrede afstanden. Dit percentage stijgt tot 57 procent wanneer gebruikt
gemaakt wordt van afstanden die over de weg bereisd moesten worden. Een
belangrijke bevinding van Clark en Rushton is dat het aantal mensen dat in de
nabijheid van de woning boodschappen doet het hardst stijgt wanneer de reisafstand
ten opzichte van de dichtstbijzijnde supermarkt enigszins vergroot wordt. Een
27 | P a g i n a
toevoeging van 250 meter in de nabijheid van de dichtstbijzijnde winkel levert een
verhoging van het aantal consumenten op van 40 procent naar 60 procent.
Figuur 3: Percentage consumenten dat naar een type winkel gaat binnen een gegeven extra afstand t.o.v. het
dichtstbijzijnde winkeltype
Bron: Clark en Rushton, 1970
§2.3.3 IMPLICATIES VAN DE STRUCTUUR UIT HET BUITENLAND VOOR DE NEDERLANDSE
MARKT
Uit het voorgaande literatuuronderzoek over de Nederlandse en niet-Nederlandse
markten voor supermarkten komt slechts in beperkte mate een duidelijke structuur
naar voren zoals die in verschillende landen geldt. Hoewel er door Poole, Clarke en
Clarke (2010) wel gekeken is naar supermarktprovisie per 1.000 inwoners in het
gehele Verenigd Koninkrijk, komen zij niet tot een eenduidige conclusie over de
markt voor supermarkten. Ook Schenk, Löffler en Rauh (2007) doen, ondanks dat zij
naar een duidelijk afgebakend gebied kijken, geen specifieke uitspraken over de
lokale marktstructuur. De conclusies van Stelder (2012) zijn in die hoedanigheid
meer gegeneraliseerd, maar er wordt over een gemiddelde gesproken, waarbij
weinig inzicht verkregen wordt in eventuele regionale verschillen ten opzichte van dit
gemiddelde. Zodoende lijkt de conclusie die door Poole, Clarke en Clarke getrokken
wordt misschien wel het meest stand te houden, dat door de aanwezigheid van grote
regionale verschillen suggesties over marktverzadiging te simplistisch zijn.
28 | P a g i n a
§2.4 FACTOREN DIE DE WINKELENDE CONSUMENT BEÏNVLOEDEN
Om uiteindelijk te kunnen bepalen of er sprake van over- of onder bewinkelde
gebieden is op het gebied van supermarkten, is het van belang welke factoren een
rol spelen voor consumenten om een supermarkt te bezoeken. Hubbard (1978)
concludeerde echter op basis van onder andere Brown en Deaton (1972), Ferber
(1973) en Houthakker (1961) dat er geen uitgebreid onderzoek naar het ruimtelijke
gedrag van consumenten bestaat, in tegenstelling tot de uitgebreide werken die er
bestaan vanuit een niet-ruimtelijke component. De ruimtelijke component is in
onderhavig onderzoek echter van belang vanwege de doelstelling om specifiek
geografieën aan te kunnen wijzen waar sprake is van over- of onder bewinkeling.
Economische onderzoekers hebben traditioneel de ruimtelijke component van
consumentengedrag genegeerd en hebben vertrouwd op de optimalisatie van niet-
ruimtelijke modellen van consumentengedrag. Daarin gaat de consument voor een
optimalisatie van genot binnen zekere budget beperkingen en binnen de grenzen
van een dimensieloze economie (Hubbard, 1978). Het toevoegen van een ruimtelijke
component komt voort uit geografische- en marketing studies. In tegenstelling tot de
conclusies van Hubbard (1978) is hier echter wel degelijk literatuur over
beschikbaar. De eerste ruimtelijke studies naar commerciële Retail gingen uit van de
fysieke structuur van de retailmarkt, gebaseerd op de CPT van Christaller (1933)
(Berry en Pred, 1961). In nagenoeg alle studies werd er vanuit gegaan dat ruimtelijk
gedrag een gevolg was van de ruimtelijke structuur, meer dan dat dit vice versa het
geval zou (kunnen) zijn. Er ontstond echter kritiek op deze gedachtegang omdat er
weinig nieuwe kennis van de consumenten voortkwam uit de studies die op deze
aanname gebaseerd waren (Johnston en Rimmer, 1967; Thomas et al., 1962;
Thorpe en Nader, 1967).
In later onderzoek werd in toenemende mate gezocht naar het verklaren van
consumentengedrag en de implicaties van dit gedrag voor de ruimtelijke verdeling
van vastgoed. Reilly (1929) was hierin een pionier met zijn onderzoek naar
consumentenbewegingen tussen steden. Hij kwam met de theorie dat het
afzetgebied van een winkel of winkelgebied berekend kan worden door te kijken
naar de afstand tussen twee concurrerende winkelgebieden en het aantal inwoners
in beide gebieden (Reilly, 1929; Huff, 1964). Huff (1964) vond echter dat de theorie
van Reilly niet geheel stand hield doordat een winkel of winkelgebied verschillende
afzetgebieden kan hebben afhankelijk van het aantal en het type producten dat er
29 | P a g i n a
verkocht wordt. Zodoende werkte Huff een theorie uit die verwerkt werd in een
zwaartekrachtmodel. Daarin wordt een afzetgebied gekenmerkt door zogenaamde
vraagcirkels, die verschillen in afzetpotentie vertegenwoordigen. Deze vraagcirkels
zijn van een waarschijnlijkheidsaard en vertegenwoordigen een waarschijnlijkheid
die varieert tussen 0 en 1. Daar waar deze vraagcirkels van concurrerende winkels
of winkelgebieden elkaar overlappen is sprake van een ruimtelijk evenwicht (Huff,
1964).
Figuur 4: Voorbeeld van een toepassing van het Huff-model en de vraagcirkels rondom een locatie
Bron: ESRI, Huff, 2008
Het belang van zwaartekrachtmodellering wordt onderschreven door Hubbard
(1978), Lakshmanan en Hansen (1965), Lee (1973), Voorhees et al. (1955) en
recenter onderzoek van Van Leeuwen en Rietveld (2010). Hierin wordt geschreven
dat dergelijke modellen in staat zijn redelijk goede voorspellingen te doen van het
ruimtelijk consumentengedrag. Volgens Schenk, Löffler en Rauh (2007), zijn
dagelijkse aankopen het gevolg van rationele beslissingen. Dit zou de
moeilijkheidsgraad van het modelleren van deze aankopen enigszins moeten
verlagen.
30 | P a g i n a
De factoren die de aankoopbeslissing van consumenten beïnvloeden kunnen
volgens Zhang en Zhang (2007) gecategoriseerd worden in drie categorieën:
 Demografie
 Gedrag
 Psychografie
Wanneer getracht wordt factoren te vinden binnen deze categorieën blijkt uit de
literatuur dat voor demografie onder meer het geslacht (Schenk, Löffler en Rauh,
2007; Mazze, 1974; Kanti Prasa, 1972; Van Leeuwen en Rietveld, 2010), de leeftijd
(Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Mazze, 1974; Van Leeuwen en Rietveld, 2010;
Pinkerton et al., 1995; Powe en Shaw, 2004; Papadopoulos, 1980) en de
huishoudenssamenstelling (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Mazze, 1974; Cox jr. en
Cooke, 1970; Forbes, 1972; Van Leeuwen en Rietveld, 2010) vallen.
Voor gedrag en psychografie worden echter minder factoren genoemd. Enkel Zhang
en Zhang (2007) maken duidelijk melding van deze onderverdeling, waarbij
meningen, leefstijl en persoonlijke waarden als belangrijke psychografische
gegevens genoemd worden.
Van Leeuwen en Rietveld (2010) verbreden de factoren die van belang zijn om de
aankoopbeslissing van consumenten te beïnvloeden. Zij geven onder meer aan dat
de aanbodfactoren van winkels van belang zijn om consumenten aan zich te binden.
In dit verband wordt afstand als belangrijke variabele genoemd conform Cadwallader
(1975). Dit wordt onderschreven door bevindingen van onder meer Reilly (1929),
Huff (1964), Hubbard (1978), Clark en Rushton (1970) en Stelder (2012). Daarnaast
is de attractiviteit van de locatie, die op verschillende manieren benaderd kan
worden, van belang. De attractiviteit kan onder meer gemeten worden door te kijken
naar de bereikbaarheid / de parkeervoorzieningen, het aanbod van producten of de
kwaliteit van de dienstverlening. Gorter et al. (2003) hebben voor de attractiviteit
gebruik gemaakt van de kwaliteit van de parkeervoorzieningen en de uitstraling van
de winkels. Een andere maatstaf zou oppervlakte kunnen zijn (Schenk et al., 2007).
Prijs en assortiment zijn factoren die sterk verwant zijn aan de grootte van een
supermarkt aldus Schenk et al, zoals ook Huff (1964) al vond. Het belang van de
oppervlakte van een winkel wordt verder onderschreven door Applebaum (1966),
Hubbard (1978), McEvoy (1968), Schenk, Löffler en Rauh (2007) en Clark en
Rushton (1970).
31 | P a g i n a
Een belangrijke bevinding van Schenk, Löffler en Rauh (2007) is dat consumptie van
voedsel kwantitatief gelimiteerd is. Iemands capaciteit om te eten is gelimiteerd,
ongeacht de welvarendheid van die persoon. Dit houdt indirect in dat de behoefte
aan supermarkten niet lineair met welvaart mee groeit. Opvallend is dat enerzijds
geconcludeerd wordt dat afstand op zich geen determinant is voor de keuze voor
een supermarkt, terwijl uit micro-economische theorieën en empirische bevindingen
van Löffler en Schrödl (2002) blijkt dat afstand wel degelijk een belangrijke
determinant voor ruimtelijke beslissingen is. In dit onderzoek blijkt echter dat
wanneer afstand gecombineerd wordt met factoren als prijs, kwaliteit en assortiment,
de verklarende factor van een bezoek door consumenten verhoogd wordt.
Clark en Rushton (1970) vinden dat het aandeel consumenten dat niet naar de
dichtstbijzijnde winkel gaat een functie is van de afstand tot die winkel. Naarmate de
afstand toeneemt wordt de waarschijnlijkheid kleiner. De grootte van de winkel en de
afstand van de consument tot de winkel zijn belangrijk in het besluitvormingstraject
van de consument naar welke winkel deze uiteindelijk zal gaan.
Afstand kan echter op verschillende manieren gemeten worden, waardoor er binnen
de literatuur debat bestaat over welk type afstandsmaatstaf tot de beste uitkomsten
leid. Enerzijds wordt een lineaire afstand voldoende bevonden om conclusies te
trekken over afvalligheid van consumenten (onder andere Reilly, 1929; Bucklin,
1971), terwijl Huff (1964) al aangaf dat de daadwerkelijk gereisde afstand wellicht
een betere maatstaf zou zijn. Cox jr. en Cooke (1970) gaan echter uit van reistijd in
plaats van reisafstand, waarmee een van de centrale aannames uit Christaller zijn
CPT anders uitgelegd wordt; moeite wordt in dit geval als “tijd” uitgedrukt in plaats
van als “afstand”. Consensus over welke meet methodiek de beste resultaten geeft
wordt niet gevonden in de literatuur. Sterker nog, Hubbard (1978) geeft aan dat de
perceptie van reisafstand in de praktijk voor consumenten anders is dan in theorie.
Dit zou mogelijk een verklaring kunnen zijn dat er verschillende meetmethoden
blijven bestaan. Hubbard trekt daarbij de resultaten uit tijd gewogen modellen echter
in twijfel. Echter zijn er ook twijfels bij de correlatie tussen de afgelegde afstand en
de grootte van een winkel; LaLonde (1962) vond hier geen correlatie tussen, terwijl
Bishop en Brown (1969) in Ithaca, New York aantoonden dat de grootte van een
supermarkt negatief correleerde met de afgelegde afstand. Desondanks blijven er in
de literatuur meer aanhangers van de theorie tussen grootte van een supermarkt en
afgelegde afstand, dan dat er tegenstanders zijn.
32 | P a g i n a
Dat de grootte van een supermarkt belangrijk is voor consumenten kan mogelijk
verklaard worden uit de bevinding van Haines, Simon en Alexis (1972). Zij stellen dat
de grootte van een supermarkt sterk gerelateerd is aan andere karakteristieken van
een supermarkt. Holdren (1960) vond ook dat het merendeel van de variabelen die
voor een supermarkt van belang zijn gerelateerd zijn aan de grootte van de winkel.
Variabelen die direct gerelateerd zijn aan de grootte van een winkel zijn onder meer
verschillende typen van gemak als airconditioning, parkeergelegenheid, de
aanwezigheid van postwissels en het product assortiment. Daar komt bij dat prijs
omgekeerd correleert met grootte; grote supermarkten bieden producten tegen
lagere prijzen aan dan kleine supermarkten (Holdren, 1960; Haines, Simon en
Alexis, 1972). Als laatste vinden Haines et al. dat het geografische gebied voor
supermarkten beduidend kleiner is dan voor zogenaamde hoofdwinkels.
Als laatste zijn er nog factoren die te classificeren zijn als locatie- en winkel
specifieke factoren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de aanwezigheid
van natuurlijke barrières die het verzorgingsgebied afromen (Mazze, 1974; Huff,
1964; Huff, 2008) en de locatie van de winkel (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Ciari
en Axhausen, 2012; Liu, 2012). Winkel specifieke factoren die regelmatig uit de
literatuur naar voren komen zijn onder meer het prijsniveau (Brown, 1968; Gabor en
Granger, 1961; Goodman, 1968; Jolson en Spath, 1973; Rose, 1970; Zimmerman,
1941; Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Mazze, 1974; Zhang en Zhang, 2007;
Herrmann en Beik, 1968), de variëteit in het assortiment (Baumol en Ide, 1956;
Herrmann en Beik, 1968), de mate van adverteren (Atkin, 1962; Burwell, 1972;
Forbes, 1968; LeGrand en Udell, 1965; Schapker, 1966; Zhang en Zhang, 2007;
Cox jr. en Cook, 1970) en de dienstverlening of het serviceniveau van de retailer
(Martineau, 1958; Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Van Leeuwen en Rietveld, 2010).
§2.5 THEORIE ZWAARTEKRACHTMODEL
Zwaartekrachtmodellen, of ruimtelijke interactie modellen, deden hun intrede midden
jaren ´50 en begin jaren ´60 van de 20e
eeuw (Hubbard, 1978). Onder meer
formuleringen van Carrothers (1956) en Isard (1960) worden door Hubbard
genoemd, terwijl in latere literatuur van onder meer Van Leeuwen en Rietveld (2010)
het model van Huff (1964) genoemd wordt als een van de belangrijkste
zwaartekrachtmodellen. Alle wetenschappelijke onderzoeken lijken het er echter
33 | P a g i n a
over eens te zijn dat Reilly (1929) een belangrijke rol heeft gespeeld in fundamenteel
onderzoek waarop de latere zwaartekrachtmodellen op gebaseerd zijn.
Relevant binnen de bevindingen van Reilly is onder meer formule 1, waarin
verschillende empirische studies samengevat worden over consumentenbewegingen
tussen verschillende steden:
(1) Ba / Bb = (Pa/Pb) (Db/Da)2
Waarin: Ba = het aandeel van de Retail bedrijvigheid van een middelgrote stad
die aangetrokken wordt door stad A;
Bb = het aandeel van de Retail bedrijvigheid van een middelgrote stad
die aangetrokken wordt door stad B;
Pa = de omvang van de bevolking in stad A;
Pb = de omvang van de bevolking in stad B;
Da = de afstand tussen de middelgrote stad en stad A; en,
Db = de afstand tussen de middelgrote stad en stad B.
Reilly zijn werk vormde de basis voor verder empirisch onderzoek, onder meer
uitgevoerd door P.D. Converse (1943 en 1948), waaruit een belangrijke aanpassing
van Reilly´s formule volgde. Door deze aanpassing maakte Converse het mogelijk
om het ruimtelijk equilibrium tussen twee concurrerende steden te berekenen. Ofwel,
het punt waar de invloed van twee concurrerende steden op de consument
nagenoeg gelijk is. Een gevolg daarvan is dat een verzorgingsgebied van een stad
afgebakend kan worden door de equilibrium punten tussen alle concurrerende
steden te berekenen en deze punten met elkaar te verbinden. De formule voor het
equilibrium punt, zoals gevonden door Converse, is als volgt:
(2) Db = Da / 1 + √Pa / Pb
Waarin: Db = het ruimtelijk equilibrium punt tussen stad A en stad B in mijl vanaf
B;
Dab = de afstand tussen stad A en stad B;
Pb = de omvang van de bevolking in stad B; en:
Pa = de omvang van de bevolking in stad A.
Hoewel de theorieën van Reilly en Converse belangrijk zijn voor de verdere
ontwikkeling van zwaartekrachtmodellering, geeft Huff (1964) duidelijk aan dat er
ook tekortkomingen zijn aan bovenstaande formules. Het belangrijkste manco is dat
er enkel een punt van equilibrium berekend kan worden, maar geen punt onder- of
34 | P a g i n a
boven het ruimtelijk evenwicht. Daardoor is het onmogelijk om met formule 1 of 2 de
totale vraag naar een product of dienst te bepalen.
Daarnaast kijken de formules enkel naar concurrerende steden, waardoor er overlap
kan ontstaan met verzorgingsgebieden van kleinere steden en dorpen. Als laatste
wordt opgemerkt dat de parameter die van oorsprong uit de formule van Reilly kwam
niet gelijk is voor verschillende typen winkelreizen.
Om de hiervoor genoemde beperkingen van formule 1 en 2 te overkomen heeft Huff
een alternatief model geïntroduceerd. Daarbij ligt de focus hoofdzakelijk op de
consument in plaats van op een specifieke winkel. Het model dat door Huff (1964)
gepresenteerd werd is als volgt:
(3) Pij = Sj / Tij
λ
/  Sj / Tij
λ
Waarin: Pij = de kans dat een consument op een bepaald punt i naar een winkel
of winkelcentrum op punt j reist;
Sj = de grootte van een winkel of winkelcentrum j;
Tij = de reistijd om van het punt van de consument i, naar de winkel of
winkelcentrum op punt j te reizen; en:
λ = een parameter die empirisch geschat wordt om het effect van
reistijd op verschillende typen winkelreizen te reflecteren.
Op basis van formule 3 kan het verwachtte aantal consumenten dat op plaats i
woont en naar winkel of winkelcentrum j reist berekend worden door het totaal aantal
consumenten op plaats i te vermenigvuldigen met de kans zoals in formule 3
berekend is. Daaruit volgt:
(4) Eij = Pij Ci
Waarin: Eij = het verwachtte aantal consumenten op plaats i die naar winkel j
reizen; en:
Ci = het aantal consumenten op plaats i.
Wanneer de voorgaande formules gecombineerd worden met consumenten
bestedingsdata (zie ook paragraaf 3.1.3), dan is het mogelijk om voor iedere winkel
een omzetverwachting te genereren. Dit kan weergegeven worden middels formule
5:
(5) Sij = Pij Bi
35 | P a g i n a
Waarin: Sij = de verwachtte uitgaven die vanuit locatie i bij winkel j gedaan
worden; en:
Bi = Totale uitgaven (aan een type product / productcategorie) in
locatie i.
De totale te verwachten verkopen van een winkel in het onderzoeksgebied kunnen
dan berekend worden door de verwachte uitgaven vanuit elk gebied binnen het
verzorgingsgebied bij elkaar op te tellen. Daaruit volgt:
(6) Tj =  Sij
Waarin: Tj = de totale te verwachten verkopen van winkel j.
Het merendeel van de hiervoor genoemde variabelen die benodigd zijn om de totale
te verwachten verkopen van een supermarkt te kunnen berekenen zijn bestaande
data variabelen. Echter, een belangrijk onderdeel van zwaartekrachtmodellering
schuilt in de variabele λ. Vanuit de theorie van Huff (1964) wordt gesteld dat deze
waarde empirisch geschat moet worden op basis van consumentenonderzoek in het
onderzoeksgebied. Doordat onderhavig onderzoek zich concentreert op Nederland
als onderzoeksgebied en, voor zover achterhaald kon worden, er geen onderzoek
beschikbaar is waaruit duidelijk wordt hoe consumenten zich ruimtelijk bewegen in
Nederland voor het bezoek van supermarkten, zou nieuw, landsdekkend,
consumentenonderzoek gedaan moeten worden om deze variabele in te kunnen
schatten. Omdat dergelijk onderzoek doorgaans veel tijd in beslag neemt en hier
flinke kosten mee gemoeid zijn, is in onderhavig onderzoek met een basis waarde
gewerkt. Als advies bij het gebruik van het Huff model binnen de software ArcMap
(ESRI, 2016), wordt gegeven dat de waarde van de λ variabele tussen 1 en 3 moet
liggen. Daarbij is er bij 3 sprake van een hoge mate van afstandsfrictie (zoals bij het
kopen van diepgevroren producten, of een brood) en bij 1 sprake van een lage mate
van afstandsfrictie (zoals bij het bezoeken van een grote binnenstad of een outlet
centre). Hoewel er geadviseerd wordt door Huff (1964) om deze parameter
empirisch in te schatten, is in onderhavig onderzoek de basiswaarde van 2 gebruikt
als input voor de variabele λ. Een ander uitgangspunt zou kunnen liggen in de
aanpak van Stelder (2012), die ervan uit ging dat een consument naar de
dichtstbijzijnde supermarkt gaat. Afhankelijk van de afstand tot de eerstvolgende
winkel van een concurrent kan de consument eventueel besluiten om naar een
36 | P a g i n a
andere winkel dan de dichtstbijzijnde te gaan. Doordat het onderzoek van Stelder
echter gericht was op ruimtelijke monopolies en niet op het ruimtelijk
consumentengedrag, zal van deze aannames geen gebruik gemaakt worden. Wel is,
onder meer op basis van het onderzoek van Stelder (2012), maar ook van De Jong
(2001) een maximale afstand ingeschat waarover consumenten zich bewegen. De
Jong kwam tot de bevinding dat 90% van alle consumenten voor middelgrote en
grote supermarkten maximaal 2,5 kilometer tot een supermarkt reist. Stelder kwam
tot de bevinding dat in een straal van 2,225 kilometer zo’n 14,8% van de
Nederlandse bevolking zich in een ruimtelijk monopolie leeft en verder zou moeten
reizen dan 2,225 kilometer om bij een andere uitbater te komen dan dezelfde
uitbater van de dichtstbijzijnde supermarkt. Om een zekere marge aan te nemen
voor de laatste 10% van de consumenten uit het onderzoek van De Jong, maar ook
om zeker te stellen dat mensen zich niet in een ruimtelijk monopolie bevinden, is
gekozen voor een maximale reisafstand van 25 kilometer.
Samenvattend kan gesteld worden dat in de methodiek van Huff (1964) de afstand
van consumenten tot een winkel en de grootte van deze winkel de belangrijkste
variabelen zijn die de kans bepalen dat een consument de winkel bezoekt.
§2.6 DEELCONCLUSIE
In het voorgaande hoofdstuk is getracht door middel van literatuuronderzoek tot
beantwoording van twee deelvragen te komen:
‘Hoe is de Nederlandse winkelmarktstructuur, en in het bijzonder de
supermarktstructuur, opgebouwd?’
en
‘Welke factoren zijn voor consumenten bepalend in de keuze om boodschappen te
doen bij een bepaalde supermarkt?’
Op de eerste deelvraag kan geen sluitend antwoord gegeven worden vanuit de
literatuur. Uit literatuur over de gehele winkelmarkt blijkt dat de Nederlandse markt
fijnmazig is als gevolg van het gevoerde ruimtelijk beleid. Deze structuur lijkt ook
voor supermarkten te bestaan, ondanks een gebrek aan literatuur hier over. Hoewel
er sprake is van een fijnmazige structuur toont Stelder (2012) aan dat 14,8 procent
tot 23 procent van de Nederlandse consumenten in een ruimtelijk monopolie voor
supermarkten leeft. Het ontbreken van specifieke literatuur over de ruimtelijke
37 | P a g i n a
structuur van supermarkten in Nederland heeft tot gevolg dat er geen relatie gelegd
kan worden tussen de ruimtelijke structuur en het eventuele bestaan van over- of
onderbewinkelde gebieden.
Internationaal bestaat er in beperkte mate duidelijkheid over de ruimtelijke structuur
van supermarkten in de literatuur. De conclusie van Poole, Clarke en Clarke (2010)
lijkt het meest stand te houden: grote regionale verschillen maken algemene
conclusies te simplistisch.
Er is een behoorlijke hoeveelheid literatuur aanwezig die in gaat op factoren die voor
consumenten bepalend zijn in de keuze voor een winkel. Hoewel er een grote
variëteit bestaat in de factoren die genoemd worden en de hoeveelheid verwijzingen
naar deze factoren, blijkt uit tabel 1 dat de factoren ‘afstand’ en ‘grootte’ tot de
belangrijkste factoren horen volgens de literatuur. Dit sluit aan bij het gebruik van
een zwaartekrachtmodel ten behoeve van onderhavig onderzoek, waarin deze twee
variabelen de belangrijkste determinanten zijn voor de kans dat consumenten naar
een supermarkt gaan.
Variabele Aantal waarnemingen in literatuur
Afstand 16
Grootte 8
Gehanteerd prijsniveau 10
Mate van adverteren 7
Serviceniveau 3
Parkeren 6
Gemak 2
Natuurlijke barrières 3
Demografische compositie 10
Technologie 2
Concurrentie 8
Tabel 1: Overzicht van variabelen die in de literatuur voorkomen en relevant zijn in de consumentenkeuze voor
een supermarkt
Hoewel uit tabel 1 blijkt dat afstand en grootte tot de belangrijkste variabelen
behoren, worden in een zwaartekrachtmodel overige relevante factoren (zoals het
gehanteerde prijsniveau, het serviceniveau of de mate van adverteren) niet
meegenomen. Dit kan de resultaten die in onderhavig onderzoek gepresenteerd
zullen worden beïnvloeden.
38 | P a g i n a
Tussengerecht: Hoofdstuk 3 –
Onderzoeksmethodologie en data
verantwoording
Tussengerecht: Snoekbaars met verbena en dille – René Redzepi
Bron: dearcoffeiloveyou.comcoffee-at-noma-the-worlds-best-restaurant
39 | P a g i n a
Hoofdstuk 3: Onderzoeksmethodologie en data verantwoording
Op basis van de voorgaande hoofdstukken zal in dit hoofdstuk de data
verantwoording en de onderzoeksmethodologie volgen. Uiteindelijk kan daardoor
antwoord gegeven worden op de deelvraag uit dit hoofdstuk:
‘Op welke wijze kan over- of onderbewinkeling bepaald worden?’
In paragraaf 3.1 zal de data verantwoording te vinden zijn, welke in paragraaf 3.2
gevolgd wordt door een toelichting van de onderzoeksmethoden die gehanteerd
zullen worden in het empirisch onderzoek. Vervolgens zal in paragraaf 3.3 de
methodiek voor dit onderzoek schematisch afgebeeld worden, waarna het hoofdstuk
in paragraaf 3.4 afgesloten wordt met een deelconclusie.
§3.1 DATA VERANTWOORDING
In deze paragraaf zal ingegaan worden op de data die gebruikt zal worden ten
behoeve van onderhavig onderzoek, de bronnen die hiervoor gebruikt zijn en de
keuzes die gemaakt zijn met betrekking tot de data verwerking.
§3.1.1 SUPERMARKTEN IN NEDERLAND
In onderhavig onderzoek wordt gebruik gemaakt van gegevens die versterkt zijn
door de Ondernemers Pers Nederland via het platform supermarktgids.nl. De
dataset welke gebruikt wordt is geraadpleegd op 3 januari 2016 en bevatte per die
datum 4.529 supermarkten. Daarvan zijn er 123 geclassificeerd als
