SlideShare a Scribd company logo
1 of 88
Download to read offline
Een toekomst voor Bodegraven-Noord
Mogelijkheden voor een duurzame en haalbare
inrichting van een veenweidegebied
Milieuwetenschappelijk Adviesproject
Universiteit Utrecht
April 2011
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Een toekomst voor Bodegraven-Noord 2
Een toekomst voor Bodegraven-Noord
Mogelijkheden voor een duurzame en haalbare
inrichting van een veenweidegebied
Colofon
Opdracht
Adviesproject in het kader van de cursus ‘Milieuwetenschappelijk Adviesproject’
Universiteit Utrecht, Utrecht
Opdrachtgever
Drs. Henk van Hardeveld
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Houten
Auteurs
Lieke Coppens
Eveline van der Deijl
Whitney Griffith
Marlous van Herten
Justin Keller
Faridi Purperhart
Ties Temmink
Begeleiding
Dr. Jerry van Dijk
Coosje Hammink BA
Datum
10 april 2011
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Voorwoord 3
Voorwoord
Het adviesrapport dat voor u ligt, is geschreven in het kader van de cursus Milieuwetenschappelijk
Adviesproject, onderdeel van de Universitaire studies Milieu- en Maatschappijwetenschappen en
Milieu- en Natuurwetenschappen te Utrecht. Binnen deze cursus voeren interdisciplinair
samengestelde groepen studenten onderzoek uit naar specifieke cases aangeleverd door
opdrachtgevers uit diverse maatschappelijke sectoren. De resultaten uit het onderzoek worden in de
vorm van een adviesrapport gepresenteerd aan de opdrachtgever.
Wij hebben een adviesrapport geschreven in opdracht van het Hoogheemraadschap de
Stichtse Rijnlanden (HDSR) te Houten. Er is ons gevraagd om onderzoek te doen naar de
veenweideproblematiek in het studiegebied Bodegraven-Noord. Het onderzoek werd door alle
groepsleden als uitdagend ervaren en iedereen heeft, naast inspanning, ook plezier beleefd aan het
onderzoek. Het adviesrapport is gemaakt gedurende acht weken, tussen 8 februari 2011 en 11 april
2011.
De contactpersoon binnen HDSR was Henk van Hardeveld. Hij heeft ons geholpen bij het
maken van een onderzoeksopzet, ons welkom geheten op het kantoor van HDSR en heeft daarnaast
gedurende het hele project in contact gestaan met de onderzoeksgroep. Wij willen hem daarvoor
hartelijk bedanken. Daarnaast willen we alle personen bedanken die door middel van het verlenen
van interviews hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het rapport. De volgende personen
hebben hieraan meegewerkt: Evalyne de Swart (vertegenwoordiger van HDSR), Ron Gast
(vertegenwoordiger van Stichting Groene Hart), Ronald Hemel (medewerker van HDSR), Theo Kemp
(vertegenwoordiger van LTO), Melvin Stolwijk (voorzitter van De Parmey), Freerk Kiesow
(beleidsmedewerker van gemeente Bodegraven-Reeuwijk), Hans Vroomen (wethouder Ruimtelijkje
Ordening en Milieu van gemeente Bodegraven-Reeuwijk), Dirk Kunst (vertegenwoordiger van de
Vereniging Natuurmonumenten), Ellen Mook (beleidsvertegenwoordiger van de provincie Zuid-
Holland) en Prof. Dr. Tejo Spit (expert gebiedsontwikkeling werkzaam aan de Universiteit Utrecht).
Wij als onderzoeksgroep zijn deze personen erg dankbaar voor hun medewerking aan het rapport.
Ook willen we onze werkgroepbegeleidster Coosje Hammink bedanken voor haar inzet en
aanwezigheid tijdens de vergaderingen en Pieter Louwman voor zijn college over samenwerken
binnen groepsverband. Ten slotte willen we Jerry van Dijk bedanken voor zijn colleges, adviezen en
feedback op het plan van aanpak en het conceptrapport.
Lieke Coppens,
Eveline van der Deijl,
Whitney Griffith,
Marlous van Herten,
Justin Keller,
Faridi Purperhart,
Ties Temmink
April 2011, Utrecht
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Samenvatting 4
Samenvatting
Achtergrond
Het westelijk veenweidegebied is uniek vanwege haar grote natuur- en cultuurhistorische waarde in
zowel nationale als internationale context. Dit landschap dreigt echter te verdwijnen door oxidatie en
inklinking van het veen, waardoor de bodem daalt en het veen uiteindelijk “oplost”. Dit proces wordt
veroorzaakt door de steeds diepere ontwatering die nodig is voor de landbouw en wordt versneld
door klimaatverandering. Door bodemdaling nemen de overstromingskansen toe, ontstaat er schade
aan gebouwen en infrastructuur, zal uiteindelijk de landbouwproductie en de natuurwaarde van het
gebied achteruitgaan en zal het karakteristieke veenweidelandschap verdwijnen. Een ander
probleem in westelijke veenweidegebieden is de sterk versnipperde waterhuishouding, het gevolg
van het toenemende aantal peilvakken dat nodig is om aan de (conflicterende) droogleggingseisen
van verschillende landgebruikfuncties te kunnen voldoen. De complexiteit van het waterbeheer
neemt hiermee toe, waardoor de kosten van het beheer hoog oplopen.
Planningopgave
Tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Oude Rijn in provincie Zuid-Holland ligt het veenweidegebied
Bodegraven-Noord. Om de veenweideproblematiek in dit gebied aan te pakken, moet het
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) diverse water- en natuuropgaven realiseren en
moeten belangrijke cultuurhistorische waarden en de landbouw in het gebied behouden blijven en
moet recreatie worden gestimuleerd. Van deze opgaven zijn het tegengaan van peilvakfragmentatie
en bodemdaling de kernproblemen. Daarom is de aanpak van deze problemen het startpunt voor de
inrichtingsvarianten. Het doel hiervan is het verminderen van de complexiteit van het waterbeheer,
en het terugdringen van de kosten voor HDSR. Vervolgens is gekeken hoe oplossingen voor dit
probleem in overeenstemming kunnen worden gebracht met andere opgaven, doelen en belangen.
Inrichtingsvarianten
Met behulp van de lagenbenadering zijn twee meest optimale inrichtingsvarianten vanuit enerzijds
het uitgangspunt van duurzaam waterbeheer en anderzijds het uitgangspunt van bestuurlijke en
maatschappelijke haalbaarheid bedacht.
Inrichtingsvariant ‘Duurzaam waterbeheer’
Bij deze inrichingsvariant is het waterbeheer aangepast op de structuur van de bodem en het
watersysteem, en zijn landgebruiksfuncties hierop aangepast in plaats van andersom (functie volgt
peil). Daarom is één peilvak ingesteld voor het gehele gebied met een minimale drooglegging (25-30
cm onder maaiveld) en is natuur gesitueerd op de relatief lage en natte gronden (de Meijepolder en
rond de Meijekade) en is landbouw gesitueerd op de relatief hoge en droge gronden (op de
oeverwallen bij de Oude Rijn). Deze inrichtingsvariant leidt tot een substantiële afremming van de
bodemdaling en een robuust en klimaatbestendig (zelfvoorzienend) watersysteem en is nu en op de
lange termijn beter beheersbaar en minder kostbaar voor HDSR. Ook wordt de taakstelling voor
piekberging ruim gehaald.
Knelpunten zijn echter de aantasting van de landbouw en cultuurhistorische waarden in het
gebied, de gebrekkige financiële haalbaarheid, de lage bestuurlijke en maatschappelijke
haalbaarheid, de potentiële verslechtering van de waterkwaliteit in Bodegraven-Noord, de beperkte
zelfvoorzienendheid qua waterkwantiteit en – kwaliteit, het ontbreken van een robuuste
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 5
natuurverbinding tussen de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen en de beperkte toegankelijkheid
voor bepaalde typen recreanten. Deze knelpunten zijn echter allemaal geheel of gedeeltelijk
oplosbaar.
Inrichtingsvariant ‘Bestuurlijk en maatschappelijk haalbaar’
Bij deze inrichtingsvariant gaan het waterbeheer en bijbehorende inrichting van functies zoveel
mogelijk uit van de huidige grondposities en wordt tegemoet gekomen aan de belangen van de focal
actors (actoren die kunnen en willen investeren vanwege hun belangen en door de middelen die ze
hebben, zoals geld of grondeigendom). In het gebied blijft de landbouw behouden doordat op 2/3
van de percelen intensieve landbouw mogelijk blijft en op de overige 1/3 van de percelen extensieve
landbouw in combinatie met weidevogelnatuur. Verder bevindt zich rond de Meijekade een
natuurkern bestaande uit moerasnatuur, nat schraalgrasland en weidevogelnatuur met
natuurverbindingen richting de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen. De natuur krijgt een eigen
waterzuiveringssysteem, bestaande uit twee peilvakken en een meanderend slotenpatroon waarin
het inlaatwater wordt gezuiverd. De taakstelling voor piekberging wordt ruim gehaald.
De waarde van de haalbare inrichtingsvariant is dat het acceptabel is voor alle betrokken
partijen. Er zijn echter ook enkele knelpunten, met name dat bodemdaling en peilvakfragmentatie
onvoldoende worden verminderd. Voor deze knelpunten bestaan er mogelijke oplossingen, maar de
bruikbaarheid en effectiviteit hiervan voor het gebied Bodegraven-Noord moet nog worden
onderzocht.
Conclusies en aanbevelingen
De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn:
- Van de twee inrichtingsvarianten biedt de haalbare inrichtingsvariant de meeste kans op een
geslaagd planvormingsproces voor de herinrichting van Bodegraven-Noord, omdat het binnen de
onderhandelingsruimtes blijft van de betrokken focal actors. Toch zijn er ook mogelijkheden om
vanuit de duurzame inrichtingsvariant te starten, omdat er genoeg oplossingen zijn te bedenken
voor de knelpunten bij deze variant.
- Aangeraden wordt om vooral meer onderzoek te doen naar de tussenvarianten die tussen de
duurzame en de haalbare variant in liggen. Deze tussenvarianten passen waarschijnlijk het beste
bij het gebied Bodegraven-Noord en de opgaven en belangen die hier spelen.
- Betrek alleen de focal actors in de planvormingsfase. Verken hierbij welke mogelijkheden er zijn
in het continuüm tussen de meest duurzame en de meest haalbare variant, zoals beschreven in
dit rapport. Hier kun je elementen uit plukken die weer op verschillende manieren gecombineerd
kunnen worden.
- De lagenbenadering en knelpuntenanalyse zijn handige hulpmiddelen voor het
planvormingsproces om tot een inrichtingsvariant te komen.
- Denk niet vanuit wat er niet kan, maar denk vanuit wat er wel kan. Actoren zijn eerder bereid
zich te commiteren aan kansen en mogelijkheden dan aan opdrachten. Hiervoor zijn opportunity
maps een handig hulpmiddel.
- Er moet op een meer open manier met elkaar worden gecommuniceerd. De actoren weten nu
namelijk niet van elkaar dat zij bereid zijn om elkaar tegemoet te komen en zijn daardoor sneller
geneigd om een extremer standpunt en starre houding aan te nemen. Ook moet beter worden
gecommuniceerd over de perspectieven die verschillende actoren hebben op de oorzaken en
gevolgen van problemen en wenselijke oplossingen. Zo wordt voorkomen dat men langs elkaar
heen praat en geen gebruik maakt van elkaars expertise en inzet.
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Inhoud 6
Inhoud
Voorwoord .............................................................................................................................................. 3
Samenvatting........................................................................................................................................... 4
1. Inleiding........................................................................................................................................... 8
1.1 Achtergrond van de veenweideproblematiek............................................................................... 8
1.2 Probleembeschrijving.................................................................................................................... 8
1.3 Doel ............................................................................................................................................. 10
1.4 Plangebied................................................................................................................................... 10
1.5 Leeswijzer.................................................................................................................................... 10
2. Gebiedsanalyse.................................................................................................................................. 11
2.1 Huidige situatie Bodegraven-Noord............................................................................................ 11
2.1.1 Ondergrond: Bodem en watersysteem................................................................................ 11
2.1.2 Waterkwaliteit...................................................................................................................... 16
2.1.3 Natuur waarden ................................................................................................................... 16
2.1.4 Landbouw............................................................................................................................. 18
2.1.5 Cultuurhistorische waarden ................................................................................................. 19
2.1.6 Recreatie............................................................................................................................... 20
2.1.7 Ruimtelijke kwaliteit............................................................................................................. 21
2.2 Omgevingsanalyse....................................................................................................................... 22
2.3 Bestuurlijke en beleidsmatige context........................................................................................ 24
2.3.1 Beleidsvelden analyse .......................................................................................................... 24
2.3.2 Actorenanalyse..................................................................................................................... 26
3. Programma van Eisen.................................................................................................................... 33
3.1 Planningopgave ........................................................................................................................... 33
3.2 Uitgangspunten........................................................................................................................... 33
3.3 Eisen ............................................................................................................................................ 34
3.4 Methoden.................................................................................................................................... 36
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Inhoud 7
4. Inrichtingsvarianten Bodegraven-Noord........................................................................................... 37
4.1 Inrichtingsvariant “Duurzaam waterbeheer”.............................................................................. 37
4.1.1 Omschrijving......................................................................................................................... 37
4.1.2 Effectbeoordeling................................................................................................................. 39
4.2 Inrichtingsvariant “Bestuurlijk en maatschappelijk haalbaar”.................................................... 48
4.2.1 Omschrijving......................................................................................................................... 48
4.2.2 Effectbeoordeling................................................................................................................. 52
4.2 Vergelijking.................................................................................................................................. 60
4.3.1 Knelpuntenanalyse............................................................................................................... 60
4.3.2 Aanvullende maatregelen inrichtingsvariant “Duurzaam waterbeheer” ............................ 61
4.3.3 Aanvullende maatregelen inrichtingsvariant “Bestuurlijk en maatschappelijk haalbaar” .. 65
5. Strategisch uitvoeringsplan............................................................................................................... 68
5.1 Stappenplan planvormingsfase................................................................................................... 68
5.2 Stappenplan vervolgtraject ......................................................................................................... 71
6. Conclusies en aanbevelingen ............................................................................................................ 73
6.1 Discussie ...................................................................................................................................... 73
6.2 Inhoudelijke conclusies en aanbevelingen.................................................................................. 73
6.3 Procesmatige conclusies en aanbevelingen................................................................................ 74
Literatuur............................................................................................................................................... 75
Bijlage I: Operationalisatie van criteria ................................................................................................. 81
Bijlage II: Ontwerpconcepten recreatie ................................................................................................ 86
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Inleiding 8
1. Inleiding
1.1 Achtergrond van de veenweideproblematiek
Het westelijk veenweidegebied behoort tot de meest karakteristieke landschappen van Nederland en
is internationaal gezien een uniek cultuurlandschap. Vanwege haar grote natuur- en
cultuurhistorische waarde in zowel nationale als internationale context, is in de Nota Ruimte het
Groene Hart aangewezen als Nationaal Landschap (Jansen et al., 2009; Janssen et al., 2006; Van Dijk
& Van der Molen, 2010). Het veenweidelandschap in het Groene Hart dreigt echter te verdwijnen
door oxidatie en inklinking van het veen, waardoor de bodem daalt en het veen uiteindelijk “oplost”.
Veen oxideert doordat het droog komt te staan bij de steeds diepere ontwatering die nodig is voor
de landbouw, een proces dat ook nog eens wordt versneld door klimaatverandering (Jansen et al.,
2009; Jansen & Querner, 2010; Van Dijk & Van der Molen, 2010). Wanneer er geen actie wordt
ondernomen, zal de bodem blijven dalen. Hierdoor zullen overstromingskansen toenemen en schade
aan gebouwen en infrastructuur ontstaan. Tevens zullen door bodemdaling de landbouwproductie
en de natuurwaarde van het gebied achteruitgaan en zal het karakteristieke veenweidelandschap
verdwijnen (Brouwershaven & Lokker, 2010).
Een ander probleem in westelijke veenweidegebieden is de sterk versnipperde
waterhuishouding, het gevolg van het toenemende aantal peilvakken dat nodig is om aan de
droogleggingseisen van verschillende landgebruikfuncties te kunnen voldoen (Anoniem, 2009). Ten
aanzien van het peilbeheer blijken er vooral veel tegenstrijdige belangen tussen natuur en landbouw
te zijn (Ploeg et al., 2001). De complexiteit van het waterbeheer neemt hiermee toe, waardoor de
kosten van het beheer hoog oplopen. Door de ongelijke hoogteligging en versnippering van
peilvakken vindt er tevens wegzijging naar lager gelegen landbouwgebieden plaats, met als gevolg
