Tot uw dienst: initiatieven voor de sector (Overlegplatform voor erfgoedbibli...
Final Verslag Projectwerk Gaety_Mayimona
1. Emile Grysonstraat 1 ⏐ 1070 Anderlecht
Woensdag, 25 mei 2016
Projectwerk
« Hoe kunnen we Belgische
scholen aanzetten om meer
Brusselse musea te bezoeken? »
Gaety Mayimona
CVO COOVI
2. 2
INHOUDSTAFEL
INHOUDSTAFEL 2
1 DE PRAKTIJKVRAAG 4
2 THEORETISCHE ONDERZOEK 6
2.1 WELKE BELGISCHE SCHOLEN BIEDEN HET MEEST POTENTIEEL ALS DOELGROEP? 7
2.2 WAT IS DE HUIDIGE AANPAK NAAR DE SECUNDAIRE SCHOLEN TOE? 10
2.2.1 WELK AANBOD BESTAAT ER VOOR DE SECUNDAIRE SCHOLEN? 10
2.2.2 WELKE ACTIES WERDEN ER NAAR DE SECUNDAIRE SCHOLEN ONDERNOMEN EN WAT ZIJN DE
RESULTATEN HIERVAN? 12
2.2.3 ZIJN ER VERSCHILLEN IN MUSEUMGEBRUIK BINNEN DE GROEP VAN DE SECUNDAIRE
SCHOLEN? 14
2.2.4 BESLUIT? 14
2.3 WAT KUNNEN WE LEREN QUA DO’S EN DON’TS EN MOGELIJKE AANPAKKEN UIT DIT
THEORETHISCH ONDERZOEK IN VERBAND MET HET STIMULEREN VAN MUSEUMBEZOEKEN VAN
SECUNDAIRE SCHOLEN? 15
3 PRAKTISCH ONDERZOEK 19
3.1 WAT ZIJN DE VERWACHTINGEN VAN DE DOELGROEP? 19
3.1.1 METHODOLOGIE 19
3.1.2 DE RESULTATEN 20
3.1.3 CONCLUSIE 23
4 ACTIEPLAN 23
4.1 ACTIEPLAN N°1: EEN CRM SYSTEEM 23
4.2 ACTIEPLAN N°2: MARKTONDERZOEK 24
4.3 ACTIEPLAN N°3: DE TRANSPORTOPTIES MET HET OPENBAAR VERVOER PROMOVEREN 24
5 CONCLUSIE 24
6 LITERATUURLIJST 25
6.1 BOEKEN 25
6.2 PUBLICATIES 25
6.3 ARTIKELS 26
6.4 INTERNET 26
4. 4
1 DE PRAKTIJKVRAAG
Met drie talen, drie gewesten en drie gemeenschappen is België politiek gezien een ingewikkeld land
en onderwijs is hier geen uitzondering van. Als een competentie van de gemeenschappen en geen
federale competentie, heeft België drie soorten leerplannen met elk dus hun eigen manier om te
onderwijzen en hun eigen belangpunten.
De vraag die gesteld wordt, is: “Hoe gaan wij de scholen van over het hele land aanzetten om meer
naar de hoofdstad te trekken om een museum te bezoeken? Hoe gaan wij een trend die zich vanuit het
verleden tot nu toe voordeed beïnvloeden?” Dat is het praktijkprobleem.
Hieruit kunnen de volgende hypotheses gesteld worden:
Hypothese n°1
Scholen bezoeken steeds minder Brusselse musea dus moeten
wij andere manieren gebruiken om scholen meer aan te zetten
om hen te bezoeken.
Hypothese n°2
Scholen bezoeken steeds meer Brusselse musea dus zitten wij op
een goed pad en moeten wij zo doorgaan.
Hypothese n°3
Het aantal schoolbezoeken in Brusselse musea is relatief stabiel
en scholen zijn relatief tevreden van het huidige pakketaanbod.
Wij kunnen misschien niet beter.
Hypothese n°4
Het aantal schoolbezoeken in Brusselse musea is relatief stabiel
maar scholen zijn niet tevreden met het huidige pakketaanbod.
Wij kunnen beter
5. 5
Nu blijft alleen te ontdekken wat scholen willen. Wat beïnvloedt hen? Is het gemak? Is het geld? Is het
veiligheid? Nu België vooral in moeilijkheden zitten qua dit laatste punt (de terroristische aanslagen in
Parijs en in Brussel) worden antwoorden op zulke vragen nog belangrijker. Dit is wat te ontdekken valt.
Om dit probleem op te lossen heb ik eerst een theoretisch onderzoek gemaakt en daarna een praktisch.
Ik heb experten, rapporten, publicaties, artikels en het internet geraadpleegd. De methode die werd
gebruikt was geïnspireerd door de methodologie van het business process reengineering
1
. Deze
methode bestaat uit een heel proces te bekijken, die op te delen in een aantal deelprocessen en zo naar
het deelproces te zoeken waar het probleem ontstaat. Dat deel wordt dan geherprogrammeerd en
herontworpen om hem dan te verbeteren en efficiënter te maken.
Om de doelgroep te identificeren, was het nodig het Belgisch onderwijs op te splitsen in het Secundaire
onderwijs en het Lager onderwijs zodat het probleem beter en dieper bekeken kon worden.
1
Bron: Lubberding, J. Kaptein, E. Van Stratum, R. (2013). De Bestaansvoorwaarden. Groningen:
Noordhoff Uitgevers
6. 6
2 THEORETISCHE ONDERZOEK
Bij raadpleging van cijfers van het Publieksobservatorium van de Federale Wetenschappelijke
Instellingen kan men zien dat behalve de bezoekersgetallen van het Koninklijk Museum voor schone
kunsten en het Planetarium, de bezoekersgetallen van de Brusselse federale musea vrij stabiel zijn
tussen 2007 en 2013.
2
Men kan vermoeden dat deze stelling ook geldt voor de Belgische scholen. De cijfers van het educateam
van het museum voor natuurwetenschappen bevestigen dan ook deze stelling. De sterke stijgingen van
het museum voor schone kunsten in 2009 en 2013 zijn te verklaren door de openingen van hun Magritte
Museum en Fin-de-Siècle museum. De stijging van de bezoekersgetallen voor het Planetarium in 2009
zijn te danken aan hun beslissing om vanaf dat jaar ook op zondag te openen en en hun aanbod te
vernieuwen. Algemeen stelt de vraag dan zichzelf: “Welke Belgische scholen bieden het meest
potentieel aan?”, “Welke aanbod bestaat er voor hen?” en “Wat is de aanpak naar hen toe?”
2
Bron: Publieksobservatorium van de Federale Wetenschappelijke Instellingen (2013). De FWI in
enkele cijfers. Geraadpleegd van http://www.belspo.be/belspo/pubobs/stat_nl.stm
7. 7
2.1WELKE BELGISCHE SCHOLEN BIEDEN
HET MEEST POTENTIEEL ALS
DOELGROEP?