“vakantiesupermarkt”, welke in paragraaf 1.6 uitgesloten zijn voor dit onderzoek.
Zodoende zal het onderzoek zich richten op 4.405 supermarkten. Dat zijn 1.351
supermarkten meer dan volgens opgave van het CBS in het vierde kwartaal van
2015 in Nederland gevestigd waren (CBS, 2016). Hoewel dit verschil groot is, kon
niet vastgesteld worden wat de oorzaak van het verschil is.
De specifieke informatie die beschikbaar is voor deze dataset is te vinden in bijlage
1.
§3.1.2 BUURTEN IN NEDERLAND
Volgens opgave van het CBS telde Nederland in 2013 12.003 buurten. In onderhavig
onderzoek wordt gewerkt met de buurtindeling die het CBS in 2013 hanteerde
vanwege de beschikbaarheid van bestedingsdata van consumenten op buurtniveau
40 | P a g i n a
uit dit jaar, zoals ook in paragraaf 3.1.3 toegelicht zal worden. De buurtgegevens van
het CBS zijn aangeleverd in zowel Microsoft Excel als in een zogenaamd “shape”
bestand, waardoor er een ruimtelijke component aan toegevoegd is. Zodoende kan
alle data ruimtelijk gekoppeld worden middels een geografisch informatie systeem
(GIS).
§3.1.3 CONSUMENTENBESTEDINGEN
Voor onderhavig onderzoek wordt gebruik gemaakt van een dataset van CACI en
Michael Bauer Research, waarin de totale consumentenbestedingen per buurt
(2013) beschikbaar zijn. Op basis van deze dataset kan achterhaald worden hoeveel
consumenten per buurt aan supermarktuitgaven besteed hebben. Dit kan vervolgens
ook nog afgezet worden tegen de totale consumentenuitgaven en het besteedbare
inkomen. Deze dataset is gecombineerd met de in paragraaf 3.1.2 benoemde
dataset van het CBS, waardoor de algemene demografische gegevens van alle
buurten in Nederland gecombineerd kunnen worden met deze specifieke informatie
over consumentenbestedingen. De consumentenbestedingen die voor supermarkten
gelden zijn de volgende twee categorieën:
 Food and non-alcoholic beverages
 Alcoholic beverages
Deze twee categorieën worden omschreven als “dagelijkse bestedingen die bedoeld
zijn voor thuis gebruik”. Daarbij worden productcategorieën uitgesloten als producten
die verkocht worden door hotels, restaurants, cafés, kiosken, straat verkopers of
verkoopmachines.
§3.1.4 KOSTEN VOOR SUPERMARKTEN
Naast de opbrengstenkant van supermarkten die tot stand komt door
consumentenuitgaven, is de kostenkant van belang om te kunnen bepalen of er
markpotentie is voor supermarkten. Zodoende wordt er in onderhavig onderzoek ook
gekeken naar de kosten van supermarkten. De kosten voor supermarkten kunnen
onderverdeeld worden in twee kostensoorten:
 Vaste kosten (zoals de inrichtingskosten van een supermarkt)
 Variabele kosten (zoals personeelskosten en huisvestingslasten)
Voor beide kostensoorten is in bijlage 2 een overzicht opgenomen hoe de kosten
meegewogen worden per winkel. Voor de variabele kosten betreft het informatie als
percentage van de totale omzet van een supermarkt, terwijl voor de vaste kosten
41 | P a g i n a
rekening is gehouden met kosten per vierkante meter winkeloppervlakte. De
variabele kosten representeren een gemiddelde in Nederland op basis van het CBS
(2010), terwijl de vaste kosten een indicatie geven van een landelijk gemiddeld of
een gemiddelde per provincie (bouwkostenkompas, 2016), afhankelijk van of er voor
een bestaand vastgoedobject gekozen wordt, of voor een nieuw te bouwen
vastgoedobject.
§3.1.5 PRIJSNIVEAU SUPERMARKTEN
Het prijsniveau van supermarkten is voor consumenten een belangrijke determinant
om te kiezen voor een supermarkt (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Huff, 1964;
Löffler en Schrödl, 2002). Doordat er echter niet voor elke individuele supermarkt
een prijsvergelijking bestaat, is het niet mogelijk om bestaande prijsvergelijkingen op
een betrouwbare wijze mee te wegen in onderhavig onderzoek. Zodoende is,
conform de bevinding van Huff (1964), de grootte als belangrijkste verklarende factor
voor prijs meegenomen in onderhavig onderzoek.
§3.1.6 KWALITEITSNIVEAU SUPERMARKTEN
Het kwaliteitsniveau van supermarkten is moeilijk te meten (supers.nl, 2016). Dit
blijkt ook uit aannames die in eerder empirisch onderzoek gedaan zijn, waarin
uiteindelijk de grootte van een winkel als belangrijke verklarende variabele
meegenomen wordt om de kwaliteit van het voorzieningenniveau te meten (Schenk,
Löffler en Rauh, 2007; Huff, 1964; Haines, Simon en Alexis, 1972; Holdren, 1960). In
onderhavig onderzoek zal de grootte van een supermarkt leidend zijn in het bepalen
van het kwaliteitsniveau. Ondanks de beschikbaarheid over de aanwezigheid van
verschillende afdelingen binnen een supermarkt in de supermarkten dataset, is
besloten om op basis van de bevindingen van de hiervoor genoemde onderzoeken
de grootte van een supermarkt leidend te laten zijn voor het kwaliteitsniveau.
§3.2 METHODOLOGIE
Voor het beantwoorden van de centrale vraag zal gebruik gemaakt worden van
kwantitatief onderzoek. Het onderzoek zal uitgevoerd worden door middel van
toepassing van een ruimtelijk interactiemodel in de vorm van een
zwaartekrachtmodel. De fundamenten voor dergelijke modellering zijn gelegd door
Reilly (1929) en Huff (1964), waarbij deze laatste als een van de eersten erin
slaagde om een zwaartekrachtmodel toe te passen.
42 | P a g i n a
§3.2.1 TOEPASSING ZWAARTEKRACHTMODEL
Zoals in paragraaf 2.5 toegelicht zal in onderhavig onderzoek een
zwaartekrachtmodel gebruikt worden. Door middel van het toepassen van de
formules (3) en (5) uit paragraaf 2.5 kan gekomen worden tot een omzetverwachting
per winkel. Ter herhaling zijn de formules hieronder nogmaals weergegeven:
(3) Pij = Sj / Tij
λ
/  Sj / Tij
λ
(5) Sij = Pij Bi
Doordat uit formule (3) een kans volgt dat consumenten naar een supermarkt zullen
gaan voor het doen van hun aankopen, kan met het gebruik van formule (5) deze
kans vermenigvuldigd worden met het totale bedrag dat vanuit een buurt aan
boodschappen uitgegeven wordt. Door dit voor alle buurten te doen voor iedere
supermarkt zal de som van de uitkomsten uit formule (5) een maximale
omzetpotentie per supermarkt vertegenwoordigen. Met deze maximale
omzetpotentie zal uiteindelijk mede bepaald kunnen worden of er sprake is van over-
of onderbewinkeling in bepaalde gebieden in Nederland.
§3.2.2 BEPALING OVER- EN ONDERBEWINKELING
Wanneer is een gebied over- of onderbewinkeld? Poole, Clarke en Clarke (2010)
gaan in hun onderzoek uit van een gemiddeld aantal inwoners per 1.000 vt²
winkelvloeroppervlakte. Wanneer in een geografisch gebied het volgens hun model
te verwachten vloeroppervlakte lager ligt dan in de realiteit, kampt dat gebied met
overaanbod. Wanneer een gebied volgens hun model meer winkelvloeroppervlakte
zou moeten hebben dan in de realiteit aanwezig is, dan is het gebied volgens Poole,
Clarke en Clarke juist onderbewinkeld.
Hoewel de assumptie van Poole, Clarke en Clarke logisch lijkt, gaan zij voorbij aan
de kosten die minimaal gemoeid zijn met het opstarten en exploiteren van een
winkel. Deze kostencomponent wordt in het onderzoek van Poole, Clarke en Clarke
niet meegenomen. Hoewel de conclusie desondanks juist kan zijn dat een bepaald
gebied meer potentie zou hebben voor winkels dan in de actuele situatie het geval
is, zouden hoge vestigingskosten er mogelijk voor kunnen zorgen dat het voor een
exploitant nooit aantrekkelijk zal zijn om gebruik te maken van deze potentie.
In onderhavig onderzoek zal zodoende een combinatie gevormd gaan worden van
de uitkomsten van de modellering zoals die in paragraaf 3.2.1 besproken is,
43 | P a g i n a
aangevuld met een analyse van de kosten die gemoeid zouden zijn met het
toevoegen van supermarkten in specifieke gebieden in Nederland. Uit de analyse uit
paragraaf 3.2.1 zal volgen hoe hoog de omzet van alle supermarkten in Nederland
kan zijn volgens het gebruik van het zwaartekrachtmodel. Echter, een hoge omzet in
een buurt leidt niet noodzakelijk tot een hoge potentie voor de vestiging van een
supermarkt omdat er kosten gemoeid zijn met het toetreden tot de markt. Zodoende
zal de analyse uit paragraaf 3.1.2 aangevuld worden met een “kosten analyse”. In
onderhavig onderzoek is uitgegaan van de winst van supermarkten, vanuit het
principe van economische rationaliteit. Dit hoeft echter ook niet noodzakelijk zo te
zijn, zoals Stelder (2012) al aantoonde. Supermarkten kunnen ook streven naar
omzetoptimalisatie, maar daar wordt in dit onderzoek niet vanuit gegaan. De
kostenanalyse wordt als volgt opgebouwd.
1. Variabele kosten
Variabele kosten voor een supermarkt worden pas gemaakt op het moment dat de
supermarkt operationeel is. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan
huisvestingskosten, kosten voor personeel en de inkoopkosten die benodigd zijn om
omzet te kunnen genereren. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de kosten
(als percentage van de omzet) zoals deze volgens het CBS gelden.
Doordat alle kosten echter als percentage van de omzet weergegeven zijn, zou voor
iedere supermarkt een winstmarge van 3,11% gelden, zoals gemiddeld in Nederland
het geval is. Doordat er echter ook kosten zijn die afhankelijk zijn van de grootte van
de supermarkt, wordt een gedeelte van de variabele kosten zoals in bijlage 2
weergegeven niet als directe component van de omzet meegewogen, maar als
afhankelijke van de oppervlakte van de winkel. Daarbij is uitgegaan van een lineaire
benadering conform:
(6) K = a + bVO +cQ
Waarin: K = totale variabele kosten;
a = variabele kosten als % van de omzet;
bVO = gemiddelde variabele kosten per m² vloeroppervlakte
vermenigvuldigd met het VVO van de betreffende supermarkt;
en
cQ = de kosten voor de inkoop van de omzet.
44 | P a g i n a
De variabele kosten welke als percentage van de omzet weergegeven zijn komen
voort uit de mening van een anoniem expertpanel, bestaande uit medewerkers van
enkele gevestigde supermarktketens in Nederland. Dit zijn de volgende
kostencomponenten: ‘huisvestingskosten’, ‘ingekochte diensten’, ‘overige kosten’ en
‘vervoerskosten’. De componenten voor welke een lineaire kostenfunctie gebruikt
wordt zijn: ‘afschrijvingen’, ‘personeelskosten’, ‘apparatuur en inventaris kosten’,
‘energiekosten’, ‘communicatiekosten’ en ‘verkoopkosten’. Voor de componenten
waar een lineaire kostenfunctie gebruikt is geldt dat uitgegaan is van de
kostenpercentages als in bijlage 2 weergegeven, uitgaande van een gemiddelde
winkeloppervlakte van 1.009 vierkante meter en een gemiddelde omzet(potentie)
van €8.801.447.
2. Vaste kosten
Voor de vaste kosten worden twee scenario´s geschetst. Enerzijds wordt ervan uit
gegaan dat een supermarkt zich zal kunnen vestigen in een bestaand gebouw, waar
enkel een “inbouwpakket” voor nodig is. Anderzijds wordt uitgegaan van een
nieuwbouw supermarkt en zal er dus ook naar de bouwkosten voor de supermarkt
gekeken worden, met daar bovenop de kosten van een inbouwpakket.
Hoewel vaste kosten doorgaans voorafgaand aan de opening van een supermarkt
gemaakt zullen worden, wordt in dit onderzoek uitgegaan van een
afschrijvingsperiode van deze kosten van 5 jaar. Doordat het aannemelijk is dat de
kosten met geleend geld betaald zullen worden, is rekening gehouden met een
rentepercentage op de lening van 2,1%2
, uitgaande van volledige financiering.
Door uiteindelijk de omzetpotentie te verminderen met de variabele kosten van een
winkel, is het resultaat een winstmarge per winkel. Wanneer deze winstmarge per
buurt gesommeerd wordt en genormaliseerd wordt over het aantal winkels in die
buurt, wijk of gemeente, of het totale metrage van supermarkten in die buurt, wijk of
gemeente, kan gekeken worden welke gebieden het meest positief uitschieten.
Daaropvolgend zal een analyse gedaan worden op basis van de vaste kosten voor
het toevoegen van een supermarkt. Uit die analyse moet blijken of er gebieden
bestaan waar de winst per vierkante meter supermarkt in een buurt afdoende is om
de vaste kosten voor een nieuwe supermarkt te betalen.
2
gemiddelde over 24 aanbieders op 10-01-2016; www.hypotheek-rentetarieven.nl, 2016
45 | P a g i n a
Hoewel er vanuit de literatuur geen duidelijke definitie van over- of onderbewinkeling
naar voren komt, zal in onderhavig onderzoek uitgegaan worden van de volgende
definities:
Overbewinkeling: van overbewinkeling is sprake als er in een buurt sprake is van
een negatief gemiddeld resultaat, gemeten over alle aanwezige supermarkten.
Onderbewinkeling: van onderbewinkeling is sprake als er in een buurt sprake is
van een gemiddeld positief resultaat en wanneer de winstmarge afdoende is om een
supermarkt toe te voegen conform het scenario nieuwbouw- of bestaande bouw.
Om het scenario van onderbewinkeling te toetsen zal bij het presenteren van de
resultaten van het onderzoek ook één scenario als voorbeeld genomen worden,
waarbij het zwaartekrachtmodel nogmaals gebruikt is om de invloed op bestaande
winkels van een nieuw toe te voegen, gemiddelde, supermarkt te testen.
46 | P a g i n a
§3.3 SCHEMA ONDERZOEKSMETHODIEK
Alle supermarkten van Nederland en alle buurten van Nederland worden in ArcMap
in het Huff model geladen, waaruit per buurt een waarschijnlijkheid volgt dat
inwoners uit die buurt naar een specifieke winkel gaan.
1 + =
2
x =
De kans per buurt wordt vermenigvuldigd met het totale bedrag per buurt dat
inwoners uitgeven aan supermarktuitgaven ieder jaar. Het resultaat is een maximale
totale omzet per supermarkt.
3 -
De totale omzet per supermarkt wordt verminderd met de kosten die benodigd zijn
om een supermarkt operationeel te houden. Het resultaat is de winst per
supermarkt.
=
47 | P a g i n a
§3.4 HYPOTHESEVORMING
In dit onderzoek staat, conform de centrale vraag, centraal of er gebieden in
Nederland zijn waar er sprake is van over- of onder bewinkeling van supermarkten.
Door middel van het combineren van de in de voorgaande hoofdstukken en
paragrafen besproken theorieën en marktontwikkelingen is tot een tweetal stellingen
gekomen welke getoetst zullen worden om tot beantwoording van de centrale vraag
te komen. Dit onderzoek is daarmee een beoordelend, of toetsend, onderzoek.
Deze hypotheses zijn als volgt:
+ =
4
De winst per supermarkt wordt per buurt, wijk en gemeente gesommeerd en
vervolgens genormaliseerd tegen zowel het aantal supermarkten en het totale
metrage supermarkten. Het resultaat is een gemiddelde winst per buurt, wijk of
gemeente per supermarkt.
5 + = of
Winstgevendheid en
ruimte voor uitbreiding
Verlieslatend en geen
ruimte voor uitbreiding
De winst per buurt, wijk en gemeente wordt verminderd met de bouwkosten voor
een supermarkt. Het resultaat is winst, break-even of verlies; enkel in geval van
winst is er ruimte voor uitbreiding van het aantal supermarkten in de buurt, wijk of
gemeente.
48 | P a g i n a
H0: Er is in landelijke gebieden in Nederland sprake van overbewinkeling, terwijl
stedelijke gebieden te maken hebben met onderbewinkeling van de markt voor
supermarkten.
H1: Er is geen duidelijk verschil tussen landelijke- en stedelijke gebieden voor wat
betreft over- of onderbewinkeling.
Voorgaande hypothesen zijn tot stand gekomen op basis van de bevindingen van
Van Leeuwen en Rietveld (2010) alsmede de transactiegegevens van
winkeltransacties uit 2015 (PropertyNL, 2016). Van Leeuwen en Rietveld kwamen tot
de conclusie dat in Europees perspectief er in Nederland sprake was van een relatief
hoog voorzieningenniveau in landelijke gebieden voor wat betreft boodschappen. De
cijfers van PropertyNL over het jaar 2015 laten zien dat, in tegenstelling tot cijfers
van het CBS (Statline, 2016), supermarkten een belangrijke drijver van het
opnamevolume voor winkels zijn geweest in 2015.
In de eindconclusie zal duidelijk naar voren komen of de nulhypothese verworpen
kan worden, waarbij landelijk gebied gedefinieerd is als gemeenten met minder dan
35.000 inwoners en stedelijk gebied als gemeenten met 35.000 inwoners of meer.
§3.5 DEELCONCLUSIE
In dit hoofdstuk is ingegaan op de data en onderzoeksmethoden die in onderhavig
onderzoek gebruikt worden. Daarnaast is antwoord gegeven op de deelvraag:
‘Op welke wijze kan over- of onderbewinkeling bepaald worden?’
Uit literatuuronderzoek is gebleken dat het gebruik van een ruimtelijk
interactiemodel, ofwel zwaartekrachtmodel, een bruikbare hulpmiddel vormt om de
centrale vraag van dit onderzoek te beantwoorden. In het volgende hoofdstuk zullen
de volgende formules van belang zijn om dit zwaartekrachtmodel te gebruiken:
1. Pij = Sj / Tijλ / ∑ Sj / Tijλ
2. Sij = Pij Bi
Door deze formules toe te passen op de beschikbare data komt er per winkel een
omzetpotentie naar voren. Door de kosten die benodigd zijn om een supermarkt
49 | P a g i n a
operationeel te maken van deze omzet af te trekken zal een winstmarge per
supermarkt overblijven. Zoals in voorgaand hoofdstuk gesteld, wordt er in
onderhavig onderzoek vanuit gegaan dat er sprake is van onderbewinkeling
wanneer er in een buurt sprake is van een negatief gemiddeld resultaat, gemeten
over alle aanwezige supermarkten. Van overbewinkeling is in onderhavig onderzoek
sprake als er in een buurt sprake is van een gemiddeld positief resultaat en wanneer
de winstmarge afdoende is om een supermarkt toe te voegen conform het scenario
nieuwbouw- of bestaande bouw.
50 | P a g i n a
Hoofdgerecht: Hoofdstuk 4 -
Onderzoeksresultaten
Hoofdgerecht: Les creations de Narisawa – Yoshihiro Narisawa
Bron: finedininglovers.com
51 | P a g i n a
Hoofdstuk 4: Onderzoeksresultaten
In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Middels deze
onderzoeksresultaten kan antwoord gegeven worden op de volgende twee
deelvragen:
‘Is er sprake van onder- of over bewinkelde gebieden voor supermarkten in
Nederland?’
En
‘Zijn de onderbewinkelde gebieden in Nederland aantrekkelijk voor nieuwe
supermarkten?’
Nederland telde in 2013 12.003 buurten, 2.645 wijken en 408 gemeenten. Wanneer
deze gecombineerd worden met de 4.405 reguliere supermarkten die Nederland
telde in november 2015, dan zijn er respectievelijk 2.882 buurten, 1.711 wijken en
407 gemeenten waar supermarkten gelegen zijn. In paragraaf 4.1 zal allereerst
besproken worden hoe de waarschijnlijkheid dat consumenten een supermarkt
bezoeken tot stand is gekomen en tot welke potentiële omzet dit leidt. In paragraaf
4.2 wordt toegelicht hoe de winst per supermarkt geleid heeft tot een winst per
gemeente, wijk en buurt en welke resultaten meegewogen zullen worden voor nader
onderzoek over bouwkosten. In paragraaf 4.3 worden uiteindelijk enkele gemeenten,
wijken en buurten nader uitgewerkt op basis van de bouwkosten en afschrijving
daarvan, om te bepalen of er ruimte is voor een toevoeging van supermarkten in
deze gebieden. Tot slot wordt in paragraaf 4.4 de deelconclusie gegeven, waarin
antwoord gegeven wordt op de deelvragen behorende bij dit hoofdstuk.
§4.1 UITWERKING ZWAARTEKRACHTMODEL
Het zwaartekrachtmodel dat voor dit onderzoek toegepast is, is het zogenaamde
Huff model (Huff, 1964). Het model heeft enkele inputvariabelen nodig om een
berekening te maken van de kans dat consumenten vanuit een bepaalde buurt naar
een winkel gaan. De inputvariabelen waarvan gebruik is gemaakt zijn als volgt:
 CBS buurten 2013 – per provincie, met een buffer van 25 kilometer rondom
iedere provincie
52 | P a g i n a
 Supermarkten in Nederland per november 2015 – per provincie met een
buffer van 25 kilometer rondom de provincie
 De provincie als contour met een buffer van 25 kilometer
Door deze inputvariabelen te gebruiken geeft het Huff model een kans per winkel
weer dat inwoners van de buurten in het onderzoeksgebied naar de betreffende
winkel zullen gaan om daar aankopen te doen. In bijlage 3 is een overzicht
opgenomen van een selectie van de uitkomsten. Er is gekozen voor een selectie
omdat de omvang van de totale uitkomsten te groot is om overzichtelijk weer te
geven.
De uitkomsten uit het Huff model zijn vervolgens gecombineerd met de informatie
per buurt over de bestedingen aan supermarktuitgaven. Een overzicht van
buurtcodes en de totale supermarktbestedingen per jaar is weergegeven in bijlage 4.
Het resultaat van de combinatie (een selectie) is hieronder weergegeven, waarin
BU_CODE staat voor de buurt codering zoals gehanteerd door het CBS (2013).
BU_CODE Store 1 Store 1121 Store 1122
BU01960000 € 62 € 241 €217
BU01960001 € 23 € 90 €81
BU01960002 € 85 € 347 €311
BU01960003 € 22 € 78 €70
BU01960004 € 59 € 201 €181
BU01960005 € 6 € 25 €22
BU01960006 € 23 € 85 €76
BU01960007 € 27 € 96 €86
BU01960008 € 3 € 9 €8
BU01960009 € 2 € 6 €6
BU01960010 € 39 € 146 €131
………………… ……… ……….. ……….
Totaal €5.432.656 €8.776.424 €5.028.288
Tabel 2: Omzet van supermarkten per buurt; totaal omzet is de gesommeerde omzet van alle buurten
Bron: CBS (2013), CACI en Michael Bauer (2013), Eigen onderzoek
53 | P a g i n a
§4.2 WINSTGEVENDHEID VAN SUPERMARKTEN
De winstgevendheid van supermarkten is berekend door de variabele kosten (kosten
ter operationalisering) van supermarkten van de totale omzet af te trekken. In bijlage
2 is een overzicht opgenomen van de variabele kosten welke benodigd zijn voor het
operationaliseren van een supermarkt.
Doordat in het overzicht in bijlage 2 echter uitgegaan is van een landelijk gemiddelde
als percentage van de omzet, is er gekozen voor het toepassen van een
kostenfunctie, zoals in paragraaf 3.2.2 toegelicht.
Wanneer de kostenfunctie (K = a + bVO +cQ) toegepast wordt op de gegevens uit
tabel 2, dan volgt, uitgaande van een oppervlakte van Store 1 van 850 m²:
K = (7,98%*€5.432.656) + (14,7%*€8.801.447/1009*850 m²) + (74,22%*€5.432.656)
= -€122.919
Wanneer deze analyse voor heel Nederland uitgevoerd wordt, dan bedraagt de
gemiddelde winst van een supermarkt in Nederland €273.414. De spreiding is echter
relatief groot, met een maximaal verlies van -€4.558.610 en een maximale winst van
€5.924.691.
Kijkend naar de geografische spreiding van verlieslatende supermarkten, dan kan
geconcludeerd worden dat er 798 supermarkten verlieslijdend zijn in landelijk gebied
en 733 in stedelijk gebied. Het landelijk gebied beslaat een groter deel van
Nederland (58,6%). Zowel relatief als absoluut zijn er dus meer supermarkten in
landelijk gebied die verlies lijden. Het verlies per inwoner in landelijk gebied ten
opzichte van het verlies in stedelijk gebied is exemplarisch. Het verlies per inwoner
bedraagt €60,99 in landelijk gebied in vergelijking met een verlies van €27,35 in
stedelijk gebied. Als laatste, wanneer er gekeken wordt naar het percentage
verlieslatende supermarkten ten opzichte van het totale aantal supermarkten, dan is
dat in landelijk gebied 49,47% en in stedelijk gebied 26,25%.
54 | P a g i n a
Figuur 5: Verlieslatende supermarkten naar type gebied
Bron: eigen onderzoek
55 | P a g i n a
Eenzelfde analyse, alsook een analyse van de winstgevende supermarkten, is
uitgevoerd op buurtniveau. Er blijken 894 buurten in Nederland te zijn waar de som
van alle ‘winsten’ tot een negatief resultaat leidt. In 894 van de 2.882 buurten
(31,02%) waar een supermarkt gevestigd is, is dus sprake van overbewinkeling.
Daartegenover staat dat in 1.988 buurten er sprake is van winstgevendheid in het
exploiteren van supermarkten.
Buurtnaam Gemeente Totale winst in
buurt
Winst per m²
Vruchtenbuurt 's-Gravenhage €1.390.570 €12.642
's-Heer-Arendskerke Goes €424.400 €7.073
Het Zand 's-Hertogenbosch €1.006.535 €6.710
Staatsliedenbuurt Amsterdam €6.011.998 €6.396
Rustenburg 's-Gravenhage €150.930 €6.037
De Kamp Nijmegen €1.905.819 €5.864
Rivierenbuurt Alblasserdam €2.282.501 €5.706
Nieuw Waldeck 's-Gravenhage €441.853 €5.523
Naarden Vesting Naarden €694.080 €5.258
Daalhof Maastricht €1.314.030 €5.073
Tabel 3: Top-10 buurten op basis van winst per m² in de betreffende buurt
Bron: CBS (2013), CACI en Michael Bauer (2013), eigen onderzoek
Buurtnaam Gemeente Totale winst in
buurt
Winst per
supermarkt
Statenkwartier 's-Gravenhage €4.643.480 €4.643.480
Schildersbuurt-West 's-Gravenhage €4.270.727 €4.270.727
Middelveldsche
Akerpolder en Sloten Amsterdam €3.477.097 €3.477.097
Oostelijk Havengebied Amsterdam €6.479.967 €3.239.983
Hengstdal Nijmegen €3.201.170 €3.201.170
Dichterswijk Utrecht €3.137.259 €3.137.259
Spangen Rotterdam €3.078.840 €3.078.840
Staatsliedenbuurt Amsterdam €6.011.998 €3.005.999
Bunders Veghel €2.929.889 €2.929.889
Literatuurwijk Almere €2.922.754 €2.922.754
Tabel 4: Top-10 buurten op basis van winst per supermarkt in de betreffende buurt
Bron: CBS (2013), CACI en Michael Bauer (2013), eigen onderzoek
Buurtnaam Gemeente Totale winst in buurt
Groot-IJsselmonde Rotterdam €8.936.873
Landlust Amsterdam €7.338.473
Nieuwe Pijp Amsterdam €7.162.306
Zeeheldenkwartier 's-Gravenhage €6.571.087
Bijlmer-Centrum (D, F, H) Amsterdam €6.503.269
Oostelijk Havengebied Amsterdam €6.479.967
Oude Pijp Amsterdam €6.414.950
De Krommert Amsterdam €6.242.628
Staatsliedenbuurt Amsterdam €6.011.998
Bijlmer-Oost (E, G, K) Amsterdam €5.727.674
Tabel 5: Top-10 buurten op basis van totale winst van supermarkten in de betreffende buurt
Bron: CBS (2013), CACI en Michael Bauer (2013), eigen onderzoek
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)
160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)

