Essay De nieuwe samenlevingsvorm van Rotterdam Zuid
1. Gezocht:
De nieuwe samenlevingsvorm van
Rotterdam-Zuid
In het perspectief van opvoeding door en voor Zuid.
Job Reniers
Student nummer 0773318
Versie 1
Datum: 07 februari 2014
2. 2
Titel: Gezocht: De nieuwe samenlevingsvorm van Rotterdam-Zuid
In het perspectief van de opvoeding.
Auteur: Job Reniers
jobreniers@hotmail.com
Studentnummer 0773318
Versie: 1
Datum: 07 februari 2014
Module: 2
Vakcode: MPEVIS01RM
ECTS: 8
Opleiding: Master Pedagogiek
Klas: MPED1
Docenten: Dr. Joop W.A. Berding
Drs. Izaak Dekker
Jenny van der Ende
3. 3
lke werkdag is er een hoog opgeleid bataljon van (blanke) hulpverleners,
docenten, agenten en ambtenaren op weg naar hun werk in de Afrikaanderwijk
en omgeving. Dat werk omvat onder meer de lastige jeugd, werklozen, ex-
criminelen, gezinnen en ouderen te helpen met het oplossen of aanpakken van diverse
problemen. Vanuit de beste bedoeling wordt getracht om de bewoners te laten passen
in de hierbij behorende maatstaven van de Nederlandse samenleving. Bij de
avondschemering staat dezelfde groep geduldig te wachten voor het stoplicht bij de
Erasmusbrug om terug te keren naar huis. Eenmaal thuis aangekomen wordt aan de
keukentafel stoom afgeblazen over de vele problemen in de wijk. Frustratie en
moedeloosheid hebben hierbij de boventoon.
Dit is uiteraard een gechargeerde en ironische weergave van de situatie, maar typeert wel
voor veel mensen de herkenbare en invoelbare problematiek van Rotterdam-Zuid. Van hieruit
start de verkenning naar een nieuwe visie op een groot probleem binnen de Rotterdamse
samenleving. Ik ben er van overtuigd, dat met een andere werk- en benaderingswijze de
samenhang in de buurten kan worden vergroot en de kinder- en jeugdproblematiek navenant
wordt verkleind. Hiertoe zoem ik in op een specifieke buurt: de Afrikaanderwijk. Langs het
denkkader van Micha de Winter en Hannah Arendt kom ik tot een kanteling van de aanpak,
waarbij het initiatief weer wordt teruggelegd bij het gezin.
De Afrikaander wijk is gelegen in Rotterdam-Zuid, in de deelgemeente Feijenoord. Het is een
veelkleurige wijk, waarvan nog slechts 16% van de bewoners van autochtone afkomst en 34%
van Turkse komaf is (cijfers uit 2007). In hetzelfde jaar had 70% van de bewoners een inkomen
dat tot de laagste categorie behoorde. Ook stond circa 25% van de bewoners boven de 23
jaar geregistreerd als werkzoekende (Van den Maagdenberg, 2008, pp. 5,6). De
Afrikaanderwijk wordt vooral buiten Rotterdam-Zuid beschouwd als een probleemgebied en is
een onderdeel geworden van het zogeheten ‘krachtwijkenbeleid’ (Vogelaar, 2007). De
gemeente en woningbouwcorporaties zijn een pact aangegaan ‘op’ Rotterdam-Zuid, waarin
een miljard euro beschikbaar kwam om in Zuid te investeren. Volgens het onderzoek van
Deetman en Mans, enkele jaren later, zijn de problemen zo ernstig, dat het gehele stadsdeel
Zuid onder het landelijk beleid komt te staan met als naam het Nationaal Programma
Rotterdam-Zuid (Deetman & Mans , 2011). Als kers op de taart werd eind 2011 oud wethouder
Marco Pastors benoemd als super ambtenaar, een nieuwe titel die hem meer bevoegdheden
geeft om de problemen groots aan te pakken.