Na een tal van interviews met de educatieve diensten van verschillende musea (het
natuurwetenschappen museum, het museum voor schone kunsten, het jubelpark museum en het
Hallepoort museum), raadpleging van rapporten en internetsites, is de conclusie dat de Belgische
middelbare onderwijs het meeste potentieel vertegenwoordigen om het doelgroep te vormen voor dit
onderzoek. Ik licht mijn redenen voor deze keuze toe.
Ten eerste, volgens de laatst gepubliceerde cijfers zijn er meer leerlingen in het secundair onderwijs
dan het lager onderwijs. Dit geldt zowel voor de Vlaamse gemeenschap als het Franstalige
gemeenschap, alhoewel dit niet significant is voor de Vlamingen. Het verschil tussen het aantal
leerlingen in het secundair en het lager onderwijs bij de Vlamingen is amper ongeveer 5000 leerlingen
3
.
Bij de Franstaligen komt dit getal neer op ongeveer 40000
4
. Als men de Vlaamse getallen nader gaat
bekijken, ziet men wel dat de secundaire schoolbevolking lichtjes is gedaald over de laatste 6 jaren. De
lage schoolbevolking is alleen maar gestegen. Maar als men de prognoses uitgevoerd door de
stafdiensten Onderwijs en Vorming van de Vlaamse overheid moeten geloven, hoeft men niet bezorgd
te zijn. Volgens hen zal de schoolbevolking toch tegen het schooljaar 2020-2021 algemeen toenemen
5
.
Ten tweede, een heel simpele reden, basisscholen gaan veel meer naar musea dan secundaire scholen
ook al zijn secundaire scholen, zoals vermeld in het vorig alinea, veel meer vertegenwoordigd in
aantallen dan de basisscholen. U kunt dit paradox bijvoorbeeld zien in de enkele cijfers van het
jaarrapport van het museum voor natuurwetenschappen. Aan Nederlandstalige kant vallen de
opkomstcijfers voor de secundaire scholen op 31,33% en aan Franstalige kant valt dit op 23,06%. Voor
de lage scholen (en kleuterscholen) vallen deze getallen op 55,32% voor de Nederlandstaligen en
66,99% voor de Franstaligen
6
. Voor het jubelparkmuseum komt de verhouding op 37/26 neer in
voordeel voor de lage school
7
.
De derde reden is de reden waarvoor een school een museum gaat bezoeken. Dit kwam telkens terug
tijdens de interviews met de educatieve diensten van de musea. Volgens Sophie T’Kint (hoofd
educatieve dienst van het Hallepoort), Pierre Coulon en Hans Van Lierde (Medewerker en hoofd
educatieve dienst van het museum voor natuurwetenschappen), Florence Cosme (Medewerker
3
Zie bijlage 1
4
Zie bijlage 2
5
Bron: Crevits, H. (2014). Beleidsnota 2014-2019 Onderwijs, geraadpleegd van
http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/beleidsnota-2014-2019-onderwijs
6
Zie bijlage 3: Cijfers Educatieve dienst uit het jaarverslag van het museum van Natuurwetenschappen.
7
Zie bijlage 4: Cijfers Educatieve dienst uit het jaarverslag van het Jubelpark museum
8. 8
educatieve dienst van het jubelpark museum), Marleen Piryns en Jean-Phillipe Theyskens (gidsen en
medewerkers educatieve dienst van het museum voor schone kunsten), bezoeken basisscholen musea
voor een heel verschillende reden dan secundaire scholen. Secundaire scholen gaan naar musea om
hun leerplan in te vullen. Zij hebben namelijk een precies leerplan met wat zij tijdens het jaar zeker
moeten zien en moeten dat volgen. Basisscholen gaan naar musea voor de algemene vorming. Voor
het krijgen van een soort “wow”-effect. De kinderen in de basisscholen komen dan in “aanraking” met
de geschiedenis, de kunst, de dieren enz. Dit vinden de medewerkers van de educatieve diensten heel
belangrijk. Omdat ze van vroegs af aan al worden aangeleerd dat naar een museum gaan normaal is,
zodat dit later, wanneer ze tieners worden, geen saaie “taak” wordt en dat ze geen negatief beeld van
musea krijgen. Hieruit kan men veronderstellen dat het best is een continuüm te vormen voor de tieners
van morgen. Zoals toegelicht in bovenstaande paragraaf, gaan er meer basisscholen naar musea dan
secundaire scholen. Maar als men de medewerkers van de educatieve diensten moeten geloven, kan
men concluderen dat de tieners van morgen het normaal gaan vinden om een museum te bezoeken.
Dit is dus een kans voor de musea om secundaire scholen meer aan te zetten om musea te bezoeken.
Zoals vermeld in het vorig alinea gaan scholen voor verschillende redenen naar musea. De jongeren
voor de algemene vorming en de ouderen voor de invulling in het lespakket. Daarom bieden musea
ateliers en gidsbeurten aan volgens de vraag van de groep en volgens hun leeftijd. Soms maken ze
zelfs gewoon een splitsing tussen het secundair onderwijs en de basis onderwijs. Maar wat bestaat er
voor de tieners?
Voor dit oriënterende deel van het onderzoek zijn er 17 musea onderzocht geweest. Dertien van hen
waren systematisch gekozen uit de lijst van de musea op de website van het Brusselse Museum Raad
en de resterende vier zijn de musea die een interview hebben gegeven. In totaal zijn er dus 17 van de
100 musea in Brussel onderzocht geweest. Voor dit onderzoek was de verhouding tussen het aantal
gidsbeurten en ateliers voor de lage scholen en de secundaire scholen bekeken. De gidsbeurten en
ateliers waren ook nader bekeken om te zien welke aanbod er bestond voor de secundaire scholen.
Hieruit is de conclusie dat van het aanbod voor lage en secundaire scholen, 56% uit een aanbod voor
de lage scholen bestaat en 44% uit een aanbod voor secundaire scholen.
9. 9
Hieruit kan men dus leiden dat dit verschil relatief klein is en toch is de algemene consensus dat lage
scholen veel meer musea bezoeken dan secundaire scholen in Brussel en in de rest van België. Deze
stelling kan men ook puur uit de cijfers aantonen. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de opkomstcijfers die
men in de jaarrapporten van het museum van natuurwetenschappen kan vinden. De verhouding tussen
de lage en secundaire scholen is hier 55/31 aan de Nederlandstalige kant en 67/23 aan de Franstalige
8
kant. Alle twee in voordeel van de lage scholen. Samenvattend, is op te merken dat er relatief genoeg
aanbod is maar geen proportionele opkomst.
Tot slot, voor de Vlaamse secundaire scholen bestaat er geen maximumbedrag voor de bijdragen van
ouders
9
, wat wel bestaat voor de lage scholen
10
. Aan de Franstalige kant bestaat er gewoonweg geen
maximum factuur hetzij voor de secundaire scholen als voor de lage scholen.