More Related Content

Similar to 160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)

Marktonderzoeksrapport Druten.
Marktonderzoeksrapport Druten.  Marktonderzoeksrapport Druten.
Marktonderzoeksrapport Druten. Joost Clements
 
2320 Rapport Mindlogyx DEFDEF
2320 Rapport Mindlogyx DEFDEF2320 Rapport Mindlogyx DEFDEF
2320 Rapport Mindlogyx DEFDEFMarie-Anne Simons
 
MSRE Scriptie_Marc van Welbergen_Augustus 2015
MSRE Scriptie_Marc van Welbergen_Augustus 2015MSRE Scriptie_Marc van Welbergen_Augustus 2015
MSRE Scriptie_Marc van Welbergen_Augustus 2015Marc van Welbergen
 
CLICKNL kick-off Built Environment - FUTURE METROPOLIS
CLICKNL kick-off Built Environment - FUTURE METROPOLISCLICKNL kick-off Built Environment - FUTURE METROPOLIS
CLICKNL kick-off Built Environment - FUTURE METROPOLISCLICKNL
 
Veranderingen in de groothandelsmarkt
Veranderingen in de groothandelsmarktVeranderingen in de groothandelsmarkt
Veranderingen in de groothandelsmarktpzevenbergen
 
On & Offline Audiences voor Paid Advertising
On & Offline Audiences voor Paid AdvertisingOn & Offline Audiences voor Paid Advertising
On & Offline Audiences voor Paid AdvertisingOrangeValley
 
Monji voorwaartse -omgekeerde- verticale ketenintegratie-1.2
Monji voorwaartse -omgekeerde- verticale ketenintegratie-1.2Monji voorwaartse -omgekeerde- verticale ketenintegratie-1.2
Monji voorwaartse -omgekeerde- verticale ketenintegratie-1.2Dennis Reurings
 
Trends - College 4 - praktische voorbeelden
Trends - College 4 - praktische voorbeeldenTrends - College 4 - praktische voorbeelden
Trends - College 4 - praktische voorbeeldenAeronAdvies
 
Vo ip2-johan kuin
Vo ip2-johan kuinVo ip2-johan kuin
Vo ip2-johan kuinJohan Kuin
 
Rapport HBD-Het-nieuwe-winkelen
Rapport HBD-Het-nieuwe-winkelenRapport HBD-Het-nieuwe-winkelen
Rapport HBD-Het-nieuwe-winkelenergee68
 
research verslag Noortje van Hooijdonk
research verslag Noortje van Hooijdonkresearch verslag Noortje van Hooijdonk
research verslag Noortje van HooijdonkNoortje Van Hooijdonk
 
Sfofr module 1 online nl
Sfofr module 1 online   nlSfofr module 1 online   nl
Sfofr module 1 online nlstreetfood
 
De Omnichannel Gids voor CMO’s in 2020 : 8 Trends
De Omnichannel Gids voor CMO’s in 2020 : 8 Trends De Omnichannel Gids voor CMO’s in 2020 : 8 Trends
De Omnichannel Gids voor CMO’s in 2020 : 8 Trends Manu Labarbe
 
Foodmagazine impuls
Foodmagazine impuls Foodmagazine impuls
Foodmagazine impuls Tom1987
 
Introdoctie omnichannel programma
Introdoctie omnichannel programmaIntrodoctie omnichannel programma
Introdoctie omnichannel programmaOrangeValley
 
Huis-aan-Huis CTRL, ALT, DEL?
Huis-aan-Huis CTRL, ALT, DEL?Huis-aan-Huis CTRL, ALT, DEL?
Huis-aan-Huis CTRL, ALT, DEL?Michel Lub
 

Similar to 160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final) (20)

Marktonderzoeksrapport Druten.
Marktonderzoeksrapport Druten.  Marktonderzoeksrapport Druten.
Marktonderzoeksrapport Druten.
 
2320 Rapport Mindlogyx DEFDEF
2320 Rapport Mindlogyx DEFDEF2320 Rapport Mindlogyx DEFDEF
2320 Rapport Mindlogyx DEFDEF
 
MSRE Scriptie_Marc van Welbergen_Augustus 2015
MSRE Scriptie_Marc van Welbergen_Augustus 2015MSRE Scriptie_Marc van Welbergen_Augustus 2015
MSRE Scriptie_Marc van Welbergen_Augustus 2015
 
CLICKNL kick-off Built Environment - FUTURE METROPOLIS
CLICKNL kick-off Built Environment - FUTURE METROPOLISCLICKNL kick-off Built Environment - FUTURE METROPOLIS
CLICKNL kick-off Built Environment - FUTURE METROPOLIS
 
Next chapter
Next chapterNext chapter
Next chapter
 
Vlerick Retail Platform - Omni-Channel
Vlerick Retail Platform - Omni-ChannelVlerick Retail Platform - Omni-Channel
Vlerick Retail Platform - Omni-Channel
 
Veranderingen in de groothandelsmarkt
Veranderingen in de groothandelsmarktVeranderingen in de groothandelsmarkt
Veranderingen in de groothandelsmarkt
 
On & Offline Audiences voor Paid Advertising
On & Offline Audiences voor Paid AdvertisingOn & Offline Audiences voor Paid Advertising
On & Offline Audiences voor Paid Advertising
 
Monji voorwaartse -omgekeerde- verticale ketenintegratie-1.2
Monji voorwaartse -omgekeerde- verticale ketenintegratie-1.2Monji voorwaartse -omgekeerde- verticale ketenintegratie-1.2
Monji voorwaartse -omgekeerde- verticale ketenintegratie-1.2
 
Trends - College 4 - praktische voorbeelden
Trends - College 4 - praktische voorbeeldenTrends - College 4 - praktische voorbeelden
Trends - College 4 - praktische voorbeelden
 
Vo ip2-johan kuin
Vo ip2-johan kuinVo ip2-johan kuin
Vo ip2-johan kuin
 
Rapport HBD-Het-nieuwe-winkelen
Rapport HBD-Het-nieuwe-winkelenRapport HBD-Het-nieuwe-winkelen
Rapport HBD-Het-nieuwe-winkelen
 
research verslag Noortje van Hooijdonk
research verslag Noortje van Hooijdonkresearch verslag Noortje van Hooijdonk
research verslag Noortje van Hooijdonk
 
Retail Trends for the 2020 consumer
Retail Trends for the 2020 consumerRetail Trends for the 2020 consumer
Retail Trends for the 2020 consumer
 
Sfofr module 1 online nl
Sfofr module 1 online   nlSfofr module 1 online   nl
Sfofr module 1 online nl
 
De Omnichannel Gids voor CMO’s in 2020 : 8 Trends
De Omnichannel Gids voor CMO’s in 2020 : 8 Trends De Omnichannel Gids voor CMO’s in 2020 : 8 Trends
De Omnichannel Gids voor CMO’s in 2020 : 8 Trends
 
Foodmagazine impuls
Foodmagazine impuls Foodmagazine impuls
Foodmagazine impuls
 
PR digital strategy
PR digital strategyPR digital strategy
PR digital strategy
 
Introdoctie omnichannel programma
Introdoctie omnichannel programmaIntrodoctie omnichannel programma
Introdoctie omnichannel programma
 
Huis-aan-Huis CTRL, ALT, DEL?
Huis-aan-Huis CTRL, ALT, DEL?Huis-aan-Huis CTRL, ALT, DEL?
Huis-aan-Huis CTRL, ALT, DEL?
 

