Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Onderzoek III,2
1.
2.
3.
Editor's Notes
WAT?: Een onderzoeksinteresse is een interesse waarmee je in de onderwijspraktijk geconfronteerd wordt en waarop je door middel van je actieonderzoek een antwoord hoopt te vinden. WAAR te vinden?: Een onderzoeksinteresse vind je in je eigen onderwijspraktijk of in jouw projectstageplaats. HOE te vinden?: Niet elk onderzoeksinteresse leent zich even goed voor actieonderzoek. Er zijn sommige onderzoeksinteresses waarbij het moeilijk is om een onderzoek te doen waarbij je actie kan ondernemen met als doel iets te veranderen. Bijvoorbeeld het nagaan van de sociale klasse van leerlingen. Voor deze interesse is het moeilijk een actieonderzoek uit te voeren aangezien je weinig kan veranderen aan de sociale klasse van leerlingen. Actieonderzoek dient zowel nuttig te zijn voor jezelf, de collega’s of voor de school. Bij de keuze van een onderzoeksinteresse houden we hiermee eveneens rekening. Bijvoorbeeld een activiteit opstellen waarbij rekening wordt gehouden met de noden van deze leerlingen op basis van eigen observaties van leerlingen. Dit is nuttig voor jezelf omdat je het eigen pedagogische handelen bijschaaft en ook nuttig voor collega’s omdat zij iets van jouw bevindigen kunnen leren). Het is echter niet evident om een geschikte onderzoeksinteresse te vinden . Daarom gaan we nu zes technieken bespreken waarmee je op een systematische manier een geschikte onderzoeksinteresse kan zoeken. 6 TECHNIEKEN: Een 1 ste techniek is ‘brainstormen’ waarbij je s tart vanuit een bepaalde vraag (waar loop ik tegenaan, waarover wil ik meer weten,…) en je alles opschrijft wat in je opkomt. Een voorbeeld hiervan is de placemat-methode die we in de les oefenden. Een 2 de techniek is ‘het bijhouden van een logboek’ waarbij je je eigen e rvaringen, bedenkingen en interesses systematisch opschrijft (bijvoorbeeld: steeds op het einde van de dag). Een 3 de techniek is een ‘mindmap’ waarbij je een s chematische weergave geeft van je eigen kennis en beelden over een gekozen thema. Een 4 de techniek is het ‘maken van reflectieverslagen’ . Je stelt jezelf kritische vragen over je eigen handelen. Een 5 de techniek is ‘een collega die jouw lessen observeert’ obv een observatieschema. Een 6 de en laatste techniek is ‘het afnemen van een interview of enquête bij collega’s, leerlingen en ouders’ . Je be vraagt enkele personen in de onderwijspraktijk over problemen of vragen die er zijn binnen de onderwijspraktijk. 3 RICHTVRAGEN: Als 1 ste richtvraag bekijk je ‘Wat is de interesse?’ en stel je jezelf een aantal bijkomende vragen zoals: - Gaat er iets niet goed of net wel? - Is er iets wenselijk of niet wenselijk? - Wordt er iets gemist of niet gemist? - Kan er iets verbeterd worden? - Is er iets dat heel succesvol is en breder toegepast zou moeten worden? Als 2 ste richtvraag bekijk je ‘Wie deelt deze interesse? ’ en stel je jezelf een aantal bijkomende vragen zoals: - Wie zijn de betrokkenen bij de onderzoeksinteresse (lln, lkr, directie, ouders, …)? - Wat voor rol spelen de betrokkenen bij de onderzoeksinteresse? - Welke verschillen zijn er tussen de betrokkenen in de wijze waarop de onderzoeksinteresse ervaren wordt? Als 2 ste richtvraag bekijk je ‘Waar doet de interesse zich voor?’ en stel je jezelf een aantal bijkomende vragen zoals: - Bij welke vakken doet de onderzoeksinteresse zich voor? - In hoeverre speelt de onderzoeksinteresse ook buiten de schoolsituatie?
WAT?: Een actiegerichte onderzoeksvraag is afgestemd op je onderzoeksinteresse vertelt wat je wil weten. HOE formuleer je een actiegerichte onderzoeksvraag? Je actiegerichte onderzoeksvraag start steeds met een vraagwoord ‘hoe’ of ‘op welke manier’ Je stelt steeds één actiegerichte onderzoeksvraag op. Je actiegerichte onderzoeksvraag staat in de vorm van een vraagzin (met vraagteken). Is een open vraag dus geen ja/nee-vraag. De actiegerichte onderzoeksvraag is onderzoekbaar en bevat geen deel van het antwoord . Een correct geformuleerde actiegerichte onderzoeksvraag moet voldoen aan SMART-CRITERIA. Elke letter in SMART staat voor één criteria. De “S” van Specifiek betekent dat er in de onderzoeksvraag geen onduidelijkheden mogen staan. Iedereen die de vraag leest, moet de vraag op dezelfde manier begrijpen. De “M” van Meetbaar zegt dat d e onderzoeksvraag concrete richtlijnen bevat zodat we op het einde van het onderzoek kunnen vaststellen of de doelstellingen bereikt werden. De “A” van Aanvaardbaar en actiegericht betekent dat iedereen die betrokken is bij het onderzoek gemotiveerd moet zijn om mee te werken. De “R” van Realiseerbaar en realistisch gaat na of er voldoende bestaande middelen (geld, energie, …) aanwezig zijn om het onderzoek te realiseren. De “T” van Tijdsgebonden bekijkt of het onderzoek uitgevoerd kan worden binnen het tijdbestek.