Uit bovenstaande concludeer ik dat de groep van de secundaire scholen het meest potentieel heeft als
doelgroep voor de Brusselse musea. Dit is dan ook de doelgroep die hierna wordt geanalyseerd.
8
Zie bijlage 3: Cijfers Educatieve dienst uit het jaarverslag van het museum van Natuurwetenschappen.
9
Bron: School kosten in het secundair onderwijs, geraadpleegd op 4 maart 2016.
Http://onderwijs.vlaanderen.be/nl/schoolkosten-in-het-secundair-onderwijs
10
Bron: Schoolkosten in het kleuter- en lager onderwijs, geraadpleegd op 4 maart 2016.
Http://onderwijs.vlaanderen.be/nl/schoolkosten-in-het-kleuter-en-lager-onderwijs
10. 10
2.2 WAT IS DE HUIDIGE AANPAK NAAR DE
SECUNDAIRE SCHOLEN TOE?
2.2.1 Welk aanbod bestaat er voor de secundaire scholen?
Zoals vele musea in België, bieden musea in Brussel een aantal gidsbeurten en ateliers voor secundaire
scholen aan. Soms zijn ze op maat opgesteld volgens de leeftijden en soms zijn ze voor alle leerjaren
van de secundaire schoolgroep. Maar hoe zit dit kwantitatief?
Na het maken van een aantal steekproeven van de musea in Belgische steden als Kortrijk, Namen,
Hasselt, Aarlen, Antwerpen, Gent, Luik en Brussel zelf, kan men concluderen dat het overgrote deel
van het museale aanbod vertegenwoordigd is door de Brusselse musea met 34% van het Belgische
aanbod. Brussel wordt gevolgd door Aarlen, Antwerpen, Gent en Luik in die volgorde. Hieronder kan
men zien dat zij per museum gemiddeld 3,5 activiteiten aanbieden of minder terwijl Brussel gemiddeld
7,4 activiteiten per museum aanbiedt. Meer dan de helft dus.
Na een kwantitatieve bespreking moet er ook gesproken worden over het kwalitatieve aspect van het
aanbod voor secundaire scholen. Voldoet de inhoud van het aanbod volledig aan de secundaire
scholen? Musea bieden gidsbeurten aan met een algemene kijk op de verschillende thema’s die aan
bod komen in het museum. De thema’s die aan bod komen kunnen over geschiedenis gaan, kunst, de
wetenschap enz. Ateliers en Workshops hebben dan een meer praktische aanpak dan een gewone
gidsbeurt. Het zet de verschillende participanten dan aan het denken. Debatten over de vrijheid van
meningsuiting in het kader van het humanisme bij een bezoekje in het Erasmushuis, een boek volgens
de verschillende stijlen samenstellen in het Bibliotheca Wickottania of nog de gevaren van propaganda
in de tweede wereldoorlog kunnen aantonen in het Koninklijk museum van het leger. Dit zijn enkele
voorbeelden van dergelijke workshops. Voor sommige ateliers werken musea samen met een ander
museum. Bijvoorbeeld, vroeger bood het museum van natuurwetenschappen een workshop en
gidsbeurt aan in samenwerking met de plantentuin van Meise. De school zou dan in de voormiddag in
het museum een workshop bijwonen en in de namiddag de tuinen van Meise bezoeken. Kortom, de
inhoud van de ateliers verschilt per museum en verder nog per thema die in het museum aan bod komt.
Als een school een museum zonder een gids wil bezoeken of aan geen workshop wil deelnemen, zijn
11. 11
er ook didactische dossiers voor hen beschikbaar (ze kunnen deze ook gebruiken bij een gidsbeurt als
ze dit wensen). Deze dossiers zijn per leerjaar verschillend. In deze dossiers kunnen de leerlingen info
vinden over de thema's die aan bod komen in het museum en ook vragen over diezelfde thema's.
Scholen kunnen dan een soort zoektocht zelf organiseren en hun leerlingen de opdracht geven om
bepaalde informatie te vinden in het museum. Met een honderdtal musea in Brussel en gemiddeld 7
activiteiten per museum, allemaal rond verschillende thema’s, kan men concluderen dat Brussel een
breed aanbod heeft aan activiteiten voor secundaire scholen. Breder dan andere steden in de rest van
het land.
Verder nog speelt volgens de medewerkers van de educatieve diensten de kost van het transport ook
een belangrijke rol bij het beslissen of een school wel of niet een museum gaat bezoeken. Voor die
precieze reden bestaan er verschillende formules voor scholen bij alle openbare
vervoermaatschappijen.
De B-dagtrips van de NMBS
11
waarbij scholen aan een voordelig all-in tarief (heen-en-terugreis + ingang
tot het museum) bijvoorbeeld naar Brussel zouden kunnen komen om een museum te kunnen bezoeken
is daar een voorbeeld van. Ze krijgen dan gereserveerde plaatsen en als het nodig is, volledige wagons.
De deelnemende musea aan dit formule in Brussel die interessant zijn voor secundaire scholen zijn
Train World, het museum voor natuurwetenschappen en het koninklijke museum voor schone kunsten
van België.
Een ander formule is de formule van de MIVB waarbij maximum 30 leerlingen en 2 begeleiders één
mobib-kaart voor 5 euro kunnen verkrijgen en onbeperkt in Brussel het MIVB net kunnen gebruiken over
een 24uur periode voor 15euro
12
.
De TEC heeft een soortgelijke formule waarbij scholen bussen kunnen reserveren namelijk, de speciale
dienst
13
. De school krijgt dan een bus speciaal voor hen ter beschikking op de uren dat zij er een nodig
hebben. De bus pakt hen dan aan de meest dichtstbijzijnde halte van de school op en zet hen aan de
meest dichtstbijzijnde halte van het museum af. De tarieven van deze service hangen af van het aantal
km dat de bus zal afleggen en hoeveel tijd hij hiervoor nodig zal hebben. Bijvoorbeeld 90min voor 30
leerlingen kost 60euro over het hele TEC net. Het nadeel van het TEC is wel dat het niet veel haltes in
Brussel heeft. Om bijvoorbeeld van Waterloo naar het koninklijke museum van schone kunsten te gaan
11
Bron: Geraadpleegd op 21 maart 2016. Http://www.belgianrail.be/nl/vrije-tijd/b-dagtrips-
schoolgroepen/algemene-info.aspx
12
Bron: Schoolgroep, geraadpleegd op 21 maart 2016. Https://www.stib-mivb.be/groupe_scolaire-
schoolgroep.html?l=nl
13
Bron: Services spéciaux: Les services personnalisés du TEC pour tous les groupes, geraadpleegd
op 21 maart 2016.
Https://www.infotec.be/Medeplacer/Solutionsdemobilité/SolutionsTEC/Servicesspéciaux.aspx
12. 12
zal de bus aan de halte Brussel-Luxemburg stoppen wat op 1,5 km zit van het eigenlijke museum. Dus
is dit wel wat wikken en wegen.