160518 - De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep_ Over- of onderbewinkeld (Final)

  • 1. 1 | P a g i n a MSRE Scriptie Michiel Boonen De Nederlandse markt voor supermarkten onder de loep: Over- of onderbewinkeld?
  • 2. 2 | P a g i n a Auteur Michiel P. Boonen MRICS Sr. Consultant – Research en EMEA Investment Strategy Cushman & Wakefield michiel.boonen@cushwake.com Amsterdam School of Real Estate Huys Azië Jollemanhof 5 1019 GW Amsterdam Beoordeling: Dhr. Prof. dr. J. Rouwendal VU Amsterdam en Amsterdam School of Real Estate Dhr. Drs. A. Marquard Amsterdam School or Real Estate Datum Maart 2016 Bron foto’s voorpagina: Ahold Nederland, beritvanderwiel.wordpress.com, fonkonline.nl en studiovanderzandt.nl
  • 3. 3 | P a g i n a Voorwoord Goed eten, wie houdt daar nu niet van? Ik in ieder geval wel. En hoewel je natuurlijk naar een restaurant kunt gaan, zou goed eten mijns inziens elke dag mogelijk moeten zijn. En wie zegt eigenlijk dat het dat niet is? Iedereen in Nederland kan immers naar een supermarkt, waar de basis ingrediënten voor goed eten al te verkrijgen zijn. Maar hoe zit dat nu eigenlijk met die supermarkten? Hebben we er daar te weinig van, of juist te veel? In het onderzoeksrapport dat voor u ligt heb ik getracht antwoord te geven op die laatste vraag. Hoewel te weinig en te veel relatief subjectieve begrippen zijn heb ik geprobeerd op gestructureerde wijze inzicht te geven in de mate van over- en onderbewinkeling van supermarkten. Het onderzoeksrapport neemt u stapsgewijs door dit gehele proces mee, waarbij er uiteindelijk in de conclusie antwoord gegeven zal worden op de hoofdvraag van het onderzoek. Ik wil hier graag nog de kans benutten om een aantal personen te bedanken, zonder wie ik dit onderzoek niet tot een goed einde had kunnen brengen. Allereerst Jerney. De afgelopen maanden heb ik veel aandacht gehad voor literatuur, het zwaartekrachtmodel en de computer. Soms was er lichte paniek over deadlines, fouten die er gemaakt werden of software die niet werkte zoals ik dat graag wilde. Jij was en bent mijn rots in de branding en hiervoor ben ik je niets dan dank verschuldigd. Daarnaast gaat er dank uit naar Jan Rouwendal, die mij van zeer kundige en uiterst bruikbare feedback heeft voorzien om dit onderzoek succesvol af te kunnen ronden. Jon en Ben die me op weg hielpen met inzichten over zwaartekrachtmodellering. Tim, die met zijn inhoudelijke kennis van ArcMap ervoor zorgde dat sommige processen eenvoudiger, sneller en beter werden. Lars die vanaf de zijlijn het gehele proces volgde en me van waardevolle input heeft voorzien. Bas en Tica die elke maandag weer moesten horen hoe het onderzoek wel of niet vorderde en natuurlijk nog vele andere collega’s, kennissen, familie en vrienden die me de afgelopen periode gesteund hebben bij het voltooien van de MSRE opleiding. Allemaal heel erg bedankt! Michiel
  • 4. 4 | P a g i n a
  • 5. 5 | P a g i n a Management samenvatting Supermarkten hebben tussen 2005 en 2015 een stijging van de omzetten laten zien. Desondanks is er sinds 2010 sprake van een daling van het aantal supermarkten in Nederland (Statline, 2015). Is er dan, ondanks een stijging van de omzet, sprake van te veel supermarkten in Nederland? Hierover bestaat nog geen (wetenschappelijk) onderzoek. In onderhavig onderzoek zal zodoende naar voren komen of er sprake is van over- of onderbewinkeling van de markt voor supermarkten door antwoord te geven op de volgende centrale vraag: ‘Is er sprake van over- of onder bewinkeling van de Nederlandse markt voor supermarkten?’ Uit de literatuur blijkt dat de Nederlandse winkelmarkt een fijnmazige structuur kent. De bekendste parallel is die met de Centrale Plaatsen Theorie van Christaller (1933 / 1966). Of deze theorie stand houdt voor supermarkten wordt niet duidelijk, maar Stelder (2012) toont aan dat er wel degelijk sprake is van een fijnmazige supermarktstructuur. Desondanks leeft 14,8% van alle Nederlandse consumenten in een ruimtelijk monopolie. Internationaal blijkt dat de structuur voor supermarkten veelal grote regionale verschillen kent, waardoor algemene conclusies over de markt voor supermarkten te simplistisch zijn (Poole, Clarke en Clarke, 2010). Consumentenfactoren die het bezoek aan een supermarkt bepalen zijn omvangrijk en divers. De afstand tussen de consument en de winkel en de grootte van de winkel alsook de demografische gegevens van de consument worden veelal als relevante factoren genoemd. Dit is overeenkomstig aan de aannames waarop het zwaartekrachtmodel van Huff (1964) berust. Dit model is zodoende gebruikt in onderhavig onderzoek. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een dataset van supermarkten van supermarktgidsonline (Ondernemerspers Nederland, 2016), CBS buurten (CBS, 2013) en bestedingsdata van CACI en Michael Bauer (Caci en Michael Bauer, 2013). Op basis van deze data is door toepassing van het zwaartekrachtmodel een inschatting van de maximale omzet per supermarkt tot stand gekomen. Deze is
  • 6. 6 | P a g i n a vervolgens verminderd met de kosten die benodigd zijn voor het operationaliseren van een supermarkt, waardoor een winst- of verliesmarge overblijft. De winstmarge van supermarkten in alle afzonderlijke buurten is bij elkaar opgeteld, waardoor de winstgevendheid van alle buurten bepaald kon worden. Door uit te gaan van een gemiddelde winst per vierkante meter per buurt, konden kosten voor het toevoegen van een supermarkt in bestaand vastgoed en de kosten voor het toevoegen van een supermarkt in een nieuwbouwscenario verrekend worden. Het resultaat is dat er in 1.988 buurten sprake is van een totale winstgevendheid van supermarkten. In 1.610 van deze buurten zou ruimte moeten bestaan om een supermarkt toe te voegen vanuit het scenario nieuwbouw, terwijl 1.860 buurten ruimte zouden bieden voor het toevoegen van een supermarkt in bestaand vastgoed. De potentie voor het toevoegen van supermarkten is met name geconcentreerd in stedelijk gebied, terwijl verlieslijdende supermarkten veelal geconcentreerd zijn in landelijk gebied in Nederland. Hoewel er in 1.610 buurten financiële ruimte zou moeten zijn voor het toevoegen van een supermarkt, is bij de berekening van deze financiële ruimte geen rekening gehouden met de invloed die het toevoegen van een supermarkt heeft op de winstgevendheid in het gebied waar deze supermarkt toegevoegd wordt. Een casestudie in Den Haag leert dat het toevoegen van een supermarkt van 1.009 vierkante meter (gemiddelde oppervlakte van een supermarkt in Nederland), leidt tot een afname van de winstgevendheid in de gemeente van 0,86%. In buurten die nabij de buurt met de toegevoegde supermarkt gelegen zijn, kan deze afname zelfs oplopen tot 16,4%. Zodoende zal de potentie voor het toevoegen van supermarkten afnemen door een enkele toevoeging. Op basis van onderhavig onderzoek kan echter niet gezegd worden voor hoeveel supermarkten er nog ruimte zou zijn in de markt, maar feit is dat er wel ruimte is voor een uitbreiding van het aantal supermarkten in bepaalde gebieden in Nederland.
  • 7. 7 | P a g i n a Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................................3 Management samenvatting ..................................................................................................................................5 Inhoudsopgave......................................................................................................................................................7 Hoofdstuk 1: Inleiding ..........................................................................................................................................9 §1.1 Aanleiding...................................................................................................................................................9 §1.2 vraagstelling..............................................................................................................................................11 §1.3 Eindproduct...............................................................................................................................................12 §1.4 Afbakening................................................................................................................................................13 §1.5 Onderzoeksmethoden...............................................................................................................................16 §1.6 Leeswijzer.................................................................................................................................................18 Hoofdstuk 2: Literatuuroverzicht.......................................................................................................................21 §2.1 Inleiding ....................................................................................................................................................21 §2.2 De structuur van de Nederlandse winkelmarkt .........................................................................................21 §2.3 De structuur van de markt voor supermarkten..........................................................................................22 §2.4 Factoren die de winkelende consument beïnvloeden...............................................................................28 §2.5 Theorie zwaartekrachtmodel.....................................................................................................................32 §2.6 Deelconclusie ...........................................................................................................................................36 Hoofdstuk 3: Onderzoeksmethodologie en data verantwoording..................................................................39 §3.1 Data verantwoording.................................................................................................................................39 §3.2 Methodologie ............................................................................................................................................41 §3.3 Schema onderzoeksmethodiek.................................................................................................................46 §3.4 Hypothesevorming....................................................................................................................................47 §3.5 Deelconclusie ...........................................................................................................................................48 Hoofdstuk 4: Onderzoeksresultaten..................................................................................................................51 §4.1 Uitwerking zwaartekrachtmodel................................................................................................................51 §4.2 Winstgevendheid van supermarkten.........................................................................................................53 §4.3 Ruimte voor uitbreiding?...........................................................................................................................56 §4.4 Toevoeging in de praktijk..........................................................................................................................60 §4.5 Deelconclusie ...........................................................................................................................................61 Hoofdstuk 5: Conclusie en aanbevelingen .......................................................................................................65 §5.1 Conclusie..................................................................................................................................................65 §5.2 Reflectie....................................................................................................................................................67 §5.3 Aanbevelingen..........................................................................................................................................69 Bibliografie ..........................................................................................................................................................71 Bijlage 1: Beschikbare informatie over de supermarkten ...............................................................................78 Bijlage 2: Overzicht vaste- en variabele kosten supermarkten.......................................................................79 Bijlage 3: Uitkomsten Huff model......................................................................................................................81 Bijlage 4: Bestedingsinformatie per buurt – supermarktbestedingen per jaar..............................................82 Bijlage 5: Kostenoverzicht nieuwbouw supermarkt per provincie.................................................................83
  • 8. 8 | P a g i n a Aperitief: Hoofdstuk 1 - Inleiding Aperitief: Ravioli liquido – Errico Recanati Bron: tasteofstars.be
  • 9. 9 | P a g i n a Hoofdstuk 1: Inleiding §1.1 AANLEIDING Supermarkten hebben in de crisis aangetoond redelijk resistent te zijn tegen de economische malheur die in de winkelmarkt waar te nemen is geweest. Hoewel de omzetontwikkeling met de nodige pieken en dalen gepaard ging, is er tussen het eerste kwartaal van 2007 en het tweede kwartaal van 2015 een duidelijke stijging waar te nemen in de omzet van supermarkten in Nederland (Statline, 2015). Het aantal supermarkten laat juist een tegenovergestelde trend zien. Hoewel er tussen 2007 en het eerste kwartaal van 2010 nog sprake was van een toename van het aantal supermarkten in Nederland, daalde dit aantal tot het vierde kwartaal van 2015 gestaag (Statline, 2015). Figuur 1: Ontwikkeling indexcijfer over de waarde van de omzet van supermarkten (2010 = 100) en aantal supermarkten Bron: Statline, 2015 Deze trend staat in schril contrast tot wat in de markt veelal gesteld wordt, namelijk dat supermarktketens nog altijd zeer geïnteresseerd zijn in uitbreiding van hun winkelbestand. Dit blijkt ook uit transactiegegevens over het jaar 2015 (PropertyNL, 2016), waarbij supermarkten een belangrijke drijver zijn geweest van het opnamevolume van winkels. De dichtbevolkte marktstructuur van supermarkten in Nederland zou een reden kunnen zijn van de krimp die volgens cijfers van het CBS gaande is (Statline, 2015). Dit is overeenkomstig aan Van Leeuwen en Rietveld 80 85 90 95 100 105 110 115 120 2.850 2.900 2.950 3.000 3.050 3.100 3.150 3.200 3.250 3.300 3.350 2007Q1 2007Q2 2007Q3 2007Q4 2008Q1 2008Q2 2008Q3 2008Q4 2009Q1 2009Q2 2009Q3 2009Q4 2010Q1 2010Q2 2010Q3 2010Q4 2011Q1 2011Q2 2011Q3 2011Q4 2012Q1 2012Q2 2012Q3 2012Q4 2013Q1 2013Q2 2013Q3 2013Q4 2014Q1 2014Q2 2014Q3 2014Q4 2015Q1* 2015Q2* 2015Q3* 2015Q4* Aantal supermarkten Indexcijfer omzet (waarde)
  • 10. 10 | P a g i n a (2010), die in een Europese vergelijking al tot de conclusie kwamen dat er een relatief hoog voorzieningenniveau in landelijke gebieden in Nederland aanwezig is. Aangezien het om generale cijfers over heel Nederland gaat, wordt daarmee niet uitgesloten dat er op lokaal niveau inderdaad nog uitbreidingen plaatsvinden, zoals in de markt te horen is (PropertyNL, 2016). De mate waarin deze uitbreidingen rationeel en systematisch onderbouwd worden blijft echter onduidelijk en ook wetenschappelijke literatuur geeft hierover geen uitsluitsel. Het verdwijnen van supermarkten en supermarktformules uit het Nederlandse landschap is op zichzelf geen nieuw fenomeen; sinds de start van dit millennium verdwenen al zeker veertig foodformules zoals Konmar, Super de Boer en Edah (Retailnews, 2015). Dit duidt op een toenemende concentratie van supermarktketens, hetgeen ook tot uitdrukking komt in de Herfindahl index1 . In 2007 bedroeg deze nog 15,85%, terwijl deze in 2015 opgelopen was tot 18,81% (distrifood.nl, 2016). Hoewel dit een stijging van 296 basispunten vertegenwoordigd, is er geenszins sprake van een monopolie positie van een van de uitbaters. Daarnaast spelen er op dit moment verschillende ontwikkelingen rondom supermarkten die mogelijk van invloed zijn op het succes van supermarkten in Nederland. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de aanhoudende prijzenoorlog, de opkomst van nieuwe supermarkten, het verdwijnen van “het middensegment supermarkt”, een toename van de gemiddelde grootte van supermarkten en de opkomst en groei van online supermarktketens en het online boodschappen doen (Deloitte, 2013, Retailnews 2015, Kooijman D.C., Gorczynski T., 2015 en Rabobank, 2015). Naast de hiervoor genoemde maatschappelijke achtergrond is er ook een wetenschappelijke achtergrond die als aanleiding voor dit onderzoek geldt. Binnen de Nederlandse markt is er slechts zeer beperkt literatuur verschenen over supermarkten. Recente publicaties van onder andere Bos (2012), Janssen (2011) en Stelder (2012) zijn bruikbaar voor de literatuurvorming over supermarkten in Nederland. Desalniettemin bieden deze onderzoeken geen beantwoording op de vraag die centraal zal staan in onderhavige rapportage doordat deze andere onderwerpen behandelen of vanuit een ander oogpunt geschreven zijn. Zodoende blijft er een hiaat in de literatuurvorming over locatiekeuze en het al-dan-niet bestaan 1 De Herfindahl index is een maatstaf voor de concentratie in een bedrijfstak. Hoe dichter bij 100%, des te groter het marktaandeel van een aanbieder is.
  • 11. 11 | P a g i n a van over- of onderbewinkelde gebieden voor supermarkten in Nederland ontstaan. Daarnaast bestaat er nog geen bevredigende analyse waarmee antwoord wordt verschaft op de vraag of de krimp waarvan sprake is, maar ook uitbreidingen die nog plaatsvinden, rationeel tot stand komen. Het onderzoek van Bos (2012) was gericht op de toekomst van het wijkwinkelcentrum, waarbij de bedreiging van dit type winkelvastgoed door onder meer XL-supermarkten behandeld werd. Uit dit onderzoek komen echter weinig relevante zaken naar voren ten behoeve van onderhavig onderzoek. Het onderzoek van Janssen (2011) was gericht op de huurprijsbepaling van supermarkten in Nederland en heeft daardoor weinig raakvlakken met onderhavige rapportage. Uit de studie van Stelder (2012) kunnen enkele interessante waarnemingen meegenomen worden, hoewel de betreffende studie gericht was op het onderzoeken van al-dan-niet bestaande ruimtelijke monopolie posities van supermarktketens. §1.2 VRAAGSTELLING De winkelvastgoedmarkt en specifiek de markt voor supermarkten, heeft haar eigen toekomst in handen. Er komen voor consumenten steeds meer alternatieven om hun boodschappen niet meer in een fysieke winkel te hoeven doen, hoewel het aandeel online aankopen van de totale omzet in dagelijkse goederen vooralsnog beperkt blijft tot zo´n 6% (Deloitte, 2014). Desondanks is een goede en toekomstbestendige strategie ten behoeve van het winkelbestand essentieel voor supermarktketens. Immers, een goede locatie draagt bij aan de omzetpotentie voor exploitanten en kan derhalve als belangrijk worden gezien. Belangrijk is dan ook om te weten waar die goede locatie is, waarom dat een goede locatie is en hoeveel omzetpotentie die betreffende locatie heeft. Wanneer antwoord op deze vragen gegeven kan worden, kan niet alleen voor nieuwe supermarkten bepaald worden of ze aantrekkelijk zijn voor uitbaters van supermarkten, maar kan ook bepaald worden of zij bestaande supermarkten wellicht zouden moeten sluiten. Dit alles met als doel het verbeteren van de fysieke winkelportefeuille van supermarktketens. Daarnaast zal een conclusie over de gebruikersmarkt kunnen leiden tot nuttige inzichten voor beleggers aangezien zij sterk afhankelijk zijn van het sentiment op de gebruikersmarkt. De hierboven beschreven onderzoeksprobleemstelling kan uitgedrukt worden in de volgende vraagstellingen.