dat natuurgebieden verdrogen (Anoniem, 2009; Janssen et al., 2006). Om de verdroging tegen te
gaan is de aanvoer van gebiedsvreemd water nodig, waarvan de kwaliteit vaak niet voldoende is
(Anoniem, 2009; Jansen et al., 2009).
1.2 Probleembeschrijving
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is een waterschap dat belast is met het
waterbeheer in Midden-Nederland. Voor het veenweidegebied Bodegraven-Noord, gelegen tussen
de Nieuwkoopse Plassen en de Oude Rijn in provincie Zuid-Holland, moeten diverse water- en
natuuropgaven worden gerealiseerd om bovengenoemde problemen aan te pakken (Projectteam
Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010):
- 375 hectare nieuwe natuur (waarvan 100 hectare nat schraalgrasland en 120 hectare
moerasnatuur ter realisatie van de Groene Ruggengraat, en 155 hectare weidevogelnatuur en
bloemrijk grasland ter realisatie van de EHS);
- verminderen van de versnippering van peilgebieden;
- realiseren van de KRW doelstellingen voor waterkwaliteit in omliggende gebieden;
- zelfvoorzienend maken van Bodegraven-Noord ten aanzien van waterkwantiteit. Dit bevordert
de waterkwaliteit, omdat inlaat van gebiedsvreemd water wordt beperkt, en zorgt voor een
klimaatbestendig watersysteem;
- beperken van de bodemdaling door aangepast peilbeheer;
- 200.000 m³ piekberging vanuit het Oude Rijnsysteem;
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Inleiding 9
Daarnaast moeten belangrijke cultuurhistorische waarden en de landbouw in het gebied behouden
blijven en moet recreatie worden gestimuleerd (Anoniem, 2009; HDSR, 2011b). De conflicterende
eisen van verschillende actoren in het gebied ten aanzien van het waterbeheer (vooral de steeds
grotere tegenstelling tussen landbouw- en natuurbelangen) en de versnippering van
verantwoordelijkheden over diverse bestuursorganen maken de realisatie van deze opgaven
complex. De herinrichting van Bodegraven-Noord is dan ook een langlopend proces: de
landinrichting in Bodegraven-Noord begon al in 1955 met de ruilverkaveling (Mook, 2010). Sindsdien
zijn vele plannen gemaakt voor de herinrichting van het gebied (Mook, 2011).
Figuur 1.1: Plankaart van het voorkeursalternatief voor het veenweidegebied Bodegraven – Noord (Projectteam
Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010, p. 18)
Toch is het provincie Zuid-Holland, de gemeente Bodegraven en HDSR gelukt om in samenwerking
met maatschappelijke organisaties een compromis te sluiten en een voorkeursvariant te ontwikkelen
voor herinrichting van het gebied Bodengraven-Noord (zie figuur 1.1) (Projectteam
Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010). In dit plan krijgen natte natuur en
weidevogelnatuur een plaats in het midden van het gebied rond de Meijekade met verbindingen
richting de Nieuwkoopse Plassen en Reeuwijkse Plassen, vindt intensieve landbouw plaats in het
zuiden en is in de Meijepolder plaats voor landbouw met een hoger waterpeil (Mook, 2011). Het
kabinet Rutte heeft echter het budget voor robuuste ecologische verbindingszones uit het
Investeringsbudget Landelijk Gebied geschrapt, waardoor zowel de natuuropgave als de financiële
haalbaarheid van het plan onduidelijk zijn geworden (Bleker, 2010; Mook, 2011). Als gevolg van die
onzekerheid is ook bij andere partijen de bereidheid om te betalen voor de herinrichting afgenomen
(De Swart, 2011). De wateropgaven staan echter niet ter discussie en zullen hoe dan ook gerealiseerd
moeten worden.
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Inleiding 10
1.3 Doel
HDSR wil weten hoe zij de wateropgaven en (geheel of gedeeltelijk) de natuuropgaven toch kan
realiseren (HDSR, 2011a). Er zijn verschillende strategieën mogelijk, zowel gericht op herijking van de
voorkeursvariant als op alternatieve financieringsmogelijkheden, met uiteenlopende gevolgen voor
inrichting, bodemgebruik en waterbeheer (Jansen & Querner, 2010). Het doel is om HDSR een
inrichtingsplan bestaande uit verschillende mogelijke inrichtingsvarianten aan te bieden. Die
mogelijkheden moeten een ruimtelijk samenhangend en operationeel kader bieden waarop HDSR en
gebiedspartners hun keuzes kunnen baseren met betrekking tot de herinrichting van Bodegraven-
Noord. Tegelijkertijd functioneert het plan als kader voor onderhandelingen met actoren. Het plan
zal daarbij inzicht geven in de mate van doelbereiking, technische, financiële en
bestuurlijk/maatschappelijke haalbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van verschillende
inrichtingsvarianten en de te nemen stappen om de herinrichting van Bodegraven tot uitvoering te
brengen. Deze stappen hebben betrekking op de maatregelen die HDSR zelf moet nemen, de
stappen die HDSR moet zetten om andere actoren te mobiliseren en wat er moet gebeuren om
bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak te creëren.
1.4 Plangebied
Het gebied Bodegraven-Noord is het buitengebied behorende bij gemeente Bodegraven-Reeuwijk in
provincie Zuid-Holland. De inrichtingsvarianten zullen het gebied Bodegraven-Noord omvatten zoals
is begrensd in figuur 1.1. Dit gebied is ca. 1840 hectare groot, bestaande uit de Meijepolder hoog
(116,2 hectare), Meijepolder laag (598,5 hectare), Hornpolder en Noordzijderpolder (samen 610,7
hectare), polder Weijland (435,2 hectare) en een deel van polder de Bree (79,4 hectare van 345,7
hectare in totaal) (Royal Haskoning, 2010). Deze oppervlakten zullen worden gebruikt voor alle
berekeningen in het rapport. Bij de analyse en de beoordeling van verschillende inrichtingsvarianten
zal ook worden bestudeerd wat de invloed is van omliggende gebieden op Bodegraven-Noord en wat
de invloed is van een bepaalde inrichtingsvariant op die omliggende gebieden. Het gaat hierbij met
name om de Nieuwkoopse Plassen, de Reeuwijkse Plassen, de Oude Rijn en het gebied Zegveld.
1.5 Leeswijzer
Dit inrichtingsplan is opgedeeld in een trechtervorm. In het hoofdstuk ‘Gebiedsanalyse’ vindt eerst
een brede analyse plaats van de huidige situatie in het gebied Bodegraven-Noord zelf, de omgeving
en de bestuurlijke en beleidsmatige context. Op basis hiervan wordt in het hoofdstuk ‘Programma
van Eisen’ het kernprobleem en de hieruit volgende planningopgave vastgesteld en worden een
aantal eisen geformuleerd die richtinggevend zullen zijn voor het opstellen van de
inrichtingsvarianten. Vervolgens worden in het hoofdstuk ‘Inrichtingsvarianten Bodegraven-Noord’
verschillende inrichtingsvarianten met elkaar vergeleken. Het hoofdstuk ‘Strategisch uitvoeringsplan’
zal een operationeel stappenplan weergeven voor het vervolgtraject. Tot slot wordt afgesloten met
de ‘Conclusies en aanbevelingen’.
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 11
2. Gebiedsanalyse
2.1 Huidige situatie Bodegraven-Noord
2.1.1 Ondergrond: Bodem en watersysteem
Watersysteem
Het peilbeheer van Bodegraven Noord wordt geregeld vanuit HDSR. Om de peilen binnen de polders
te regelen, worden voornamelijk stuwen en kleine gemalen gebruikt. Deze gemalen liggen aan het
hoofdwatersysteem (zie figuur 2.1), dat gecontroleerd wordt vanuit de systeemkamer van HDSR. Het
hoofdwatersysteem bestaat uit de Oude Rijn, Meije, Grecht en diverse weteringen die door de
polders lopen. De weteringen lopen voornamelijk over een noordzuid-as het gebied in vanaf de
rivieren. Twee grote waterstromen lopen over een horizontale as: de Dwarswetering en de
Middelwetering. Deze worden verbonden door de Meijevliet. In het centrum van het gebied is
nauwelijks directe invloed van het hoofdwatersysteem en bevinden zich voornamelijk kleine slootjes.
Het ‘overtollig’ water van het systeem wordt weer teruggepompt de Oude Rijn in door middel van
gemalen. Aan de noordzijde (Meijepolder) bevinden zich geen gemalen. Er bevindt zich slechts een
kleine wetering vanaf de Meije de polder in, wat betekent dat er geen water terug wordt gepompt
naar de Meije. De kleinere slootjes die door de polders lopen kunnen door particulieren beheerd
worden, maar het peil in die slootjes is meestal een doorwerking van dat wat er in het
hoofdwatersysteem gebeurt (Hemel, 2011). Deze doorwerking heeft een kleine vertraging waar
rekening mee gehouden moet worden. Aan de rand van Bodegraven Noord zitten enkele
waterinlaten vanaf de Oude Rijn, die de waterbalans reguleren. Deze inlaten kunnen de hoeveelheid
en plaats van piekberging vanuit de Oude Rijn sturen. De Grecht (gegraven in de 14e
eeuw) loopt ten
oosten van het gebied door Zegveld en valt dus buiten het gebied Bodegraven-Noord (De Groene
Hart Pagina, 2011). Door zijn capaciteit heeft deze echter nog wel invloed op het watersysteem in
Bodegraven-Noord door een inlaat de Rietveld polder in. Er bevindt zich overigens ook een sluis voor
de pleziervaart bij Zegveld. Langs de Meije bevinden zich diverse inlaten die de watertoevoer naar de
Meijepolder reguleren. Deze inlaten zijn echter ongecontroleerd en tot op heden nog niet in kaart
gebracht, waardoor de waterbalans wordt verstoord. Wanneer men uiteindelijk naar een meer
zelfvoorzienend systeem wil, is deze informatie essentieel (Hemel, 2011). Binnen het gebied zijn aan
de zuidkant ook enkele locaties voor dataverzameling van het systeem, welke HDSR gebruikt voor
haar beheer.
Bodem
De bodem in het gebied Bodegraven-Noord bestaat voornamelijk uit klei, veen en zavel (Royal
Haskoning, 2010). In het zuiden langs de Oude Rijn en in het noorden tegen de Meije aan liggen de
oeverwalgronden, bestaande uit zware zavel en zware en lichte klei. De rest van het gebied (het
noordoostelijk deel) is overwegend veengrond (zie figuur 2.2). Het veen is gevormd onder natte
omstandigheden. De natte (anaerobe) situatie zorgt er namelijk voor dat dood plantenmateriaal
minder snel kan worden afgebroken. Wanneer de afbraak van het materiaal minder snel gaat dan de
ophoping, vindt er veen accumulatie plaats (Asselen et al., 2009). Het nadeel van de veenophoping is
echter dat er CH₄ (methaan) wordt geproduceerd (Woestenburg, 2009).
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 12
Figuur 2.1: Watersysteem Bodegraven-Noord (Van Buren et al., 2008, p. 56)
De veenbodem in het gebied Bodegraven-Noord ondervindt echter bodemdaling. Bodemdaling
wordt veroorzaakt door vier componenten, namelijk: inklinking, krimp, oxidatie en zetting. Er is een
samenhang tussen bodemdaling en de hoogte van het waterpeil (Royal Haskoning, 2010). Die
samenhang komt vooral tot uiting bij de bodemdalingsprocessen veenoxidatie, inklinking en krimp.
Inklinking is het gevolg van compactie van het veen, dat door het eigen gewicht van het
bovenliggende veen wordt veroorzaakt bij ontwatering (Berendsen, 2008b; Asselen et al., 2009).
Krimp van het veen vindt plaats wanneer het veen uitdroogt doordat het door ontwatering boven
het grondwaterpeil komt te liggen. De poriedruk in het veen neemt dan af, waardoor het veen krimpt
(Asselen et al., 2009). Wanneer het veen in droge omstandigheden wordt blootgesteld aan zuurstof
vindt er oxidatie plaats (Berendsen, 2008b). Tijdens dit aerobe proces wordt H2O en CO2 gevormd
(Woestenburg, 2009). Onder natuurlijke omstandigheden gebeurt de oxidatie alleen in de bovenste
veenlaag (acrotelm) die gedurende het jaar deels uitdroogt (Asselen et al., 2009). Door diepe
ontwatering van het veengebied Bodegraven-Noord, is de diepte van deze acrotelm vergroot,
waardoor de veenoxidatie tot op grotere dieptes kan plaatsvinden. Zetting vindt plaats door druk
van buitenaf. Door deze druk, die kan ontstaan door het landgebruik (zware machines of grazers),
vindt verdere compactie van de bodem plaats (Berendsen, 2008b).
De kleigronden in het zuiden en westen van Bodegraven-Noord zijn ook onderhevig aan het
proces van inklinking, want ook de kleibodemdeeltjes komen dichter op elkaar te liggen wanneer er
ontwatering van de bodem plaatsvindt. Wanneer deze inklinking echter reeds heeft plaatsgevonden,
is de bodem minder onderhevig aan daling aangezien de andere componenten van bodemdaling
minder of niet op de kleibodems van toepassing zijn (Berendsen, 2008b). Daardoor zijn deze gronden
geschikter voor landbouw in vergelijking tot de veengronden. De oeverwallen aan de Oude Rijn, die
bestaan uit klei op veen, oxideren minder snel dan de gewone veengronden meer noordwaarts. Dit
komt doordat het veen hier reeds klink heeft ondergaan en de ontwatering niet tot de veenlagen
reikt.
De gebieden die het meest bedreigd worden met bodemdaling zijn in figuur 2.3
weergegeven. De lichtgele gebieden (0-5 cm/10jaar) zijn het minst bedreigd in vergelijking met de
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 13
rode gebieden (40-44 cm/10jaar). De veengronden in de Meijepolder en rond de Meijekade lijken
gevoeliger voor bodemdaling dan de kleigronden in het zuiden bij de Oude Rijn. Op deze laagste
plekken is het maaiveld door ontginning en bijbehorende veenoxidatie gedaald tot -3 en -2,5 m NAP.
Ter vergelijking, de gemiddelde maaiveldhoogte in het gebied is – 1,53 m NAP en in 1979 was de
maaiveldhoogte in de Meijepolder en rond de Meijekade tussen -1,80 en -2,30 m NAP (Huppes,
1979). De bodemdalingsgevoelige gebieden in Bodegraven-Noord liggen dus een stuk lager dan de
rest van het gebied en de snelheid van de bodemdaling is ook zeer hoog.
Figuur 2.2: Bodemtypes Bodegraven-Noord (Royal Haskoning, 2010, p. 54)
Figuur 2.3: Waargenomen bodemdaling in cm/40jr in Bodegraven-Noord (Royal Haskoning, 2010, p. 55)
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 14
Huidig peilbeheer
Het gebied Bodegraven-Noord is ingedeeld in vijf peilvakken, die het maatwerk vormen om alle
gebiedsfuncties optimaal te laten werken. De peilniveaus in de oeverwalgronden variëren van -0,47
m NAP tot -2,00 m NAP. De bijbehorende maaiveldhoogtes lopen hier van 0 tot zelfs enkele
centimeters boven NAP dichtbij de dijk van de Oude Rijn, verder van de dijk bedragen deze hoogtes
rond de 1,30 m onder NAP(zie ook figuur 2.5 voor de actuele maaiveldhoogte). De peilniveaus
variëren in dit gebied dus tussen 2 en 60 cm beneden maaiveld. In de meer centrale veenpolders
variëren de peilniveaus van -2,00 m NAP tot -2,83 m NAP. De maaiveldhoogte ligt hier tussen de 2 en
op sommige plaatsen zelfs 3 meter onder NAP (HDSR, 2006). De peilniveaus liggen daardoor in dit
gebied rondom de 30 cm beneden maaiveld. Ongeveer 8% van het gebied bestaat uit open water,
vooral gelegen in de meer centrale delen (Royal Haskoning, 2010). De gebieden tegen de Meije en
Oude Rijn aan zijn hoger gelegen gronden omdat hier minder tot geen oxidatie is opgetreden. De
grondwaterstand is hierdoor zeer laag. Het gebied is op dit moment vooral ingesteld op landbouw en
het peil wordt daarop aangepast. De drooglegging ligt rond de 60 cm beneden maaiveld voor de
hoger gelegen gebieden, dit zijn de oeverwalgronden langs de Oude Rijn en het noordelijk deel langs
de Meije van de Noordzijderpolder. Landbouw en veeteelt is met dit peil rendabel. Figuur 2.4 en 2.5
geven de huidige drooglegging weer met bijbehorende peilvakindeling en de hoogtekaart van
hetzelfde gebied. Wanneer men deze twee kaarten met elkaar vergelijkt, is het duidelijk dat in
Bodegraven-Noord spake is van een zeer kunstmatige situatie. In de Meijepolder bevinden zich de
laagste gronden, waar ook het laagste waterpeil wordt gehanteerd. In een natuurlijke situatie zou
het hier sterk vernat of misschien wel open water zijn. Dit komt doordat kwel optreedt in de lage
gronden vanaf de hoger gelegen rivieren De Meije en de Oude Rijn. De Nieuwkoopse Plassen liggen
nog dieper dan de Meijepolder, waardoor wegzijging optreedt vanuit Bodegraven-Noord naar de
Nieuwkoopse Plassen (Hemel, 2011).
Figuur 2.4: Huidige peilvakindeling en drooglegging in Bodegraven-Noord (HDSR, 2006)
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 15
Figuur 2.5: Maaiveldhoogtes in Bodegraven-Noord (Royal Haskoning, 2010, p. 54)
Binnen het peilbeheer wordt niet gerelateerd aan NAP, maar spreekt men van drooglegging of
ontwateringsdiepte. Figuur 2.6 geeft aan wat beiden betekenen binnen de relatie slootpeil,
maaiveldhoogte en grondwaterstand. HDSR gebruikt een vuistregel om een globaal idee te krijgen
van de ontwateringdiepte aan de hand van het ingestelde slootpeil. Deze laatstgenoemde
ontwateringsdiepte bepaalt immers de daadwerkelijke veenoxidatie. Rekening houdende met een
insteltijd van 20 dagen, komt het erop neer dat de ontwateringdiepte ongeveer de helft is van de
drooglegging. Deze drooglegging hangt echter af van de maaiveldhoogte, laatstgenoemde is hierdoor
bepalend voor de precieze ontwateringsdiepte (Van Hardeveld, 2011). Het gemiddelde
grondwaterpeil wordt naarmate de maaiveldhoogte verschilt binnen één peilvak een minder
bruikbare indicator, omdat deze sterk afhankelijk is van de lokale maaiveldhoogte (zie figuur 2.6)
(Hemel, 2011).
Zoals al eerder gesteld, laten de hoogtekaart en drooglegging zien dat er sprake is van een
kunstmatige situatie die HDSR veel geld kost (bemalingskosten, onderhoud, etc.). Deze situatie is erg
tegennatuurlijk en niet duurzaam. Er is een vicieuze cirkel ontstaan waarbij onderbemalingen leiden
tot verdergaande bodemdaling, waardoor extra onderbemalingen nodig zijn om de gewenste
drooglegging voor de landbouw te behouden, enz. (Anoniem, 2006; Jansen et al., 2008).
Figuur 2.6: Ontwateringsdiepte in relatie tot de drooglegging
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 16
2.1.2 Waterkwaliteit
In het gehele gebied van HDSR en daarmee ook in Bodegraven-Noord geldt dat de waterlichamen
voldoen aan de GCT (Goede Chemische Toestand), namelijk de EU normen voor 33 prioritaire
stoffen. Geen één waterlichaam is echter als GEP (Goed Ecologisch Potentieel) gekenmerkt. Dit komt
onder andere doordat er niet voldoende planten en dieren in het water leven of dat het water niet
schoon genoeg is voor het bestaan van dieren en planten (HDSR 2009b). Zo bevat het
oppervlaktewater in Bodegraven-Noord momenteel te veel nutriënten om de gewenste
natuuropgaven, namelijk nat schraalgrasland, moerasnatuur en weidevogelnatuur, te realiseren.
De huidige eutrofiering van het slootwater is afkomstig van mineralisatie van het
veenbodemdeel dat droog staat (boven Gemiddeld Laagste Grondwaterstand), van uitloging van het
veenbodemdeel dat nat is (onder GLG), bemesting, atmosferische depositie, nutriëntrijke kwel uit
dieper grondwater en infiltratie van (ander) slootwater. Voor de natte natuurdoelen schraalgrasland
en moerasnatuur is naast regenwater en slootwater waarschijnlijk ook inlaatwater vanuit de Oude
Rijn nodig om de natuur ook in droge periodes te voorzien van voldoende water (Wing, 2010). Een
aandachtspunt hierbij is dat de samenstelling van inlaatwater essentieel verschilt van gebiedseigen
water, wat als gevolg snellere afbraak van het veen en eutrofiering van polderwater kan hebben
(Jansen et al., 2009). Daarbij moet worden opgemerkt dat aerobe afbraak van veen vele male sneller
gaat dan anaerobe afbraak, waardoor uitspoeling van N, P en C optreedt (Projectteam
Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010). Zuivering van het inlaatwater is noodzakelijk
voor de natte natuuropgaven. Voor weidevogelnatuur is dat niet zo noodzakelijk. (Projectteam
Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010). Sommige vogelsoorten zijn echter wel degelijk
gevoelig voor invloeden als verzuring en verontreiniging (Ministerie van EZ, L&I, 2011b; Kunst, 2011).
2.1.3 Natuur waarden
Flora
Bodegraven-Noord maakt deel uit van de veengebieden die typisch waren voor Noordwest Europa