De laatste openbaarvervoermaatschappij en daarmee ook de laatste formule, is de formule van De
Lijn
14
. Zij werkt met het MOS-organisatie (Milieuzorg Op School) en met DynamoOPWEG. Als de
schooluitstap binnen een project van het MOS valt of een culturele bestemming heeft van
DynamoOPWEG, dan mogen scholen na aanvraag en goedkeuring gratis mee met de bus of tram (naar
Brussel met de bus dus), op schooldagen na 9.00u. en voor 15.30u. of na 18.00u. naar een museum
gaan en ervan terugkomen. Groepen mogen uit maximum 30 leerlingen bestaan en klassen uit het
deeltijds kunstonderwijs mogen ook op zaterdag gratis mee met de bus.
Een ander alternatief die scholen kunnen gebruiken voor hun transport naar Brussel zijn de privé-
maatschappijen. Met bussen voor ongeveer 50 personen, krijgen scholen een speciaal prijskaartje voor
hun heen-en-weer transport naar een museum (of eender welke bestemming). Zulke bussen hebben
een kostprijs van gemiddeld 600euro btw inbegrepen voor een school buiten Brussel gevestigd. Een
school in de omgevingen van Brussel en in de stad zelf, krijgt ongeveer 200euro gefactureerd. Dit maakt
het alternatief met de privé-maatschappijen daarmee ook de duurste alternatief.
Concreet bieden Brusselse musea veel meer workshops, gidsbeurten en didactische dossiers aan dan
andere steden. Transportbedrijven, openbare of privé, bieden speciale diensten aan voor een voordelig
tarief voor de scholen.
2.2.2 Welke acties werden er naar de secundaire scholen
ondernomen en wat zijn de resultaten hiervan?
Iets dat Brusselse musea doen om scholen meer naar hun museum te lokken, is hun aanbod naar de
scholen te communiceren. Die berichten zijn dan voor de leerkrachten bestemd want zij zijn degene die
de planning maken. Ze sturen dan brochures en dergelijke op met erin vermeld rond welke thema’s zij
gidsbeurten en workshops aanbieden, wat die activiteiten inhouden, voor welke leeftijdsgroep zij
bestemd zijn, soms ook welke eindtermen de leerlingen zullen halen met een bepaalde activiteit en als
zij voor een bepaalde activiteit met een ander museum werken vermelden ze dit ook. Zij sturen ze naar
een algemene e-mailadres van de school. Maar het probleem dat musea aanklagen, is dat er weinig
secundaire scholen naar musea trekken. Pierre Coulon en Hans Van Lierde vragen zich dan af of de
berichten wel bij de juiste personen aankomen? Weet de juiste persoon van het aanbod van de
verschillende musea?
14
Bron: Vervoer voor leerlingen, geraadpleegd op 21 maart 2016. Https://www.delijn.be/nl/zakelijk-
aanbod/leerlingenvervoer/
13. 13
Volgens Hans Van Lierde en Pierre Coulon krijgen scholen hun e-mails op een centrale inbox en worden
zulke e-mails gewoonweg niet doorgestuurd naar de leerkrachten om de kans op spam te vermijden.
Wetenschappelijk hebben ze dit fenomeen niet onderzocht maar zij maakten een observatie door het
systematisch te ondervragen aan alle leerkrachten die het museum voor Natuurwetenschappen bezocht
met hun klas. Daarom willen ze stilletjes aan deze methode stopzetten. Maar die observatie kan goed
waar zijn. Volgens een enquête genomen door het jubelparkmuseum zegt 13% van de 152
ondervraagde leerkrachten (50% waren van het secundair) dat als zij niet naar een museum gaan, dit
kan omdat ze niet genoeg info hebben gekregen over het aanbod van een museum. (7% zegt niet
genoeg info te hebben over een museum en 6% niet genoeg tijd gehad te hebben om zich over een
museum te informeren)
15
.
Zoals eerder vermeld werken sommige musea met een ander museum samen. Ze verkopen dan
combitickets aan scholen en zo kunnen ze een volledige schooldag voor een klas dan samen
organiseren. Het museum voor natuurwetenschappen deed dit vroeger met de plantentuin van Meise.
Ze zijn hiermee wel gestopt omdat de afstand tussen die twee musea veel te groot was. Volgens Hans
Van Lierde van het Educateam van het museum voor natuurwetenschappen, is er hiervoor ook een
ander reden. Het wekte namelijk niet veel interesse op. Het museum voor Schone kunsten deed dit ook
met het museum voor het Kostuum en de Kant tot 10 april 2016. Het was in het kader van een nieuwe
tentoonstelling over Crinolines en cie. Scholen konden dan het Fin-de-siècle museum bezoeken en het
museum voor Kostuum en Kant ook. Ook hier waren de resultaten niet om van te springen. Het museum
verwachtte namelijk een grotere opkomst hiervoor maar jammer genoeg was dit niet het geval. Tijdens
het hele schooljaar hebben enkel 2 scholen deze gidsbeurt gereserveerd en er ook degelijk aan
deelgenomen. Andere niet-schoolse groepen hebben deze gidsbeurt ook gereserveerd maar altijd
afgezegd. Volgens Marleen Piryns, medewerker Educateam van het museum voor schone kunsten,
was dit ook te wijten aan een lage interesse vanuit de kant van de scholen voor dit aanbod. Maar als
men volgens de logica redeneert kan men zich ook afvragen of dit niet te wijten valt aan een gebrek
aan kennis van het aanbod
16
? Jammer genoeg is dit een fenomeen dat niet dieper op in werd onderzocht
maar de vraag kan wel gesteld worden: “Is een combi-ticket dan wel een goed idee?” en is het beter
zoiets tijdelijk aan te bieden of permanent?
Het museum voor natuurwetenschappen organiseerde voorheen ook Pr-events voor leraren genaamd
lerarendag. Deze events werden via Klasse aangekondigd voor de Nederlandstaligen en via CarteProf
voor de Franstaligen, platforms speciaal voor het schoolwezen en leerkrachten gemaakt. Om deze
events bij te wonen moest de leerkracht zich dan inschrijven op bepaalde platforms gemaakt door die 2
organisaties. Het museum organiseerde dit voor woensdag namiddagen. Op die namiddagen mochten
leerkrachten alleen, het nieuw educatief aanbod of de nieuwe activiteiten uitgedokterd in samenhang
15
Zie bijlage 4: Enquête Educatieve dienst van het jubelparkmuseum, “Obstacles à la visite”
16
Zie vorig alinea.
14. 14
met bepaalde tijdelijke tentoonstellingen voor de scholen als eerste ontdekken. Als de nieuwe
activiteiten hen dan interesseerde konden ze later hun klas inschrijven voor een bepaalde activiteit.