E
4. 4
Het lijkt erop, dat alle energie, inzet, aandacht en (financiële) middelen tot heden weinig
hebben kunnen veranderen aan de wijze waarop de wijk functioneert. De buurt blijft,
vergeleken met het gemiddelde in Nederland, op vrijwel alle fronten onder de maat presteren,
waardoor verwachtingen voortdurend niet waargemaakt kunnen worden.
De kern van deze verwachtingen is, dat de samenleving van de Afrikaanderwijk naadloos gaat
aansluiten bij de algemeen heersende samenlevingsvorm in ons land. Een kenmerkend
onderdeel hiervan betreft de democratische grondslag als fundament voor het samenleven,
naast algemene normen en waarden. Maar juist ondersteuners constateren dat deze
democratische grondslag niet of slechts beperkt aanwezig is in de wijk. De Winter omschrijft
in zijn boek “Verbeter de wereld, begin bij opvoeden” de ernst van het verdwijnen van de
democratische samenleving, waardoor er volgens hem sprake is van een zich ontwikkelend
democratisch tekort (De Winter, 2011, p. 97).
De Winter constateert dat er vanuit de opvoeding te weinig wordt stilgestaan bij het algemeen
belang en dat er te veel aandacht gaat naar de persoonlijke belangen van het kind. Het
algemeen belang is in De Winter zijn omschrijving ‘het in standhouden en ontwikkelen van de
democratie’. Het gaat hem hierbij niet alleen om de staatsrechtelijke aspecten, maar ook om
de manier van leven in een democratie. Dewey heeft dit omschreven als ‘a democratic way of
life’ (De Winter, 2011, p. 101). Daarmee bedoelt hij, dat burgers conflicten op een humane en
vreedzame manier dienen op te lossen, met in het uiterste geval hulp van een rechter. De
democratische ethiek, zoals gelijkheid op grond van geloof, afkomst en geaardheid, is volgens
De Winter de enige grondslag die dit op een vreedzame manier mogelijk maakt. De Winter
windt er geen doekjes om. Hij ziet de democratische samenleving als de enig mogelijke
grondslag voor een humane samenleving. De democratische samenleving wil hij weer als
basisvorm terugbrengen door een democratisch-pedagogisch offensief in te zetten. Daarmee
wil hij gezinnen de autoritatieve opvoedingsstijl aanleren, omdat dit, uit westers oogpunt, tot
de beste ontwikkelingsuitkomsten leidt (De Winter, 2011, p. 101). De autoritatieve stijl
omschrijft een algemeen belang waarin de opvoeder aan het kind grenzen stelt, uitleg geeft
en begrip toont.
Ondanks veel inzet van de gemeente, overheid en hulpinstanties om gezinnen te
ondersteunen bij de opvoeding heeft dit nog tot weinig resultaat geleid. Als je daarbij het
democratisch tekort optelt ontstaat er een negatief beeld over deze buurt. Het lijkt op een
samenleving waar niemand vrijwillig voor kiest. Toch wonen en werken er mensen en niet
allemaal met tegenzin. Is het daarom nu niet de beurt aan de bewoners van de wijk zelf om
een vorm te vinden, waarin zij willen samenleven en hun kinderen willen laten opgroeien? Voor
de bewoners betekent het, dat er een beroep op hen wordt gedaan om deel te nemen aan het
5. 5
debat om de nieuwe samenlevingsvorm te creëren. Hiermee kan in één klap de titel
‘probleemwijk’ in de prullenbak worden gegooid, tenzij de bewoners dit zelf zo ervaren en
benoemen. Binnen de hiervoor genoemde randvoorwaarden bepalen de bewoners hun eigen
gemeenschappelijke maatstaven, het is niet meer aan de overheid om hierover te oordelen.
De overheid heeft nog maar een beperkte invloed op het debat. Hiermee krijgt de
Afrikaanderwijk de vrijheid om haar eigen samenlevingsvorm te creëren.