  • 12. 12 | P a g i n a § 1.2.1 CENTRALE VRAAG Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksprobleemstelling is onderstaande centrale vraag geformuleerd: § 1.2.2 DEELVRAGEN Om tot beantwoording van deze hoofdvraag te komen zijn er enkele deelvragen opgesteld: 1. Hoe is de Nederlandse winkelmarktstructuur en in het bijzonder de supermarktstructuur opgebouwd? 2. Welke factoren zijn voor consumenten bepalend in de keuze om boodschappen te doen bij een bepaalde supermarkt? 3. Op welke wijze kan over- of onderbewinkeling bepaald worden? 4. Is er sprake van onder- of over bewinkelde gebieden voor supermarkten in Nederland? 5. Zijn de onderbewinkelde gebieden in Nederland aantrekkelijk voor nieuwe supermarkten? Deelvraag 1 en 2 zullen door middel van literatuuronderzoek beantwoord worden, terwijl deelvraag 3 en 4 door middel van een empirische benadering beantwoord zullen worden. §1.3 EINDPRODUCT Middels het beantwoorden van de deelvragen zal worden gepoogd antwoord te geven op de hoofdvraag. Het eindproduct van dit onderzoek zal echter niet enkel het antwoord op de hoofdvraag zijn, maar zal indien het gehele onderzoek succesvol verloopt ook inzicht bieden in de toepasbaarheid van een ruimtelijke interactiemodel in de Nederlandse winkelvastgoedmarkt. Is er sprake van over- of onder bewinkeling van de Nederlandse markt voor supermarkten?‘ ’
  • 13. 13 | P a g i n a De data die voor onderhavig onderzoek gebruikt wordt, is als volgt:  Dataset met alle supermarkten van Nederland (Ondernemerspers Nederland, 2016);  Dataset met alle buurten, wijken en gemeenten van Nederland en alle bijbehorende demografische gegevens (CBS, 2013);  Dataset met consumentenbestedingen aan supermarkten (CACI en Michael Bauer, 2013). Deze data zal gebruikt worden om op een gestructureerde wijze het onderzoek te voltooien. Stapsgewijs zal het onderzoek als volgt opgebouwd zijn:  Onderzoek naar de bestaande marktstructuur voor supermarkten en winkels in Nederland (hoofdstuk 2);  Onderzoek naar consumentenfactoren die de keuze voor een supermarkt beïnvloeden (hoofdstuk 2);  Het bepalen van de omzet- en winstpotentie van iedere supermarkt door middel van een zwaartekrachtmodel en operationele kosten van supermarkten (hoofdstuk 3);  Het bepalen van de gemiddelde winstmarge per vierkante meter supermarkt per buurt en het bepalen van de bouwkosten voor het inbouwen in bestaand vastgoed van een supermarkt, of het nieuw bouwen van een supermarkt (hoofdstuk 3);  Bepalen of er buurten zijn waar de gemiddelde winstmarge per vierkante meter supermarkt boven de bouwkosten per vierkante meter ligt om te bepalen of er ruimte is voor het uitbreiden van het aantal supermarkten. §1.4 AFBAKENING Het onderzoek omvat een breed onderwerp, waar verscheidene sub-onderwerpen in terug komen. Daardoor is het, voor het slagen van het onderzoek, essentieel om te zorgen voor een goede en strakke onderzoeksafbakening. Hierna volgen de punten waarop onderhavig onderzoek is afgebakend: Geografische afbakening Het onderzoeksgebied betreft de Nederlandse markt voor supermarkten. Hierbij worden enkel gegevens over Nederland meegewogen, waardoor de uitkomsten in
  • 14. 14 | P a g i n a grensregio´s (met name aan de grens met Duitsland en België) enigszins vertroebeld kunnen raken vanwege de mogelijke toe- of afvloeiing van consumenten over de landsgrenzen. Consumentenvoorkeuren Elk mens is uniek. Dit heeft vergaande gevolgen voor consumentenvoorkeuren ten behoeve van de keuze voor een bepaalde supermarkt. De consumentenvoorkeuren zullen voortkomen uit de literatuurstudie en zodoende wordt er geenszins (niet op landelijk, regionaal of lokaal niveau) consumentenonderzoek verricht om de specifieke voorkeuren in kaart te brengen. Mobiliteitsbeperkingen Eventuele mobiliteitsbeperkingen vanwege leeftijd worden niet uitdrukkelijk meegewogen in het onderhavige onderzoek. Hoewel het een algemene perceptie is dat de mobiliteit afneemt naarmate consumenten ouder worden (vanaf een bepaalde leeftijd), is deze aanname te generiek om toe te passen in het onderzoek. Woonplaats vs. Werkplaats In de rapportage wordt uitgegaan van de aanname dat consumenten hun aankopen in een supermarkt doen vanuit hun woonplaats (woning). Hoewel er uit (internationale) literatuur (Arentze et al., 1993, van Leeuwen et al., 2010, Herrmann et al, 1968, Dellaert et al, 1998, Hagerstrand, 1970) blijkt dat consumenten de woon- werk reis ook kunnen gebruiken voor het bezoeken van een supermarkt en daarmee andere uitkomsten kunnen ontstaan, valt de toevoeging van het bezoek aan een supermarkt vanuit de werkplaats buiten de beschouwing van dit onderzoek. Juridische context Binnen dit onderzoek wordt geen rekening gehouden met eventuele beperkende juridische context omtrent het vestigen van supermarkten binnen specifieke gebieden in Nederland. Hoewel het bekend is dat een supermarkt niet zonder meer overal gevestigd kan worden, gegeven het huidige bestemmingsplan en/of de huidige structuurvisie, vallen deze mogelijke beperkingen buiten het onderzoeksgebied dat voor dit onderzoek gehanteerd wordt. Hiervoor is gekozen vanwege het gedetailleerde karakter van ruimtelijk beleid in Nederland.
  • 15. 15 | P a g i n a Bestemmingsplannen verschillen per gemeente, waardoor eventuele juridische beperkingen voor 408 gemeenten (CBS, 2013) toegevoegd zouden moeten worden. Supermarkten met een beperking in het gebruik Supermarkten waarvan in zijn algemeenheid aangenomen mag worden dat deze niet voor alle consumenten zonder beperkingen toegankelijk zijn, zoals campingsupermarkten of supermarkten binnen de grens van een vakantiepark, vallen buiten dit onderzoek. Dit is in lijn met het onderzoek van Stelder (2012), waarin supermarkten op vakantieparken buiten het onderzoek gelaten zijn. Voor het uitsluiten van dit type supermarkten is, in lijn met het onderzoek van Stelder, gekozen omdat consumenten dergelijke supermarkten ervaren als “onderdeel” van het vakantiepark en deze zodoende geen onderdeel uitmaakt van de “open markt” voor supermarkten in Nederland. Of een supermarkt op een vakantiepark gelegen is, wordt in de bestaande dataset van supermarkten aangegeven (Ondernemers pers Nederland, 2016). Relatie met omliggende winkelvoorzieningen Er is geen specifieke literatuur, zowel nationaal als internationaal, gevonden waarin de relatie tussen supermarkten en eventuele omliggende winkelvoorzieningen aangetoond wordt. Zodoende wordt de eventuele invloed van omliggende winkelvoorzieningen op de aantrekkelijkheid van een supermarkt in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Afstanden tot supermarkten Bij de toepassing van een zwaartekrachtmodel wordt idealiter gebruik gemaakt van de meest realistische afstand tot een supermarkt, de afstand over het wegennetwerk. Vanwege het ontbreken van een alomvattend weggennetwerk dat gebruikt kan worden als “routable” netwerk, is gekozen voor het gebruik van lineaire afstanden tot supermarkten vanuit het centrum van een buurt. Door het gebruik van lineaire afstanden zullen met name eventueel bestaande natuurlijke barrières niet meegewogen worden, waardoor resultaten beïnvloed kunnen worden. Data Er wordt getracht zoveel mogelijk consistentie aan te brengen in de data die voor dit onderzoek gebruikt wordt. Doordat er voor sommige datavariabelen gebruik gemaakt
  • 16. 16 | P a g i n a wordt van externe bronnen, zal er zoveel mogelijk gebruikt gemaakt worden van data uit het jaar 2013. Hiervoor is gekozen omdat niet voor alle variabelen recentere data beschikbaar is en de peildatum zoveel mogelijk gelijk gehouden wordt binnen het onderzoek. Dit geldt zonder meer voor de volgende data:  Gemeenten, wijken en buurten en bijbehorende demografische gegevens (CBS, 2013);  Populatie naar leeftijd (CBS, 2013 en Michael Bauer, 2013);  Koopkracht in Euro (CACI en Michael Bauer, 2013);  Consumentenbestedingen aan boodschappen (CACI en Michael Bauer, 2013). Voor de volgende variabele is er enkel de beschikking over een recent databestand, namelijk uit januari 2016:  Supermarkten in Nederland (Ondernemerspers Nederland, 2016). §1.5 ONDERZOEKSMETHODEN Er is binnen de Nederlandse wetenschap beperkte literatuurvorming geweest over het supermarktlandschap (Stelder, 2012) en het consumentengedrag omtrent het bezoek van supermarkten. Over de winkelmarkt in zijn algemeenheid is echter al veel literatuur gevormd. Ook op internationaal niveau is er enige literatuur aanwezig over de supermarktstructuur van bepaalde landen – waaronder het Verenigd Koninkrijk – maar lijkt er een gat te ontstaan in literatuur die specifiek toegespitst is over de vraag of markten over- of onderbewinkeld zijn. In de Verenigde Staten worden er enkele studies gewijd aan het onderzoeken van expansiemogelijkheden voor supermarkten. Deze studies hebben allen echter een sterk lokaal karakter en doen geen uitspraak over de onder- of overbewinkeling van een groter overstijgend gebied. Ook literatuur over consumentenvoorkeuren bij het bezoek van supermarkten is in Nederland beperkt, ondanks dat er verschillende onderzoeksbureaus in Nederland aanwezig zijn (onder andere Motivaction en Smart Agent) die consumentenvoorkeuren in kaart brengen. Deze data is echter niet vrij beschikbaar en het blijft hierbij veelal bij data over consumenten, zonder dat de motivatie van een bezoek aan een winkel, winkelgebied of supermarkt bekend is. Er is in onderhavig onderzoek voor gekozen om op basis van bestaande – (inter)nationale – literatuur
  • 17. 17 | P a g i n a naar consumentenvoorkeuren te kijken. Daarbij wordt aangenomen dat consumentenvoorkeuren ten behoeve van dagelijkse goederen (boodschappen) internationaal een vergelijkbaar patroon zullen hebben. Indien afgeweken wordt van deze aanname zal dit expliciet vermeld worden. Daarnaast, zoals in de afbakening omschreven wordt, is in onderhavig onderzoek geen rekening gehouden met het bezoek aan een supermarkt vanuit de werkbestemming. Ten behoeve van dit onderzoek zullen de volgende onderzoeksmethoden gehanteerd worden. § 1.5.1 LITERATUURONDERZOEK De basis van het onderzoek zal gevormd worden door een literatuuronderzoek naar alle onderwerpen die in onderhavig onderzoek behandeld worden. Grofweg zijn dit de volgende:  Winkelmarktstructuur in Nederland;  Supermarktstructuur in Nederland en het buitenland;  Consumentenvoorkeuren ten behoeve van het bezoek aan supermarkten. Hoewel bovenstaande kan leiden tot een vrij uitgebreid literatuuronderzoek, zal het literatuuronderzoek naar de winkelmarktstructuur in Nederland beperkt worden in omvang vanwege de hoeveelheid beschikbare literatuur buiten onderhavig onderzoek. De focus zal dus specifiek liggen op de supermarktstructuur in Nederland en consumentenvoorkeuren voor het bezoek aan supermarkten. De literatuur wordt voor een groot deel verzameld via de online bibliotheek van de Amsterdam School of Real Estate (ASRE), vastgoedkennis.nl, wetenschappelijke tijdschriften en de (academische) tak van zoekmachine Google, Google Scholar. § 1.5.2 RUIMTELIJK INTERACTIEMODEL Het empirisch onderzoek zal gedeeltelijk gevormd worden door het toepassen van een ruimtelijk interactiemodel, ofwel zwaartekrachtmodel. Dergelijke modellering is in Nederland eerder toegepast in de winkelmarkt (Evers, van Hoorn en van Oort, 2005) en daarbuiten (Sa, Florax en Rietveld, 2003). Door het gebruik van een zwaartekrachtmodel kan in onderhavig onderzoek het fundament gelegd worden voor het bepalen van over- of onderbewinkelde gebieden. De uitkomst uit het zwaartekrachtmodel zal een kans (als percentage) zijn, dat consumenten vanuit een bepaalde buurt boodschappen zullen doen bij een bepaalde supermarkt. Door de kans dat consumenten naar een specifieke supermarkt gaan te vermenigvuldigen
  • 18. 18 | P a g i n a met het totale bedrag dat consumenten in die buurt uitgeven aan supermarktbestedingen, wordt de omzet vanuit een buurt naar iedere supermarkt bepaald. Door alle omzetten te sommeren per supermarkt, komt een totale omzet(potentie) per supermarkt naar voren. Op basis daarvan kan uiteindelijk de winstmarge per supermarkt bepaald worden en kan bepaald worden of het gemiddelde van de winstmarges in iedere buurt voldoende zou zijn om ruimte te bieden aan een nieuwe supermarkt. §1.6 LEESWIJZER In hoofdstuk 2 wordt de literatuur behandeld die alle onderwerpen uit onderhavig onderzoek behandeld en waarbij er relaties tussen de verschillende onderwerpen uit onderhavig onderzoek gelegd zullen worden. Hoofdstuk 3 gaat in op de onderzoeksmethoden en data die gebruikt is in onderhavig onderzoek. In hoofdstuk 4 wordt door middel van het combineren van de data over supermarkten in Nederland met de voor consumenten belangrijke factoren om supermarkten te bezoeken bepaald of er uitschieters zijn qua supermarktomzetten- en winsten. Uiteindelijk zal in dit hoofdstuk bepaald worden in welke buurten er ruimte is voor het toevoegen van supermarkten aan het bestaande winkelbestand. In hoofdstuk 5 zal de conclusie gepresenteerd worden, waarmee een definitief antwoord gegeven wordt op de centrale vraag van dit onderzoek. Daarnaast zal er in hoofdstuk 5 ingegaan worden op eventuele moeilijkheden die naar voren zijn gekomen in het onderzoek en worden er aanbevelingen gedaan voor nader onderzoek. Zie voor een verdere toelichting figuur 2.
  • 19. 19 | P a g i n a Figuur 2: Conceptueel onderzoeksmodel Bron: Eigen ontwerp H2 Optimale locatie Over- en onderbewinkeling Marktpenetratie Supermarkten Consumenten(voorkeuren) Locatiekeuze H5 H4 Theorie winkelmarkt Theorie consumenten voorkeuren H3
  • 20. 20 | P a g i n a Soep: Hoofdstuk 2 - Literatuuroverzicht Soep: Tomatensoep met buffel mozzarella, pesto en kaviaar – Pere Massana Bron: cumbriafoodie.com
  • 21. 21 | P a g i n a Hoofdstuk 2: Literatuuroverzicht §2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de Nederlandse marktstructuur voor supermarkten behandeld alsook de factoren die voor consumenten van belang zijn voor het bezoeken van een supermarkt. Dit alles gebeurt door middel van literatuuronderzoek. Ter inleiding op de markt voor supermarkten zal ook kort ingegaan worden op de winkelmarktstructuur in Nederland in zijn algemeenheid. Het doel van dit hoofdstuk is de beantwoording van de deelvragen: ‘Hoe is de Nederlandse winkelmarktstructuur, en in het bijzonder de supermarktstructuur, opgebouwd?’ En ‘Welke factoren zijn voor consumenten bepalend in de keuze om boodschappen te doen bij een bepaalde supermarkt?’ §2.2 De structuur van de Nederlandse winkelmarkt De ruimtelijke structuur van detailhandel wordt in Nederland gevormd door de markt, de ruimte en wetgeving & beleid (Evers et al., 2012). Detailhandel wordt beschouwd als de verkoop, de verhuur en/of de levering van goederen en diensten aan een eindgebruiker (Van Dam, Van den Broek et al., 2014). Supermarkten zijn onderdeel van detailhandel en hebben zodoende een plaats in de ruimtelijke structuur van deze detailhandelsmarkt, ofwel winkelmarkt. De Nederlandse winkelmarkt is in het verleden veelal getypeerd als een markt met een hoge dichtheid van winkelvoorzieningen, die volgens een duidelijke hiërarchische structuur opgebouwd zijn. Het is daarom dat er vaak parallellen getrokken worden naar de Centrale-Plaatsentheorie (CPT) van Christaller (Christaller, 1933 / 1966), onder meer door Borchert (1995), Bolt (2003) en Evers et al. (2012). De Nederlandse winkelvoorraad werd conform deze structuur planmatig ontwikkeld, waarbij er voor uitbreiding van het winkelbestand gekeken werd naar het aantal inwoners en de toekomstige groei daarvan en een bijpassend voorzieningenniveau. Het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Orderning en Volkshuisvesting (NIROV) speelde hierin een belangrijke rol. Zij assisteerden in retail
  • 22. 22 | P a g i n a planning om die hiërarchische structuur te bereiken (NIROV, 1971). Het gewicht in het beleid werd gehangen aan centrumlocaties die voorzieningen met een grotere reikwijdte, of hogere drempelwaarde volgens Christaller, konden accommoderen (Evers et al., 2011). De drempelwaarde en reikwijdte worden door Evers et al. (2011) omschreven als het minimale draagvlak dat een winkel nodig heeft om rendabel te blijven (drempelwaarde) en de afstand die klanten bereid zijn om af te leggen (reikwijdte). Hoewel het restrictieve planningsbeleid in het begin van de jaren ´90 enigszins verruimd werd door grootschalige detailhandel aan de rand van steden toe te staan (Evers et al., 2011), was er pas sprake van een duidelijke wijziging in het ruimtelijk beleid met de komst van de Nota Ruimte in 2006. Deze kenmerkte zich door decentralisatie waarbij de nationale overheid zich terugtrok uit het detailhandelsbeleid en gemeenten meer vrijheden kregen in het opstellen van een eigen ruimtelijk detailhandelsbeleid, mits dat past binnen de provinciale kaders (Ministerie van VROM, 2006). Deze kaders zijn hoofdzakelijk gericht op het tegengaan van excessieve perifere detailhandels-ontwikkelingen. Hoewel de CPT van Christaller al vaak bekritiseerd is vanwege de fundamentele aannames die erin gedaan worden (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Hubbard, 1978; Day, 1973; Pacione, 2009; Parr en Denike, 1970; Eaton en Lipsey, 1979), vormt de theorie vandaag de dag alsnog vaak een basis om naar de Nederlandse markt te kijken (Borchert, 1995; Bolt, 2003; Evers et al., 2012; van Leeuwen en Rietveld, 2010; Wichard, 2015). Zodoende wordt de theorie van Christaller als een van de meest fundamentele theorieën voor onderhavig onderzoek beschouwd. §2.3 De structuur van de markt voor supermarkten §2.3.1 DE STRUCTUUR VAN DE MARKT VOOR SUPERMARKTEN IN NEDERLAND Binnen de Nederlandse markt is er nog weinig literatuurvorming geweest over supermarkten (Stelder, 2012). Studies die wel specifiek aan dit onderwerp gewijd zijn, zoals die van Stelder (2012), Janssen (2011) en Bos (2012) gaan niet (uitgebreid) in op de marktstructuur voor supermarkten. Het is echter relevant om inzicht te krijgen in de structuur van de markt, om eventuele bestaande over- of onderbewinkeling te kunnen verklaren aan de hand van de bestaande structuur. Er lijkt echter een kennislacune te ontstaan in onderzoek over de Nederlandse marktstructuur voor supermarkten. Het onderzoek van Stelder is echter tot op zekere hoogte bruikbaar om een beeld te vormen over de Nederlandse markt en de opbouw