Hetzij een gidsbeurt, een workshop of gewoon vrij kunnen rondlopen met een vragenlijst. Dit werkte in
het begin heel goed maar over tijd wat minder. Hierop had het museum dan gereageerd om leerkrachten
de mogelijkheid te geven hun gezin mee naar het museum te brengen tijdens die lerarendagen wat
voorheen niet mogelijk was. Dit zorgde voor een tijdelijke boost maar toch was het geen sterk genoeg
signaal. Bijvoorbeeld, vorig jaar waren er maar 50 leerkrachten ingeschreven voor de 200 beschikbare
plaatsen. Heel klein respons dus. Vermoed wordt dat dit komt omdat het museum voor
natuurwetenschappen heel loyale klanten heeft en dat ze het aanbod al goed kennen. Men kan zich wel
afvragen of dit niet aan iets anders te wijten valt. Wat zeker is, is dat Hans Van Lierde het nog nutteloos
vindt om dit te organiseren. Andere musea organiseren dit nog wel. Zij kondigen dit ook via de 2
platforms aan maar soms ook via hun eigen internetsite. De inschrijving gaat dan ook via de 2 platforms
door als nodig. Sommige musea vragen geen inschrijving want zij bieden dan gewoon een gratis ingang
voor de leerkrachten aan.
Uit bovenstaande kan men besluiten dat bepaalde acties worden gedaan maar soms niet goed
uitgevoerd als men de reactie van de leerkrachten als criteria nemen.
2.2.3 Zijn er verschillen in museumgebruik binnen de
groep van de secundaire scholen?
Volgens Pierre Coulon van het museum voor natuurwetenschappen, zijn er duidelijke lijnen te trekken
van de scholen die Brusselse musea bezoeken. De scholen die in de 2 Brabants gevestigd zijn en in
Brussel zelf, zijn de scholen die het meeste de Brusselse musea bezoeken. Het Publieksobservatorium
van de Federale wetenschappelijke Instellingen maakt dezelfde observatie. Scholen die ook in de
steden met een goede treinverbinding naar Brussel zijn gelegen, zijn de scholen die ook makkelijker
naar de hoofdstad zullen trekken voor een uitstap. Dit zijn steden als Antwerpen, Luik, Namen,
Oostende enzovoort.
Dhr. Coulon noemde ook provincies op waarvan de bezoekgetallen (in hun museum dan vooral)
bedroevend laag zijn. De scholen uit West-Vlaanderen, Limburg, Luxemburg en Luik zijn daarmee ook
diegene die het minst naar Brussel komen omdat veel gemeentes uit die provincies slechte
treinverbindingen hebben. Goede transportmogelijkheden zijn heel doorslaggevend volgens dhr. Van
Lierde. Een school uit Ath bijvoorbeeld dat even ver van Brussel is als Gent komt bijvoorbeeld veel
minder dan de Gentse school.
2.2.4 Besluit?
Musea en openbaarvervoermaatschappijen hebben een aantal producten en diensten in plaats om het
scholen makkelijker en goedkoper te maken om een uitstap te organiseren voor hun leerlingen. De
algemene vraag: “is hun aanbod wel goed afgestemd voor en naar de juiste personen?” is een vraag
15. 15
die in de praktijk momenteel onbeantwoord blijft. Wat men wel hieruit kan besluiten, is dat er veel aanbod
in Brussel is en veel acties zijn uitgevoerd voor dit doelgroep maar niet genoeg reactie. Degene die ook
het meest naar Brussel trekken zijn diegene die een goede treinverbinding met Brussel hebben of in
Brussel en in zijn omgeving zelf zitten. Het antwoord op de vraag “is hun aanbod wel goed afgestemd
naar de juiste personen?” wordt theoretisch in het volgende stuk besproken.
2.3 WAT KUNNEN WE LEREN QUA DO’S EN
DON’TS EN MOGELIJKE AANPAKKEN UIT
DIT THEORETHISCH ONDERZOEK IN
VERBAND MET HET STIMULEREN VAN
MUSEUMBEZOEKEN VAN SECUNDAIRE
SCHOLEN?
Bij de vorige hoofdvraag kon men besluiten dat er iets mis is met het aanbod van musea naar de
middelbare scholen. Sommige dingen gaan dus moeten veranderen en andere dingen gewoonweg niet
meer gedaan worden. Na raadpleging van een aantal interviews, boeken en artikelen wordt dit zelfs nog
duidelijker. Musea doen acties die op papier logisch zijn maar theoretisch gezien de juiste stappen niet
zetten om goede resultaten in de praktijk te bekomen. Ik leg dit uit in een aantal punten.
Zoals eerder gezegd wordt vermoed dat de inhoud van wat de musea soms aanbieden helemaal niet
wat de scholen nodig hebben of willen. Dat zou een reden kunnen zijn voor de lage opkomst bij het
aanbieden van combitickets. Philip Kotler zei in een artikel verschenen in de Financial Times op 5
augustus 2003:
“the organization’s marketing task is to determine the needs, wants and interests of target
markets and to achieve the desired results more effectively and efficiently than competitors, in
a way that preserves or enhances the consumer’s or society’s well-being.”
17
Iets aanbieden waar niemand interesse in heeft is dus een duidelijke don’t. Maar hoe kan dit probleem
aangepakt worden? In een artikel geschreven door Dave Hudson in het Mattr blog zegt hij in zijn artikel
« 5 ways to find your unique selling point (USP) » in paragraaf 3 en ik citeer:
17
Bron : Morgan, W (2003). Philip Kotler: First among Marketers. Financial Times.
16. 16
“3. Figure out what people like about you
We’ve said this a fair few times, but it is good to speak to former clients and potential clients for
a some feedback on your practice. Don’t be afraid to ask them why they chose you, because
sometimes there are services that you offer that may seem second nature, but is relatively
unheard of in your field. For us we found that many customers liked that we weren’t just creative,
we understood how to build audiences and how to create specialist content for specific online
social platforms. This was really reassuring for us so we suggest you do the same thing!”
18
Hier wordt duidelijk uitgelegd dat men met zijn oude en potentiële klanten moet spreken om te weten te
komen wat ze van hem willen en waarom ze voor hem kiezen. Concreet kunnen musea dit ontdekken
via enquêtes. Enquêteren naar de wensen en behoeften van de secundaire scholen. Dat is iets dat
musea nog te weinig doen maar ze moeten weten wat scholen precies willen voordat ze in een
partnership gaan met een ander museum. Onlangs heeft het Jubelparkmuseum wel nog een enquête
gemaakt maar zoals men hier heeft kunnen lezen slaat dit hele punt op een vermoeden maar geen
bewezen vaststelling. Hiermee is dit punt beëindigt.
De volgende punt slaat op de pr-events dat musea organiseren genaamd Lerarendag. Een interessant
concept en theoretisch gezien een duidelijke do. Maar waarom is er dan vandaag een zo kleine
respons? Als men alle bronnen moet geloven en hoe de respons-rate van het evenement is geëvolueerd
(bij de introductie van het evenement en bij elke vernieuwing), is dit omdat er constante vernieuwing
nodig is. Volgens Pieter de Smet is ondernemen verrassen
19
. In een interview genomen door John
McCartney, directeur Wise Public Relations, met Peter Shankman, CEO The Geek Factory, zegt dhr.