(Klimkowska et al., 2010). Deze gebieden bestonden uit hoog- en laagvenen, die respectievelijk
boven en onder de grondwaterspiegel werden gevormd (Berendsen, 2008a). Na afgraving van het
veen is het huidige Westelijk veenweidelandschap ontstaan. Dit landschap is opgebouwd uit
verschillende veenecosystemen als plassen, moerassen en veenweidenatuur. Het verschil tussen
deze natuurtypen wordt bepaald door de bodem, het waterpeil en het (agrarisch) landgebruik (Dijk
et al., 2002; Klimkowska et al., 2010; Gemeente Bodegraven, 2004; Woestenburg, 2009). Plassen en
moerasnatuur zijn typisch voor het deltalandschap van westelijk Nederland. De moerasnatuur is zeer
rijk in zeldzame plantensoorten en de veenvorming in dit landschapstype zorgt voor ophoging van de
bodem. Moerasnatuur is dan ook door velen gewenst, maar er is wel veel beheer nodig om het
landschap niet te laten verruigen van een rietmoeras tot elzenbroekbos of wilgenstruweel
(Schmolders et al., 2003).
Bodegraven-Noord bevat vanwege de relatief diepe ontwatering voornamelijk
veenweidenatuur. Veenweidenatuur bevat vegetatietypen die voortkomen uit het agrarische beheer,
zoals hooilanden, blauwgraslanden en dotterbloemlanden. De veenweidenatuur in Bodegraven-
Noord is echter weinig divers door de modernisering en intensivering van de landbouw (Royal
Haskoning, 2010; Watersnip, 2010). Dit is ook het geval in de meeste delen van West-Europa
(Grootjans et al., 2002). De graslanden worden overheerst door een aantal snelgroeiende
grassoorten als Engels raaigras en ruw beemdgras (Gemeente Bodegraven, 2004). Op een paar
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 17
plaatsen komen nog de historische soortenrijke veenweidevegetaties voor met o.a. dotterbloem,
zeegroene muur, waternavel, kruipend struisgras, zwarte-, blauwe-, en pluimzegge (Provincie Zuid-
Holland, 2003). Deze vegetaties zijn aangegeven met de gekleurde stippen in figuur 2.7.
In het gebied zijn een aantal waardevolle watervegetaties aanwezig. Deze watervegetaties
bevinden zich voornamelijk in het midden van het gebied, gelegen ten zuiden van de Noordzijdskade
en de Meijekade. De waardevolle watervegetaties bevatten o.a. zwanebloem, waterviolier, gele
waterkers, watertorkruid, veelwortelig kroos, wortelloos kroos en kleine egelskop (Watersnip, 2010;
Gemeente Bodegraven, 2004). De krabbenscheer en waterviolier die kenmerkend zijn voor de
veengebieden komen verder slechts nog op enkele plaatsen in het middengebied voor (zie de
donkergroene delen in figuur 2.7) (Provincie Zuid-Holland, 2003). De oevers langs de waterlichamen
hebben vaak een grote soortenrijkdom met verschillende graslandtypen, moerasrolklaver, echte
koekoeksbloem blauwe-, zwarte-, ruige- of hage zegge, slangenwortel, blauw gildkruid en
egelboterbloem (Gemeente Bodegraven, 2004). De oevers langs de bedrijfsgebouwen bevatten
echter soortenarme en voedselrijke vegetaties met gedoornd hoornblad, bultkroos, liesgras en riet
(Provincie Zuid-Holland, 2003).
Figuur 2.7: Florakartering van Bodegraven-Noord in 2003 (Royal Haskoning, 2010, p. 107)
Fauna
De weidevogels vormen de meest belangrijke natuurwaarde van westelijke veenweiden aangezien de
veenweiden van Nederland vanwege het graslandkarakter, de rust en de openheid van het landschap
in internationaal opzicht een van de meest belangrijke broedgebieden zijn voor o.a. verschillende
trekvogels (Woestenburg, 2009). In Bodegraven-Noord komen voornamelijk een groot aantal grutto’s
en tureluurs voor, deze vogels staan vermeld als vogels van bedreigde soort op de Rode lijst. In het
gebied komen echter ook kleine zwanen, diverse ganzensoorten, steltlopers, slobeenden,
graspiepers, purperreigers, zwarte sternen, smienten, wulpen en goudplevieren voor (Watersnip,
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 18
2010; Gemeente Bodegraven, 2004; Provincie Zuid-Holland, 2003). Deze soorten gebruiken het
gebied om te nestelen, om te foerageren of als rustgebied tijdens de vogeltrek. Daarbij vindt het
broeden voornamelijk plaats in het midden van het gebied (Provincie Zuid-Holland, 2003).
In het gebied zijn een aantal sloten aantrekkelijk voor amfibieën. Voor de Groene
Ruggengraat zijn de heikikker, de poelkikker en de rugstreeppad aangewezen als doelsoorten. De
heikikker is echter vanwege de hoge agrarische invloed in het gebied niet meer gezien sinds 1975. De
poelkikker en de rugstreeppad komen nog wel veelvuldig in het gebied Bodegraven-Noord voor
(Watersnip, 2010). Ook vissen als de kleine modderkruiper, de kroeskarper en de bittervoorn zijn in
het gebied aanwezig, deze bittervoorn en de kleine modderkruiper zijn als doelsoorten aangewezen
voor de Groene Ruggengraat en de omgelegen Natura-2000 gebieden (Watersnip, 2010). In het
gebied komen veel zoogdiersoorten voort, zoals de bruine rat, bunzing, egel, haas, mol, muskusrat,
woelrat, spitsmuis, veldmuis, wezel, vos, bunzing en hermelijn (Watersnip, 2010; De Parmey, 2009).
Deze soorten profiteren voornamelijk van de combinatie van het open grasland met de houtkades
die bescherming bieden. De houtkades en de bebouwingslinten worden daarnaast door verschillende
vleermuissoorten als de watervleermuis, de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger gebruikt als
foerageergebied, als migratieroute of als rust en verblijfplaats. Daarnaast blijkt de meervleermuis de
gebouwen langs de Meijekade veelvuldig te gebruiken als verblijfplaats en foerageergebied
(Watersnip, 2010) Deze meervleermuis is een aandachtssoort voor de Groene Ruggengraat en is
samen met de andere vleermuizen beschermd door de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het gebied is nu
echter niet erg aantrekkelijk voor de vleermuizen vanwege de grote openheid tussen de
bebouwingslinten en houtkades.
Verder zijn in het gebied een aantal vlindersoorten, zoals de argusvlinder, atalanta,
citroenvlinder, dagpauwoog, klein geaderd witje en koolwitje, en libellen en juffers gesignaleerd. Van
de aanwezige libellen en juffers zijn voornamelijk de groene glazenmaker, grote keizerlibel, kleine
roodoogjuffer, oeverlibel, paardenbijter en vroege glazenmaker gesignaleerd (Watersnip, 2010).
Deze vlinders en libellen zijn aangewezen als doelsoort voor de Groene Ruggengraat en ecologische
verbindingszones.
2.1.4 Landbouw
Bodegraven-Noord beslaat ca. 1840 hectare, bestaande uit 8% open water (ca. 147 hectare) en voor
het overige (1693 hectare) agrarisch grondgebruik (Royal Haskoning, 2010; Wing, 2010). De
woningen langs de Oude Rijn en Meije worden voornamelijk bewoond door burgers (niet zijnde
boeren), maar het grasland in de polder is in gebruik door boeren (zie figuur 2.8) (Gast, 2011). In
Bodegraven-Noord bevinden zich 40 á 50 melkveehouderijen, waarvan de grootte varieert van 40 tot
meer dan 250 melkkoeien met bijbehorend jongvee (De Parmey, 2009; Kemp & Stolwijk, 2011). In
het voorjaar worden de koeien vrijgelaten om het veld in te gaan. Hierdoor kan door de natte
veenbodem vertrapping plaatsvinden. Tevens kan er door de machines rijschade ontstaan. Rijschade
en vertrapping hebben bodemdaling tot gevolg (Holhof & Houweringen, 2008).
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 19
Figuur 2.8: Landgebruik in Bodegraven-Noord
De melkveehouderijen in Bodegraven-Noord produceren per jaar ca. 25.000.000 kg melk en bieden
directe werkgelegenheid aan ongeveer 150 personen (de gezinsbedrijven) (De Parmey, 2009). Er zijn
in het gebied veel opvolgers en relatief veel jonge bedrijfshoofden ten opzichte van andere
veenweidegebieden en de rest van Nederland (De Parmey, 2009). De agrarische grondprijs in
Bodegraven-Noord is redelijk hoog, namelijk € 5,50 per m2 (HDSR, z.j.; Mook, 2011). Het Projectteam
Toekomstverkenningen Landbouw 2030 (2003) oordeelt dat deze grondprijs niet de werkelijke
productiewaarde vertegenwoordigt, maar wordt opgedreven door de concurrerende belangen in het
gebied op het vlak van landbouw, natuur, verstedelijking, recreatie, etc.
Een aandachtspunt voor de herinrichting is dat een hoger peil leidt tot een afnemende
kwaliteit (voedingswaarde) en smakelijkheid van het gras, beperking van de weideperiode en
beperking van de periode van voederwinning (hooien) (Projectteam Toekomstverkenningen
Landbouw 2030, 2003). Dit alles leidt tot dalende melkopbrengsten. Wanneer het slootpeil wordt
verhoogd van 60 cm naar 35 cm beneden maaiveld verliest een melkveehouderijbedrijf van
gemiddelde grootte ca. 200 euro per hectare aan inkomsten (Vogelzang et al., 2004). Dit terwijl
melkveehouderijen in veenweidegebieden sowieso al een slechtere concurrentiepositie hebben,
omdat zij slechtere productieomstandigheden hebben ten opzichte van de rest van Nederland en
grote delen van Europa (Projectteam Toekomstverkenningen Landbouw 2030, 2003). In 2007 lag de
kostprijs in veenweidegebieden €200,- hoger dan in de rest van Nederland (Meulenkamp et al.,
2007). Hierdoor zullen bij een peilverhoging van 60 naar 35 cm onder maaiveld veel bedrijven niet
overleven (Vogelzang et al., 2004).
2.1.5 Cultuurhistorische waarden
Cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied, en
beïnvloeden daarmee ook de leefbaarheid voor bewoners en recreanten (Provincie Zuid-Holland,
2010). Bodegraven-Noord wordt gekenmerkt door een veenontginningslandschap dat uit de 12e
en
13e
eeuw dateert, met bijbehorende cultuurhistorische waarden (zie figuur 2.9). Belangrijke
cultuurhistorische waarden in Bodegraven-Noord zijn de monumentale boerderijenlinten langs de
Oude Rijn en De Meije, de eeuwenoude Meijekade beplant met hakhout (essen, knotwilgen), het
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 20
zeer open veenweidelandschap tussen De Meije en de Oude Rijn dat gekenmerkt wordt door het
herkenbare verkavelings- en slotenpatroon en de Oud-Hollandse Waterlinie die dwars door de polder
loopt (De Parmey, 2009; Provincie Zuid-Holland, 2010; Wing, 2010). Met name de structuur van het
verkavelingspatroon, de openheid van het landschap en de boerderijenlinten langs De Meije en De
Oude Rijn worden zowel door provincie Zuid-Holland als maatschappelijke stakeholders gezien als
zeer bepalend voor de identiteit en herkenbaarheid van Bodegraven-Noord en moeten daarom
behouden worden en herkenbaar blijven (Gast, 2011; Kemp & Stolwijk, 2011; Provincie Zuid-Holland,
2010; Van der Ploeg et al., 2001).
Figuur 2.9: Kaart cultuurhistorische waarden Bodegraven-Noord (Provincie Zuid-Holland, 2010, p. 14)
2.1.6 Recreatie
Voor fietsers is het Groene Hart een prachtig gebied. Er kan om het veenweidegebied Bodegraven-
Noord heen gefietst worden, langs de Oude Rijn over smalle dijkwegen. Langs deze wegen zijn
diverse horeca gelegenheden gevestigd, zoals pannenkoekrestaurants en cafeetjes. Het is niet
mogelijk om door Bodegraven-Noord heen te wandelen, eigenlijk alleen om het gebied heen. Maar
dit is niet ideaal aangezien er ook veel autoverkeer langskomt en er geen speciale voetpaden zijn.
Daarnaast duurt een wandeling van een ronde om het gebied circa 4 uur. Wandelaars kunnen het
beste dicht in de buurt van het dorp Bodegraven blijven, want daar zijn wel enkele musea (zoals het
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 21
Bodegraafs Kaasmuseum) en andere bezienswaardigheden te bewonderen die op loopafstand van
elkaar liggen. Ten zuiden van Bodegraven liggen de Reeuwijkse Plassen, terwijl zich ten noorden van
Bodegraven de Nieuwkoopse Plassen en de Zuideinderplas bevinden. Het is mogelijk om in de
Reeuwijkse Plassen te zwemmen (Natuur en Recreatieschap Reeuwijkse Plassen en omgeving, 2011).
De Oude Rijn loopt door Bodegraven heen en ligt ten zuiden van het veenweidegebied Bodegraven-
Noord. Het is uiterst geschikt gebied voor visliefhebbers. Daarnaast is het mogelijk om met bootjes
en sloepen over de Oude Rijn te varen. Aan de Rijnkade in Bodegraven bevindt zich de Watersport en
Pleziervaart. Daar kunnen bootjes worden aangelegd en worden betreden. De Oude Rijn loopt door
tot Alphen aan den Rijn, Leiden en uiteindelijk Katwijk aan Zee.
2.1.7 Ruimtelijke kwaliteit
Bij de ruimtelijke kwaliteit wordt gekeken hoe de inrichtingsmaatregelen zodanig in de ruimte
kunnen worden geplaatst dat de kwaliteit van de leefomgeving wordt vergroot (Driessen, 2004).
Volgens Driessen (2004) en De Vries et al. (2004) wordt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied
bepaald door de volgende aspecten:
- Gebruikswaarde, welke wordt bepaald door:
o de functionele geschiktheid van een gebied voor verschillende landgebruiksfuncties. In
dit onderzoek wordt de functionele geschiktheid van Bodegraven-Noord voor de
landgebruikers landbouw, natuur en recreatie bepaald;
o de bereikbaarheid van het gebied voor deze verschillende landgebruikers;
o de toegankelijkheid binnen het gebied voor de verschillende landgebruikers.
- Belevingswaarde: natuurlijkheid, landelijkheid, (cultuurhistorische) identiteit en
herkenbaarheid van het gebied, rust, ruimte, stilte, bezienswaardigheden en
informatievoorziening.
- Toekomstwaarde: Flexibiliteit en aanpasbaarheid van het gebied in de toekomst.
De verschillende landgebruikers stellen verschillende eisen aan de gebruikswaarde, belevingswaarde
en toekomstwaarde van het gebied. Tussen landbouw en natuur bestaat er een conflict op het
gebied van de functionele geschiktheid (gewenste drooglegging en de grootte van het areaal dat
voor landbouw dan wel natuur wordt gebruikt) en belevingswaarde (met name op het gebied van
behoud van cultuurhistorische identiteit, landelijkheid, openheid en herkenbaarheid van het gebied).
Bij natuur zijn drie aspecten van belang voor de gebruikswaarde: de omvang van het leefgebied, de
kwaliteit van het leefgebied en de verbondenheid met andere leefgebieden (geen isolatie) (Wassen,
2009). Hierdoor bestaat er tussen natuur en recreatie ook een potentieel conflict, omdat sommige
(intensieve) vormen van recreatie de kwaliteit van natuur kunnen verslechteren door verstoring
(Alterra, 2001). Mensen ondernemen niet al hun recreatieve activiteiten vanuit hetzelfde motief. Er
zijn 5 motieven: er tussenuit, gezelligheid, interesse voor het gebied, volledig opgaan in planten
en/of dierenwereld, (fysieke) uitdaging (De Vries et al., 2004). Onderzoek heeft uitgewezen dat, op
het niveau van het uitstapje, wandel- en fietstochtjes vooral vanuit de motieven ‘gezelligheid’ en ‘er
even tussenuit’ worden genomen (De Vries et al., 2004). Alle betrokken actoren in het gebied vinden
dat Bodegraven-Noord rustig moet worden gehouden, omdat het één van de laatste gebieden in
Nederland is waar zoveel rust, ruimte en stilte is (Kemp & Stolwijk, 2011; Kiesow & Vroomen, 2011,
Kunst, 2011; Mook, 2011). Ook is uit onderzoek gebleken dat wandelen (en soms fietsen) het minst
verstoring opleveren in de ecosysteemtypen grasland en moeras met groot open water (Alterra,
2001). Daardoor is Bodegraven-Noord vooral geschikt voor wandelaars van het type ‘er tussenuit’
(‘gezelligheid’ is meer gericht op attracties). Ook het recreatiemotief ‘interesse’ past bij Bodegraven-
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 22
Noord vanwege het bijzondere cultuurhistorische karakter. Voor recreanten van het type ‘er
tussenuit is het belangrijk dat het gebied mooi is en een contrast biedt met de eigen (stedelijke)
omgeving en dat het rust uitstraalt en dichtbij is. Deze mensen willen niet zozeer geprikkeld worden,
dus uitdagingen en bezienswaardigheden die luid aangeprezen worden (aandacht opeisen), worden
niet echt op prijs gesteld. In wat mindere mate geldt dit ook voor het ontmoeten van anderen (De
Vries et al., 2004). Voor recreanten van het type ‘interesse’ is het belangrijk dat het gebied
interessant, biodivers en cultuurhistorisch authentiek is en er iets te leren valt. Dit type recreant wil
graag goed geïnformeerd worden, of goede informatie aangereikt krijgen. De eisen die verder aan
het gebied worden gesteld zijn niet erg hoog (De Vries et al., 2004).
Op dit moment is de gebruikswaarde van Bodegraven-Noord voor recreanten nog laag ,
omdat het gebied niet toegankelijk en niet geschikt voor recreatie is. Wel is de bereikbaarheid naar
het gebied toe redelijk goed. Ten Zuiden van Bodegraven ligt de Rijksweg A12. Via de afslagen is
Bodegraven-Noord eenvoudig met de auto te bereiken. Daarnaast beschikt Bodegraven over een
treinstation en rijdt er een buurtbus om het veenweidegebied heen. De gebruikswaarde (functionele
geschiktheid) voor natuur is ook laag. Hoewel diverse dier – en plantensoorten in Bodegraven-Noord
zijn te vinden, gaan deze soorten achteruit omdat de omstandigheden in het gebied niet gunstig zijn
(het oppervlak en de kwaliteit van het leefgebied is ontoereikend) en er geen verbinding is met
andere grote natuurgebieden zoals de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen (zie paragraaf 2.1.3).
Met name voor bepaalde plantensoorten, vlinders en amfibieën is dit een probleem (Mook, 2011).
De gebruikswaarde voor boeren is wel hoog in de huidige situatie, omdat het hele gebied in agrarisch
gebruik is met een bijpassende drooglegging. Wel is de kaveldiepte wat te groot (gemiddeld 2055
meter), waardoor de achterkant van de percelen minder waardevol is (Gast, 2011; Huppes, 1979). De
belevingswaarde van het gebied is hoog voor alle landgebruikers, vanwege de cultuurhistorische
authenticiteit en identiteit, de rust, ruimte, stilte en mooie vergezichten. Alleen voor natuur mist het
gebied nog de belevingswaardedimensie ‘natuurlijkheid’. De toekomstwaarde van dit gebied is op dit
moment laag, omdat alle landgebruikfuncties zullen degraderen of verdwijnen door veenoxidatie
wanneer de huidige situatie wordt voortgezet (Brouwershaven & Lokker, 2010). Daarnaast wordt het
overstromingsgevaar vergroot door de verwachte toenemende neerslag als gevolg van
klimaatverandering en bodemdaling (het badkuipeffect) (Brouwershaven & Lokker, 2010). Het
gebied is dus niet bestand tegen toekomstige ontwikkelingen.
2.2 Omgevingsanalyse
Het veenweidegebied Bodegraven-Noord is gelegen in het Groene Hart in de provincie Zuid-Holland,
grenst met het zuidelijke deel aan rivier de Oude Rijn, en bevindt zich tussen de noordelijker gelegen
Nieuwkoopse plassen en zuidelijker gelegen Reeuwijkse plassen. Zowel de Nieuwkoopse Plassen als
een deel van de Reeuwijkse plassen (Broekvelden, Vettenbroek en Polder Steijn) zijn Natura 2000
gebieden (Alterra, 2011). De plassen behoren tot het meest belangrijke laagveengebieden van West-
Europa en ze herbergen vele vogelsoorten. Hierdoor zijn deze gebieden aangewezen als speciale
beschermingszones in het kader van de Vogelrichtlijn (Gemeente Bodegraven, 2004). Daarnaast
vallen de gebieden ook onder de Habitatrichtlijn (Ministerie van EZ, L&I, 2011a). De Natura-2000
status van de Nieuwkoopse Plassen en Reeuwijkse Plassen heeft invloed op de herindeling van
Bodegraven-Noord. Verandering in Bodegraven-Noord mag namelijk niet resulteren in negatieve
effecten in de omliggende beschermde gebieden. Daarnaast komen veel van de onder de
Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn vallende soorten momenteel ook in het gebied Bodegraven-Noord
voor, dus verandering in Bodegraven-Noord heeft daadwerkelijk invloed op deze soorten.
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 23
Natura 2000 gebieden vereisen een goede waterkwaliteit. Voor de Nieuwkoopse Plassen geldt dat zij