Dat nu juist een hulpverlener uit Rotterdam Noord en werkzaam in Zuid dit als onderwerp voor
een essay bedenkt, is paradoxaal. Juist vanuit de positie van autochtone hulpverlener heb ik
geconstateerd dat er een grote kracht schuilt in deze wijk, maar dat dit niet versterkt wordt
door de aanwezigheid en verwachtingspatronen van de vele goedwillende professionals die
werkzaam zijn in de wijk maar er verder geen binding mee hebben.
Deze nieuwe visie op de situatie in de Afrikaanderwijk vraagt ook om opnieuw te kijken naar
de bestaande problemen. Met de oude blik wordt er doorlopend een vergelijking gemaakt met
de rest van Rotterdam of Nederland, terwijl deze buurt, qua samenstelling onvergelijkbaar is
met de gemiddelden elders in het land. Er wordt van de bewoners verwacht te voldoen aan de
gebruiken van de Nederlandse samenleving, terwijl dit in de wijk en de wijken om de
Afrikaanderwijk heen helemaal niet terug te vinden is. Een kind in de Afrikaanderwijk groeit op
in een buurt die onvergelijkbaar is met een stadswijk in Deventer of Apeldoorn. Daarom is het
uitgangspunt van dit essay om zonder vooringenomenheid naar de Afrikaanderwijk te kijken.
De wijk blijft onderdeel van de Nederlandse staat, dus inclusief de Nederlandse grondrechten
en daarop gebaseerde maatstaven. Dat is de grens in de ontwikkeling van de
gemeenschappelijke samenleving in de Afrikaanderwijk. Grensoverschrijdende
ontwikkelingen bij vorming van de nieuwe samenleving kunnen, door de bewoners van de wijk,
een onderwerp van discussie zijn.
Het gezamenlijk ontwikkelen van een samenlevingsvorm is geen eenvoudige opgave.
Op dit moment wordt er als vanzelfsprekend een samenlevingsvorm verwacht, die niet
intrinsiek uit de bewoners zelf komt, maar wordt opgelegd van buitenaf door bijvoorbeeld de
onderwijsgevenden, handhavers en andere overheidsinstanties. Als voorbeeld nemen we een
gezin van Turkse afkomst uit de Afrikaanderwijk. Het gezin leeft binnen de eigen sociale kring
met voornamelijk andere Turkse gezinnen. Het zijn de kinderen die via school in contact komen
met de Nederlandse samenlevingsidealen. Vanaf dat moment wrijven twee
samenlevingsvormen tegen elkaar aan en dat kan een verwarrende of zelfs een negatieve
uitwerking hebben op het gedrag van het kind. Door wrijving ontstaat hitte en een kind tussen
meerdere samenlevingsvormen kan dan ook spreekwoordelijk oververhit raken. Oververhitting
6. 6
van deze kinderen kan zich uiten in onhandelbaar gedrag, zowel thuis, als in de klas.
Hoogleraar Frank Furedi schrijft, dat scholen steeds meer een centrale rol in het
socialisatieproces van jongeren krijgen. Hierdoor neemt de docent steeds meer afstand van
de rol als onderwijzer, met als gevolg dat het gezag van de onderwijzer wordt ondermijnd (Bol,
2009). Steeds vaker leidt dit tot botsingen tussen ouders en scholen. Beide partijen streven
ieder hun eigen belang na. Wie is er schuldig aan het gedrag van het kind? Ouders en school
hebben vaak verschillende gemeenschapsidealen en proberen dat beiden over te brengen op
het kind.
De politiek filosoof Hannah Arendt heeft een zeer heldere opvatting over de inmenging van
school binnen de opvoedingsidealen van het gezin. Arendt verklaart dit door drie verschillende
domeinen te omschrijven. Deze domeinen dienen gescheiden van elkaar te functioneren.