  • 23. 23 | P a g i n a daarvan. Daarnaast hebben Van Leeuwen en Rietveld (2010) in hun onderzoek naar ruimtelijk gedrag van consumenten in kleine- en middelgrote plaatsen ook gekeken naar de productcategorie supermarkten, waardoor uit dit onderzoek ook enkele conclusies overgenomen kunnen worden met betrekking tot de markstructuur in Nederland. Enkele bevindingen van Stelder zijn interessant voor onderhavig onderzoek. Zo wordt er onder meer van uitgegaan dat consumenten kiezen voor de dichtstbijzijnde supermarkt voor het doen van boodschappen, overeenkomstig aan de aanname voor de CPT van Christaller. Indien de prijzen bij die supermarkt te hoog zijn, of er onvoldoende goederen aangeboden worden, gaat de consument naar de dichtstbijzijnde supermarkt van een andere uitbater. Vanuit deze gedachte komt Stelder tot een gemiddelde bevolking-gewogen afstand naar de dichtstbijzijnde supermarkt van 725 meter. Binnen het onderzoek is ervoor gekozen om supermarkten te categoriseren op basis van aantal kassa´s en nog aparte groepen te maken voor supermarkten waarbij Aldi en Lidl uitgesloten zijn. De gemiddelde afstand tot een supermarkt met tenminste twee kassa´s bedraagt 845 meter, terwijl de afstand oploopt tot 1.135 meter voor supermarkten met tenminste vijf kassa´s. Voor deze laatste categorie, uitgezonderd Aldi en Lidl, bedraagt de gemiddelde afstand in Nederland 1.225 meter. Deze informatie is nuttig voor de beeldvorming over de te bereizen gemiddelde afstand naar verschillende typen supermarkten in Nederland. Daar bovenop doet Stelder de aanname (overeenkomstig aan De Jong, 2001), dat consumenten 300 meter extra willen lopen, 500 meter extra willen fietsen en 1.000 meter meer willen rijden per auto om tot een supermarkt te komen die niet van dezelfde uitbater is als de dichtstbijzijnde supermarkt. Uit het onderzoek, waarin 4.412 supermarkten (juni 2009) meegenomen zijn, blijkt dat 14,8 procent van de consumenten in een ruimtelijk monopolie leeft wanneer alle supermarkten meegenomen worden. Een ruimtelijk monopolie wordt gedefinieerd als de situatie die ontstaat wanneer de extra kosten die een consument moet maken voor de aankoop van een vergelijkbaar goed groter zijn dan het extra nut dat de consument ervan beleefd door naar een andere aanbieder te reizen (McCann, 2001). Het percentage consumenten in een ruimtelijk monopolie blijft gelijk voor supermarkten met minimaal twee kassa´s en stijgt met 0,1 procent wanneer naar supermarkten met tenminste vijf kassa´s gekeken wordt. 23 procent van de Nederlandse consumenten had te maken met een ruimtelijk monopolie wanneer Aldi
  • 24. 24 | P a g i n a en Lidl niet meegerekend werden (vanwege het “discount karakter” werd hiervoor een aparte onderzoek categorie gecreëerd). In Nederland wordt een belangrijk deel van de boodschappen in, of in de nabijheid van, de woonplaats gedaan, hetgeen in tegenstelling is tot veel andere Europese landen (Van Leeuwen en Rietveld, 2010). De verklaring hiervoor wordt gezocht in de relatief hoge bevolkingsdichtheid en het hoge voorzieningenniveau in landelijke gebieden in Nederland (Van Leeuwen en Rietveld, 2010). Boodschappen, kinderverzorging- en schoonheids- en verzorgingsproducten zijn de productcategorieën die het meest aangekocht worden in het gebied waar mensen woonachtig zijn (Van Leeuwen en Rietveld, 2010). Afhankelijk van de woonplaats worden de boodschappen in Nederland vooral lokaal gekocht. 90 procent van de huishoudens die in een hoofdplaats, conform CPT, woont doet de boodschappen in de woonplaats, terwijl 46 procent van de mensen woonachtig in een landelijk gebied de boodschappen in de eigen woonplaats koopt. Van de huishoudens die in landelijk gebied wonen in Nederland koopt 38 procent de boodschappen in een grotere plaats dan de eigen woonplaats. Belangrijk daarin is wel dat het genot sterk afneemt voor het doen van boodschappen naarmate de afstand tot de supermarkt toeneemt. De oppervlakte daarentegen, heeft een significant positief effect op het genot (Van Leeuwen en Rietveld, 2010). Als laatste kan aangemerkt worden dat grootschalige supermarkten, of hypermarkten, zoals in andere Europese landen vaker te zien zijn, in Nederland niet gebruikelijk zijn (Dieleman et al., 2002). Een logische verklaring hiervoor is het restrictieve planningsbeleid voor perifere ontwikkelingen zoals in paragraaf 2.2 omschreven. Enige vorm van literatuur over de ruimtelijke verdeling van supermarkten, anders dan gevonden door Van Leeuwen en Rietveld, is niet bekend, waardoor er geen conclusies getrokken kunnen worden over de ruimtelijke verdeling van over- of onderbewinkelde gebieden op basis van bestaande literatuur. §2.3.2 DE STRUCTUUR VAN DE MARKT VOOR SUPERMARKTEN BUITEN NEDERLAND Doordat de literatuur over de Nederlandse markt voor supermarkten beperkt is, is ook literatuur uit andere landen meegewogen teneinde mogelijke parallellen te trekken tussen de marktstructuur voor supermarkten die elders in de wereld bestaat en de structuur zoals deze in Nederland is. Context gebonden (politiek, economisch, beleidsmatig etc.) verschillen per land worden onderkend, maar om parallellen te
  • 25. 25 | P a g i n a trekken is er in onderhavig onderzoek gekozen om literatuur gericht op westerse landen te gebruiken aangezien leefstijlen hier meer overeenkomst hebben met die van de Nederlandse consument. Internationaal is er meer literatuur beschikbaar waarin wordt gerefereerd aan supermarkten. Zo is door Schenk, Löffler en Rauh (2007) onderzoek gedaan naar de regio Umeå in Zweden, door Ciari en Axhausen (2012) werd de stad Zürich en haar agglomeratie onderzocht, deed Liu (2012) een onderzoek naar mogelijk nieuwe locaties voor een Aziatische supermarkt in het Minneapolis en St. Paul gebied in Minnesota in de Verenigde Staten en deden Dixon en McLaughlin jr. (1971) hun onderzoek binnen het gebied Spring Garden in Noord Philadelphia (Verenigde Staten). Ook in internationale literatuur wordt de CPT van Christaller (1933 / 1966) benoemd, maar in tegenstelling tot de bevindingen van Van Leeuwen en Rietveld (2010) wordt door Schenk, Löffler en Rauh (2007) aangegeven dat afstand op zichzelf geen determinant is voor consumenten om wel- of niet naar een supermarkt te gaan. Daarmee zou afstand dus ook op zichzelf beperkt effect op de structuur (in Umeå) hebben. Volgens Schenk, Löffler en Rauh valt het consumentengedrag te verklaren uit een driehoek van krachten. De consument zelf is een van de factoren die tot gedrag leiden, terwijl de aanwezige retailstructuur en de institutionele context van regelgeving en politiek, service infrastructuur en de sociale context met daarin gedragsregels en sociale standaarden de andere factoren zijn. Ciari en Axhausen (2012) vinden met betrekking tot de retailstructuur dat locatie de belangrijkste determinant is voor het succes van een winkel. In de studie die zij uitvoerden in de grootstedelijke agglomeratie van Zürich, ontdekten zij dat er bij een optimalisatie van alle supermarkten een relatief beperkt aantal supermarkten verplaatst hoefde te worden. Zij verklaren dit aan de hand van de continue optimalisatie die plaatsvindt door de jaren heen alsook door het waarschijnlijk uitgebreide onderzoek dat retailers zelf doen naar locaties alvorens een winkel te openen. In een uitgebreide analyse van de marktstructuur in het Verenigd Koninkrijk door Poole, Clarke en Clarke (2010), wordt gesteld dat overaanbod van supermarkten theoretisch voort zou kunnen komen uit de beperkte aanwezigheid van relatief welvarende huishoudens. Indien er dan voldoende huishoudens zijn, zou er voldoende vraag zijn naar supermarkten, maar simpelweg onvoldoende bestedingskracht. Om deze hypothese uit te sluiten is een index van
  • 26. 26 | P a g i n a vloeroppervlakte per uitgave eenheid bereikend, door de vloeroppervlakte in een gebied te delen door de totale bestedingen aan boodschappen in dat gebied. Daaruit vloeit voort dat de welvarendheid van de bevolking niet in alle gebieden het hoge aanbod van supermarktoppervlakte verklaart. Ook wordt gevonden dat een lager aantal winkels in een gebied een gevolg kan zijn van het aantal jaren dat een keten operationeel is in de betreffende markt, het beschikbare kapitaal voor winkeluitbreidingen en de mogelijke aanwezigheid van dominante supermarktketens die een groot marktaandeel nastreven. Dit laatste zou kunnen betekenen dat het moeilijk is om met dergelijke ketens te concurreren, zoals in Nederland ook al uit een analyse van Stelder (2012) naar voren kwam. In het onderzoek van Poole et al. (2010) wordt vloeroppervlakte potentie als maatstaf van onder- of over aanbod genomen. Daarbij is een index samengesteld die het actuele vloeroppervlakte met het verwachtte vloeroppervlakte vergelijkt. Geconcludeerd kan worden dat er regionaal grote verschillen zijn in het actuele supermarktaanbod ten opzichte van het theoretisch verwachtte aanbod. Suggesties van marktverzadiging zijn daarom te simplistisch (Poole, Clarke en Clarke, 2010). Uit onderzoek van Dixon en McLaughlin jr. (1971) blijkt dat in Minneapolis en St. Paul in de Verenigde Staten 95 procent van alle dagelijkse aankopen in de nabijheid van de woonlocatie gedaan werd. Slechts vijf procent van alle consumenten deed de aankopen in een ander gedeelte van de stad. Hoewel dit impliceert dat consumenten dus naar een dichtbij gelegen winkel gingen voor het doen van boodschappen, was de meest geprefereerde winkel niet noodzakelijk de dichtstbijzijnde winkel. De tweede- en derde winkel qua voorkeur voor het doen van boodschappen lagen veelal wel dichter bij de woning. Dit komt overeen met de vraag die rijst uit het onderzoek van Clark en Rushton (1970) of er een zone ontstaat waarin de reisafstand voor consumenten naar de supermarkt minder belangrijk is. Deze zone zou zich bevinden rondom de dichtstbijzijnde supermarkt. Bewijs daarvoor vloeit voort uit de conclusie dat slechts 35 procent van de consumenten boodschappen doet bij de dichtstbijzijnde supermarkt, wanneer gebruik gemaakt wordt van hemelsbrede afstanden. Dit percentage stijgt tot 57 procent wanneer gebruikt gemaakt wordt van afstanden die over de weg bereisd moesten worden. Een belangrijke bevinding van Clark en Rushton is dat het aantal mensen dat in de nabijheid van de woning boodschappen doet het hardst stijgt wanneer de reisafstand ten opzichte van de dichtstbijzijnde supermarkt enigszins vergroot wordt. Een
  • 27. 27 | P a g i n a toevoeging van 250 meter in de nabijheid van de dichtstbijzijnde winkel levert een verhoging van het aantal consumenten op van 40 procent naar 60 procent. Figuur 3: Percentage consumenten dat naar een type winkel gaat binnen een gegeven extra afstand t.o.v. het dichtstbijzijnde winkeltype Bron: Clark en Rushton, 1970 §2.3.3 IMPLICATIES VAN DE STRUCTUUR UIT HET BUITENLAND VOOR DE NEDERLANDSE MARKT Uit het voorgaande literatuuronderzoek over de Nederlandse en niet-Nederlandse markten voor supermarkten komt slechts in beperkte mate een duidelijke structuur naar voren zoals die in verschillende landen geldt. Hoewel er door Poole, Clarke en Clarke (2010) wel gekeken is naar supermarktprovisie per 1.000 inwoners in het gehele Verenigd Koninkrijk, komen zij niet tot een eenduidige conclusie over de markt voor supermarkten. Ook Schenk, Löffler en Rauh (2007) doen, ondanks dat zij naar een duidelijk afgebakend gebied kijken, geen specifieke uitspraken over de lokale marktstructuur. De conclusies van Stelder (2012) zijn in die hoedanigheid meer gegeneraliseerd, maar er wordt over een gemiddelde gesproken, waarbij weinig inzicht verkregen wordt in eventuele regionale verschillen ten opzichte van dit gemiddelde. Zodoende lijkt de conclusie die door Poole, Clarke en Clarke getrokken wordt misschien wel het meest stand te houden, dat door de aanwezigheid van grote regionale verschillen suggesties over marktverzadiging te simplistisch zijn.
  • 28. 28 | P a g i n a §2.4 FACTOREN DIE DE WINKELENDE CONSUMENT BEÏNVLOEDEN Om uiteindelijk te kunnen bepalen of er sprake van over- of onder bewinkelde gebieden is op het gebied van supermarkten, is het van belang welke factoren een rol spelen voor consumenten om een supermarkt te bezoeken. Hubbard (1978) concludeerde echter op basis van onder andere Brown en Deaton (1972), Ferber (1973) en Houthakker (1961) dat er geen uitgebreid onderzoek naar het ruimtelijke gedrag van consumenten bestaat, in tegenstelling tot de uitgebreide werken die er bestaan vanuit een niet-ruimtelijke component. De ruimtelijke component is in onderhavig onderzoek echter van belang vanwege de doelstelling om specifiek geografieën aan te kunnen wijzen waar sprake is van over- of onder bewinkeling. Economische onderzoekers hebben traditioneel de ruimtelijke component van consumentengedrag genegeerd en hebben vertrouwd op de optimalisatie van niet- ruimtelijke modellen van consumentengedrag. Daarin gaat de consument voor een optimalisatie van genot binnen zekere budget beperkingen en binnen de grenzen van een dimensieloze economie (Hubbard, 1978). Het toevoegen van een ruimtelijke component komt voort uit geografische- en marketing studies. In tegenstelling tot de conclusies van Hubbard (1978) is hier echter wel degelijk literatuur over beschikbaar. De eerste ruimtelijke studies naar commerciële Retail gingen uit van de fysieke structuur van de retailmarkt, gebaseerd op de CPT van Christaller (1933) (Berry en Pred, 1961). In nagenoeg alle studies werd er vanuit gegaan dat ruimtelijk gedrag een gevolg was van de ruimtelijke structuur, meer dan dat dit vice versa het geval zou (kunnen) zijn. Er ontstond echter kritiek op deze gedachtegang omdat er weinig nieuwe kennis van de consumenten voortkwam uit de studies die op deze aanname gebaseerd waren (Johnston en Rimmer, 1967; Thomas et al., 1962; Thorpe en Nader, 1967). In later onderzoek werd in toenemende mate gezocht naar het verklaren van consumentengedrag en de implicaties van dit gedrag voor de ruimtelijke verdeling van vastgoed. Reilly (1929) was hierin een pionier met zijn onderzoek naar consumentenbewegingen tussen steden. Hij kwam met de theorie dat het afzetgebied van een winkel of winkelgebied berekend kan worden door te kijken naar de afstand tussen twee concurrerende winkelgebieden en het aantal inwoners in beide gebieden (Reilly, 1929; Huff, 1964). Huff (1964) vond echter dat de theorie van Reilly niet geheel stand hield doordat een winkel of winkelgebied verschillende afzetgebieden kan hebben afhankelijk van het aantal en het type producten dat er
  • 29. 29 | P a g i n a verkocht wordt. Zodoende werkte Huff een theorie uit die verwerkt werd in een zwaartekrachtmodel. Daarin wordt een afzetgebied gekenmerkt door zogenaamde vraagcirkels, die verschillen in afzetpotentie vertegenwoordigen. Deze vraagcirkels zijn van een waarschijnlijkheidsaard en vertegenwoordigen een waarschijnlijkheid die varieert tussen 0 en 1. Daar waar deze vraagcirkels van concurrerende winkels of winkelgebieden elkaar overlappen is sprake van een ruimtelijk evenwicht (Huff, 1964). Figuur 4: Voorbeeld van een toepassing van het Huff-model en de vraagcirkels rondom een locatie Bron: ESRI, Huff, 2008 Het belang van zwaartekrachtmodellering wordt onderschreven door Hubbard (1978), Lakshmanan en Hansen (1965), Lee (1973), Voorhees et al. (1955) en recenter onderzoek van Van Leeuwen en Rietveld (2010). Hierin wordt geschreven dat dergelijke modellen in staat zijn redelijk goede voorspellingen te doen van het ruimtelijk consumentengedrag. Volgens Schenk, Löffler en Rauh (2007), zijn dagelijkse aankopen het gevolg van rationele beslissingen. Dit zou de moeilijkheidsgraad van het modelleren van deze aankopen enigszins moeten verlagen.
  • 30. 30 | P a g i n a De factoren die de aankoopbeslissing van consumenten beïnvloeden kunnen volgens Zhang en Zhang (2007) gecategoriseerd worden in drie categorieën:  Demografie  Gedrag  Psychografie Wanneer getracht wordt factoren te vinden binnen deze categorieën blijkt uit de literatuur dat voor demografie onder meer het geslacht (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Mazze, 1974; Kanti Prasa, 1972; Van Leeuwen en Rietveld, 2010), de leeftijd (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Mazze, 1974; Van Leeuwen en Rietveld, 2010; Pinkerton et al., 1995; Powe en Shaw, 2004; Papadopoulos, 1980) en de huishoudenssamenstelling (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Mazze, 1974; Cox jr. en Cooke, 1970; Forbes, 1972; Van Leeuwen en Rietveld, 2010) vallen. Voor gedrag en psychografie worden echter minder factoren genoemd. Enkel Zhang en Zhang (2007) maken duidelijk melding van deze onderverdeling, waarbij meningen, leefstijl en persoonlijke waarden als belangrijke psychografische gegevens genoemd worden. Van Leeuwen en Rietveld (2010) verbreden de factoren die van belang zijn om de aankoopbeslissing van consumenten te beïnvloeden. Zij geven onder meer aan dat de aanbodfactoren van winkels van belang zijn om consumenten aan zich te binden. In dit verband wordt afstand als belangrijke variabele genoemd conform Cadwallader (1975). Dit wordt onderschreven door bevindingen van onder meer Reilly (1929), Huff (1964), Hubbard (1978), Clark en Rushton (1970) en Stelder (2012). Daarnaast is de attractiviteit van de locatie, die op verschillende manieren benaderd kan worden, van belang. De attractiviteit kan onder meer gemeten worden door te kijken naar de bereikbaarheid / de parkeervoorzieningen, het aanbod van producten of de kwaliteit van de dienstverlening. Gorter et al. (2003) hebben voor de attractiviteit gebruik gemaakt van de kwaliteit van de parkeervoorzieningen en de uitstraling van de winkels. Een andere maatstaf zou oppervlakte kunnen zijn (Schenk et al., 2007). Prijs en assortiment zijn factoren die sterk verwant zijn aan de grootte van een supermarkt aldus Schenk et al, zoals ook Huff (1964) al vond. Het belang van de oppervlakte van een winkel wordt verder onderschreven door Applebaum (1966), Hubbard (1978), McEvoy (1968), Schenk, Löffler en Rauh (2007) en Clark en Rushton (1970).
  • 31. 31 | P a g i n a Een belangrijke bevinding van Schenk, Löffler en Rauh (2007) is dat consumptie van voedsel kwantitatief gelimiteerd is. Iemands capaciteit om te eten is gelimiteerd, ongeacht de welvarendheid van die persoon. Dit houdt indirect in dat de behoefte aan supermarkten niet lineair met welvaart mee groeit. Opvallend is dat enerzijds geconcludeerd wordt dat afstand op zich geen determinant is voor de keuze voor een supermarkt, terwijl uit micro-economische theorieën en empirische bevindingen van Löffler en Schrödl (2002) blijkt dat afstand wel degelijk een belangrijke determinant voor ruimtelijke beslissingen is. In dit onderzoek blijkt echter dat wanneer afstand gecombineerd wordt met factoren als prijs, kwaliteit en assortiment, de verklarende factor van een bezoek door consumenten verhoogd wordt. Clark en Rushton (1970) vinden dat het aandeel consumenten dat niet naar de dichtstbijzijnde winkel gaat een functie is van de afstand tot die winkel. Naarmate de afstand toeneemt wordt de waarschijnlijkheid kleiner. De grootte van de winkel en de afstand van de consument tot de winkel zijn belangrijk in het besluitvormingstraject van de consument naar welke winkel deze uiteindelijk zal gaan. Afstand kan echter op verschillende manieren gemeten worden, waardoor er binnen de literatuur debat bestaat over welk type afstandsmaatstaf tot de beste uitkomsten leid. Enerzijds wordt een lineaire afstand voldoende bevonden om conclusies te trekken over afvalligheid van consumenten (onder andere Reilly, 1929; Bucklin, 1971), terwijl Huff (1964) al aangaf dat de daadwerkelijk gereisde afstand wellicht een betere maatstaf zou zijn. Cox jr. en Cooke (1970) gaan echter uit van reistijd in plaats van reisafstand, waarmee een van de centrale aannames uit Christaller zijn CPT anders uitgelegd wordt; moeite wordt in dit geval als “tijd” uitgedrukt in plaats van als “afstand”. Consensus over welke meet methodiek de beste resultaten geeft wordt niet gevonden in de literatuur. Sterker nog, Hubbard (1978) geeft aan dat de perceptie van reisafstand in de praktijk voor consumenten anders is dan in theorie. Dit zou mogelijk een verklaring kunnen zijn dat er verschillende meetmethoden blijven bestaan. Hubbard trekt daarbij de resultaten uit tijd gewogen modellen echter in twijfel. Echter zijn er ook twijfels bij de correlatie tussen de afgelegde afstand en de grootte van een winkel; LaLonde (1962) vond hier geen correlatie tussen, terwijl Bishop en Brown (1969) in Ithaca, New York aantoonden dat de grootte van een supermarkt negatief correleerde met de afgelegde afstand. Desondanks blijven er in de literatuur meer aanhangers van de theorie tussen grootte van een supermarkt en afgelegde afstand, dan dat er tegenstanders zijn.