gelegen zijn in een KRW-gebied, wat inhoudt dat er vanuit de EU opgedragen normen gelden voor de
waterkwaliteit op gebied van algen, waterplanten, vissen, doorzicht, fosfor- en stikstofgehalte. Op
geen enkele van deze vlakken wordt tot op heden aan de gestelde norm voldaan
(Hoogheemraadschap van Rijnland, 2011b). Met name een te veel aan algen, een slecht doorzicht,
hoog stikstofgehalte en een slechte visstand zijn kritieke punten. Er zijn maatregelen geformuleerd
om de waterkwaliteit op al deze vlakken te verbeteren, maar die zich met name richten op het
verhelderen van water en het verbeteren van de ecologische omstandigheden (Hoogheemraadschap
van Rijnland, 2011b). Ook voor de Oude Rijn en de Reeuwijkse Plassen, die onder het
Hoogheemraadschap Rijnland vallen, bestaat een KRW opgave. Momenteel is het water van de
Reeuwijkse Plassen nog troebel, de ecologische kwaliteit van het gebied moet dan ook worden
verbeterd. Één van de maatregelen is het realiseren van 20 kilometer natuurvriendelijke oevers voor
2015. Dit is om het water in de Reeuwijkse Plassen schoner, zuurstofrijker en helderder te krijgen
(Hoogheemraadschap van Rijnland, 2011). Mogelijke storende factoren voor de Reeuwijkse plassen
met betrekking tot de waterkwaliteit zijn verzuring, vermesting, verzoeting, verzilting en
verontreiniging. Vogelsoorten als de slobeend, krakeend, kleine zwaan en smient zijn met name
gevoelig voor verzuring en verontreiniging (Ministerie van EZ, L&I, 2011b).
Voor de natuurverbindingen in Bodegraven-Noord is het van belang dat deze aansluiting
vinden op de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen. In figuur 2.10 is te zien dat richting de Reeuwijkse
Plassen een EHS verbinding is aangewezen, welke helemaal doorloopt tot de Reeuwijkse Plassen. De
verbinding wordt echter doorkruist door een aantal barrières, namelijk de Oude Rijn, de A12 en de
spoorweg. Onder de A12 loopt wel water door maar er is geen droge verbinding (Kunst, 2011). De
verbinding richting het noorden kan direct aansluiten op de Nieuwkoopse Plassen via een watergang
met rietoevers die uitmondt in de Zuideinderplas (Kunst, 2011).
Figuur 2.10: Gebieden aangewezen als EHS in 2007 in en rondom Bodegraven-Noord, aansluiting op Nieuwkoopse en
Reeuwijkse Plassen (Alterra, 2011)
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 24
Tot slot is de polder Zegveld, die ten noorden van Bodegraven-Noord ligt, van belang. Net als in
Bodegraven wordt het grootste gedeelte van het oppervlak gebruikt voor agrarische doeleinden. Ook
hier vindt bodemdaling plaats door inklinking van het veen als gevolg van een verlaagd waterpeil
(Bos & Vogelzang, 2008). Zegveld is van belang voor de herinrichting van Bodegraven-Noord, omdat
veranderingen in de peilvakindeling in Bodegraven-Noord kunnen leiden tot een andere
waterhuishouding in Zegveld. Ook elders in de aangrenzende provincie Utrecht kan de
waterhuishouding worden beïnvloed.
2.3 Bestuurlijke en beleidsmatige context
2.3.1 Beleidsvelden analyse
Waterbeleid
Nederland heeft een verplichting om het waterbeleid en beheer internationaal af te stemmen,
aangezien ze ligt op de delta van drie grote Europese rivieren(Helpdesk water, 2011). Daarnaast is ze
verplicht de Europese doelstellingen van de Kader Richtlijn Water (KRW) te implementeren in haar
nationale beleid. In 2007 is door het Rijk de Watervisie opgesteld. Volgens deze visie zijn in grote
delen van het westelijk veenweidegebied ingrijpende maatregelen nodig om de bodemdaling, de
versnippering van het watersysteem en de verzilting tegen te gaan. De nieuwe beleidsfilosofie
‘functie-volgt-peil’ zal meer moeten worden toegepast (V&W, 2007).
Voor het gebied Bodegraven-Noord zijn voornamelijk het provinciaal waterplan van de
provincie Zuid-Holland, het waterbeheersplan van HDSR en het veenweideconvenant Gouwe
Wiericke van belang. Volgens het provinciaal waterplan zijn vier hoofdtaken aanwezig: het
waarborgen van de waterveiligheid, zorgen voor mooi en schoon water, ontwikkelen van een
duurzame zoetwatervoorziening en het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.
Daarbij wordt het remmen van de bodemdaling als noodzakelijk bestempeld (Provincie Zuid-Holland,
2009a). Deze provinciale doelstellingen komen ook terug in het veenweideconvenant Gouwe
Wiericke (Provincie Zuid-Holland et al., 2010) Het Waterbeheersplan van HDSR (2009b) geeft aan dat
HDSR verantwoordelijk is voor veiligheid, voldoende water, schoon water en vaarweg beheer. Aan de
hand van deze punten zijn visies en plannen voor verschillende gebieden opgesteld.
Bodegraven-Noord moet op basis van deze plannen en doelstellingen zelfvoorzienend
worden op het gebied van waterkwaliteit en -kwantiteit, in het gebied moet 200.000 m3 piekberging
gerealiseerd worden, de versnippering van de peilgebieden moet worden beperkt, de KRW
doelstellingen moeten worden gerealiseerd, de waterkwaliteit mag niet verslechteren en de
ongelijkmatige bodemdaling moet worden beperkt (Projectteam Haalbaarheidsonderzoek
Bodegraven-Noord, 2010). De KRW doelstelling voor het waterlichaam Meijepolder en Meijevliet in
Bodegraven-Noord is dat de waterkwaliteit niet mag verslechteren. Geplande KRW maatregelen zijn
het ontwikkelen van natuurvriendelijke oevers, kunstwerken passeerbaar maken voor vis,
natuurvriendelijker peilbeheer, paaiplaatsen ontwikkelen, verbreden van de watergangen en
natuurvriendelijk onderhoud (HDSR, 2009a).
Natuurbeleid
Het grootste deel van het Nederlandse natuurbeleid is afgeleid van internationale doelstellingen uit
het Biodiversiteitsverdrag, de Millennium Development Goals en Europees beleid voor onder andere
Natura-2000 (Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009). Voor het gebied Bodegraven-Noord zijn
voornamelijk de doelstellingen van de Groene Ruggengraat en het veenweideconvenant Gouwe
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 25
Wiericke van belang. De Groene Ruggengraat maakt deel uit van de nationale Robuuste ecologische
verbinding, onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die bij Bodegraven de noordelijker
gelegen Nieuwkoopse Plassen moet verbinden met de zuidelijker gelegen Reeuwijkse Plassen
(Provincie Zuid-Holland et al., 2010). Deze twee plassen zijn aangewezen als Natura-2000 gebieden,
zodat voor deze gebieden de Vogel- en Habitatrichtlijn geldt. De Robuuste verbindingszone door
Bodegraven-Noord is echter niet beschermd als Natura 2000-gebied en vanwege de huidige
ontwikkelingen rond de EHS is het beleid voor dit gebied onzeker. Wel kan gezegd worden dat
aanpassingen in Bodegraven-Noord niet mogen leiden tot achteruitgang in de omheen gelegen
Natura-2000 gebieden (Rijksoverheid, 2011).
Het veenweideconvenant Gouwe Wiericke is opgesteld door de Provincie Zuid-Holland, de
gemeentes van Bodegraven, Gouda, Reeuwijk, Vlist en Waddinxveen en de waterschappen van
Rijnland en de Stichtse Rijnlanden. Met dit convenant hebben deze partijen afgesproken zich in te
zetten voor o.a. een robuuste en duurzame natuur in het gebied, waarbij de kwaliteit en omvang van
de bestaande natuurwaarden versterkt zal worden (Provincie Zuid-Holland et al., 2010)
In het gebied Bodegraven-Noord moet op basis van bovengenoemde beleidsplannen 100
hectare nat schaalgrasland, 120 hectare moerassig land en 155 hectare weidevogelnatuur
gerealiseerd worden, en moet er een robuuste verbinding met moeras, struweel, groot open water
en grasland met klein water komen (Projectteam Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord,
2010).
Cultuurhistorisch beleid
Het gehele Groene Hart is bestempeld als Nationaal landschap. Dit nationale landschap is een van de
visite kaartjes van het Nederlandse platteland, vandaar dat in de Nota Ruimte is aangegeven dat het
moet worden behouden en ontwikkeld met kwaliteit. Daarnaast hebben met de ondertekening van
het veenweideconvenant Gouwe Wiericke de deelnemende provincie, gemeentes en waterschappen
aangegeven allen te streven naar ontwikkeling van het cultuurlandschap met behoud van de
cultuurhistorische waarden(Provincie Zuid-Holland et al., 2010). Er zijn echter geen wettelijke
voorwaarden gesteld en ruimtelijke ontwikkeling is mogelijk zolang de kernkwaliteiten van het
landschap niet worden beperkt(Nationale landschappen, 2011).De provincies hebben de taak van
uitwerking en uitvoering van het beleid voor de nationale landschappen.
Bodegraven-Noord is onderdeel van het topgebied voor cultureel erfgoed ‘Aarlanderveen/
Nieuwkoopse Plassen/Meije’ binnen de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), opgesteld door de
provincie Zuid-Holland in 1997. Provincie Zuid-Holland heeft verklaard dat het van provinciaal belang
is om binnen topgebieden zowel de structuur als de fysieke elementen (gebouwen, waterlopen,
kades, e.d.) te behouden en te versterken, door de ruimtelijke kenmerken (de kernkwaliteiten) van
het gebied herkenbaar te houden, zoals het verkavelingspatroon, de openheid, de
bebouwingsstructuur, het profiel van kades, wegen en waterlopen, etc. (Provincie Zuid-Holland,
2010). Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen die hiermee in strijd zijn uitgesloten zijn, tenzij er
sprake is van een groot openbaar/maatschappelijk belang (Provincie Zuid-Holland, 2010). Hierdoor
worden in Bodegraven-Noord cultuurhistorische en landschappelijke belangen boven andere
belangen gesteld wanneer aantasting van cultuurhistorische waarden dreigt.
Landbouw beleid
In het veenweideconvenant Gouwe Wiericke (Provincie Zuid-Holland et al., 2010) is afgesproken te
streven naar een duurzame en economisch levensvatbare landbouw, die gebaseerd is op
(melk)veehouderij en beheer van natuur en landschap. Daarbij hebben de betrokkenen aangegeven
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 26
dat de landbouw de belangrijkste beheerder van het agrarische cultuurlandschap moet blijven, en
dat ze ervoor zullen zorgen dat instrumenten ontwikkeld worden waarmee de landbouw ook een rol
kan vervullen in (nieuwe) beheersfuncties en dat de inzet van vrijkomende gronden voor
structuurverbetering van de landbouwsector gestimuleerd wordt (Provincie Zuid-Holland et al.,
2010). Tegelijkertijd wordt de steun aan boeren in het veenweidegebied steeds verder afgebouwd.
Zo zullen Europese subsidies gekoppeld aan steun aan productie vanaf 2013 worden afgebouwd en is
inmiddels de Bergboerenregeling (hectaretoeslag voor gronden met een ‘natuurlijk handicap’) door
de provincie Zuid-Holland geschrapt, omdat er geen co-financiering vanuit het Rijk is (Mook, 2011;
Projectteam Toekomstverkenningen Landbouw 2030, 2003).
Recreatie beleid
De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven dat er rond de steden een tekort is aan natuur- en
recreatie gebieden. Naast de 600.000 mensen die in het Groene Hart wonen, wonen er rond het
Groene Hart nog eens 7 miljoen mensen die allemaal recreëren op slechts 6% van het Groene Hart in
de natuur- en recreatiegebieden (Groene Hartpact, 2005). Daarnaast is er zowel sprake van een
gebrek aan recreatievoorzieningen als slechte toegankelijkheid: er is behoefte aan meer
mogelijkheden om het Groene Hart in te trekken, wandelend, fietsend, te paard en over het water
(Groene Hartpact, 2005). Daarom streeft de provincie Zuid-Holland ernaar rond de steden meer
groengebieden te creëren en om deze groengebieden door middel van een recreatief netwerk te
verbinden met de natuurgebieden van de EHS in het landelijke gebied, ook wel de Recreatieve
Hoofdstructuur genoemd(Groene Hartpact, 2005). Ook wordt met het veenweideconvenant Gouwe
Wiericke gestreefd naar ontwikkeling van recreatie. Hiermee moeten het economisch draagvlak en
de leefbaarheid van de Randstad versterkt worden (Provincie Zuid-Holland et al., 2010). Het gebied
Bodegraven-Noord zou een deel van de Groene Ruggengraat moeten gaan bevatten die de
Nieuwkoopse Plassen met de Reeuwijkse Plassen verbindt. Meer recreatiemogelijkheden in dit
gebied zouden dan ook de samenhang tussen deze twee gebieden verbeteren.
2.3.2 Actorenanalyse
Focal actors
Omdat de financiering een knelpunt vormt bij de herinrichting van Bodegraven-Noord is het
belangrijk om een onderscheid te maken tussen zogenaamde focal actors en overige actoren van
belang. Focal actors, ook wel leading actors of shareholders genoemd, zijn die actoren die de
capaciteit en de intentie hebben om te investeren in een gebiedsontwikkeling project op basis van de
middelen die ze hebben (met name financieel, maar ook bijvoorbeeld grondeigendom) en hun
belangen (bijvoorbeeld het verwezenlijken van beleidsdoelen). Dit kunnen zowel bestuurlijke als
maatschappelijke actoren zijn. De focal actors betrokken bij het herinrichtingsproject Bodegraven-
Noord zijn de bestuurlijke actoren provincie Zuid-Holland, HDSR en gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
en de maatschappelijke actoren Vereniging Natuurmonumenten en de agrarische ondernemers in
het gebied.
Provincie Zuid-Holland is de initiatiefnemer van het project (Mook, 2011; Provincie Zuid-Holland,
2011). Naast het in overeenstemming brengen van verschillende belangen (een regisserende rol) is
de natuuropgave een belangrijke verantwoordelijkheid van de provincie (De Swart, 2011; Mook,
2011). Hoewel de financiering vanuit het Rijk voor de EHS en de Groene Ruggengraat is komen te
vervallen, heeft de provincie Zuid-Holland de natuuropgave voor Bodegraven-Noord nog niet
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 27
opgegeven en is zij hierover nog in onderhandeling met het Rijk (Mook, 2011). De provincie is zelf vrij
flexibel in hoe de natuuropgave moet worden vormgegeven: het maakt de provincie niet zozeer uit
hoeveel en van welke soort er natuur wordt gerealiseerd in Bodegraven-Noord, zolang er op
provinciaal niveau maar aan de taakstelling wordt voldaan (Mook, 2011). De provincie Zuid-Holland
vindt het echter wel nog steeds belangrijk om de Nieuwkoopse Plassen te verbinden met de
Reeuwijkse Plassen (De Swart, 2011; Mook, 2011).
Een ander belangrijk thema is het tegengaan van bodemdaling (De Swart, 2011; Mook, 2011).
Verder wil de provincie dat de toegankelijkheid van het gebied voor wandelaars wordt vergroot en
ziet ze een belangrijke rol weggelegd voor agrariërs als beheerders van het gebied (Mook, 2011). Bij
het behoud van cultuurhistorie is het van belang dat de boerderijenlinten worden behouden en dat
het verkavelingspatroon herkenbaar blijft. De openheid van het landschap is ook belangrijk, maar dit
kan ook worden bereikt door het gebied onder water te zetten, als de slootjes en de Meijekade maar
herkenbaar blijven en er bij moerasnatuur voor gezorgd wordt dat de vegetatie niet te hoog wordt
(Mook, 2011).
De provincie is bereid om compromissen te sluiten en vindt het vooral belangrijk dat het
resultaat voor alle partijen aanvaardbaar is (Mook, 2011). De provincie Zuid-Holland is een relatief
arme provincie, omdat alle opgaven moeten worden bekostigd van de opcenten (wegenbelasting)
(Mook, 2011). Voor de herinrichting van Bodegraven-Noord kunnen dus niet extra veel middelen
worden verwacht vanuit de provincie Zuid-Holland, maar de provincie verwacht van de vier
betrokken bestuurlijke partijen (provincie Zuid-Holland, HDSR, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, Rijk)
en uiteindelijk ook van de boeren dat zij allen een bijdrage zullen leveren aan de herinrichting van
Bodegraven-Noord (Mook, 2011).
HDSR is als waterschap verantwoordelijk voor het waterbeheer. Belangrijke opgaven voor HDSR zijn
het bereiken van een goed beheersbaar en betaalbaar watersysteem door het verminderen van
peilvakfragmentatie en het tegengaan van bodemdaling en waterberging (De Swart, 2011). Het
verminderen van de peilvakfragmentatie wil HDSR bereiken door over een zo groot mogelijk
oppervlak één peil in te stellen. Door de hoogteverschillen in het maaiveld ontstaan er dan
verschillen in drooglegging die richtinggevend zijn voor de situering van functies in het gebied (het
‘functie-volgt-peil’ paradigma) (Groene Hartpact, 2005). Waterberging zou eventueel ook op een
andere plek kunnen plaatsvinden, maar bij Bodegraven Noord in de buurt is waterberging wel erg
effectief (Van Hardeveld, 2011). HDSR bergt het liefst water in de gebieden met natuur zodat de
waterberging niet ten koste gaat van de landbouw. HDSR situeert de natuur het liefst in de
Meijepolder, omdat daar de lagere en bodemdalingsgevoelige gronden zijn (De Swart, 2011). Het
maakt HDSR niet zoveel uit als de natuuropgave op andere wijze wordt gerealiseerd (meer of minder,
nat of niet nat) als HDSR die natuur maar op een zo efficiënt mogelijke manier kan faciliteren met de
aanvoer, afvoer en kwaliteit van water en het waterbeheer hierdoor niet teveel versnipperd (De
Swart, 2011).
HDSR heeft een investeringsbudget van 30 á 40 miljoen euro per jaar te besteden, maar het
budget voor de herinrichting van Bodegraven-Noord is op het moment zeer beperkt (Van Hardeveld,
2011).
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk hecht grote waarde aan het karakteristieke en cultuurhistorisch
waardevolle open veenweidelandschap en het behoud van toekomstperspectief voor de landbouw,
vanwege het belang hiervan voor de lokale economie (De Swart, 2011; gemeente Bodegraven-
Reeuwijk; Kiesow& Vroomen, 2011). Moerasvorming in Bodegraven-Noord wordt in dit licht
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 28
onwenselijk geacht. De gemeente ziet liever weidevogelnatuur en diep en smal water als verbinding,
zodat je ook van de Nieuwkoopse Plassen naar de Reeuwijkse Plassen kunt varen en andersom (per
kano). Natuur in Bodegraven-Noord kan ook minder dan 375 hectare of ander soort natuur zijn dan
schraalgrasland en moeras, de functie en kwaliteit van natuur en het overbruggen van barrières
(zoals wegen en spoorlijnen) zijn volgens de gemeente het belangrijkst (Kiesow & Vroomen, 2011).
Hiermee sluit de gemeente Bodegraven-Reeuwijk aan bij de visie van de agrariërs.
De gemeente ziet agrariërs als belangrijke beheerders van het gebied. De Meijepolder en het
zuiden van Bodegraven-Noord moeten beschikbaar blijven voor landbouw. Daarnaast kan de
melkveehouderij rendabel blijven door inkomsten uit nevenactiviteiten te halen, zoals
(verblijfs)recreatie, zorgboerderijen en natuurboerderijen (Kiesow & Vroomen, 2011). Dit sluit ook
aan bij de wens om recreatie in het gebied te stimuleren. De gemeente wil de natuur in het midden
van Bodegraven-Noord situeren rond de Meijekade, omdat het hier rustiger is, de gronden er lager
zijn en zich hier de kritische flora en fauna bevinden (Kiesow& Vroomen, 2011; Watersnip Advies,
2010). Dit komt ook terug in de voorkeursvariant, dat grotendeels een gemeentelijk voorstel was
(Kiesow & Vroomen, 2011; Kunst, 2011).
De gemeente is niet bereid om nog enige concessies te doen; de voorkeursvariant met wat
kleine aanpassingen (dunnere natuurverbindingen voor de financiële haalbaarheid) is volgens hen
het perfecte plan. De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft naast de ambtelijke inzet en recreatie
investeringen geen middelen om bij te dragen aan de herinrichting (De Swart, 2011; Kiesow &
Vroomen, 2011). Zij vindt eigenlijk ook dat de herinrichting van Bodegraven-Noord een Rijksproject is
en dat het Rijk hier dus ook voor moet betalen (Kiesow & Vroomen, 2011). Toch heeft de gemeente
veel invloed, omdat ze nodig is voor eventuele bestemmingsplanwijzigingen en
planschadevergoeding (Kiesow & Vroomen, 2011; Spit, 2011).