Shankman dat men bij het organiseren van Pr-evenement niet meer lui mogen zijn. Pr is sneller
geworden. Men moet meer bewust zijn, zijn huiswerk doen en slimmer zijn
20
. Kortom, men moet zijn
klant kennen en aan hem aanpassen. Niet andersom. De duidelijke boodschap uit de 2 bronnen is dat
men bij het organiseren van de events moet vernieuwen wetende wat de klant wilt en niet elk jaar
hetzelfde doen. Dit kan men weten via marktonderzoeken bijvoorbeeld, iets dat musea nog te weinig
doen. Ze doen het wel soms maar veel te weinig. De MIM bijvoorbeeld. Hun laatste
tevredenheidsenquête bij scholen en leerkrachten was in 2014 en voor dat in 2006. Het museum voor
Schone Kunsten heeft er maar een tevredenheidsenquête genomen bij de schoolgroepen in de laatste
10 jaar. Een bedroevend laag getal dus. Sterker nog, geen een van de vragen die leerkrachten gesteld
krijgen vermeld iets over de lerarendagen en wat ze ervan vinden.
18
Bron: Hudson, D (2016). 5 ways to find your unique selling point (USP). Geraadpleegd op 4 mei 2016.
19
Bron: De Smet, P (2010), Het commerciële abc van de CEO & co, Brugge: die Keure
20
Bron: McCartney, J (2016), PR’s Consumer-Centric Evolution: A Q&A with HARO founder Peter
Shankman, geraadpleegd op 4 mei 2016
17. 17
Een grote don’t is het sturen van prospectussen en andere info van de musea naar de directeuren en
secretariaten van de scholen. Zoals men bij de vorige hoofdvraag heeft kunnen lezen wordt vermoed
(en eigenlijk is dit exploratief al onderzocht geweest) dat veel informatie niet bij de leerkrachten terecht
komt. Daarom denken Pierre Coulon en Hans Van Lierde van het museum voor natuurwetenschapen
van methode te veranderen. Natuurlijk zou eerst via een enquête onderzocht moeten worden of er wel
een probleem bestaat op dat vlak. De vraag die hier beantwoord moet worden is: “als de meerderheid
van de leerkrachten degelijk de opgestuurde brochures niet krijgen, hoe kunnen zij deze wel krijgen?”
In een artikel geschreven door James Horseman in zijn blog, schrijft hij dat elke advertentie dat men
maakt, zijn potentiële en huidige klanten moet aanspreken. Een flashy tv-advertentie, magazine of een
nationale billboard campagne (dus massamedia) is de baas niet meer maar dat is de klant
21
. Toegepast
op deze situatie moeten musea ervoor zorgen dat zij dus direct met de leerkrachten communiceren en
niet via de secretariaten of de directies van de scholen. Maar hoe zou dit moeten gebeuren? In het boek
principes van marketing geschreven door Philip Kotler, Gary Armstrong, John Saunders en Veronica
Wong zeggen zij:
“Slimme bedrijven vergaren informatie op elke contactmoment met de klant. Deze
contactmomenten zijn klantaankopen, contacten met het verkoopapparaat, telefoontjes voor
service en ondersteuning, bezoeken aan de website, tevredenheidsenquêtes en
marktonderzoeken: elk contact tussen de klant en het bedrijf.”
22
Een beetje verder in die tekst wordt ook gezegd dat al het vergaren informatie in een CRM-systeem
gezet moet worden zodat al de informatie niet in aparte databasen zitten. Kort gezegd kunnen musea
de e-mailadressen van de leerkrachten opvragen bij hun bezoek aan hun museum, deze in een systeem
opslaan en ze gebruiken wanneer nodig.
21
Bron: Horsman, J (2016). 3 Successful guidelines for advertising your small business, geraadpleegd
op 4 mei 2016
22
Bron: Kotler, P., Armstrong, G., Saunders, J., & Wong, V. (2012). Principes van Marketing.
Amsterdam: Pearson Education.
18. 18
“In theory, theory and practice are the same, in practice they
are not.”
- Albert Einstein
19. 19
3 PRAKTISCH ONDERZOEK
3.1WAT ZIJN DE VERWACHTINGEN VAN DE
DOELGROEP?
Uit het theoretisch gedeelte van dit onderzoek werd al geconcludeerd dat onze inspanningen op het
secundaire onderwijs gericht moeten worden en het de leerkrachten zijn die een schoolbezoek voor de
leerlingen aan een museum zullen organiseren. Zij zijn dus onze doelgroep. Structureel gaan er dingen
moeten veranderen maar wat wilt onze doelgroep precies veranderd zien worden? Daarom heb ik bij
de leerkrachten van het secundair onderwijs een enquête genomen. Ik had hier twee doelstellingen. De
eerste was om eerder verkregen info na te gaan en de tweede om bepaalde hypotheses te
onderzoeken.
De eerste van die hypotheses is het feit dat veel van de leerkrachten de verschillende transportopties,
aangeboden door de openbaarvervoermaatschappijen, niet kent. Deze hypothese is een gevolg van de
observatie gemaakt door alle medewerkers van de educatieve diensten die ik heb geïnterviewd en van
een onderzoek gemaakt door het Jubelpark museum waarin 20% van de leerkrachten zegt dat hun
grootste obstakel de kost van hun verplaatsing is en 18% zegt dat het transport is.
De tweede hypothese stemt uit een vraag dat ik mezelf stelde namelijk: “Hoe krijgen de leerkrachten
informatie over wat een museum aan te bieden heeft?”. Als volgens Hans Van Lierde en Pierre Coulon,
de medewerkers van het Educateam van het museum voor natuurwetenschappen, de brochures die zij
opsturen zelden bij een leerkracht aankomen wil ik weten hoe leerkrachten dan over een
museumaanbod op de hoogte komen.
3.1.1 Methodologie
Voor dit enquête werden 60 scholen gekozen. Dit zijn er 5 per provincie en 10 in Brussel. In Brussel
waren er 10 gekozen omdat Brussel een tweetalig stad en gewest is. Deze scholen werden
systematisch gekozen uit de lijsten van Onderwijs.Vlaanderen.be en enseignement.be. Ik heb de
verschillende scholen eerst telefonisch gecontacteerd gevolgd door een e-mail. Ik heb de scholen
gevraagd of ik de e-mailadressen kon krijgen van één van hun leerkrachten. Sommige scholen wilden
de e-mailadressen van hun leerkrachten niet doorgeven dus heb ik hen eerst gemaild en zij moesten
dan mijn enquête naar de leerkrachten sturen. Zo heb ik wat de medewerkers van het Educateam van
het museum voor natuurwetenschappen zeiden inzake de storing in het communicatieproces waarbij
de leerkrachten de brochures niet eens krijgen zelf aan den lijve ondervonden. Ik heb namelijk maar
een respons rate van 25% kunnen verkrijgen en na controle heb ik kunnen ontdekken dat de rest niet
verdeeld was naar de leerkrachten. De enquête werd online geplaatst en had 17 vragen maar enkel de
drie belangrijkste zullen uitvoerig besproken worden en de anderen zullen samengevat zijn. In bijlage
vindt u de volledige enquête en resultaten.