  • 32. 32 | P a g i n a Dat de grootte van een supermarkt belangrijk is voor consumenten kan mogelijk verklaard worden uit de bevinding van Haines, Simon en Alexis (1972). Zij stellen dat de grootte van een supermarkt sterk gerelateerd is aan andere karakteristieken van een supermarkt. Holdren (1960) vond ook dat het merendeel van de variabelen die voor een supermarkt van belang zijn gerelateerd zijn aan de grootte van de winkel. Variabelen die direct gerelateerd zijn aan de grootte van een winkel zijn onder meer verschillende typen van gemak als airconditioning, parkeergelegenheid, de aanwezigheid van postwissels en het product assortiment. Daar komt bij dat prijs omgekeerd correleert met grootte; grote supermarkten bieden producten tegen lagere prijzen aan dan kleine supermarkten (Holdren, 1960; Haines, Simon en Alexis, 1972). Als laatste vinden Haines et al. dat het geografische gebied voor supermarkten beduidend kleiner is dan voor zogenaamde hoofdwinkels. Als laatste zijn er nog factoren die te classificeren zijn als locatie- en winkel specifieke factoren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de aanwezigheid van natuurlijke barrières die het verzorgingsgebied afromen (Mazze, 1974; Huff, 1964; Huff, 2008) en de locatie van de winkel (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Ciari en Axhausen, 2012; Liu, 2012). Winkel specifieke factoren die regelmatig uit de literatuur naar voren komen zijn onder meer het prijsniveau (Brown, 1968; Gabor en Granger, 1961; Goodman, 1968; Jolson en Spath, 1973; Rose, 1970; Zimmerman, 1941; Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Mazze, 1974; Zhang en Zhang, 2007; Herrmann en Beik, 1968), de variëteit in het assortiment (Baumol en Ide, 1956; Herrmann en Beik, 1968), de mate van adverteren (Atkin, 1962; Burwell, 1972; Forbes, 1968; LeGrand en Udell, 1965; Schapker, 1966; Zhang en Zhang, 2007; Cox jr. en Cook, 1970) en de dienstverlening of het serviceniveau van de retailer (Martineau, 1958; Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Van Leeuwen en Rietveld, 2010). §2.5 THEORIE ZWAARTEKRACHTMODEL Zwaartekrachtmodellen, of ruimtelijke interactie modellen, deden hun intrede midden jaren ´50 en begin jaren ´60 van de 20e eeuw (Hubbard, 1978). Onder meer formuleringen van Carrothers (1956) en Isard (1960) worden door Hubbard genoemd, terwijl in latere literatuur van onder meer Van Leeuwen en Rietveld (2010) het model van Huff (1964) genoemd wordt als een van de belangrijkste zwaartekrachtmodellen. Alle wetenschappelijke onderzoeken lijken het er echter
  • 33. 33 | P a g i n a over eens te zijn dat Reilly (1929) een belangrijke rol heeft gespeeld in fundamenteel onderzoek waarop de latere zwaartekrachtmodellen op gebaseerd zijn. Relevant binnen de bevindingen van Reilly is onder meer formule 1, waarin verschillende empirische studies samengevat worden over consumentenbewegingen tussen verschillende steden: (1) Ba / Bb = (Pa/Pb) (Db/Da)2 Waarin: Ba = het aandeel van de Retail bedrijvigheid van een middelgrote stad die aangetrokken wordt door stad A; Bb = het aandeel van de Retail bedrijvigheid van een middelgrote stad die aangetrokken wordt door stad B; Pa = de omvang van de bevolking in stad A; Pb = de omvang van de bevolking in stad B; Da = de afstand tussen de middelgrote stad en stad A; en, Db = de afstand tussen de middelgrote stad en stad B. Reilly zijn werk vormde de basis voor verder empirisch onderzoek, onder meer uitgevoerd door P.D. Converse (1943 en 1948), waaruit een belangrijke aanpassing van Reilly´s formule volgde. Door deze aanpassing maakte Converse het mogelijk om het ruimtelijk equilibrium tussen twee concurrerende steden te berekenen. Ofwel, het punt waar de invloed van twee concurrerende steden op de consument nagenoeg gelijk is. Een gevolg daarvan is dat een verzorgingsgebied van een stad afgebakend kan worden door de equilibrium punten tussen alle concurrerende steden te berekenen en deze punten met elkaar te verbinden. De formule voor het equilibrium punt, zoals gevonden door Converse, is als volgt: (2) Db = Da / 1 + √Pa / Pb Waarin: Db = het ruimtelijk equilibrium punt tussen stad A en stad B in mijl vanaf B; Dab = de afstand tussen stad A en stad B; Pb = de omvang van de bevolking in stad B; en: Pa = de omvang van de bevolking in stad A. Hoewel de theorieën van Reilly en Converse belangrijk zijn voor de verdere ontwikkeling van zwaartekrachtmodellering, geeft Huff (1964) duidelijk aan dat er ook tekortkomingen zijn aan bovenstaande formules. Het belangrijkste manco is dat er enkel een punt van equilibrium berekend kan worden, maar geen punt onder- of
  • 34. 34 | P a g i n a boven het ruimtelijk evenwicht. Daardoor is het onmogelijk om met formule 1 of 2 de totale vraag naar een product of dienst te bepalen. Daarnaast kijken de formules enkel naar concurrerende steden, waardoor er overlap kan ontstaan met verzorgingsgebieden van kleinere steden en dorpen. Als laatste wordt opgemerkt dat de parameter die van oorsprong uit de formule van Reilly kwam niet gelijk is voor verschillende typen winkelreizen. Om de hiervoor genoemde beperkingen van formule 1 en 2 te overkomen heeft Huff een alternatief model geïntroduceerd. Daarbij ligt de focus hoofdzakelijk op de consument in plaats van op een specifieke winkel. Het model dat door Huff (1964) gepresenteerd werd is als volgt: (3) Pij = Sj / Tij λ /  Sj / Tij λ Waarin: Pij = de kans dat een consument op een bepaald punt i naar een winkel of winkelcentrum op punt j reist; Sj = de grootte van een winkel of winkelcentrum j; Tij = de reistijd om van het punt van de consument i, naar de winkel of winkelcentrum op punt j te reizen; en: λ = een parameter die empirisch geschat wordt om het effect van reistijd op verschillende typen winkelreizen te reflecteren. Op basis van formule 3 kan het verwachtte aantal consumenten dat op plaats i woont en naar winkel of winkelcentrum j reist berekend worden door het totaal aantal consumenten op plaats i te vermenigvuldigen met de kans zoals in formule 3 berekend is. Daaruit volgt: (4) Eij = Pij Ci Waarin: Eij = het verwachtte aantal consumenten op plaats i die naar winkel j reizen; en: Ci = het aantal consumenten op plaats i. Wanneer de voorgaande formules gecombineerd worden met consumenten bestedingsdata (zie ook paragraaf 3.1.3), dan is het mogelijk om voor iedere winkel een omzetverwachting te genereren. Dit kan weergegeven worden middels formule 5: (5) Sij = Pij Bi
  • 35. 35 | P a g i n a Waarin: Sij = de verwachtte uitgaven die vanuit locatie i bij winkel j gedaan worden; en: Bi = Totale uitgaven (aan een type product / productcategorie) in locatie i. De totale te verwachten verkopen van een winkel in het onderzoeksgebied kunnen dan berekend worden door de verwachte uitgaven vanuit elk gebied binnen het verzorgingsgebied bij elkaar op te tellen. Daaruit volgt: (6) Tj =  Sij Waarin: Tj = de totale te verwachten verkopen van winkel j. Het merendeel van de hiervoor genoemde variabelen die benodigd zijn om de totale te verwachten verkopen van een supermarkt te kunnen berekenen zijn bestaande data variabelen. Echter, een belangrijk onderdeel van zwaartekrachtmodellering schuilt in de variabele λ. Vanuit de theorie van Huff (1964) wordt gesteld dat deze waarde empirisch geschat moet worden op basis van consumentenonderzoek in het onderzoeksgebied. Doordat onderhavig onderzoek zich concentreert op Nederland als onderzoeksgebied en, voor zover achterhaald kon worden, er geen onderzoek beschikbaar is waaruit duidelijk wordt hoe consumenten zich ruimtelijk bewegen in Nederland voor het bezoek van supermarkten, zou nieuw, landsdekkend, consumentenonderzoek gedaan moeten worden om deze variabele in te kunnen schatten. Omdat dergelijk onderzoek doorgaans veel tijd in beslag neemt en hier flinke kosten mee gemoeid zijn, is in onderhavig onderzoek met een basis waarde gewerkt. Als advies bij het gebruik van het Huff model binnen de software ArcMap (ESRI, 2016), wordt gegeven dat de waarde van de λ variabele tussen 1 en 3 moet liggen. Daarbij is er bij 3 sprake van een hoge mate van afstandsfrictie (zoals bij het kopen van diepgevroren producten, of een brood) en bij 1 sprake van een lage mate van afstandsfrictie (zoals bij het bezoeken van een grote binnenstad of een outlet centre). Hoewel er geadviseerd wordt door Huff (1964) om deze parameter empirisch in te schatten, is in onderhavig onderzoek de basiswaarde van 2 gebruikt als input voor de variabele λ. Een ander uitgangspunt zou kunnen liggen in de aanpak van Stelder (2012), die ervan uit ging dat een consument naar de dichtstbijzijnde supermarkt gaat. Afhankelijk van de afstand tot de eerstvolgende winkel van een concurrent kan de consument eventueel besluiten om naar een
  • 36. 36 | P a g i n a andere winkel dan de dichtstbijzijnde te gaan. Doordat het onderzoek van Stelder echter gericht was op ruimtelijke monopolies en niet op het ruimtelijk consumentengedrag, zal van deze aannames geen gebruik gemaakt worden. Wel is, onder meer op basis van het onderzoek van Stelder (2012), maar ook van De Jong (2001) een maximale afstand ingeschat waarover consumenten zich bewegen. De Jong kwam tot de bevinding dat 90% van alle consumenten voor middelgrote en grote supermarkten maximaal 2,5 kilometer tot een supermarkt reist. Stelder kwam tot de bevinding dat in een straal van 2,225 kilometer zo’n 14,8% van de Nederlandse bevolking zich in een ruimtelijk monopolie leeft en verder zou moeten reizen dan 2,225 kilometer om bij een andere uitbater te komen dan dezelfde uitbater van de dichtstbijzijnde supermarkt. Om een zekere marge aan te nemen voor de laatste 10% van de consumenten uit het onderzoek van De Jong, maar ook om zeker te stellen dat mensen zich niet in een ruimtelijk monopolie bevinden, is gekozen voor een maximale reisafstand van 25 kilometer. Samenvattend kan gesteld worden dat in de methodiek van Huff (1964) de afstand van consumenten tot een winkel en de grootte van deze winkel de belangrijkste variabelen zijn die de kans bepalen dat een consument de winkel bezoekt. §2.6 DEELCONCLUSIE In het voorgaande hoofdstuk is getracht door middel van literatuuronderzoek tot beantwoording van twee deelvragen te komen: ‘Hoe is de Nederlandse winkelmarktstructuur, en in het bijzonder de supermarktstructuur, opgebouwd?’ en ‘Welke factoren zijn voor consumenten bepalend in de keuze om boodschappen te doen bij een bepaalde supermarkt?’ Op de eerste deelvraag kan geen sluitend antwoord gegeven worden vanuit de literatuur. Uit literatuur over de gehele winkelmarkt blijkt dat de Nederlandse markt fijnmazig is als gevolg van het gevoerde ruimtelijk beleid. Deze structuur lijkt ook voor supermarkten te bestaan, ondanks een gebrek aan literatuur hier over. Hoewel er sprake is van een fijnmazige structuur toont Stelder (2012) aan dat 14,8 procent tot 23 procent van de Nederlandse consumenten in een ruimtelijk monopolie voor supermarkten leeft. Het ontbreken van specifieke literatuur over de ruimtelijke
  • 37. 37 | P a g i n a structuur van supermarkten in Nederland heeft tot gevolg dat er geen relatie gelegd kan worden tussen de ruimtelijke structuur en het eventuele bestaan van over- of onderbewinkelde gebieden. Internationaal bestaat er in beperkte mate duidelijkheid over de ruimtelijke structuur van supermarkten in de literatuur. De conclusie van Poole, Clarke en Clarke (2010) lijkt het meest stand te houden: grote regionale verschillen maken algemene conclusies te simplistisch. Er is een behoorlijke hoeveelheid literatuur aanwezig die in gaat op factoren die voor consumenten bepalend zijn in de keuze voor een winkel. Hoewel er een grote variëteit bestaat in de factoren die genoemd worden en de hoeveelheid verwijzingen naar deze factoren, blijkt uit tabel 1 dat de factoren ‘afstand’ en ‘grootte’ tot de belangrijkste factoren horen volgens de literatuur. Dit sluit aan bij het gebruik van een zwaartekrachtmodel ten behoeve van onderhavig onderzoek, waarin deze twee variabelen de belangrijkste determinanten zijn voor de kans dat consumenten naar een supermarkt gaan. Variabele Aantal waarnemingen in literatuur Afstand 16 Grootte 8 Gehanteerd prijsniveau 10 Mate van adverteren 7 Serviceniveau 3 Parkeren 6 Gemak 2 Natuurlijke barrières 3 Demografische compositie 10 Technologie 2 Concurrentie 8 Tabel 1: Overzicht van variabelen die in de literatuur voorkomen en relevant zijn in de consumentenkeuze voor een supermarkt Hoewel uit tabel 1 blijkt dat afstand en grootte tot de belangrijkste variabelen behoren, worden in een zwaartekrachtmodel overige relevante factoren (zoals het gehanteerde prijsniveau, het serviceniveau of de mate van adverteren) niet meegenomen. Dit kan de resultaten die in onderhavig onderzoek gepresenteerd zullen worden beïnvloeden.
  • 38. 38 | P a g i n a Tussengerecht: Hoofdstuk 3 – Onderzoeksmethodologie en data verantwoording Tussengerecht: Snoekbaars met verbena en dille – René Redzepi Bron: dearcoffeiloveyou.comcoffee-at-noma-the-worlds-best-restaurant
  • 39. 39 | P a g i n a Hoofdstuk 3: Onderzoeksmethodologie en data verantwoording Op basis van de voorgaande hoofdstukken zal in dit hoofdstuk de data verantwoording en de onderzoeksmethodologie volgen. Uiteindelijk kan daardoor antwoord gegeven worden op de deelvraag uit dit hoofdstuk: ‘Op welke wijze kan over- of onderbewinkeling bepaald worden?’ In paragraaf 3.1 zal de data verantwoording te vinden zijn, welke in paragraaf 3.2 gevolgd wordt door een toelichting van de onderzoeksmethoden die gehanteerd zullen worden in het empirisch onderzoek. Vervolgens zal in paragraaf 3.3 de methodiek voor dit onderzoek schematisch afgebeeld worden, waarna het hoofdstuk in paragraaf 3.4 afgesloten wordt met een deelconclusie. §3.1 DATA VERANTWOORDING In deze paragraaf zal ingegaan worden op de data die gebruikt zal worden ten behoeve van onderhavig onderzoek, de bronnen die hiervoor gebruikt zijn en de keuzes die gemaakt zijn met betrekking tot de data verwerking. §3.1.1 SUPERMARKTEN IN NEDERLAND In onderhavig onderzoek wordt gebruik gemaakt van gegevens die versterkt zijn door de Ondernemers Pers Nederland via het platform supermarktgids.nl. De dataset welke gebruikt wordt is geraadpleegd op 3 januari 2016 en bevatte per die datum 4.529 supermarkten. Daarvan zijn er 123 geclassificeerd als “vakantiesupermarkt”, welke in paragraaf 1.6 uitgesloten zijn voor dit onderzoek. Zodoende zal het onderzoek zich richten op 4.405 supermarkten. Dat zijn 1.351 supermarkten meer dan volgens opgave van het CBS in het vierde kwartaal van 2015 in Nederland gevestigd waren (CBS, 2016). Hoewel dit verschil groot is, kon niet vastgesteld worden wat de oorzaak van het verschil is. De specifieke informatie die beschikbaar is voor deze dataset is te vinden in bijlage 1. §3.1.2 BUURTEN IN NEDERLAND Volgens opgave van het CBS telde Nederland in 2013 12.003 buurten. In onderhavig onderzoek wordt gewerkt met de buurtindeling die het CBS in 2013 hanteerde vanwege de beschikbaarheid van bestedingsdata van consumenten op buurtniveau
  • 40. 40 | P a g i n a uit dit jaar, zoals ook in paragraaf 3.1.3 toegelicht zal worden. De buurtgegevens van het CBS zijn aangeleverd in zowel Microsoft Excel als in een zogenaamd “shape” bestand, waardoor er een ruimtelijke component aan toegevoegd is. Zodoende kan alle data ruimtelijk gekoppeld worden middels een geografisch informatie systeem (GIS). §3.1.3 CONSUMENTENBESTEDINGEN Voor onderhavig onderzoek wordt gebruik gemaakt van een dataset van CACI en Michael Bauer Research, waarin de totale consumentenbestedingen per buurt (2013) beschikbaar zijn. Op basis van deze dataset kan achterhaald worden hoeveel consumenten per buurt aan supermarktuitgaven besteed hebben. Dit kan vervolgens ook nog afgezet worden tegen de totale consumentenuitgaven en het besteedbare inkomen. Deze dataset is gecombineerd met de in paragraaf 3.1.2 benoemde dataset van het CBS, waardoor de algemene demografische gegevens van alle buurten in Nederland gecombineerd kunnen worden met deze specifieke informatie over consumentenbestedingen. De consumentenbestedingen die voor supermarkten gelden zijn de volgende twee categorieën:  Food and non-alcoholic beverages  Alcoholic beverages Deze twee categorieën worden omschreven als “dagelijkse bestedingen die bedoeld zijn voor thuis gebruik”. Daarbij worden productcategorieën uitgesloten als producten die verkocht worden door hotels, restaurants, cafés, kiosken, straat verkopers of verkoopmachines. §3.1.4 KOSTEN VOOR SUPERMARKTEN Naast de opbrengstenkant van supermarkten die tot stand komt door consumentenuitgaven, is de kostenkant van belang om te kunnen bepalen of er markpotentie is voor supermarkten. Zodoende wordt er in onderhavig onderzoek ook gekeken naar de kosten van supermarkten. De kosten voor supermarkten kunnen onderverdeeld worden in twee kostensoorten:  Vaste kosten (zoals de inrichtingskosten van een supermarkt)  Variabele kosten (zoals personeelskosten en huisvestingslasten) Voor beide kostensoorten is in bijlage 2 een overzicht opgenomen hoe de kosten meegewogen worden per winkel. Voor de variabele kosten betreft het informatie als percentage van de totale omzet van een supermarkt, terwijl voor de vaste kosten
  • 41. 41 | P a g i n a rekening is gehouden met kosten per vierkante meter winkeloppervlakte. De variabele kosten representeren een gemiddelde in Nederland op basis van het CBS (2010), terwijl de vaste kosten een indicatie geven van een landelijk gemiddeld of een gemiddelde per provincie (bouwkostenkompas, 2016), afhankelijk van of er voor een bestaand vastgoedobject gekozen wordt, of voor een nieuw te bouwen vastgoedobject. §3.1.5 PRIJSNIVEAU SUPERMARKTEN Het prijsniveau van supermarkten is voor consumenten een belangrijke determinant om te kiezen voor een supermarkt (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Huff, 1964; Löffler en Schrödl, 2002). Doordat er echter niet voor elke individuele supermarkt een prijsvergelijking bestaat, is het niet mogelijk om bestaande prijsvergelijkingen op een betrouwbare wijze mee te wegen in onderhavig onderzoek. Zodoende is, conform de bevinding van Huff (1964), de grootte als belangrijkste verklarende factor voor prijs meegenomen in onderhavig onderzoek. §3.1.6 KWALITEITSNIVEAU SUPERMARKTEN Het kwaliteitsniveau van supermarkten is moeilijk te meten (supers.nl, 2016). Dit blijkt ook uit aannames die in eerder empirisch onderzoek gedaan zijn, waarin uiteindelijk de grootte van een winkel als belangrijke verklarende variabele meegenomen wordt om de kwaliteit van het voorzieningenniveau te meten (Schenk, Löffler en Rauh, 2007; Huff, 1964; Haines, Simon en Alexis, 1972; Holdren, 1960). In onderhavig onderzoek zal de grootte van een supermarkt leidend zijn in het bepalen van het kwaliteitsniveau. Ondanks de beschikbaarheid over de aanwezigheid van verschillende afdelingen binnen een supermarkt in de supermarkten dataset, is besloten om op basis van de bevindingen van de hiervoor genoemde onderzoeken de grootte van een supermarkt leidend te laten zijn voor het kwaliteitsniveau. §3.2 METHODOLOGIE Voor het beantwoorden van de centrale vraag zal gebruik gemaakt worden van kwantitatief onderzoek. Het onderzoek zal uitgevoerd worden door middel van toepassing van een ruimtelijk interactiemodel in de vorm van een zwaartekrachtmodel. De fundamenten voor dergelijke modellering zijn gelegd door Reilly (1929) en Huff (1964), waarbij deze laatste als een van de eersten erin slaagde om een zwaartekrachtmodel toe te passen.