Vereniging Natuurmonumenten en de agrarische ondernemers in het gebied zijn van groot belang
vanwege hun grondbezit. Vereniging Natuurmonumenten bezit 252,15 hectare grond, Bureau Beheer
Landbouwgronden (BBL) bezit 108,02 hectare grond en het overige (1840 – 252,15 – 108,02 = 1479,
83 hectare) is in eigendom van de boeren (zie figuur 2.11). Inmiddels is dus door Vereniging
Natuurmonumenten en BBL al 361,17 hectare verworven in het gebied. (DLG, 2010; Kiesow &
Vroomen, 2011). Vereniging Natuurmonumenten wil graag nat schraalgrasland, moerasnatuur en
weidevogelnatuur in Bodegraven-Noord realiseren, omdat dit zeldzame natuursoorten zijn. Ook is
Bodegraven-Noord nog maar één van de weinige plaatsen waar nat schraalgrasland kan worden
gerealiseerd (er zitten nog zaden van schraalgrasland-soorten in de bodem, afkomstig van het
schraalgrasland waaruit Bodegraven-Noord tot rond de Tweede Wereldoorlog voornamelijk bestond)
en Bodegraven-Noord is nog één van de weinige open plekken waar weidevogels een plek kunnen
krijgen (Kunst, 2011). Daarnaast staat de moerasnatuur in de Nieuwkoopse Plassen onder druk door
een gebrek aan ruimte, waardoor uitbreiding in o.a. Bodegraven-Noord en verbinding met andere
natuurgebieden gewenst is (Kunst, 2011).
Vereniging Natuurmonumenten kon zich niet vinden in de voorkeursvariant, omdat de
weidevogelnatuur te dicht bij de Meijekade is geplaatst (de Meijekade is een schuilplaats voor
predatoren, waardoor weidevogels 100-200 meter van de Meijekade vandaan zitten) en het
waterbeheer voor natuur ontoereikend is (Kunst, 2011). In de voorkeursvariant wordt namelijk een
gezamenlijk peil voor landbouw en natuur in één peilvak beoogd. Voor de natte natuur is echter een
apart peilvak nodig om de juiste waterkwaliteit (voedselarm) en het juiste waterpeil (10-15 cm) te
realiseren (Kunst, 2011).
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 29
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 30
Vereniging Natuurmonumenten wil geen waterberging in natuur, omdat dan relatief vuil water uit de
Oude Rijn de natuur wordt ingelaten zonder zuivering waar met name het schraalgrasland onder zal
lijden (De Swart, 2011; Kunst, 2011).Verder hecht Vereniging Natuurmonumenten ook belang aan
het behoud van het karakteristieke open cultuurlandschap en het behoud van de melkveehouderij
als drager van het landschap (Vogelzang et al., 2004). Vereniging Natuurmonumenten ziet voor
boeren vooral een toekomstperspectief in het uitbreiden van de beheertaak (groene diensten,
natuurbedrijven) en andere nevenfuncties, bijvoorbeeld op het gebied van recreatie. Niet alle
recreatievormen zijn echter gewenst: wandelpaden en kanovaart zijn mogelijk (mits ecologisch is
onderbouwd dat deze geen effect hebben op de natuur en de daarin aanwezige soorten), maar
bijvoorbeeld verharde fietspaden in het gebied leiden tot teveel verstoring. Ook moet worden
onderzocht of het gebied het hele jaar door toegankelijk kan zijn voor recreanten of slechts delen
daarvan (bijvoorbeeld buiten het broedseizoen om) (Kunst, 2011).
Vereniging Natuurmonumenten zou het liefst zien dat de taakstelling van 375 hectare
nieuwe natuur voor de EHS wordt gerealiseerd, maar wil in principe wel onderhandelen over welke
doelstellingen in welke hoeveelheid op welke plek worden gerealiseerd (Kunst, 2011). Ook is zij
bereid om grond te ruilen. De Vereniging Natuurmonumenten staat echter wel op een apart
waterbeheersysteem voor de natuur (Kunst, 2011).
De agrariërs in het gebied, verenigd in land- en tuinbouworganisatie LTO-noord en agrarische
natuurvereniging De Parmey, zijn tegen natte moerasnatuur, omdat het niet past binnen het open
veenweidelandschap, ernstige vernatting de toekomst van de landbouw in gevaar brengt en
gevreesd wordt voor gezondheidsrisico’s voor mensen en dieren door een toename van knutten
(blauwtong), muggen, teken en andere parasieten (zie figuur 2.12) (De Parmey, 2009; Kemp &
Stolwijk, 2011). De boeren willen wel meewerken aan de natuur- en wateropgaven, mits ze een
rendabele melkveehouderij kunnen houden en de inrichting van natuur past bij het gebied. Dit
betekent dat inkomsten uit nevenfuncties aanvullend aan de landbouwactiviteiten moeten zijn en
niet andersom (Vogelzang et al., 2004). Hierbij is de richtlijn 1/3 – 2/3 van belang: 2/3 van de
percelen moet gebruikt kunnen worden voor intensieve veehouderij en 1/3 voor extensieve
veehouderij en weidevogelnatuur (Kemp & Stolwijk, 2011). De extensieve veehouderij kan het beste
op het achterste deel van de percelen plaatsvinden, het land dat zich binnen 1,5 km van de boerderij
bevindt, is het meest waardevol voor de boer (Gast, 2011; Kemp & Stolwijk, 2011). Voor de
intensieve veehouderij is een waterpeil van 50-60 cm gewenst, voor de extensieve veehouderij en
weidevogelbeheer kan een lager peil worden ingesteld (Kemp & Stolwijk, 2011; Mook, 2011). Veel
boeren in Bodegraven-Noord gebruiken al het achterste deel van hun percelen voor
weidevogelbeheer in samenwerking met Vereniging Natuurmonumenten (zie figuur 2.13) (Kemp &
Stolwijk, 2011).
Figuur 2.12: Actie ‘Stop de kolder, geen
moeras in onze polder’ (De Meije in actie,
2011)
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 31
Figuur 2.13: Weidevogelbeheer door boeren in Bodegraven-Noord. De kleuren geven de verschillende maaitrappen weer
(De Parmey, 2009, p. 4)
De boeren zijn in principe niet tegen een natuurverbinding tussen de Nieuwkoopse Plassen en de
Reeuwijkse Plassen, maar zouden liever zien dat die niet door middel van een brede natte corridor
wordt gerealiseerd maar door middel van stapstenen, bestaande uit o.a. het “Molenaarsbos”, de dijk
langs de Meijevliet, vispassages en aan te leggen amfibiënpoelen, die zo een “kralensnoer” tussen
noord en zuid vormen (De Parmey, 2009). Vereniging Natuurmonumenten vindt het prima als de
natuurlijke verbindingen worden gerealiseerd door middel van stapstenen, mits wordt aangetoond
dat die toereikend zijn (bijvoorbeeld door het TOVER model van Alterra), de stapstenen van
voldoende grootte zijn en het ondersteunende watersysteem van voldoende kwaliteit is (Kunst,
2011). Andere partijen (provincie Zuid-Holland en HDSR) steunen het stapstenenplan echter niet,
omdat het waterhuishoudkundig niet duurzaam is (er zijn extra peilvakjes nodig voor de stapstenen,
waardoor de versnippering verergert) en te weinig robuust (niet breed genoeg) (De Swart, 2011;
Mook, 2011). Andersom denken de boeren dat ‘peilvakfragmentatie’ en ‘robuustheid’ bestuurlijke
kreten zijn die geen hout snijden (Kemp & Stolwijk, 2011). Volgens hen is versnippering van
peilvakken geen probleem, omdat het niet moeilijk en niet duur is om een extra peilvak te maken.
Ook denken de boeren dat niet het slootpeil moet worden verhoogd om bodemdaling tegen te gaan,
maar dat de grondwaterstanden hiervoor bepalend zijn (Kemp & Stolwijk, 2011; Vogelzang et al.,
2004). Hiervoor willen de boeren in Bodegraven-Noord onderwaterdrainage gaan toepassen (Kemp
& Stolwijk, 2011). Daarnaast bepleiten de boeren een ‘boerenverstandpeil’, waarbij de waterinlaat
en het bemalen worden afgestemd op het weer zodat er een constant waterpeil wordt gehandhaafd
(een fluctuerend peil zorgt volgens de boeren voor sterkere bodemdaling), en goed dekkende
grasmatten (Kemp & Stolwijk, 2011). Verder kan waterberging in de sloten plaatsvinden door flauw
aflopende natuurvriendelijke oevers te maken, waardoor er meer ruimte in sloten ontstaat om water
op te vangen (Kemp & Stolwijk, 2011). Stimulering van de recreatie is geen probleem voor de boeren,
zolang er maar geen geasfalteerde paden in het gebied komen (Kemp & Stolwijk, 2011). Tot slot
willen boeren als serieuze gesprekspartner worden betrokken en willen planologische duidelijkheid
in het gebied (Kemp & Stolwijk, 2011).
Overige actoren van belang
Overige actoren die van enig belang zijn bij de herinrichting van Bodegraven-Noord zijn het Rijk, de
provincie Utrecht, Stichting Groene Hart, de burgers in Bodegraven-Noord, het IVN en
Landschapsbeheer Zuid-Holland. Het Rijk is niet direct betrokken bij het project, maar heeft wel een
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 32
faciliterende rol op het gebied van financiën (ILG, Nota Ruimte gelden, subsidies, etc.) en
grondeigendom (via BBL). Provincie Utrecht is ook niet rechtstreeks betrokken, maar de herinrichting
van Bodegraven-Noord kan invloed hebben op de waterhuishouding in provincie Utrecht
(Projectteam Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010). Stichting Groene Hart is een
belangenorganisatie die in principe opkomt voor het landschap, cultuur, natuur en behoud van de
landbouw in het Groene Hart, maar die zich in het project Bodegraven-Noord heeft ontpopt tot een
natuurvertegenwoordiger (Mook, 2011). De bijdrage van Stichting Groene Hart wordt door sommige
partijen als belemmerend voor de compromisvorming ervaren (Mook, 2011). De burgers willen
vooral dat het gebied mooi blijft (Gast, 2011). De burgers zijn niet gehoord. Tot slot hebben
belangenorganisatie voor natuur- en milieueducatie IVN en Landschapsbeheer Zuid-Holland
meegepraat over de voorkeursvariant, maar zijn verder niet zo sterk betrokken bij het project.
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Programma van Eisen 33
3. Programma van Eisen
3.1Planningopgave
Op basis van de gebiedsanalyse wordt geconcludeerd dat het verminderen van peilvakfragmentatie
en het tegengaan van bodemdaling de kernproblemen zijn voor HDSR. De huidige situatie bij het
peilbeheer is namelijk onhoudbaar: het is te duur en onbeheersbaar en bodemdaling zorgt voor
grote schade en degradatie van alle landgebruiksfuncties door verdwijning van het veen. De overige
opgaven zijn ook van belang, maar hebben minder prioriteit voor HDSR. De natuuropgave is op dit
moment onduidelijk door het wegvallen van EHS, natuur kan eventueel op een andere plek worden
gerealiseerd en de natuuropgave is vooral een taak van provincie Zuid-Holland. Piekberging is
technisch gezien redelijk makkelijk op te lossen en kan eventueel ook in een ander gebied
plaatsvinden, omdat er geen acuut wateroverlast probleem is in Bodegraven- Noord of omgeving.
Ten aanzien van de waterkwaliteit is met name van belang dat de waterkwaliteit binnen Bodegraven-
Noord niet verslechtert en dat de herinrichting van Bodegraven-Noord de waterkwaliteit van
omliggende KRW-gebieden (zoals de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen) niet op negatieve wijze
beïnvloed. Zelfvoorzienendheid is wel een belangrijk punt voor HDSR, maar dit is een opgave die
makkelijk meegekoppeld kan worden met andere wateropgaven. De planningopgave die centraal
staat is dus het tegengaan van peilvakfragmentatie en bodemdaling. Het doel hiervan is het
verminderen van de complexiteit van het waterbeheer, en het terugdringen van de kosten voor
HDSR. Vervolgens wordt gekeken hoe oplossingen voor dit probleem in overeenstemming kunnen
worden gebracht met andere opgaven, doelen en belangen, omdat de ruimtelijke inpassing van al
deze functies en het omgaan met belangentegenstellingen het probleem extra complex maken.
3.2Uitgangspunten
De planningopgave wordt vanuit twee verschillende uitgangspunten benaderd. Er wordt een ‘meest
duurzame variant’ gecreëerd, die op lange termijn gunstig zal zijn voor het waterbeheer
(kostenbesparend) en voor behoud van het veen en daarmee het tegengaan van de bodemdaling.
Ook hoort hierbij het zelfvoorzienend maken van het gebied voor tijden van droogte, en het
realiseren van ruimte voor piekberging in tijden van hoge waterstand in de Oude Rijn. Daarnaast
wordt een ‘meest haalbare variant’ gecreëerd die op korte termijn het meest gunstig is gezien de
huidige landgebruikindeling en bestuurlijke en maatschappelijke belangen. Daarbij zal piekberging
alleen worden gerealiseerd wanneer dit geen conflicten oplevert met andere opgaven en belangen.
De KRW doelstellingen voor waterkwaliteit zijn een wateropgave die in het oog moet worden
gehouden bij het inrichten van het gebied bij beide inrichtingsvarianten. De waterkwaliteit hangt
namelijk voor een belangrijk deel af van de ruimtelijke indeling van landgebruikfuncties. Het is met
name van belang dat de waterkwaliteit in Bodegraven-Noord niet verslechtert zodat de KRW
doelstellingen in het aangewezen gebied boven Bodegraven-Noord, de Nieuwkoopse Plassen,
kunnen worden behaald. Hiermee worden alle wateropgaven in één dan wel beide varianten
behandeld. Verder zullen ook de aspecten bodem, landbouw, recreatie, cultuurhistorische waarde en
de natuuropgaven in beschouwing worden genomen. Op het gebied van natuur is het ook van belang
dat de herinrichting van Bodegraven-Noord niet de realisatie van de Natura-2000 doelstellingen voor
de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen op negatieve wijze beïnvloedt.
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Programma van Eisen 34
De volgende onderzoeksvragen geven uitdrukking aan deze uitgangspunten:
Wat zijn op het gebied van vermindering van peilvakfragmentatie in Bodegraven-Noord de meest
optimale varianten vanuit enerzijds het uitgangspunt van duurzaam waterbeheer* en anderzijds het
uitgangspunt van bestuurlijke en maatschappelijke haalbaarheid**?
Welke implicaties hebben deze varianten voor de overige doelen en belangen (wateropgaven,
natuuropgave, landbouw, cultuurhistorie en recreatie) en voor de ruimtelijke inpassing van deze
opgaven en belangen in het gebied?
*Duurzaam waterbeheer = waterbeheer dat aangepast is op de structuur van de bodem en het watersysteem, waarbij
landgebruiksfuncties hierop worden aangepast in plaats van andersom (functie volgt peil), en dat nu en op de lange termijn
beter beheersbaar en minder kostbaar is voor HDSR (HDSR, 2009b. Dit waterbeheer moet ook leiden tot een substantiële
afremming van de bodemdaling en een robuust en klimaatbestendig (zelfvoorzienend) watersysteem (HDSR, 2009b).
Overige opgaven en belangen hebben minder prioriteit.
**Bestuurlijk en maatschappelijk haalbaar = waterbeheer en bijbehorende inrichting van functies dat zoveel mogelijk
uitgaat van de huidige grondposities en tegemoetkomt aan de belangen van de focal actors. Focal actors, ook wel leading
actors genoemd, zijn die actoren die de capaciteit en de intentie hebben om te investeren in een gebiedsontwikkeling
project op basis van de middelen die ze hebben (m.n. financieel, maar ook bijv. grondeigendom) en hun belangen (bijv. het
verwezenlijken van beleidsdoelen) (Boelens, 2009).
3.3Eisen
De uitgangspunten van duurzaam waterbeheer enerzijds en bestuurlijke en maatschappelijke
haalbaarheid anderzijds, monden elk uit in een aantal eisen waaraan de bijbehorende
inrichtingsvariant moet voldoen. Deze eisen kunnen ook de vorm hebben van randvoorwaarden of
grenzen waarbinnen de inrichtingsvariant moet blijven (minimaal…, maximaal…, etc.). De eisen
vloeien voort uit de uitgangspunten ‘duurzaam waterbeheer’ en ‘bestuurlijk en maatschappelijk
haalbaar’ (zie boven) en uit de voorafgaande gebiedsanalyse.
Eisen waaraan de inrichtingsvariant vanuit het uitgangspunt van duurzaam waterbeheer moet
voldoen:
- Bij de indeling van peilvakken wordt gestreefd naar een beter beheerbaar en goedkoper
waterbeheer, maar dit mag niet ten koste gaan van andere belangen in het gebied;
- Natuur krijgt een apart peilvak voor het verzekeren van de waterkwaliteit. Dit peilvak moet
aansluiten bij het hoofdwatersysteem, zodat het goed beheerbaar is voor HDSR. HDSR kan
namelijk alleen het hoofdwatersysteem reguleren vanuit de controlekamer en niet de
haarvaten (Van Hardeveld, 2011);
- Er wordt een natuurverbinding tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Reeuwijkse Plassen
gelegd via Bodegraven-Noord;
- Natuur wordt zoveel mogelijk aaneengesloten en geconcentreerd gerealiseerd;
- Weidevogelnatuur wordt minimaal 100 meter vanaf de Meijekade geplaatst (vanwege
predatoren);
- Piekberging mag niet in de natuur plaatsvinden. Vernatting van landbouwpercelen door
piekberging (in sloten of incidenteel op de landbouwpercelen zelf) moet zoveel mogelijk
worden voorkomen;
11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD
Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Programma van Eisen 35
- Landbouw in de Meijepolder moet mogelijk blijven, om ook de boeren langs De Meije
toekomstperspectief te kunnen blijven bieden;
- Intensieve landbouw vindt in heel Bodegraven-Noord plaats op 2/3 van de percelen vanaf de
boerderij gemeten. De overige 1/3 van de percelen aan de achterkant van het land kan
worden gebruikt voor extensieve landbouw en (weidevogel)natuur;
- In de landbouwgebieden wordt het slootpeil zo ingesteld dat intensieve landbouw mogelijk is
op 2/3 van de percelen, gemeten vanaf de boerderij;
- Het karakteristieke open veenweidelandschap wordt behouden. Overige cultuurhistorisch
waardevolle elementen, zoals de boerderijenlinten mogen niet worden aangetast in fysieke
zin en structuur;
- Het gebied wordt toegankelijker gemaakt voor recreanten van het type ‘er tussenuit’ en
‘interesse’.
- De inrichtingsvariant mag geen negatieve invloed hebben op de realisatie van de KRW en
Natura-2000 doelstellingen voor de Nieuwkoopse Plassen en de Reeuwijkse Plassen.
Eisen waaraan de inrichtingsvariant vanuit het uitgangspunt van bestuurlijke en maatschappelijke
haalbaarheid moet voldoen:
- Bij de indeling van peilvakken wordt gestreefd naar een beter beheerbaar en goedkoper
waterbeheer, maar dit mag niet ten koste gaan van andere belangen in het gebied;
- Natuur krijgt een apart peilvak voor het verzekeren van de waterkwaliteit. Dit peilvak moet
aansluiten bij het hoofdwatersysteem, zodat het goed beheerbaar is voor HDSR. HDSR kan
namelijk alleen het hoofdwatersysteem reguleren vanuit de controlekamer en niet de
haarvaten (Van Hardeveld, 2011);
- Er wordt een natuurverbinding tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Reeuwijkse Plassen
gelegd via Bodegraven-Noord;
- Natuur wordt zoveel mogelijk aaneengesloten en geconcentreerd gerealiseerd;
- Weidevogelnatuur wordt minimaal 100 meter vanaf de Meijekade geplaatst (vanwege
predatoren);
- Piekberging mag niet in de natuur plaatsvinden. Vernatting van landbouwpercelen door
piekberging (in sloten of incidenteel op de landbouwpercelen zelf) moet zoveel mogelijk
worden voorkomen;
- Landbouw in de Meijepolder moet mogelijk blijven, om ook de boeren langs De Meije
toekomstperspectief te kunnen blijven bieden;
- Intensieve landbouw vindt in heel Bodegraven-Noord plaats op 2/3 van de percelen vanaf de
boerderij gemeten. De overige 1/3 van de percelen aan de achterkant van het land kan
worden gebruikt voor extensieve landbouw en (weidevogel)natuur;
- In de landbouwgebieden wordt het slootpeil zo ingesteld dat intensieve landbouw mogelijk is
op 2/3 van de percelen, gemeten vanaf de boerderij;
- Het karakteristieke open veenweidelandschap wordt behouden. Overige cultuurhistorisch
waardevolle elementen, zoals de boerderijenlinten mogen niet worden aangetast in fysieke
zin en structuur;
- Het gebied wordt toegankelijker gemaakt voor recreanten van het type ‘er tussenuit’ en
‘interesse’.
- De inrichtingsvariant mag geen negatieve invloed hebben op de realisatie van de KRW en
Natura-2000 doelstellingen voor de Nieuwkoopse Plassen en de Reeuwijkse Plassen.
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord
Het advies Bodegraven-Noord

