Wiskunde

1. • Houdt de vlakke figuur voor de zaklamp zodat er een schaduw op jullie bank
komt. Welke vorm zie je verschijnen?
• Neem de balk. Houdt de balk met zijn lange kant richting de lamp. Welke vorm
zien jullie verschijnen?
• Neem de balk. Houdt de balk met zijn bovenvlak richting de lamp. Welke vorm
zien jullie verschijnen?
• Houdt de vlakke figuur verder van de zaklamp. Wat gebeurt er met de schaduw?
• Houdt de vlakke figuur dichter, maar niet vlak tegen de zaklamp. Wat gebeurt er
met de schaduw?
• Zet de balk recht en schijn met de zaklamp op de balk vanaf een hoog punt. Wat
gebeurt er met de schaduw?
• Zet de balk recht en schijn met de zaklamp op de balk vanaf een laag punt. Wat
gebeurt er met de schaduw?

2. De vorm van de figuur bepaalt / bepaalt niet
welke vorm de schaduw zal hebben.
Een figuur kan één/meerdere
schaduwbeelden hebben.

3. Hoe dichter de lichtbron staat, hoe
kleiner / groter de schaduw

4. Hoe hoger de lichtbron, hoe korter/langer de
schaduw
Hoe lager de lichtbron, hoe korter/langer de
schaduw

5. Hoe hoger de zon staat, hoe kleiner/groter de
invalshoek, hoe korter/ langer de schaduw.

6. Relaties schaduw-licht
• De figuur bepaalt mee de vorm van de schaduw
• Hoe dichter de lichtbron, hoe groter de schaduw
• Hoe hoger de lichtbron, hoe korter de schaduw
• Hoe hoger de zon, hoe groter de invalshoek, hoe korter de schaduw
Maak volgende oefeningen: 1, 2, 3, 4, 5, 6, tempo-icoon
Pg 32