Allereerst is er het private domein, dat gezien kan worden als het gezin. Binnen dit domein zijn
mensen vrij om binnen de vier muren hun kinderen op eigen wijze op te voeden. De overheid
moet dit recht bewaken. Op deze wijze bepaalt het gezin welke idealen hun kinderen
nastreven. Vervolgens is er het sociale domein, dat het kind betreedt zodra het naar school
gaat. Dit domein kan gezien worden als de omgeving van het kind, op een wijze waarop
bijvoorbeeld volwassenen hun werkomgeving hebben. De invloed van de school is beperkt.
De school dient zich volgens Arendt alleen te houden aan het overbrengen van kennis en
vaardigheden en niet met de opvoeding. Als laatste is er het politieke domein, waar ons
democratische bestel onder valt. Binnen dit domein is iedereen gelijk en dit uit zich bijvoorbeeld
in het stemrecht (Berding, 2009, pp. 145 - 147). Afgaande op dit denkbeeld van Arendt is het
dus niet de taak van de school om zich te bemoeien met de opvoeding van het kind. Als je
deze opvatting van Arendt operationeel wil maken, dan roept het de volgende vragen op.
Hoe kan je als ouder de verantwoordelijkheid over de opvoeding nemen als er door
verschillende instanties invloed op wordt uitgeoefend? Hoe kun je een verantwoordelijke ouder
zijn als je door die zelfde instanties steeds wordt bekritiseerd over de wijze waarop je de
kinderen opvoedt? Hoe kan je verantwoordelijkheid nemen voor je straat of buurt als er door
instanties en organisaties van buitenaf doorlopend interventies worden gepleegd?
Hoe kan je wijkcohesie creëren als mensen van buitenaf bepalen hoe die cohesie eruit moet
zien? Hoe kan je je thuis voelen in een wijk als de invloed van buitenaf zo erg bepalend is?
Hoe kan je trots zijn op je wijk als er dagelijks negatieve aandacht is vanuit de media en
politiek?
Al deze vragen laten zien dat de ontwikkeling van de samenleving overgenomen is en beheerd
wordt door de overheid en instanties.
7. 7
Zodra de docent, buurtwerker en wijkagent allemaal een stukje opvoeding van de ouders
overnemen, creëren ze een patroon waarin de verantwoordelijkheid niet meer bij de ouder ligt,
maar bij de overheid. Belangrijk voor een opgroeiend kind is dat het private aspect aansluit bij
het publieke domein. Anders geformuleerd gaat het er om, dat de opvoeding vanuit het gezin
overeenkomt met de omgeving van het kind. Er dient dus een verband te zijn tussen de
opvoeding vanuit huis en de wijze waarop de school het kind via het onderwijs beïnvloedt. Een
kind dat opgroeit in een herkenbare en veilige omgeving ontwikkelt zich beter dan een kind
waaraan steeds andere eisen gesteld worden. Dit zou betekenen dat de scholen in de wijk
zich moeten aanpassen aan de wijze waarop de gezinnen hun kinderen opvoeden. Dus niet
andersom zoals dat nu veelal gebeurt, waar de school bepalend is over hoe kinderen behoren
op te groeien. Inhoudelijk sluit dit goed aan op de Nederlandse samenleving maar niet op de
omgeving van het kind in Rotterdam-Zuid.
Omdat in de Afrikaanderwijk veel verschillende culturen bij elkaar wonen is het lastig een
gemeenschappelijk ideaal te vormen. Om te beginnen dient de hiervoor genoemde grens van
de basale democratische grondslagen, zoals terug te vinden zijn in de Nederlandse grondwet
en de daaruit volgende normen en waarden, niet overtreden te worden. De grondwet bepaalt
nu eenmaal dat er vrij gesproken en geleefd kan worden. Vanuit dit principe kan elke cultuur
een eigen vorm geven aan de eigen ideale samenlevingsvorm. Dat zou dus kunnen
betekenen, dat er in de wijk weer zuilen kunnen ontstaan. Op dit moment is er al sprake van
een zekere verzuiling. Zo hebben bijvoorbeeld bewoners van Turkse afkomst al veel eigen
voorzieningen in de wijk en er zijn zelfs al plannen voor een specifiek woonproject voor Turkse
ouderen. De negatieve landelijke aandacht, die dit project kreeg is in mijn beeld te verwerpen.