More Related Content

What's hot

Vrp lab offensief_open_frank_vermoesen
Vrp lab offensief_open_frank_vermoesenVrp lab offensief_open_frank_vermoesen
Vrp lab offensief_open_frank_vermoesenEls Brouwers
 
De goudse hofsteden klimaatbestendig en waterbewust 201604
De goudse hofsteden klimaatbestendig en waterbewust 201604 De goudse hofsteden klimaatbestendig en waterbewust 201604
De goudse hofsteden klimaatbestendig en waterbewust 201604 watercoalitie
 
Levenskrachtig platteland_hans_leinfelder_presentatie
Levenskrachtig platteland_hans_leinfelder_presentatieLevenskrachtig platteland_hans_leinfelder_presentatie
Levenskrachtig platteland_hans_leinfelder_presentatieRuimte Vlaanderen
 
Lakenplein Leiden: Klimaatbestendig en prachtig
Lakenplein Leiden: Klimaatbestendig en prachtig Lakenplein Leiden: Klimaatbestendig en prachtig
Lakenplein Leiden: Klimaatbestendig en prachtig watercoalitie
 

What's hot (6)

Vrp lab offensief_open_frank_vermoesen
Vrp lab offensief_open_frank_vermoesenVrp lab offensief_open_frank_vermoesen
Vrp lab offensief_open_frank_vermoesen
 
Plan_C_slim_sluiten_V150408.pdf
Plan_C_slim_sluiten_V150408.pdfPlan_C_slim_sluiten_V150408.pdf
Plan_C_slim_sluiten_V150408.pdf
 
De goudse hofsteden klimaatbestendig en waterbewust 201604
De goudse hofsteden klimaatbestendig en waterbewust 201604 De goudse hofsteden klimaatbestendig en waterbewust 201604
De goudse hofsteden klimaatbestendig en waterbewust 201604
 
Levenskrachtig platteland_hans_leinfelder_presentatie
Levenskrachtig platteland_hans_leinfelder_presentatieLevenskrachtig platteland_hans_leinfelder_presentatie
Levenskrachtig platteland_hans_leinfelder_presentatie
 
Lakenplein Leiden: Klimaatbestendig en prachtig
Lakenplein Leiden: Klimaatbestendig en prachtig Lakenplein Leiden: Klimaatbestendig en prachtig
Lakenplein Leiden: Klimaatbestendig en prachtig
 
Pluskust
PluskustPluskust
Pluskust
 

Viewers also liked

Big Data Presentation Mar 2015 Washington Summit
Big Data Presentation Mar 2015 Washington SummitBig Data Presentation Mar 2015 Washington Summit
Big Data Presentation Mar 2015 Washington SummitBeyond Proformas
 
Стратегии счастливых пар
Стратегии счастливых парСтратегии счастливых пар
Стратегии счастливых парOleh Khavruk
 
Instalacion android
Instalacion androidInstalacion android
Instalacion androidJhon Roa
 
Septemberverklaring 2015 - Geert Bourgeois
Septemberverklaring 2015 - Geert BourgeoisSeptemberverklaring 2015 - Geert Bourgeois
Septemberverklaring 2015 - Geert BourgeoisActuaTV
 
連環データマガジン 景気ウォッチャー 2015年11月号(2015年10月度データ)
連環データマガジン 景気ウォッチャー 2015年11月号(2015年10月度データ) 連環データマガジン 景気ウォッチャー 2015年11月号(2015年10月度データ)
連環データマガジン 景気ウォッチャー 2015年11月号(2015年10月度データ) DataCakeBaker corp
 
Social media smith
Social media smithSocial media smith
Social media smithcamerons1521
 
Metabolism & Cellular Respiration
 Metabolism & Cellular Respiration Metabolism & Cellular Respiration
Metabolism & Cellular RespirationTimothy Welsh
 
World mining equipment market
World mining equipment marketWorld mining equipment market
World mining equipment marketMohan Bhargav
 
Introducción a la a estrategia en medios sociales: del análisis a la planific...
Introducción a la a estrategia en medios sociales: del análisis a la planific...Introducción a la a estrategia en medios sociales: del análisis a la planific...
Introducción a la a estrategia en medios sociales: del análisis a la planific...Eleazar Santos
 

Viewers also liked (12)

Big Data Presentation Mar 2015 Washington Summit
Big Data Presentation Mar 2015 Washington SummitBig Data Presentation Mar 2015 Washington Summit
Big Data Presentation Mar 2015 Washington Summit
 
Стратегии счастливых пар
Стратегии счастливых парСтратегии счастливых пар
Стратегии счастливых пар
 
Alun
AlunAlun
Alun
 
Instalacion android
Instalacion androidInstalacion android
Instalacion android
 
Septemberverklaring 2015 - Geert Bourgeois
Septemberverklaring 2015 - Geert BourgeoisSeptemberverklaring 2015 - Geert Bourgeois
Septemberverklaring 2015 - Geert Bourgeois
 
連環データマガジン 景気ウォッチャー 2015年11月号(2015年10月度データ)
連環データマガジン 景気ウォッチャー 2015年11月号(2015年10月度データ) 連環データマガジン 景気ウォッチャー 2015年11月号(2015年10月度データ)
連環データマガジン 景気ウォッチャー 2015年11月号(2015年10月度データ)
 
ORTEC
ORTECORTEC
ORTEC
 
Social media smith
Social media smithSocial media smith
Social media smith
 
Metabolism & Cellular Respiration
 Metabolism & Cellular Respiration Metabolism & Cellular Respiration
Metabolism & Cellular Respiration
 
Primer dia a l’escola
Primer dia a l’escolaPrimer dia a l’escola
Primer dia a l’escola
 
World mining equipment market
World mining equipment marketWorld mining equipment market
World mining equipment market
 
Introducción a la a estrategia en medios sociales: del análisis a la planific...
Introducción a la a estrategia en medios sociales: del análisis a la planific...Introducción a la a estrategia en medios sociales: del análisis a la planific...
Introducción a la a estrategia en medios sociales: del análisis a la planific...
 

Similar to Het advies Bodegraven-Noord

Portfolio RoyalHaskoningDHV designs 2014
Portfolio RoyalHaskoningDHV designs 2014Portfolio RoyalHaskoningDHV designs 2014
Portfolio RoyalHaskoningDHV designs 2014Anne Floor Timan
 
Presentatie Informatieavond Structuurvisie Nieuw Stroomland
Presentatie Informatieavond Structuurvisie Nieuw StroomlandPresentatie Informatieavond Structuurvisie Nieuw Stroomland
Presentatie Informatieavond Structuurvisie Nieuw StroomlandProvincie Fryslân
 
Duurzame en klimaat robuuste herinrichting watersysteem malburgen
Duurzame en klimaat robuuste herinrichting watersysteem malburgenDuurzame en klimaat robuuste herinrichting watersysteem malburgen
Duurzame en klimaat robuuste herinrichting watersysteem malburgenFrederik Jansen
 
Klimaatbestendig en prachtig Lakenplein
Klimaatbestendig en prachtig LakenpleinKlimaatbestendig en prachtig Lakenplein
Klimaatbestendig en prachtig Lakenpleinwatercoalitie
 
KWR_Watertechnologie NL_v8
KWR_Watertechnologie NL_v8KWR_Watertechnologie NL_v8
KWR_Watertechnologie NL_v8Danny Traksel
 
Inzet biologie in voor bodemsanering en grondwatersanering
Inzet biologie in voor bodemsanering en grondwatersaneringInzet biologie in voor bodemsanering en grondwatersanering
Inzet biologie in voor bodemsanering en grondwatersaneringFrank Pels
 
Cv L.N. Van Der Burg M Sc 2012 (Nl)
Cv L.N. Van Der Burg M Sc 2012 (Nl)Cv L.N. Van Der Burg M Sc 2012 (Nl)
Cv L.N. Van Der Burg M Sc 2012 (Nl)Lennart van der Burg
 
2013.03.14 sessie d westland
2013.03.14 sessie d westland2013.03.14 sessie d westland
2013.03.14 sessie d westlandPraktijkleerstoel
 
Presentatie praktijknetwerk optimalisatie grondgebonden teelt 22 mei 2012
Presentatie praktijknetwerk optimalisatie grondgebonden teelt 22 mei 2012Presentatie praktijknetwerk optimalisatie grondgebonden teelt 22 mei 2012
Presentatie praktijknetwerk optimalisatie grondgebonden teelt 22 mei 2012René Corsten
 
Boekje groen en water
Boekje groen en waterBoekje groen en water
Boekje groen en waterwatercoalitie
 
Watervoetafdruk in de praktijk
Watervoetafdruk in de praktijkWatervoetafdruk in de praktijk
Watervoetafdruk in de praktijkMaarten Verkerk
 
Bijlagen Adviesnotitie Overleggroep Dorpshart Duivendrecht
Bijlagen Adviesnotitie Overleggroep Dorpshart DuivendrechtBijlagen Adviesnotitie Overleggroep Dorpshart Duivendrecht
Bijlagen Adviesnotitie Overleggroep Dorpshart DuivendrechtBeaumont Communicatie
 
Kamerbrief tussenbalans natuurbeleid 31 oktober 2013
Kamerbrief tussenbalans natuurbeleid 31 oktober 2013Kamerbrief tussenbalans natuurbeleid 31 oktober 2013
Kamerbrief tussenbalans natuurbeleid 31 oktober 2013Geert Elemans
 
Afdichting vuilstorten at osborne
Afdichting vuilstorten at osborneAfdichting vuilstorten at osborne
Afdichting vuilstorten at osborneJetzeGenee
 
150709 voortgangsrapportage cg oh 1e half jaar 2015 def
150709 voortgangsrapportage cg oh 1e half jaar 2015 def150709 voortgangsrapportage cg oh 1e half jaar 2015 def
150709 voortgangsrapportage cg oh 1e half jaar 2015 defhillegersberg
 
Toekomstgericht milieubeleid in Vlaanderen
Toekomstgericht milieubeleid in VlaanderenToekomstgericht milieubeleid in Vlaanderen
Toekomstgericht milieubeleid in VlaandereneasyFairs_belgium
 
reeuwijkse-plassen-brochure
reeuwijkse-plassen-brochurereeuwijkse-plassen-brochure
reeuwijkse-plassen-brochureOlga van Es
 
Duurzaamheidskrant def versie 140311
Duurzaamheidskrant def versie 140311Duurzaamheidskrant def versie 140311
Duurzaamheidskrant def versie 140311Monique Speelman
 
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 

Similar to Het advies Bodegraven-Noord (20)

Portfolio RoyalHaskoningDHV designs 2014
Portfolio RoyalHaskoningDHV designs 2014Portfolio RoyalHaskoningDHV designs 2014
Portfolio RoyalHaskoningDHV designs 2014
 
Presentatie Informatieavond Structuurvisie Nieuw Stroomland
Presentatie Informatieavond Structuurvisie Nieuw StroomlandPresentatie Informatieavond Structuurvisie Nieuw Stroomland
Presentatie Informatieavond Structuurvisie Nieuw Stroomland
 
Duurzame en klimaat robuuste herinrichting watersysteem malburgen
Duurzame en klimaat robuuste herinrichting watersysteem malburgenDuurzame en klimaat robuuste herinrichting watersysteem malburgen
Duurzame en klimaat robuuste herinrichting watersysteem malburgen
 
Klimaatbestendig en prachtig Lakenplein
Klimaatbestendig en prachtig LakenpleinKlimaatbestendig en prachtig Lakenplein
Klimaatbestendig en prachtig Lakenplein
 
KWR_Watertechnologie NL_v8
KWR_Watertechnologie NL_v8KWR_Watertechnologie NL_v8
KWR_Watertechnologie NL_v8
 
Inzet biologie in voor bodemsanering en grondwatersanering
Inzet biologie in voor bodemsanering en grondwatersaneringInzet biologie in voor bodemsanering en grondwatersanering
Inzet biologie in voor bodemsanering en grondwatersanering
 
Cv L.N. Van Der Burg M Sc 2012 (Nl)
Cv L.N. Van Der Burg M Sc 2012 (Nl)Cv L.N. Van Der Burg M Sc 2012 (Nl)
Cv L.N. Van Der Burg M Sc 2012 (Nl)
 
2013.03.14 sessie d westland
2013.03.14 sessie d westland2013.03.14 sessie d westland
2013.03.14 sessie d westland
 
Presentatie praktijknetwerk optimalisatie grondgebonden teelt 22 mei 2012
Presentatie praktijknetwerk optimalisatie grondgebonden teelt 22 mei 2012Presentatie praktijknetwerk optimalisatie grondgebonden teelt 22 mei 2012
Presentatie praktijknetwerk optimalisatie grondgebonden teelt 22 mei 2012
 
Boekje groen en water
Boekje groen en waterBoekje groen en water
Boekje groen en water
 
CV Arnold Wielinga
CV Arnold WielingaCV Arnold Wielinga
CV Arnold Wielinga
 
Watervoetafdruk in de praktijk
Watervoetafdruk in de praktijkWatervoetafdruk in de praktijk
Watervoetafdruk in de praktijk
 
Bijlagen Adviesnotitie Overleggroep Dorpshart Duivendrecht
Bijlagen Adviesnotitie Overleggroep Dorpshart DuivendrechtBijlagen Adviesnotitie Overleggroep Dorpshart Duivendrecht
Bijlagen Adviesnotitie Overleggroep Dorpshart Duivendrecht
 
Kamerbrief tussenbalans natuurbeleid 31 oktober 2013
Kamerbrief tussenbalans natuurbeleid 31 oktober 2013Kamerbrief tussenbalans natuurbeleid 31 oktober 2013
Kamerbrief tussenbalans natuurbeleid 31 oktober 2013
 
Afdichting vuilstorten at osborne
Afdichting vuilstorten at osborneAfdichting vuilstorten at osborne
Afdichting vuilstorten at osborne
 
150709 voortgangsrapportage cg oh 1e half jaar 2015 def
150709 voortgangsrapportage cg oh 1e half jaar 2015 def150709 voortgangsrapportage cg oh 1e half jaar 2015 def
150709 voortgangsrapportage cg oh 1e half jaar 2015 def
 
Toekomstgericht milieubeleid in Vlaanderen
Toekomstgericht milieubeleid in VlaanderenToekomstgericht milieubeleid in Vlaanderen
Toekomstgericht milieubeleid in Vlaanderen
 
reeuwijkse-plassen-brochure
reeuwijkse-plassen-brochurereeuwijkse-plassen-brochure
reeuwijkse-plassen-brochure
 
Duurzaamheidskrant def versie 140311
Duurzaamheidskrant def versie 140311Duurzaamheidskrant def versie 140311
Duurzaamheidskrant def versie 140311
 
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...
 