20. 20
3.1.2De resultaten
11 van de 15 respondenten waren Vlaams en de overgrote deel van de respondenten geven taallessen
en wetenschapslessen. 12 van de respondenten bezoeken musea in hun vrije tijd en 11 van de 15
leerkrachten bezoeken musea met hun klassen ongeveer twee keer per jaar. De meeste van hen
bezoeken een museum om een in de klas geziene les aan te vullen. De helft van de 11 bezoekers gaan
om op een ander manier te onderwijzen. Een beetje minder dan de helft van de 11 leerkrachten die
musea bezoeken met hun leerlingen bezoeken Brusselse musea. De helft van hen zegt dat dit door de
afstand komt en bijna elk van die 11 geeft ook de transportkost als belangrijke reden.
Op volgende vragen hebben de leerkrachten ook geantwoord:
21. 21
Ø 36% van de leerkrachten die musea bezoeken met hun leerlingen informeren zich over het
aanbod van een museum via een kennis buiten het werk
Ø 73% van de leerkrachten die musea bezoeken met hun leerlingen komen op de hoogte van een
museaal aanbod tijdens hun vrije tijd bij een bezoek
Ø 100% van de leerkrachten die musea bezoeken met hun leerlingen informeren zich via het
internet
Ø 45% van de leerkrachten die musea bezoeken met hun leerlingen informeren zich via Brochures
Ø 36% van de leerkrachten die musea bezoeken met hun leerlingen informeren zich via collega’s
• 60% van de respondenten zeggen dat ze de transportprijs naar de musea zouden willen
veranderen.
22. 22
• 30% van de respondenten zeggen dat ze het aanbod van de musea zouden willen zien
veranderen.
• 30% van de respondenten zeggen dat ze de ingangsprijs zouden willen zien veranderen.
• 13% van de respondenten zeggen dat ze niets zouden willen zien veranderen.
• 60% van de respondenten zeggen de verschillende aangeboden diensten door de
openbaarvervoermaatschappijen niet te kennen.
23. 23
3.1.3Conclusie
Zoals werd beweerd door Hans Van Lierde en Pierre Coulon, draagt het weinig fruit een leerkracht te
contacteren via een school dus moeten ze anders worden bereikt. 100% van de leerkrachten die musea
bezoeken met hun klas informeren zich via het internet dus zouden wij hiervan moeten profiteren. Veel
leerkrachten komen ook op de hoogte van het museaal aanbod voor hun leerlingen tijdens hun vrije tijd
en een beetje minder dan de helft via brochures.
Een ander feit dat we uit de bovenstaande kunnen besluiten is dat 60% van de respondenten de
transportprijs zouden willen zien veranderen, maar datzelfde aantal kent de verschillende diensten die
aangeboden worden door de transportbedrijven niet, dus gaat dit ook moeten veranderen.
4 ACTIEPLAN
Volgend op de vorige hoofvragen, kunnen de volgende actieplannen opgemaakt worden.
4.1ACTIEPLAN N°1: EEN CRM SYSTEEM
Musea hebben het moeilijk hun aanbod naar scholen te communiceren via e-mails. Dat werd
geobserveerd door het museum voor natuurwetenschappen en door ikzelf door een respons rate van
25% te verkrijgen bij het opsturen van enquêtes. De grootste gedeelte van die antwoorden kwamen
zelfs van de leerkrachten waarvan ik wel de persoonlijke e-mail had kunnen krijgen. Het plan om dit
probleem aan te pakken wordt dan overduidelijk: er moet een CRM-systeem geïmplementeerd worden.
Het plan is dan om letterlijk zoals Kotler zei bij elke contactmoment informatie te vergaren, ze te
organiseren en te gebruiken wanneer nodig. Na een bezoek aan het museum bijvoorbeeld, bij het
downloaden van brochures op hun internetsite of bij hun aanwezigheid op lerarendagen! 100% van de
leerkrachten informeren zich via het internet. Dit is dus een kans die niet links zou gelaten moeten
worden. Bij het downloaden van een brochure bijvoorbeeld zou de leerkracht zijn persoonlijke e-mail
moeten in schrijven om hem te kunnen downloaden. Musea kunnen ook loyaliteitsprogramma’s
opmaken. Leerkrachten zouden bijvoorbeeld op de internetsites van de musea een login krijgen en op
die manier ook geïnformeerd blijven over de nieuwe activiteiten. 30% van de leerkrachten zouden de
ingangsprijzen van de musea willen zien veranderen en de meeste leerkrachten hebben een favoriete
museum die zij bezoeken met hun leerlingen dus zouden wij hen ook kunnen belonen door bijvoorbeeld
van tijd tot tijd iets extra’s aan te bieden via het account dat ze dan hebben.
24. 24
4.2 ACTIEPLAN N°2: MARKTONDERZOEK
Musea doen nog veel te weinig aan marktonderzoek hetzij voordat ze nieuwe activiteiten aanbieden of
nadat ze nieuwe activiteiten hebben aangeboden. Hierin gaat er zeker verandering in gebracht moeten
worden. Bijvoorbeeld 30% van de respondenten zouden het aanbod van de musea willen zien
veranderen. Als musea het verkiezen om hun aanbod te veranderen moeten ze voordat ze maar ook
één ding veranderen eerst een marktonderzoek opstellen om precies te weten wat er veranderd gaat
moeten worden. Een klein detail veranderen of iets helemaal nieuws aanbieden? Hoe hogere
opkomstcijfers kunnen verkrijgen voor de lerarendagen? Dit kunnen musea leren via een
marktonderzoek.
4.3 ACTIEPLAN N°3: DE TRANSPORTOPTIES
MET HET OPENBAAR VERVOER
PROMOVEREN
Uit mijn enquête en de enquête van het jubelpark museum kunnen we concluderen dat veel leerkrachten
willen dat de transportprijs daalt. Maar wat mijn enquête ook vertoont, is dat veel leerkrachten de
verschillende door de openbaarvervoermaatschappijen aangeboden diensten niet kennen. Iets dat dus
drastisch moet veranderen. De te nemen actie is hier om de leerkrachten te informeren over de
verschillende diensten. Concreet, niet enkel hun aanbod te communiceren maar ook de verschillende
transportdiensten die zij kunnen gebruiken om naar hun museum te komen te communiceren. Musea
kunnen het in hun brochures vermelden, op hun internetsites of ook tijdens hun events. Wat ze ook
kunnen doen, vooral voor de scholen die dan verder gelegen zijn, is in partnerships gaan met de NMBS
om tickets te kunnen aanbieden met de zogenaamde B-dagtrips voor de scholen. Momenteel zijn er
maar 4 Brusselse musea die deze dienst aanbieden voor secundaire scholen. Dit getal gaat dus moeten
stijgen.