Juist deze vorm van ontwikkeling zou met open armen ontvangen moeten worden, omdat het
uitgaat van de intrinsieke behoefte van een bepaalde groep in de wijk. Uitgangspunt van een
goed functionerende verzuilde samenleving is om elkaars verschillen te accepteren, te
respecteren en elkaar niet negatief te beoordelen.
Het risico van verzuiling is dat er een communitaristische samenleving kan ontstaan. Het
communitarisme staat hier voor een hechte gemeenschap die in het belang van de
meerderheid handelt. Een bekend voorbeeld van een communitaristische samenleving binnen
Nederland zijn gemeenten als bijvoorbeeld Staphorst of Spakenburg, waar de principes van
de gereformeerde kerk de leidraad van de samenleving vormen . Uit een communitaristische
samenleving spreekt geen groot ideaal, omdat dit een ontwikkeling en rol van het individu kan
afremmen en verkleinen. De Afrikaanderwijk blijft, in tegenstelling tot voornoemde gemeenten,
een onderdeel van een grotere gemeenschap, Rotterdam. Anderzijds kan het er toe leiden
dat de kloof tussen het private en sociale domein kleiner wordt, waardoor een kind in een
8. 8
vertrouwde en herkenbare omgeving opgroeit. Kinderen die opgroeien in gezinnen met een
islamitische grondslag hebben vaak al minder ruimte tot individuele ontwikkeling en dienen
zich daarnaast te houden aan de regels die de vader of het gezinshoofd oplegt. Het
gemeenschapsideaal staat binnen deze cultuur centraler dan in de Nederlandse cultuur, waar
zelfontplooiing tot één van de grootste idealen behoort.
Heeft een kind, dat opgroeit in een buurt met weinig raakvlakken met de doorsnee
Nederlandse samenleving, voldoende kans om te slagen zodra het buiten de eigen wijk of
buurt komt? Bijvoorbeeld wanneer het later gaat studeren of werken. Deze zelfde vraag kan
je deels ook stellen ten aanzien van kinderen die opgroeien in andere kleine gemeenschappen
zoals de streng christelijken die wonen in de zogeheten ‘bible belt’. Het vraagt het nodige
aanpassingsvermogen, maar in veel gevallen blijkt dat een kind met een stabiele en veilige
opvoeding zeer goed in staat is om verbanden te leggen tussen verschillende culturen. Door
de verschillen tussen mensen te erkennen en te respecteren kan er een gezonde
omgangsvorm ontstaan tussen de diverse culturen. Het is dus ook van belang dat er door
buitenstaanders op een neutrale manier geoordeeld wordt over de Afrikaanderwijk. De sociale
instellingen dienen daarom te leren om niet normatief te oordelen over de bewoners van de
Afrikaanderwijk. Het gaat hier niet alleen over normatief denken, maar ook over een acceptatie
van de gewijzigde samenlevingsvormen in Afrikaanderwijk. Om dit te bereiken, dient iedereen
die in de wijk werkzaam is binnen het sociale domein zich aan te passen aan deze nieuwe
samenlevingsvorm. Nog beter zou zijn, dat op alle posities binnen de betrokken organisaties
mensen werkzaam zijn die uit de wijk zelf komen en mee hebben geholpen aan het vormen
van deze nieuwe samenlevingsvorm.