Het advies Bodegraven-Noord

  • 1. Een toekomst voor Bodegraven-Noord Mogelijkheden voor een duurzame en haalbare inrichting van een veenweidegebied Milieuwetenschappelijk Adviesproject Universiteit Utrecht April 2011
  • 2. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Een toekomst voor Bodegraven-Noord 2 Een toekomst voor Bodegraven-Noord Mogelijkheden voor een duurzame en haalbare inrichting van een veenweidegebied Colofon Opdracht Adviesproject in het kader van de cursus ‘Milieuwetenschappelijk Adviesproject’ Universiteit Utrecht, Utrecht Opdrachtgever Drs. Henk van Hardeveld Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Houten Auteurs Lieke Coppens Eveline van der Deijl Whitney Griffith Marlous van Herten Justin Keller Faridi Purperhart Ties Temmink Begeleiding Dr. Jerry van Dijk Coosje Hammink BA Datum 10 april 2011
  • 3. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Voorwoord 3 Voorwoord Het adviesrapport dat voor u ligt, is geschreven in het kader van de cursus Milieuwetenschappelijk Adviesproject, onderdeel van de Universitaire studies Milieu- en Maatschappijwetenschappen en Milieu- en Natuurwetenschappen te Utrecht. Binnen deze cursus voeren interdisciplinair samengestelde groepen studenten onderzoek uit naar specifieke cases aangeleverd door opdrachtgevers uit diverse maatschappelijke sectoren. De resultaten uit het onderzoek worden in de vorm van een adviesrapport gepresenteerd aan de opdrachtgever. Wij hebben een adviesrapport geschreven in opdracht van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) te Houten. Er is ons gevraagd om onderzoek te doen naar de veenweideproblematiek in het studiegebied Bodegraven-Noord. Het onderzoek werd door alle groepsleden als uitdagend ervaren en iedereen heeft, naast inspanning, ook plezier beleefd aan het onderzoek. Het adviesrapport is gemaakt gedurende acht weken, tussen 8 februari 2011 en 11 april 2011. De contactpersoon binnen HDSR was Henk van Hardeveld. Hij heeft ons geholpen bij het maken van een onderzoeksopzet, ons welkom geheten op het kantoor van HDSR en heeft daarnaast gedurende het hele project in contact gestaan met de onderzoeksgroep. Wij willen hem daarvoor hartelijk bedanken. Daarnaast willen we alle personen bedanken die door middel van het verlenen van interviews hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het rapport. De volgende personen hebben hieraan meegewerkt: Evalyne de Swart (vertegenwoordiger van HDSR), Ron Gast (vertegenwoordiger van Stichting Groene Hart), Ronald Hemel (medewerker van HDSR), Theo Kemp (vertegenwoordiger van LTO), Melvin Stolwijk (voorzitter van De Parmey), Freerk Kiesow (beleidsmedewerker van gemeente Bodegraven-Reeuwijk), Hans Vroomen (wethouder Ruimtelijkje Ordening en Milieu van gemeente Bodegraven-Reeuwijk), Dirk Kunst (vertegenwoordiger van de Vereniging Natuurmonumenten), Ellen Mook (beleidsvertegenwoordiger van de provincie Zuid- Holland) en Prof. Dr. Tejo Spit (expert gebiedsontwikkeling werkzaam aan de Universiteit Utrecht). Wij als onderzoeksgroep zijn deze personen erg dankbaar voor hun medewerking aan het rapport. Ook willen we onze werkgroepbegeleidster Coosje Hammink bedanken voor haar inzet en aanwezigheid tijdens de vergaderingen en Pieter Louwman voor zijn college over samenwerken binnen groepsverband. Ten slotte willen we Jerry van Dijk bedanken voor zijn colleges, adviezen en feedback op het plan van aanpak en het conceptrapport. Lieke Coppens, Eveline van der Deijl, Whitney Griffith, Marlous van Herten, Justin Keller, Faridi Purperhart, Ties Temmink April 2011, Utrecht
  • 4. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Samenvatting 4 Samenvatting Achtergrond Het westelijk veenweidegebied is uniek vanwege haar grote natuur- en cultuurhistorische waarde in zowel nationale als internationale context. Dit landschap dreigt echter te verdwijnen door oxidatie en inklinking van het veen, waardoor de bodem daalt en het veen uiteindelijk “oplost”. Dit proces wordt veroorzaakt door de steeds diepere ontwatering die nodig is voor de landbouw en wordt versneld door klimaatverandering. Door bodemdaling nemen de overstromingskansen toe, ontstaat er schade aan gebouwen en infrastructuur, zal uiteindelijk de landbouwproductie en de natuurwaarde van het gebied achteruitgaan en zal het karakteristieke veenweidelandschap verdwijnen. Een ander probleem in westelijke veenweidegebieden is de sterk versnipperde waterhuishouding, het gevolg van het toenemende aantal peilvakken dat nodig is om aan de (conflicterende) droogleggingseisen van verschillende landgebruikfuncties te kunnen voldoen. De complexiteit van het waterbeheer neemt hiermee toe, waardoor de kosten van het beheer hoog oplopen. Planningopgave Tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Oude Rijn in provincie Zuid-Holland ligt het veenweidegebied Bodegraven-Noord. Om de veenweideproblematiek in dit gebied aan te pakken, moet het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) diverse water- en natuuropgaven realiseren en moeten belangrijke cultuurhistorische waarden en de landbouw in het gebied behouden blijven en moet recreatie worden gestimuleerd. Van deze opgaven zijn het tegengaan van peilvakfragmentatie en bodemdaling de kernproblemen. Daarom is de aanpak van deze problemen het startpunt voor de inrichtingsvarianten. Het doel hiervan is het verminderen van de complexiteit van het waterbeheer, en het terugdringen van de kosten voor HDSR. Vervolgens is gekeken hoe oplossingen voor dit probleem in overeenstemming kunnen worden gebracht met andere opgaven, doelen en belangen. Inrichtingsvarianten Met behulp van de lagenbenadering zijn twee meest optimale inrichtingsvarianten vanuit enerzijds het uitgangspunt van duurzaam waterbeheer en anderzijds het uitgangspunt van bestuurlijke en maatschappelijke haalbaarheid bedacht. Inrichtingsvariant ‘Duurzaam waterbeheer’ Bij deze inrichingsvariant is het waterbeheer aangepast op de structuur van de bodem en het watersysteem, en zijn landgebruiksfuncties hierop aangepast in plaats van andersom (functie volgt peil). Daarom is één peilvak ingesteld voor het gehele gebied met een minimale drooglegging (25-30 cm onder maaiveld) en is natuur gesitueerd op de relatief lage en natte gronden (de Meijepolder en rond de Meijekade) en is landbouw gesitueerd op de relatief hoge en droge gronden (op de oeverwallen bij de Oude Rijn). Deze inrichtingsvariant leidt tot een substantiële afremming van de bodemdaling en een robuust en klimaatbestendig (zelfvoorzienend) watersysteem en is nu en op de lange termijn beter beheersbaar en minder kostbaar voor HDSR. Ook wordt de taakstelling voor piekberging ruim gehaald. Knelpunten zijn echter de aantasting van de landbouw en cultuurhistorische waarden in het gebied, de gebrekkige financiële haalbaarheid, de lage bestuurlijke en maatschappelijke haalbaarheid, de potentiële verslechtering van de waterkwaliteit in Bodegraven-Noord, de beperkte zelfvoorzienendheid qua waterkwantiteit en – kwaliteit, het ontbreken van een robuuste
  • 5. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 5 natuurverbinding tussen de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen en de beperkte toegankelijkheid voor bepaalde typen recreanten. Deze knelpunten zijn echter allemaal geheel of gedeeltelijk oplosbaar. Inrichtingsvariant ‘Bestuurlijk en maatschappelijk haalbaar’ Bij deze inrichtingsvariant gaan het waterbeheer en bijbehorende inrichting van functies zoveel mogelijk uit van de huidige grondposities en wordt tegemoet gekomen aan de belangen van de focal actors (actoren die kunnen en willen investeren vanwege hun belangen en door de middelen die ze hebben, zoals geld of grondeigendom). In het gebied blijft de landbouw behouden doordat op 2/3 van de percelen intensieve landbouw mogelijk blijft en op de overige 1/3 van de percelen extensieve landbouw in combinatie met weidevogelnatuur. Verder bevindt zich rond de Meijekade een natuurkern bestaande uit moerasnatuur, nat schraalgrasland en weidevogelnatuur met natuurverbindingen richting de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen. De natuur krijgt een eigen waterzuiveringssysteem, bestaande uit twee peilvakken en een meanderend slotenpatroon waarin het inlaatwater wordt gezuiverd. De taakstelling voor piekberging wordt ruim gehaald. De waarde van de haalbare inrichtingsvariant is dat het acceptabel is voor alle betrokken partijen. Er zijn echter ook enkele knelpunten, met name dat bodemdaling en peilvakfragmentatie onvoldoende worden verminderd. Voor deze knelpunten bestaan er mogelijke oplossingen, maar de bruikbaarheid en effectiviteit hiervan voor het gebied Bodegraven-Noord moet nog worden onderzocht. Conclusies en aanbevelingen De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn: - Van de twee inrichtingsvarianten biedt de haalbare inrichtingsvariant de meeste kans op een geslaagd planvormingsproces voor de herinrichting van Bodegraven-Noord, omdat het binnen de onderhandelingsruimtes blijft van de betrokken focal actors. Toch zijn er ook mogelijkheden om vanuit de duurzame inrichtingsvariant te starten, omdat er genoeg oplossingen zijn te bedenken voor de knelpunten bij deze variant. - Aangeraden wordt om vooral meer onderzoek te doen naar de tussenvarianten die tussen de duurzame en de haalbare variant in liggen. Deze tussenvarianten passen waarschijnlijk het beste bij het gebied Bodegraven-Noord en de opgaven en belangen die hier spelen. - Betrek alleen de focal actors in de planvormingsfase. Verken hierbij welke mogelijkheden er zijn in het continuüm tussen de meest duurzame en de meest haalbare variant, zoals beschreven in dit rapport. Hier kun je elementen uit plukken die weer op verschillende manieren gecombineerd kunnen worden. - De lagenbenadering en knelpuntenanalyse zijn handige hulpmiddelen voor het planvormingsproces om tot een inrichtingsvariant te komen. - Denk niet vanuit wat er niet kan, maar denk vanuit wat er wel kan. Actoren zijn eerder bereid zich te commiteren aan kansen en mogelijkheden dan aan opdrachten. Hiervoor zijn opportunity maps een handig hulpmiddel. - Er moet op een meer open manier met elkaar worden gecommuniceerd. De actoren weten nu namelijk niet van elkaar dat zij bereid zijn om elkaar tegemoet te komen en zijn daardoor sneller geneigd om een extremer standpunt en starre houding aan te nemen. Ook moet beter worden gecommuniceerd over de perspectieven die verschillende actoren hebben op de oorzaken en gevolgen van problemen en wenselijke oplossingen. Zo wordt voorkomen dat men langs elkaar heen praat en geen gebruik maakt van elkaars expertise en inzet.
  • 6. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Inhoud 6 Inhoud Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 Samenvatting........................................................................................................................................... 4 1. Inleiding........................................................................................................................................... 8 1.1 Achtergrond van de veenweideproblematiek............................................................................... 8 1.2 Probleembeschrijving.................................................................................................................... 8 1.3 Doel ............................................................................................................................................. 10 1.4 Plangebied................................................................................................................................... 10 1.5 Leeswijzer.................................................................................................................................... 10 2. Gebiedsanalyse.................................................................................................................................. 11 2.1 Huidige situatie Bodegraven-Noord............................................................................................ 11 2.1.1 Ondergrond: Bodem en watersysteem................................................................................ 11 2.1.2 Waterkwaliteit...................................................................................................................... 16 2.1.3 Natuur waarden ................................................................................................................... 16 2.1.4 Landbouw............................................................................................................................. 18 2.1.5 Cultuurhistorische waarden ................................................................................................. 19 2.1.6 Recreatie............................................................................................................................... 20 2.1.7 Ruimtelijke kwaliteit............................................................................................................. 21 2.2 Omgevingsanalyse....................................................................................................................... 22 2.3 Bestuurlijke en beleidsmatige context........................................................................................ 24 2.3.1 Beleidsvelden analyse .......................................................................................................... 24 2.3.2 Actorenanalyse..................................................................................................................... 26 3. Programma van Eisen.................................................................................................................... 33 3.1 Planningopgave ........................................................................................................................... 33 3.2 Uitgangspunten........................................................................................................................... 33 3.3 Eisen ............................................................................................................................................ 34 3.4 Methoden.................................................................................................................................... 36
  • 7. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Inhoud 7 4. Inrichtingsvarianten Bodegraven-Noord........................................................................................... 37 4.1 Inrichtingsvariant “Duurzaam waterbeheer”.............................................................................. 37 4.1.1 Omschrijving......................................................................................................................... 37 4.1.2 Effectbeoordeling................................................................................................................. 39 4.2 Inrichtingsvariant “Bestuurlijk en maatschappelijk haalbaar”.................................................... 48 4.2.1 Omschrijving......................................................................................................................... 48 4.2.2 Effectbeoordeling................................................................................................................. 52 4.2 Vergelijking.................................................................................................................................. 60 4.3.1 Knelpuntenanalyse............................................................................................................... 60 4.3.2 Aanvullende maatregelen inrichtingsvariant “Duurzaam waterbeheer” ............................ 61 4.3.3 Aanvullende maatregelen inrichtingsvariant “Bestuurlijk en maatschappelijk haalbaar” .. 65 5. Strategisch uitvoeringsplan............................................................................................................... 68 5.1 Stappenplan planvormingsfase................................................................................................... 68 5.2 Stappenplan vervolgtraject ......................................................................................................... 71 6. Conclusies en aanbevelingen ............................................................................................................ 73 6.1 Discussie ...................................................................................................................................... 73 6.2 Inhoudelijke conclusies en aanbevelingen.................................................................................. 73 6.3 Procesmatige conclusies en aanbevelingen................................................................................ 74 Literatuur............................................................................................................................................... 75 Bijlage I: Operationalisatie van criteria ................................................................................................. 81 Bijlage II: Ontwerpconcepten recreatie ................................................................................................ 86
  • 8. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Inleiding 8 1. Inleiding 1.1 Achtergrond van de veenweideproblematiek Het westelijk veenweidegebied behoort tot de meest karakteristieke landschappen van Nederland en is internationaal gezien een uniek cultuurlandschap. Vanwege haar grote natuur- en cultuurhistorische waarde in zowel nationale als internationale context, is in de Nota Ruimte het Groene Hart aangewezen als Nationaal Landschap (Jansen et al., 2009; Janssen et al., 2006; Van Dijk & Van der Molen, 2010). Het veenweidelandschap in het Groene Hart dreigt echter te verdwijnen door oxidatie en inklinking van het veen, waardoor de bodem daalt en het veen uiteindelijk “oplost”. Veen oxideert doordat het droog komt te staan bij de steeds diepere ontwatering die nodig is voor de landbouw, een proces dat ook nog eens wordt versneld door klimaatverandering (Jansen et al., 2009; Jansen & Querner, 2010; Van Dijk & Van der Molen, 2010). Wanneer er geen actie wordt ondernomen, zal de bodem blijven dalen. Hierdoor zullen overstromingskansen toenemen en schade aan gebouwen en infrastructuur ontstaan. Tevens zullen door bodemdaling de landbouwproductie en de natuurwaarde van het gebied achteruitgaan en zal het karakteristieke veenweidelandschap verdwijnen (Brouwershaven & Lokker, 2010). Een ander probleem in westelijke veenweidegebieden is de sterk versnipperde waterhuishouding, het gevolg van het toenemende aantal peilvakken dat nodig is om aan de droogleggingseisen van verschillende landgebruikfuncties te kunnen voldoen (Anoniem, 2009). Ten aanzien van het peilbeheer blijken er vooral veel tegenstrijdige belangen tussen natuur en landbouw te zijn (Ploeg et al., 2001). De complexiteit van het waterbeheer neemt hiermee toe, waardoor de kosten van het beheer hoog oplopen. Door de ongelijke hoogteligging en versnippering van peilvakken vindt er tevens wegzijging naar lager gelegen landbouwgebieden plaats, met als gevolg dat natuurgebieden verdrogen (Anoniem, 2009; Janssen et al., 2006). Om de verdroging tegen te gaan is de aanvoer van gebiedsvreemd water nodig, waarvan de kwaliteit vaak niet voldoende is (Anoniem, 2009; Jansen et al., 2009). 1.2 Probleembeschrijving Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is een waterschap dat belast is met het waterbeheer in Midden-Nederland. Voor het veenweidegebied Bodegraven-Noord, gelegen tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Oude Rijn in provincie Zuid-Holland, moeten diverse water- en natuuropgaven worden gerealiseerd om bovengenoemde problemen aan te pakken (Projectteam Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010): - 375 hectare nieuwe natuur (waarvan 100 hectare nat schraalgrasland en 120 hectare moerasnatuur ter realisatie van de Groene Ruggengraat, en 155 hectare weidevogelnatuur en bloemrijk grasland ter realisatie van de EHS); - verminderen van de versnippering van peilgebieden; - realiseren van de KRW doelstellingen voor waterkwaliteit in omliggende gebieden; - zelfvoorzienend maken van Bodegraven-Noord ten aanzien van waterkwantiteit. Dit bevordert de waterkwaliteit, omdat inlaat van gebiedsvreemd water wordt beperkt, en zorgt voor een klimaatbestendig watersysteem; - beperken van de bodemdaling door aangepast peilbeheer; - 200.000 m³ piekberging vanuit het Oude Rijnsysteem;
  • 9. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Inleiding 9 Daarnaast moeten belangrijke cultuurhistorische waarden en de landbouw in het gebied behouden blijven en moet recreatie worden gestimuleerd (Anoniem, 2009; HDSR, 2011b). De conflicterende eisen van verschillende actoren in het gebied ten aanzien van het waterbeheer (vooral de steeds grotere tegenstelling tussen landbouw- en natuurbelangen) en de versnippering van verantwoordelijkheden over diverse bestuursorganen maken de realisatie van deze opgaven complex. De herinrichting van Bodegraven-Noord is dan ook een langlopend proces: de landinrichting in Bodegraven-Noord begon al in 1955 met de ruilverkaveling (Mook, 2010). Sindsdien zijn vele plannen gemaakt voor de herinrichting van het gebied (Mook, 2011). Figuur 1.1: Plankaart van het voorkeursalternatief voor het veenweidegebied Bodegraven – Noord (Projectteam Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010, p. 18) Toch is het provincie Zuid-Holland, de gemeente Bodegraven en HDSR gelukt om in samenwerking met maatschappelijke organisaties een compromis te sluiten en een voorkeursvariant te ontwikkelen voor herinrichting van het gebied Bodengraven-Noord (zie figuur 1.1) (Projectteam Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010). In dit plan krijgen natte natuur en weidevogelnatuur een plaats in het midden van het gebied rond de Meijekade met verbindingen richting de Nieuwkoopse Plassen en Reeuwijkse Plassen, vindt intensieve landbouw plaats in het zuiden en is in de Meijepolder plaats voor landbouw met een hoger waterpeil (Mook, 2011). Het kabinet Rutte heeft echter het budget voor robuuste ecologische verbindingszones uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied geschrapt, waardoor zowel de natuuropgave als de financiële haalbaarheid van het plan onduidelijk zijn geworden (Bleker, 2010; Mook, 2011). Als gevolg van die onzekerheid is ook bij andere partijen de bereidheid om te betalen voor de herinrichting afgenomen (De Swart, 2011). De wateropgaven staan echter niet ter discussie en zullen hoe dan ook gerealiseerd moeten worden.