5 CONCLUSIE
Dit onderzoek begon met vier hypotheses en één van hen bleek de correcte te zijn. Wij ondervinden dat
voor dit particuliere case, hypothese vier geldt namelijk: het aantal schoolbezoeken is relatief stabiel
maar de scholen zijn niet tevreden met het huidig pakketaanbod. Wij kunnen beter en efficiënter te werk
gaan want eigenlijk kennen ze het hele pakketaanbod niet!
25. 25
6 LITERATUURLIJST
6.1BOEKEN
• Lubberding, J. Kaptein, E. Van Stratum, R. (2013). De Bestaansvoorwaarden. Groningen:
Noordhoff Uitgevers
• De Smet, P (2010), Het commerciële abc van de CEO & co, Brugge: die Keure
• Kotler, P., Armstrong, G., Saunders, J., & Wong, V. (2012). Principes van Marketing.
Amsterdam: Pearson Education.
6.2 PUBLICATIES
• Publieksobservatorium van de Federale Wetenschappelijke Instellingen (2013). De FWI in
enkele cijfers. Geraadpleegd van http://www.belspo.be/belspo/pubobs/stat_nl.stm
• Departement onderwijs en Vorming (2015). Vlaams onderwijs in cijfers 2014-2015.
Geraadpleegd van http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/vlaams-onderwijs-in-cijfers-
2014-2015
• Etnic, & Fédération Wallonie-Bruxelles (2016). Enseignement fondamental ordinaire: Année
scolaire 2014-2015. Geraadpleegd van
http://www.etnic.be/index.php?eID=tx_nawsecuredl&u=0&g=0&hash=cd3dcba083e70d01424
52289a8d9ad1beca640ac&file=fileadmin/Statistiques/publications/2014-
2015/1415_V5_volume_complet.pdf
• Etnic, & Fédération Wallonie-Bruxelles (2016). Enseignement secondaire ordinaire: Année
scolaire 2013-2014. Geraadpleegd van
http://www.etnic.be/index.php?eID=tx_nawsecuredl&u=0&g=0&hash=20816f0590c10a7603b2
b42558825091feec9a1c&file=fileadmin/Statistiques/publications/2013-
2014/1314_V6_volume_complet.pdf
• Fédération Wallonie-Bruxelles (2014), La Fédération Wallonie-Bruxelles en chiffres: 2014.
Geraadpleegd van
http://www.directionrecherche.cfwb.be/index.php?eID=tx_nawsecuredl&u=0&file=fileadmin/sit
es/sr/upload/sr_super_editor/sr_editor/documents/statistiques/CC2014_enseignement.pdf&ha
sh=fb147f40a01618de36b9ec551ba1567c99d482d3
• Crevits, H. (2014). Beleidsnota 2014-2019 Onderwijs, geraadpleegd van
http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/beleidsnota-2014-2019-onderwijs
• Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (2012). Jaarverslag 2011, geraadpleegd van
http://www.kmkg-mrah.be/sites/default/files/files/mrah_rapport_2011_0.pdf
• Koninklijke Belgisch Instituut voor natuurwetenschappen (2015). Jaarverslag 2014,
geraadpleegd van https://www.naturalsciences.be/nl/about-us/mission/annual-report
26. 26
• Koninklijke Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (2014). Jaarverslag 2013,
geraadpleegd van https://www.naturalsciences.be/nl/about-us/mission/annual-report
• Koninklijke Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (2013). Jaarverslag 2012,
geraadpleegd van https://www.naturalsciences.be/nl/about-us/mission/annual-report
• Koninklijke Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (2012). Jaarverslag 2011,
geraadpleegd van https://www.naturalsciences.be/nl/about-us/mission/annual-report
• Jubelparkmuseum (2014), Enquête enseignants: avril 2014, geraadpleegd van interne
publicatie.
• Observatoire des publics des ESF (2012), Enquête auprès des enseignants qui visitent le
muséum avec leurs élèves. Geraadpleegd van
http://www.belspo.be/belspo/pubobs/files/Enquête%20auprès%20des%20enseignants2012.p
df
6.3 ARTIKELS
• Morgan, W (2003). Philip Kotler: First among Marketers. Financial Times.
• Hudson, D (2016). 5 ways to find your unique selling point (USP). Geraadpleegd op 4 mei 2016.
http://www.mattr.media/all-blogs//5-ways-to-find-your-unique-selling-point-usp
• McCartney, J (2016), PR’s Consumer-Centric Evolution: A Q&A with HARO founder Peter
Shankman, geraadpleegd op 4 mei 2016. https://www.bulldogreporter.com/prs-consumer-
centric-evolution-a-qa-with-haro-founder-peter-shankman/
6.4 INTERNET
• School kosten in het secundair onderwijs, geraadpleegd op 4 maart 2016.
Http://onderwijs.vlaanderen.be/nl/schoolkosten-in-het-secundair-onderwijs
• Schoolkosten in het kleuter- en lager onderwijs, geraadpleegd op 4 maart 2016.
Http://onderwijs.vlaanderen.be/nl/schoolkosten-in-het-kleuter-en-lager-onderwijs
• Geraadpleegd op 21 maart 2016. Http://www.belgianrail.be/nl/vrije-tijd/b-dagtrips-
schoolgroepen/algemene-info.aspx
• Schoolgroep, geraadpleegd op 21 maart 2016. Https://www.stib-mivb.be/groupe_scolaire-
schoolgroep.html?l=nl
• Services spéciaux: Les services personnalisés du TEC pour tous les groupes, geraadpleegd
op 21 maart 2016.
Https://www.infotec.be/Medeplacer/Solutionsdemobilité/SolutionsTEC/Servicesspéciaux.aspx
• Vervoer voor leerlingen, geraadpleegd op 21 maart 2016. Https://www.delijn.be/nl/zakelijk-
aanbod/leerlingenvervoer/
• Horsman, J (2016). 3 Successful guidelines for advertising your small business, geraadpleegd
op 4 mei 2016. http://jamesoliverhorsman.wix.com/james-horsman#/!3-Successful-Guidelines-
For-Advertising-Your-Small-Business/cow0v/572a06820cf25326f6c5037f
27. 27
• Geraadpleegd op 22 maart 2016. http://www.fimatour.be
• Geraadpleegd op 22 maart 2016. http://www.capitalecars.be/contact/
• La ligue des familles, Liste des coûts scolaire pour l’enseignement secondaire, geraadpleegd
op 4 maart 2016. https://www.laligue.be/Public/ecolepourtous/PageThreeCols.php?ID=350732
• La ligue des familles, Liste des coûts scolaire pour l’enseignement fondamental, geraadpleegd
op 4 maart 2016. https://www.laligue.be/Public/ecolepourtous/PageThreeCols.php?ID=350597
• Overzicht van rapporten per FWI, geraadpleegd op 29 april 2016.
http://www.belspo.be/belspo/pubobs/docum_fsi_nl.stm