Op dit moment is de invloed van buitenaf erg groot. Een duidelijk voorbeeld daarvan is het
project Children’s Zone, dat is afgeleid van een project uit Harlem, New York. Dit project is
oorspronkelijk ontstaan, omdat er een enorme achterstand was in het opleidingsniveau van
kinderen uit het achtergestelde Harlem. Geconstateerd werd dat de ouders veelal zo weinig
perspectief hadden, dat er ook van de kinderen weinig werd verwacht. Vanuit die gedachte is
in Rotterdam-Zuid in zeven wijken het oorspronkelijk Amerikaanse project Children’s Zone, op
Nederlandse wijze ontwikkeld en ondergebracht in het Nationaal programma Rotterdam-Zuid.
Kinderen worden van 0 tot 18 intensief begeleid. De school staat hierin centraal, maar
daarnaast wordt er ook samengewerkt met de overheid, consultatiebureaus, kinderopvang,
woningbouwcorporaties en plaatselijke bedrijven. De lesweken bevatten meer uren en er is
samenwerking tussen de basis- en middelbare scholen. Uitgangspunt is om de kinderen op
hetzelfde opleidingsniveau te brengen als het gemiddelde in Nederland. Het Nederlandse
project verschilt in een aantal aspecten met het Amerikaanse plan. Dit constateert ook mede
9. 9
oprichter van de Children’s Zone in Rotterdam, Ruud Rakers. Hij stelt dat allochtone ouders,
in Nederland, vaak het allerbeste voor hun kind willen en er in geloven dat dit haalbaar is (De
Bruin-Meerkerk, 2012, p. 37). Kenmerkend is dat allochtone ouders eisen kunnen stellen aan
de school en andersom de school aan de ouders. Daarbij komen er nu ook nog wijkteams die
de gezinnen 18 jaar lang gaan ondersteunen, waarmee wordt getracht de ouderbetrokkenheid
te vergroten. Ik ben er van overtuigd dat ook voor dit project geldt dat het begeleiden achter
de voordeur door wijkteams alleen vruchten afwerpt als ouders positief staan tegenover de
betrokkenheid. Om het project in de nieuwe samenlevingsvorm door te zetten en te laten
slagen is het belangrijk dat de wijkteams aansluiting hebben met de bewoners in de wijk en
dat ze voor een groot deel de idealen en visies delen met betrekking tot de opvoeding van het
kind. Ook de inhoud van de Children’s Zone moet zo worden vormgegeven dat het aansluit bij
de opvoedingsnormen van de ouders.
Het doel is om kinderen uit de Afrikaanderwijk op het zelfde opleidingsniveau te brengen als
in de rest van het land. Ik pleit er voor dat er door de bewoners van de wijk een
gemeenschappelijk gedragen doel geformuleerd wordt hoe en dit bereikt kan worden. Op deze
wijze heeft het project een kans van slagen. Als de overheid projecten blijft opleggen aan de
wijk, zonder dat de gemeenschap daaraan heeft bijgedragen, dan kan het wederom worden
beschouwd als het zoveelste project met een onzeker resultaat.
Dergelijke projecten gaan uit van de professionaliteit van de professionals in plaats van de
kracht van de ouders. Terwijl deze professionals trachten kinderen in de wijk voor te bereiden
op het leven in Nederland, maken ze daarbij van de noodzakelijke kracht van de ouders vaak
geen gebruik. Juist de opvoeder is degene die het kind behoort te helpen en niet de
hulpverlener. De vele verschillende culturen in de Afrikaanderwijk brengen ook veel
verschillende opvoedingsmethodes met zich mee. Dat maakt het voor de Nederlandse, goed
geschoolde hulpverlener en docent vaak lastig om de juiste manier te vinden in het
begeleiden. Dit probleem is niet aan de orde, wanneer er vanuit elke cultuur voldoende goed
opgeleide hulpverleners en docenten werken die binding hebben met de wijk. Voor deze
werkers kan er ook een taak liggen om bruggen te slaan tussen de verschillende
gemeenschappen. Een kind dat een democratische autoritatieve opvoeding heeft gehad gaat
bijvoorbeeld anders om met gezag dan een kind dat een autoritaire opvoeding heeft gehad.