  • 42. 42 | P a g i n a §3.2.1 TOEPASSING ZWAARTEKRACHTMODEL Zoals in paragraaf 2.5 toegelicht zal in onderhavig onderzoek een zwaartekrachtmodel gebruikt worden. Door middel van het toepassen van de formules (3) en (5) uit paragraaf 2.5 kan gekomen worden tot een omzetverwachting per winkel. Ter herhaling zijn de formules hieronder nogmaals weergegeven: (3) Pij = Sj / Tij λ /  Sj / Tij λ (5) Sij = Pij Bi Doordat uit formule (3) een kans volgt dat consumenten naar een supermarkt zullen gaan voor het doen van hun aankopen, kan met het gebruik van formule (5) deze kans vermenigvuldigd worden met het totale bedrag dat vanuit een buurt aan boodschappen uitgegeven wordt. Door dit voor alle buurten te doen voor iedere supermarkt zal de som van de uitkomsten uit formule (5) een maximale omzetpotentie per supermarkt vertegenwoordigen. Met deze maximale omzetpotentie zal uiteindelijk mede bepaald kunnen worden of er sprake is van over- of onderbewinkeling in bepaalde gebieden in Nederland. §3.2.2 BEPALING OVER- EN ONDERBEWINKELING Wanneer is een gebied over- of onderbewinkeld? Poole, Clarke en Clarke (2010) gaan in hun onderzoek uit van een gemiddeld aantal inwoners per 1.000 vt² winkelvloeroppervlakte. Wanneer in een geografisch gebied het volgens hun model te verwachten vloeroppervlakte lager ligt dan in de realiteit, kampt dat gebied met overaanbod. Wanneer een gebied volgens hun model meer winkelvloeroppervlakte zou moeten hebben dan in de realiteit aanwezig is, dan is het gebied volgens Poole, Clarke en Clarke juist onderbewinkeld. Hoewel de assumptie van Poole, Clarke en Clarke logisch lijkt, gaan zij voorbij aan de kosten die minimaal gemoeid zijn met het opstarten en exploiteren van een winkel. Deze kostencomponent wordt in het onderzoek van Poole, Clarke en Clarke niet meegenomen. Hoewel de conclusie desondanks juist kan zijn dat een bepaald gebied meer potentie zou hebben voor winkels dan in de actuele situatie het geval is, zouden hoge vestigingskosten er mogelijk voor kunnen zorgen dat het voor een exploitant nooit aantrekkelijk zal zijn om gebruik te maken van deze potentie. In onderhavig onderzoek zal zodoende een combinatie gevormd gaan worden van de uitkomsten van de modellering zoals die in paragraaf 3.2.1 besproken is,
  • 43. 43 | P a g i n a aangevuld met een analyse van de kosten die gemoeid zouden zijn met het toevoegen van supermarkten in specifieke gebieden in Nederland. Uit de analyse uit paragraaf 3.2.1 zal volgen hoe hoog de omzet van alle supermarkten in Nederland kan zijn volgens het gebruik van het zwaartekrachtmodel. Echter, een hoge omzet in een buurt leidt niet noodzakelijk tot een hoge potentie voor de vestiging van een supermarkt omdat er kosten gemoeid zijn met het toetreden tot de markt. Zodoende zal de analyse uit paragraaf 3.1.2 aangevuld worden met een “kosten analyse”. In onderhavig onderzoek is uitgegaan van de winst van supermarkten, vanuit het principe van economische rationaliteit. Dit hoeft echter ook niet noodzakelijk zo te zijn, zoals Stelder (2012) al aantoonde. Supermarkten kunnen ook streven naar omzetoptimalisatie, maar daar wordt in dit onderzoek niet vanuit gegaan. De kostenanalyse wordt als volgt opgebouwd. 1. Variabele kosten Variabele kosten voor een supermarkt worden pas gemaakt op het moment dat de supermarkt operationeel is. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan huisvestingskosten, kosten voor personeel en de inkoopkosten die benodigd zijn om omzet te kunnen genereren. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de kosten (als percentage van de omzet) zoals deze volgens het CBS gelden. Doordat alle kosten echter als percentage van de omzet weergegeven zijn, zou voor iedere supermarkt een winstmarge van 3,11% gelden, zoals gemiddeld in Nederland het geval is. Doordat er echter ook kosten zijn die afhankelijk zijn van de grootte van de supermarkt, wordt een gedeelte van de variabele kosten zoals in bijlage 2 weergegeven niet als directe component van de omzet meegewogen, maar als afhankelijke van de oppervlakte van de winkel. Daarbij is uitgegaan van een lineaire benadering conform: (6) K = a + bVO +cQ Waarin: K = totale variabele kosten; a = variabele kosten als % van de omzet; bVO = gemiddelde variabele kosten per m² vloeroppervlakte vermenigvuldigd met het VVO van de betreffende supermarkt; en cQ = de kosten voor de inkoop van de omzet.
  • 44. 44 | P a g i n a De variabele kosten welke als percentage van de omzet weergegeven zijn komen voort uit de mening van een anoniem expertpanel, bestaande uit medewerkers van enkele gevestigde supermarktketens in Nederland. Dit zijn de volgende kostencomponenten: ‘huisvestingskosten’, ‘ingekochte diensten’, ‘overige kosten’ en ‘vervoerskosten’. De componenten voor welke een lineaire kostenfunctie gebruikt wordt zijn: ‘afschrijvingen’, ‘personeelskosten’, ‘apparatuur en inventaris kosten’, ‘energiekosten’, ‘communicatiekosten’ en ‘verkoopkosten’. Voor de componenten waar een lineaire kostenfunctie gebruikt is geldt dat uitgegaan is van de kostenpercentages als in bijlage 2 weergegeven, uitgaande van een gemiddelde winkeloppervlakte van 1.009 vierkante meter en een gemiddelde omzet(potentie) van €8.801.447. 2. Vaste kosten Voor de vaste kosten worden twee scenario´s geschetst. Enerzijds wordt ervan uit gegaan dat een supermarkt zich zal kunnen vestigen in een bestaand gebouw, waar enkel een “inbouwpakket” voor nodig is. Anderzijds wordt uitgegaan van een nieuwbouw supermarkt en zal er dus ook naar de bouwkosten voor de supermarkt gekeken worden, met daar bovenop de kosten van een inbouwpakket. Hoewel vaste kosten doorgaans voorafgaand aan de opening van een supermarkt gemaakt zullen worden, wordt in dit onderzoek uitgegaan van een afschrijvingsperiode van deze kosten van 5 jaar. Doordat het aannemelijk is dat de kosten met geleend geld betaald zullen worden, is rekening gehouden met een rentepercentage op de lening van 2,1%2 , uitgaande van volledige financiering. Door uiteindelijk de omzetpotentie te verminderen met de variabele kosten van een winkel, is het resultaat een winstmarge per winkel. Wanneer deze winstmarge per buurt gesommeerd wordt en genormaliseerd wordt over het aantal winkels in die buurt, wijk of gemeente, of het totale metrage van supermarkten in die buurt, wijk of gemeente, kan gekeken worden welke gebieden het meest positief uitschieten. Daaropvolgend zal een analyse gedaan worden op basis van de vaste kosten voor het toevoegen van een supermarkt. Uit die analyse moet blijken of er gebieden bestaan waar de winst per vierkante meter supermarkt in een buurt afdoende is om de vaste kosten voor een nieuwe supermarkt te betalen. 2 gemiddelde over 24 aanbieders op 10-01-2016; www.hypotheek-rentetarieven.nl, 2016
  • 45. 45 | P a g i n a Hoewel er vanuit de literatuur geen duidelijke definitie van over- of onderbewinkeling naar voren komt, zal in onderhavig onderzoek uitgegaan worden van de volgende definities: Overbewinkeling: van overbewinkeling is sprake als er in een buurt sprake is van een negatief gemiddeld resultaat, gemeten over alle aanwezige supermarkten. Onderbewinkeling: van onderbewinkeling is sprake als er in een buurt sprake is van een gemiddeld positief resultaat en wanneer de winstmarge afdoende is om een supermarkt toe te voegen conform het scenario nieuwbouw- of bestaande bouw. Om het scenario van onderbewinkeling te toetsen zal bij het presenteren van de resultaten van het onderzoek ook één scenario als voorbeeld genomen worden, waarbij het zwaartekrachtmodel nogmaals gebruikt is om de invloed op bestaande winkels van een nieuw toe te voegen, gemiddelde, supermarkt te testen.
  • 46. 46 | P a g i n a §3.3 SCHEMA ONDERZOEKSMETHODIEK Alle supermarkten van Nederland en alle buurten van Nederland worden in ArcMap in het Huff model geladen, waaruit per buurt een waarschijnlijkheid volgt dat inwoners uit die buurt naar een specifieke winkel gaan. 1 + = 2 x = De kans per buurt wordt vermenigvuldigd met het totale bedrag per buurt dat inwoners uitgeven aan supermarktuitgaven ieder jaar. Het resultaat is een maximale totale omzet per supermarkt. 3 - De totale omzet per supermarkt wordt verminderd met de kosten die benodigd zijn om een supermarkt operationeel te houden. Het resultaat is de winst per supermarkt. =
  • 47. 47 | P a g i n a §3.4 HYPOTHESEVORMING In dit onderzoek staat, conform de centrale vraag, centraal of er gebieden in Nederland zijn waar er sprake is van over- of onder bewinkeling van supermarkten. Door middel van het combineren van de in de voorgaande hoofdstukken en paragrafen besproken theorieën en marktontwikkelingen is tot een tweetal stellingen gekomen welke getoetst zullen worden om tot beantwoording van de centrale vraag te komen. Dit onderzoek is daarmee een beoordelend, of toetsend, onderzoek. Deze hypotheses zijn als volgt: + = 4 De winst per supermarkt wordt per buurt, wijk en gemeente gesommeerd en vervolgens genormaliseerd tegen zowel het aantal supermarkten en het totale metrage supermarkten. Het resultaat is een gemiddelde winst per buurt, wijk of gemeente per supermarkt. 5 + = of Winstgevendheid en ruimte voor uitbreiding Verlieslatend en geen ruimte voor uitbreiding De winst per buurt, wijk en gemeente wordt verminderd met de bouwkosten voor een supermarkt. Het resultaat is winst, break-even of verlies; enkel in geval van winst is er ruimte voor uitbreiding van het aantal supermarkten in de buurt, wijk of gemeente.
  • 48. 48 | P a g i n a H0: Er is in landelijke gebieden in Nederland sprake van overbewinkeling, terwijl stedelijke gebieden te maken hebben met onderbewinkeling van de markt voor supermarkten. H1: Er is geen duidelijk verschil tussen landelijke- en stedelijke gebieden voor wat betreft over- of onderbewinkeling. Voorgaande hypothesen zijn tot stand gekomen op basis van de bevindingen van Van Leeuwen en Rietveld (2010) alsmede de transactiegegevens van winkeltransacties uit 2015 (PropertyNL, 2016). Van Leeuwen en Rietveld kwamen tot de conclusie dat in Europees perspectief er in Nederland sprake was van een relatief hoog voorzieningenniveau in landelijke gebieden voor wat betreft boodschappen. De cijfers van PropertyNL over het jaar 2015 laten zien dat, in tegenstelling tot cijfers van het CBS (Statline, 2016), supermarkten een belangrijke drijver van het opnamevolume voor winkels zijn geweest in 2015. In de eindconclusie zal duidelijk naar voren komen of de nulhypothese verworpen kan worden, waarbij landelijk gebied gedefinieerd is als gemeenten met minder dan 35.000 inwoners en stedelijk gebied als gemeenten met 35.000 inwoners of meer. §3.5 DEELCONCLUSIE In dit hoofdstuk is ingegaan op de data en onderzoeksmethoden die in onderhavig onderzoek gebruikt worden. Daarnaast is antwoord gegeven op de deelvraag: ‘Op welke wijze kan over- of onderbewinkeling bepaald worden?’ Uit literatuuronderzoek is gebleken dat het gebruik van een ruimtelijk interactiemodel, ofwel zwaartekrachtmodel, een bruikbare hulpmiddel vormt om de centrale vraag van dit onderzoek te beantwoorden. In het volgende hoofdstuk zullen de volgende formules van belang zijn om dit zwaartekrachtmodel te gebruiken: 1. Pij = Sj / Tijλ / ∑ Sj / Tijλ 2. Sij = Pij Bi Door deze formules toe te passen op de beschikbare data komt er per winkel een omzetpotentie naar voren. Door de kosten die benodigd zijn om een supermarkt
  • 49. 49 | P a g i n a operationeel te maken van deze omzet af te trekken zal een winstmarge per supermarkt overblijven. Zoals in voorgaand hoofdstuk gesteld, wordt er in onderhavig onderzoek vanuit gegaan dat er sprake is van onderbewinkeling wanneer er in een buurt sprake is van een negatief gemiddeld resultaat, gemeten over alle aanwezige supermarkten. Van overbewinkeling is in onderhavig onderzoek sprake als er in een buurt sprake is van een gemiddeld positief resultaat en wanneer de winstmarge afdoende is om een supermarkt toe te voegen conform het scenario nieuwbouw- of bestaande bouw.
  • 50. 50 | P a g i n a Hoofdgerecht: Hoofdstuk 4 - Onderzoeksresultaten Hoofdgerecht: Les creations de Narisawa – Yoshihiro Narisawa Bron: finedininglovers.com
  • 51. 51 | P a g i n a Hoofdstuk 4: Onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Middels deze onderzoeksresultaten kan antwoord gegeven worden op de volgende twee deelvragen: ‘Is er sprake van onder- of over bewinkelde gebieden voor supermarkten in Nederland?’ En ‘Zijn de onderbewinkelde gebieden in Nederland aantrekkelijk voor nieuwe supermarkten?’ Nederland telde in 2013 12.003 buurten, 2.645 wijken en 408 gemeenten. Wanneer deze gecombineerd worden met de 4.405 reguliere supermarkten die Nederland telde in november 2015, dan zijn er respectievelijk 2.882 buurten, 1.711 wijken en 407 gemeenten waar supermarkten gelegen zijn. In paragraaf 4.1 zal allereerst besproken worden hoe de waarschijnlijkheid dat consumenten een supermarkt bezoeken tot stand is gekomen en tot welke potentiële omzet dit leidt. In paragraaf 4.2 wordt toegelicht hoe de winst per supermarkt geleid heeft tot een winst per gemeente, wijk en buurt en welke resultaten meegewogen zullen worden voor nader onderzoek over bouwkosten. In paragraaf 4.3 worden uiteindelijk enkele gemeenten, wijken en buurten nader uitgewerkt op basis van de bouwkosten en afschrijving daarvan, om te bepalen of er ruimte is voor een toevoeging van supermarkten in deze gebieden. Tot slot wordt in paragraaf 4.4 de deelconclusie gegeven, waarin antwoord gegeven wordt op de deelvragen behorende bij dit hoofdstuk. §4.1 UITWERKING ZWAARTEKRACHTMODEL Het zwaartekrachtmodel dat voor dit onderzoek toegepast is, is het zogenaamde Huff model (Huff, 1964). Het model heeft enkele inputvariabelen nodig om een berekening te maken van de kans dat consumenten vanuit een bepaalde buurt naar een winkel gaan. De inputvariabelen waarvan gebruik is gemaakt zijn als volgt:  CBS buurten 2013 – per provincie, met een buffer van 25 kilometer rondom iedere provincie
  • 52. 52 | P a g i n a  Supermarkten in Nederland per november 2015 – per provincie met een buffer van 25 kilometer rondom de provincie  De provincie als contour met een buffer van 25 kilometer Door deze inputvariabelen te gebruiken geeft het Huff model een kans per winkel weer dat inwoners van de buurten in het onderzoeksgebied naar de betreffende winkel zullen gaan om daar aankopen te doen. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van een selectie van de uitkomsten. Er is gekozen voor een selectie omdat de omvang van de totale uitkomsten te groot is om overzichtelijk weer te geven. De uitkomsten uit het Huff model zijn vervolgens gecombineerd met de informatie per buurt over de bestedingen aan supermarktuitgaven. Een overzicht van buurtcodes en de totale supermarktbestedingen per jaar is weergegeven in bijlage 4. Het resultaat van de combinatie (een selectie) is hieronder weergegeven, waarin BU_CODE staat voor de buurt codering zoals gehanteerd door het CBS (2013). BU_CODE Store 1 Store 1121 Store 1122 BU01960000 € 62 € 241 €217 BU01960001 € 23 € 90 €81 BU01960002 € 85 € 347 €311 BU01960003 € 22 € 78 €70 BU01960004 € 59 € 201 €181 BU01960005 € 6 € 25 €22 BU01960006 € 23 € 85 €76 BU01960007 € 27 € 96 €86 BU01960008 € 3 € 9 €8 BU01960009 € 2 € 6 €6 BU01960010 € 39 € 146 €131 ………………… ……… ……….. ………. Totaal €5.432.656 €8.776.424 €5.028.288 Tabel 2: Omzet van supermarkten per buurt; totaal omzet is de gesommeerde omzet van alle buurten Bron: CBS (2013), CACI en Michael Bauer (2013), Eigen onderzoek
  • 53. 53 | P a g i n a §4.2 WINSTGEVENDHEID VAN SUPERMARKTEN De winstgevendheid van supermarkten is berekend door de variabele kosten (kosten ter operationalisering) van supermarkten van de totale omzet af te trekken. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de variabele kosten welke benodigd zijn voor het operationaliseren van een supermarkt. Doordat in het overzicht in bijlage 2 echter uitgegaan is van een landelijk gemiddelde als percentage van de omzet, is er gekozen voor het toepassen van een kostenfunctie, zoals in paragraaf 3.2.2 toegelicht. Wanneer de kostenfunctie (K = a + bVO +cQ) toegepast wordt op de gegevens uit tabel 2, dan volgt, uitgaande van een oppervlakte van Store 1 van 850 m²: K = (7,98%*€5.432.656) + (14,7%*€8.801.447/1009*850 m²) + (74,22%*€5.432.656) = -€122.919 Wanneer deze analyse voor heel Nederland uitgevoerd wordt, dan bedraagt de gemiddelde winst van een supermarkt in Nederland €273.414. De spreiding is echter relatief groot, met een maximaal verlies van -€4.558.610 en een maximale winst van €5.924.691. Kijkend naar de geografische spreiding van verlieslatende supermarkten, dan kan geconcludeerd worden dat er 798 supermarkten verlieslijdend zijn in landelijk gebied en 733 in stedelijk gebied. Het landelijk gebied beslaat een groter deel van Nederland (58,6%). Zowel relatief als absoluut zijn er dus meer supermarkten in landelijk gebied die verlies lijden. Het verlies per inwoner in landelijk gebied ten opzichte van het verlies in stedelijk gebied is exemplarisch. Het verlies per inwoner bedraagt €60,99 in landelijk gebied in vergelijking met een verlies van €27,35 in stedelijk gebied. Als laatste, wanneer er gekeken wordt naar het percentage verlieslatende supermarkten ten opzichte van het totale aantal supermarkten, dan is dat in landelijk gebied 49,47% en in stedelijk gebied 26,25%.
  • 54. 54 | P a g i n a Figuur 5: Verlieslatende supermarkten naar type gebied Bron: eigen onderzoek
  • 55. 55 | P a g i n a Eenzelfde analyse, alsook een analyse van de winstgevende supermarkten, is uitgevoerd op buurtniveau. Er blijken 894 buurten in Nederland te zijn waar de som van alle ‘winsten’ tot een negatief resultaat leidt. In 894 van de 2.882 buurten (31,02%) waar een supermarkt gevestigd is, is dus sprake van overbewinkeling. Daartegenover staat dat in 1.988 buurten er sprake is van winstgevendheid in het exploiteren van supermarkten. Buurtnaam Gemeente Totale winst in buurt Winst per m² Vruchtenbuurt 's-Gravenhage €1.390.570 €12.642 's-Heer-Arendskerke Goes €424.400 €7.073 Het Zand 's-Hertogenbosch €1.006.535 €6.710 Staatsliedenbuurt Amsterdam €6.011.998 €6.396 Rustenburg 's-Gravenhage €150.930 €6.037 De Kamp Nijmegen €1.905.819 €5.864 Rivierenbuurt Alblasserdam €2.282.501 €5.706 Nieuw Waldeck 's-Gravenhage €441.853 €5.523 Naarden Vesting Naarden €694.080 €5.258 Daalhof Maastricht €1.314.030 €5.073 Tabel 3: Top-10 buurten op basis van winst per m² in de betreffende buurt Bron: CBS (2013), CACI en Michael Bauer (2013), eigen onderzoek Buurtnaam Gemeente Totale winst in buurt Winst per supermarkt Statenkwartier 's-Gravenhage €4.643.480 €4.643.480 Schildersbuurt-West 's-Gravenhage €4.270.727 €4.270.727 Middelveldsche Akerpolder en Sloten Amsterdam €3.477.097 €3.477.097 Oostelijk Havengebied Amsterdam €6.479.967 €3.239.983 Hengstdal Nijmegen €3.201.170 €3.201.170 Dichterswijk Utrecht €3.137.259 €3.137.259 Spangen Rotterdam €3.078.840 €3.078.840 Staatsliedenbuurt Amsterdam €6.011.998 €3.005.999 Bunders Veghel €2.929.889 €2.929.889 Literatuurwijk Almere €2.922.754 €2.922.754 Tabel 4: Top-10 buurten op basis van winst per supermarkt in de betreffende buurt Bron: CBS (2013), CACI en Michael Bauer (2013), eigen onderzoek Buurtnaam Gemeente Totale winst in buurt Groot-IJsselmonde Rotterdam €8.936.873 Landlust Amsterdam €7.338.473 Nieuwe Pijp Amsterdam €7.162.306 Zeeheldenkwartier 's-Gravenhage €6.571.087 Bijlmer-Centrum (D, F, H) Amsterdam €6.503.269 Oostelijk Havengebied Amsterdam €6.479.967 Oude Pijp Amsterdam €6.414.950 De Krommert Amsterdam €6.242.628 Staatsliedenbuurt Amsterdam €6.011.998 Bijlmer-Oost (E, G, K) Amsterdam €5.727.674 Tabel 5: Top-10 buurten op basis van totale winst van supermarkten in de betreffende buurt Bron: CBS (2013), CACI en Michael Bauer (2013), eigen onderzoek