De hulpverlener en docent dienen specialist te zijn op het gebied van verschillende
opvoedingsstijlen. Het uitgangspunt van hun werkwijze is om de private opvoeding niet te
schaden, maar op zoek te gaan welke krachten er schuilen achter elke opvoeding. Vanuit deze
werkwijze ontstaat er een veelheid van verschillende opvoedingsidealen die een basis kunnen
vormen voor de nieuwe gemeenschappelijke samenlevingsvorm. De instanties uit de wijk
10. 10
krijgen op dit gebied nieuwe verantwoordelijkheden. Ze kijken niet naar wat er allemaal mis
gaat in de wijk, maar kijken naar de krachten en positieve invloeden van de diverse culturen
en proberen dit zoveel als mogelijk in te zetten.
Levert het met alleen de grondwet als basis en zoveel verschillende identiteiten wat op voor
de samenleving? Hannah Arendt heeft hierover een heldere visie geschreven, waarin de
verschillen in een samenleving, waarin iedereen uniek is, niet tot problemen hoeft te leiden.
Deze verschillende culturen en identiteiten omschrijft Arendt als ‘pluraliteit van mensen’
(Berding, 2009, p. 143). ‘Pluraliteit van mensen’ is een term in de filosofie van Arendt, die
aansluit bij de situatie in de Afrikaanderwijk. Het is een goed startpunt bij het opnieuw denken
over een samenleving. Daarbij is er een aantal ijkpunten waaruit een gezonde samenleving
zou kunnen ontstaan, zodat er geen dominante opvattingen ontwikkeld worden. Om tot een
gemeenschappelijk standpunt te komen moet men in de visie van Arendt overgaan tot
handelen. Zodra bewoners met elkaar tot handelen komen, kunnen de verschillende
standpunten, bijvoorbeeld over de opvoeding, besproken worden. Door te luitsteren naar
elkaars visies en idealen kan er kennis worden opgedaan en gezocht worden naar
overeenkomsten en verschillen.
Arendt omschrijft drie typen domeinen waarin de actieve mens zich kan bevinden. Het
arbeiden, werken en handelen. Onder arbeiden verstaat Arendt datgene wat de mens moet
doen om zichzelf in leven te houden. Een voorbeeld van arbeiden is het produceren voedsel
om het vervolgens te kunnen consumeren. Werken is een manier om te maken wat behouden
kan blijven voor latere generaties. Door te werken kan men voorwerpen creëren die het leven
op aarde makkelijker maken. Voorbeelden van werken zijn het maken van een tafel, hamer of
drinkbeker. Zowel arbeiden als werken zijn vormen die ook in de dierenwereld voorkomen.
Uiteraard kunnen mensen met werken veel meer creëren dan dieren. Handelen is volgens
Arendt een unieke kwaliteit die alleen toebehoort aan de mens. Handelen doe je door met
elkaar te spreken of overleggen door middel van taal en gebaren. Als de mens handelt, treed
het buiten het private en het sociale domein en komt in het politieke domein. Handelen is uiterst
kwetsbaar en daarom is er ook moed voor nodig om tot het handelen te komen (Berding, 2009,
pp. 141, 142).
Arendt heeft in de jaren vijftig al kritiek geuit op het tekort aan handelen in het politieke domein.
De aanleiding waarop Arendt dit heeft gebaseerd gaat over ‘Little Rock’, het door de overheid
verplichte mengen van zwarte kinderen op blanke scholen en toont een parallel met de situatie
van nu in de Afrikaanderwijk. Arendt bekeek de situatie van deze kinderen uit het oogpunt van
de ouders van beide culturele achtergronden en vroeg zich af wat zij zou doen. Ze was
11. 11
verbijsterd over deze verplichte maatregel en vond dat de politiek het probleem van generaties
niet op de schouders van kinderen kan laten rusten (Berding, 2009, p. 145). De parallel met
Afrikaanderwijk is minder schokkend, maar toch krijgen kinderen in de Afrikaanderwijk
dagelijks te maken met politieke beslissingen die invloed uitoefenen op het pedagogische
handelen van de gezinnen zelf. Arendt maakt hierin een scheiding tussen het politieke
(handelen) en de pedagogiek. Deze denkwijze van Arendt versterkt de visie om het handelen
over de problematiek te laten plaatsvinden binnen de wijk en de politiek hier zoveel mogelijk
buiten te laten. In dit geval spreken we dan over pedagogisch handelen. Arendt schreef in de
jaren vijftig al, dat de politiek steeds meer probeerde om zelf het beleid binnen sociale domein
uit te oefenen. Dit is, als het om Rotterdam-Zuid gaat, nog steeds het geval en dus is er geen
grens meer tussen politiek en pedagogiek. Arendt geeft hiermee het argument om de
verantwoordelijkheid over de jeugdproblematiek voornamelijk bij de inwoners van de
Afrikaanderwijk zelf neer te leggen. Het grote verschil dat hiermee gemaakt kan worden is dat
de verantwoordelijkheid voor een goed functionerende en prettige samenleving in handen van
de bewoners zelf komt. Er behoeven geen torenhoge verwachtingen te worden geschapen,
want ‘de’ ideale samenleving is niet het doel, maar juist wel een goed functionerende buurt.
De gemeenten en overheidsinstellingen hebben tot op heden, vanuit goede bedoelingen maar
met een eenzijdige overtuiging, getracht wijken te laten aanpassen aan de al bestaande
samenlevingsvormen. Nu dit in sommige wijken niet lijkt te lukken, wordt het tijd om te kijken
of het mogelijk is dat er verschillende samenlevingsvormen binnen één stad kunnen ontstaan.
Er is tot nu weinig beroep gedaan op de kracht van de inwoners zelf. Daarmee is de burger
tekort gedaan en is er juist een grotere afhankelijkheid ontstaan van de overheid. Het wordt
daarom tijd dat de verantwoordelijkheid van het samenleven weer terug komt bij de burger.
Ik hoop dat met dit essay een aanzet is gegeven om de aanpak van de problematiek vanuit
een andere invalshoek verder te onderzoeken en daarmee nieuwe discussie op gang te
brengen, met name in de wijk zelf. Door gebruik te maken van de kennis van denkers als
Arendt en De Winter zie ik mogelijkheden door hun visie te kunnen koppelen aan de huidige
problematiek in Afrikaanderwijk en alle andere wijken in de grote steden die kampen met
vergelijkbare problemen.
12. 12
Literatuurlijst:
Berding, J. (2009). Het onmeetbare handelen. Hannah Arendt over fragiliteit van opvoeding.
Pedagogiek, 29.
Bol, T. (2009, december 21 ). Recensie: De teloorgang van het onderwijs. Opgeroepen op februari 2,
2014, van athenaeum boekhandel : http://www.athenaeum.nl/recensies/frank-furedi-
wasted-education
Bruin-Meerkerk , A. de (2012). Ruud Rakers over het project Children’s Zone in Rotterdam. De
Cascade, 9.
Deetman, & Mans. (2011). Kwaliteitssprong Zuid: ontwikkeling vanuit kracht. Rotterdam-Zuid: Lysias
Advies B.V.
Maagdenberg, V. van den (2008). FEIJENOORD IN BEELD. Rotterdam: Centrum voor Onderzoek en
Statistiek. Opgeroepen op 01 22, 2014, van
http://www.rotterdam.nl/COS/publicaties/Vanaf%202005/07-
2746_3.Feijenoord%20in%20beeld%202007.pdf
Winter, M. de (2011). Ver
beter de wereld, begin bij de opvoeding. Amsterdam: Uitgeverij SWP.