  • 10. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Inleiding 10 1.3 Doel HDSR wil weten hoe zij de wateropgaven en (geheel of gedeeltelijk) de natuuropgaven toch kan realiseren (HDSR, 2011a). Er zijn verschillende strategieën mogelijk, zowel gericht op herijking van de voorkeursvariant als op alternatieve financieringsmogelijkheden, met uiteenlopende gevolgen voor inrichting, bodemgebruik en waterbeheer (Jansen & Querner, 2010). Het doel is om HDSR een inrichtingsplan bestaande uit verschillende mogelijke inrichtingsvarianten aan te bieden. Die mogelijkheden moeten een ruimtelijk samenhangend en operationeel kader bieden waarop HDSR en gebiedspartners hun keuzes kunnen baseren met betrekking tot de herinrichting van Bodegraven- Noord. Tegelijkertijd functioneert het plan als kader voor onderhandelingen met actoren. Het plan zal daarbij inzicht geven in de mate van doelbereiking, technische, financiële en bestuurlijk/maatschappelijke haalbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van verschillende inrichtingsvarianten en de te nemen stappen om de herinrichting van Bodegraven tot uitvoering te brengen. Deze stappen hebben betrekking op de maatregelen die HDSR zelf moet nemen, de stappen die HDSR moet zetten om andere actoren te mobiliseren en wat er moet gebeuren om bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak te creëren. 1.4 Plangebied Het gebied Bodegraven-Noord is het buitengebied behorende bij gemeente Bodegraven-Reeuwijk in provincie Zuid-Holland. De inrichtingsvarianten zullen het gebied Bodegraven-Noord omvatten zoals is begrensd in figuur 1.1. Dit gebied is ca. 1840 hectare groot, bestaande uit de Meijepolder hoog (116,2 hectare), Meijepolder laag (598,5 hectare), Hornpolder en Noordzijderpolder (samen 610,7 hectare), polder Weijland (435,2 hectare) en een deel van polder de Bree (79,4 hectare van 345,7 hectare in totaal) (Royal Haskoning, 2010). Deze oppervlakten zullen worden gebruikt voor alle berekeningen in het rapport. Bij de analyse en de beoordeling van verschillende inrichtingsvarianten zal ook worden bestudeerd wat de invloed is van omliggende gebieden op Bodegraven-Noord en wat de invloed is van een bepaalde inrichtingsvariant op die omliggende gebieden. Het gaat hierbij met name om de Nieuwkoopse Plassen, de Reeuwijkse Plassen, de Oude Rijn en het gebied Zegveld. 1.5 Leeswijzer Dit inrichtingsplan is opgedeeld in een trechtervorm. In het hoofdstuk ‘Gebiedsanalyse’ vindt eerst een brede analyse plaats van de huidige situatie in het gebied Bodegraven-Noord zelf, de omgeving en de bestuurlijke en beleidsmatige context. Op basis hiervan wordt in het hoofdstuk ‘Programma van Eisen’ het kernprobleem en de hieruit volgende planningopgave vastgesteld en worden een aantal eisen geformuleerd die richtinggevend zullen zijn voor het opstellen van de inrichtingsvarianten. Vervolgens worden in het hoofdstuk ‘Inrichtingsvarianten Bodegraven-Noord’ verschillende inrichtingsvarianten met elkaar vergeleken. Het hoofdstuk ‘Strategisch uitvoeringsplan’ zal een operationeel stappenplan weergeven voor het vervolgtraject. Tot slot wordt afgesloten met de ‘Conclusies en aanbevelingen’.
  • 11. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 11 2. Gebiedsanalyse 2.1 Huidige situatie Bodegraven-Noord 2.1.1 Ondergrond: Bodem en watersysteem Watersysteem Het peilbeheer van Bodegraven Noord wordt geregeld vanuit HDSR. Om de peilen binnen de polders te regelen, worden voornamelijk stuwen en kleine gemalen gebruikt. Deze gemalen liggen aan het hoofdwatersysteem (zie figuur 2.1), dat gecontroleerd wordt vanuit de systeemkamer van HDSR. Het hoofdwatersysteem bestaat uit de Oude Rijn, Meije, Grecht en diverse weteringen die door de polders lopen. De weteringen lopen voornamelijk over een noordzuid-as het gebied in vanaf de rivieren. Twee grote waterstromen lopen over een horizontale as: de Dwarswetering en de Middelwetering. Deze worden verbonden door de Meijevliet. In het centrum van het gebied is nauwelijks directe invloed van het hoofdwatersysteem en bevinden zich voornamelijk kleine slootjes. Het ‘overtollig’ water van het systeem wordt weer teruggepompt de Oude Rijn in door middel van gemalen. Aan de noordzijde (Meijepolder) bevinden zich geen gemalen. Er bevindt zich slechts een kleine wetering vanaf de Meije de polder in, wat betekent dat er geen water terug wordt gepompt naar de Meije. De kleinere slootjes die door de polders lopen kunnen door particulieren beheerd worden, maar het peil in die slootjes is meestal een doorwerking van dat wat er in het hoofdwatersysteem gebeurt (Hemel, 2011). Deze doorwerking heeft een kleine vertraging waar rekening mee gehouden moet worden. Aan de rand van Bodegraven Noord zitten enkele waterinlaten vanaf de Oude Rijn, die de waterbalans reguleren. Deze inlaten kunnen de hoeveelheid en plaats van piekberging vanuit de Oude Rijn sturen. De Grecht (gegraven in de 14e eeuw) loopt ten oosten van het gebied door Zegveld en valt dus buiten het gebied Bodegraven-Noord (De Groene Hart Pagina, 2011). Door zijn capaciteit heeft deze echter nog wel invloed op het watersysteem in Bodegraven-Noord door een inlaat de Rietveld polder in. Er bevindt zich overigens ook een sluis voor de pleziervaart bij Zegveld. Langs de Meije bevinden zich diverse inlaten die de watertoevoer naar de Meijepolder reguleren. Deze inlaten zijn echter ongecontroleerd en tot op heden nog niet in kaart gebracht, waardoor de waterbalans wordt verstoord. Wanneer men uiteindelijk naar een meer zelfvoorzienend systeem wil, is deze informatie essentieel (Hemel, 2011). Binnen het gebied zijn aan de zuidkant ook enkele locaties voor dataverzameling van het systeem, welke HDSR gebruikt voor haar beheer. Bodem De bodem in het gebied Bodegraven-Noord bestaat voornamelijk uit klei, veen en zavel (Royal Haskoning, 2010). In het zuiden langs de Oude Rijn en in het noorden tegen de Meije aan liggen de oeverwalgronden, bestaande uit zware zavel en zware en lichte klei. De rest van het gebied (het noordoostelijk deel) is overwegend veengrond (zie figuur 2.2). Het veen is gevormd onder natte omstandigheden. De natte (anaerobe) situatie zorgt er namelijk voor dat dood plantenmateriaal minder snel kan worden afgebroken. Wanneer de afbraak van het materiaal minder snel gaat dan de ophoping, vindt er veen accumulatie plaats (Asselen et al., 2009). Het nadeel van de veenophoping is echter dat er CH₄ (methaan) wordt geproduceerd (Woestenburg, 2009).
  • 12. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 12 Figuur 2.1: Watersysteem Bodegraven-Noord (Van Buren et al., 2008, p. 56) De veenbodem in het gebied Bodegraven-Noord ondervindt echter bodemdaling. Bodemdaling wordt veroorzaakt door vier componenten, namelijk: inklinking, krimp, oxidatie en zetting. Er is een samenhang tussen bodemdaling en de hoogte van het waterpeil (Royal Haskoning, 2010). Die samenhang komt vooral tot uiting bij de bodemdalingsprocessen veenoxidatie, inklinking en krimp. Inklinking is het gevolg van compactie van het veen, dat door het eigen gewicht van het bovenliggende veen wordt veroorzaakt bij ontwatering (Berendsen, 2008b; Asselen et al., 2009). Krimp van het veen vindt plaats wanneer het veen uitdroogt doordat het door ontwatering boven het grondwaterpeil komt te liggen. De poriedruk in het veen neemt dan af, waardoor het veen krimpt (Asselen et al., 2009). Wanneer het veen in droge omstandigheden wordt blootgesteld aan zuurstof vindt er oxidatie plaats (Berendsen, 2008b). Tijdens dit aerobe proces wordt H2O en CO2 gevormd (Woestenburg, 2009). Onder natuurlijke omstandigheden gebeurt de oxidatie alleen in de bovenste veenlaag (acrotelm) die gedurende het jaar deels uitdroogt (Asselen et al., 2009). Door diepe ontwatering van het veengebied Bodegraven-Noord, is de diepte van deze acrotelm vergroot, waardoor de veenoxidatie tot op grotere dieptes kan plaatsvinden. Zetting vindt plaats door druk van buitenaf. Door deze druk, die kan ontstaan door het landgebruik (zware machines of grazers), vindt verdere compactie van de bodem plaats (Berendsen, 2008b). De kleigronden in het zuiden en westen van Bodegraven-Noord zijn ook onderhevig aan het proces van inklinking, want ook de kleibodemdeeltjes komen dichter op elkaar te liggen wanneer er ontwatering van de bodem plaatsvindt. Wanneer deze inklinking echter reeds heeft plaatsgevonden, is de bodem minder onderhevig aan daling aangezien de andere componenten van bodemdaling minder of niet op de kleibodems van toepassing zijn (Berendsen, 2008b). Daardoor zijn deze gronden geschikter voor landbouw in vergelijking tot de veengronden. De oeverwallen aan de Oude Rijn, die bestaan uit klei op veen, oxideren minder snel dan de gewone veengronden meer noordwaarts. Dit komt doordat het veen hier reeds klink heeft ondergaan en de ontwatering niet tot de veenlagen reikt. De gebieden die het meest bedreigd worden met bodemdaling zijn in figuur 2.3 weergegeven. De lichtgele gebieden (0-5 cm/10jaar) zijn het minst bedreigd in vergelijking met de
  • 13. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 13 rode gebieden (40-44 cm/10jaar). De veengronden in de Meijepolder en rond de Meijekade lijken gevoeliger voor bodemdaling dan de kleigronden in het zuiden bij de Oude Rijn. Op deze laagste plekken is het maaiveld door ontginning en bijbehorende veenoxidatie gedaald tot -3 en -2,5 m NAP. Ter vergelijking, de gemiddelde maaiveldhoogte in het gebied is – 1,53 m NAP en in 1979 was de maaiveldhoogte in de Meijepolder en rond de Meijekade tussen -1,80 en -2,30 m NAP (Huppes, 1979). De bodemdalingsgevoelige gebieden in Bodegraven-Noord liggen dus een stuk lager dan de rest van het gebied en de snelheid van de bodemdaling is ook zeer hoog. Figuur 2.2: Bodemtypes Bodegraven-Noord (Royal Haskoning, 2010, p. 54) Figuur 2.3: Waargenomen bodemdaling in cm/40jr in Bodegraven-Noord (Royal Haskoning, 2010, p. 55)
  • 14. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 14 Huidig peilbeheer Het gebied Bodegraven-Noord is ingedeeld in vijf peilvakken, die het maatwerk vormen om alle gebiedsfuncties optimaal te laten werken. De peilniveaus in de oeverwalgronden variëren van -0,47 m NAP tot -2,00 m NAP. De bijbehorende maaiveldhoogtes lopen hier van 0 tot zelfs enkele centimeters boven NAP dichtbij de dijk van de Oude Rijn, verder van de dijk bedragen deze hoogtes rond de 1,30 m onder NAP(zie ook figuur 2.5 voor de actuele maaiveldhoogte). De peilniveaus variëren in dit gebied dus tussen 2 en 60 cm beneden maaiveld. In de meer centrale veenpolders variëren de peilniveaus van -2,00 m NAP tot -2,83 m NAP. De maaiveldhoogte ligt hier tussen de 2 en op sommige plaatsen zelfs 3 meter onder NAP (HDSR, 2006). De peilniveaus liggen daardoor in dit gebied rondom de 30 cm beneden maaiveld. Ongeveer 8% van het gebied bestaat uit open water, vooral gelegen in de meer centrale delen (Royal Haskoning, 2010). De gebieden tegen de Meije en Oude Rijn aan zijn hoger gelegen gronden omdat hier minder tot geen oxidatie is opgetreden. De grondwaterstand is hierdoor zeer laag. Het gebied is op dit moment vooral ingesteld op landbouw en het peil wordt daarop aangepast. De drooglegging ligt rond de 60 cm beneden maaiveld voor de hoger gelegen gebieden, dit zijn de oeverwalgronden langs de Oude Rijn en het noordelijk deel langs de Meije van de Noordzijderpolder. Landbouw en veeteelt is met dit peil rendabel. Figuur 2.4 en 2.5 geven de huidige drooglegging weer met bijbehorende peilvakindeling en de hoogtekaart van hetzelfde gebied. Wanneer men deze twee kaarten met elkaar vergelijkt, is het duidelijk dat in Bodegraven-Noord spake is van een zeer kunstmatige situatie. In de Meijepolder bevinden zich de laagste gronden, waar ook het laagste waterpeil wordt gehanteerd. In een natuurlijke situatie zou het hier sterk vernat of misschien wel open water zijn. Dit komt doordat kwel optreedt in de lage gronden vanaf de hoger gelegen rivieren De Meije en de Oude Rijn. De Nieuwkoopse Plassen liggen nog dieper dan de Meijepolder, waardoor wegzijging optreedt vanuit Bodegraven-Noord naar de Nieuwkoopse Plassen (Hemel, 2011). Figuur 2.4: Huidige peilvakindeling en drooglegging in Bodegraven-Noord (HDSR, 2006)
  • 15. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 15 Figuur 2.5: Maaiveldhoogtes in Bodegraven-Noord (Royal Haskoning, 2010, p. 54) Binnen het peilbeheer wordt niet gerelateerd aan NAP, maar spreekt men van drooglegging of ontwateringsdiepte. Figuur 2.6 geeft aan wat beiden betekenen binnen de relatie slootpeil, maaiveldhoogte en grondwaterstand. HDSR gebruikt een vuistregel om een globaal idee te krijgen van de ontwateringdiepte aan de hand van het ingestelde slootpeil. Deze laatstgenoemde ontwateringsdiepte bepaalt immers de daadwerkelijke veenoxidatie. Rekening houdende met een insteltijd van 20 dagen, komt het erop neer dat de ontwateringdiepte ongeveer de helft is van de drooglegging. Deze drooglegging hangt echter af van de maaiveldhoogte, laatstgenoemde is hierdoor bepalend voor de precieze ontwateringsdiepte (Van Hardeveld, 2011). Het gemiddelde grondwaterpeil wordt naarmate de maaiveldhoogte verschilt binnen één peilvak een minder bruikbare indicator, omdat deze sterk afhankelijk is van de lokale maaiveldhoogte (zie figuur 2.6) (Hemel, 2011). Zoals al eerder gesteld, laten de hoogtekaart en drooglegging zien dat er sprake is van een kunstmatige situatie die HDSR veel geld kost (bemalingskosten, onderhoud, etc.). Deze situatie is erg tegennatuurlijk en niet duurzaam. Er is een vicieuze cirkel ontstaan waarbij onderbemalingen leiden tot verdergaande bodemdaling, waardoor extra onderbemalingen nodig zijn om de gewenste drooglegging voor de landbouw te behouden, enz. (Anoniem, 2006; Jansen et al., 2008). Figuur 2.6: Ontwateringsdiepte in relatie tot de drooglegging
  • 16. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 16 2.1.2 Waterkwaliteit In het gehele gebied van HDSR en daarmee ook in Bodegraven-Noord geldt dat de waterlichamen voldoen aan de GCT (Goede Chemische Toestand), namelijk de EU normen voor 33 prioritaire stoffen. Geen één waterlichaam is echter als GEP (Goed Ecologisch Potentieel) gekenmerkt. Dit komt onder andere doordat er niet voldoende planten en dieren in het water leven of dat het water niet schoon genoeg is voor het bestaan van dieren en planten (HDSR 2009b). Zo bevat het oppervlaktewater in Bodegraven-Noord momenteel te veel nutriënten om de gewenste natuuropgaven, namelijk nat schraalgrasland, moerasnatuur en weidevogelnatuur, te realiseren. De huidige eutrofiering van het slootwater is afkomstig van mineralisatie van het veenbodemdeel dat droog staat (boven Gemiddeld Laagste Grondwaterstand), van uitloging van het veenbodemdeel dat nat is (onder GLG), bemesting, atmosferische depositie, nutriëntrijke kwel uit dieper grondwater en infiltratie van (ander) slootwater. Voor de natte natuurdoelen schraalgrasland en moerasnatuur is naast regenwater en slootwater waarschijnlijk ook inlaatwater vanuit de Oude Rijn nodig om de natuur ook in droge periodes te voorzien van voldoende water (Wing, 2010). Een aandachtspunt hierbij is dat de samenstelling van inlaatwater essentieel verschilt van gebiedseigen water, wat als gevolg snellere afbraak van het veen en eutrofiering van polderwater kan hebben (Jansen et al., 2009). Daarbij moet worden opgemerkt dat aerobe afbraak van veen vele male sneller gaat dan anaerobe afbraak, waardoor uitspoeling van N, P en C optreedt (Projectteam Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010). Zuivering van het inlaatwater is noodzakelijk voor de natte natuuropgaven. Voor weidevogelnatuur is dat niet zo noodzakelijk. (Projectteam Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010). Sommige vogelsoorten zijn echter wel degelijk gevoelig voor invloeden als verzuring en verontreiniging (Ministerie van EZ, L&I, 2011b; Kunst, 2011). 2.1.3 Natuur waarden Flora Bodegraven-Noord maakt deel uit van de veengebieden die typisch waren voor Noordwest Europa (Klimkowska et al., 2010). Deze gebieden bestonden uit hoog- en laagvenen, die respectievelijk boven en onder de grondwaterspiegel werden gevormd (Berendsen, 2008a). Na afgraving van het veen is het huidige Westelijk veenweidelandschap ontstaan. Dit landschap is opgebouwd uit verschillende veenecosystemen als plassen, moerassen en veenweidenatuur. Het verschil tussen deze natuurtypen wordt bepaald door de bodem, het waterpeil en het (agrarisch) landgebruik (Dijk et al., 2002; Klimkowska et al., 2010; Gemeente Bodegraven, 2004; Woestenburg, 2009). Plassen en moerasnatuur zijn typisch voor het deltalandschap van westelijk Nederland. De moerasnatuur is zeer rijk in zeldzame plantensoorten en de veenvorming in dit landschapstype zorgt voor ophoging van de bodem. Moerasnatuur is dan ook door velen gewenst, maar er is wel veel beheer nodig om het landschap niet te laten verruigen van een rietmoeras tot elzenbroekbos of wilgenstruweel (Schmolders et al., 2003). Bodegraven-Noord bevat vanwege de relatief diepe ontwatering voornamelijk veenweidenatuur. Veenweidenatuur bevat vegetatietypen die voortkomen uit het agrarische beheer, zoals hooilanden, blauwgraslanden en dotterbloemlanden. De veenweidenatuur in Bodegraven- Noord is echter weinig divers door de modernisering en intensivering van de landbouw (Royal Haskoning, 2010; Watersnip, 2010). Dit is ook het geval in de meeste delen van West-Europa (Grootjans et al., 2002). De graslanden worden overheerst door een aantal snelgroeiende grassoorten als Engels raaigras en ruw beemdgras (Gemeente Bodegraven, 2004). Op een paar
  • 17. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 17 plaatsen komen nog de historische soortenrijke veenweidevegetaties voor met o.a. dotterbloem, zeegroene muur, waternavel, kruipend struisgras, zwarte-, blauwe-, en pluimzegge (Provincie Zuid- Holland, 2003). Deze vegetaties zijn aangegeven met de gekleurde stippen in figuur 2.7. In het gebied zijn een aantal waardevolle watervegetaties aanwezig. Deze watervegetaties bevinden zich voornamelijk in het midden van het gebied, gelegen ten zuiden van de Noordzijdskade en de Meijekade. De waardevolle watervegetaties bevatten o.a. zwanebloem, waterviolier, gele waterkers, watertorkruid, veelwortelig kroos, wortelloos kroos en kleine egelskop (Watersnip, 2010; Gemeente Bodegraven, 2004). De krabbenscheer en waterviolier die kenmerkend zijn voor de veengebieden komen verder slechts nog op enkele plaatsen in het middengebied voor (zie de donkergroene delen in figuur 2.7) (Provincie Zuid-Holland, 2003). De oevers langs de waterlichamen hebben vaak een grote soortenrijkdom met verschillende graslandtypen, moerasrolklaver, echte koekoeksbloem blauwe-, zwarte-, ruige- of hage zegge, slangenwortel, blauw gildkruid en egelboterbloem (Gemeente Bodegraven, 2004). De oevers langs de bedrijfsgebouwen bevatten echter soortenarme en voedselrijke vegetaties met gedoornd hoornblad, bultkroos, liesgras en riet (Provincie Zuid-Holland, 2003). Figuur 2.7: Florakartering van Bodegraven-Noord in 2003 (Royal Haskoning, 2010, p. 107) Fauna De weidevogels vormen de meest belangrijke natuurwaarde van westelijke veenweiden aangezien de veenweiden van Nederland vanwege het graslandkarakter, de rust en de openheid van het landschap in internationaal opzicht een van de meest belangrijke broedgebieden zijn voor o.a. verschillende trekvogels (Woestenburg, 2009). In Bodegraven-Noord komen voornamelijk een groot aantal grutto’s en tureluurs voor, deze vogels staan vermeld als vogels van bedreigde soort op de Rode lijst. In het gebied komen echter ook kleine zwanen, diverse ganzensoorten, steltlopers, slobeenden, graspiepers, purperreigers, zwarte sternen, smienten, wulpen en goudplevieren voor (Watersnip,
  • 18. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 18 2010; Gemeente Bodegraven, 2004; Provincie Zuid-Holland, 2003). Deze soorten gebruiken het gebied om te nestelen, om te foerageren of als rustgebied tijdens de vogeltrek. Daarbij vindt het broeden voornamelijk plaats in het midden van het gebied (Provincie Zuid-Holland, 2003). In het gebied zijn een aantal sloten aantrekkelijk voor amfibieën. Voor de Groene Ruggengraat zijn de heikikker, de poelkikker en de rugstreeppad aangewezen als doelsoorten. De heikikker is echter vanwege de hoge agrarische invloed in het gebied niet meer gezien sinds 1975. De poelkikker en de rugstreeppad komen nog wel veelvuldig in het gebied Bodegraven-Noord voor (Watersnip, 2010). Ook vissen als de kleine modderkruiper, de kroeskarper en de bittervoorn zijn in het gebied aanwezig, deze bittervoorn en de kleine modderkruiper zijn als doelsoorten aangewezen voor de Groene Ruggengraat en de omgelegen Natura-2000 gebieden (Watersnip, 2010). In het gebied komen veel zoogdiersoorten voort, zoals de bruine rat, bunzing, egel, haas, mol, muskusrat, woelrat, spitsmuis, veldmuis, wezel, vos, bunzing en hermelijn (Watersnip, 2010; De Parmey, 2009). Deze soorten profiteren voornamelijk van de combinatie van het open grasland met de houtkades die bescherming bieden. De houtkades en de bebouwingslinten worden daarnaast door verschillende vleermuissoorten als de watervleermuis, de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger gebruikt als foerageergebied, als migratieroute of als rust en verblijfplaats. Daarnaast blijkt de meervleermuis de gebouwen langs de Meijekade veelvuldig te gebruiken als verblijfplaats en foerageergebied (Watersnip, 2010) Deze meervleermuis is een aandachtssoort voor de Groene Ruggengraat en is samen met de andere vleermuizen beschermd door de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het gebied is nu echter niet erg aantrekkelijk voor de vleermuizen vanwege de grote openheid tussen de bebouwingslinten en houtkades. Verder zijn in het gebied een aantal vlindersoorten, zoals de argusvlinder, atalanta, citroenvlinder, dagpauwoog, klein geaderd witje en koolwitje, en libellen en juffers gesignaleerd. Van de aanwezige libellen en juffers zijn voornamelijk de groene glazenmaker, grote keizerlibel, kleine roodoogjuffer, oeverlibel, paardenbijter en vroege glazenmaker gesignaleerd (Watersnip, 2010). Deze vlinders en libellen zijn aangewezen als doelsoort voor de Groene Ruggengraat en ecologische verbindingszones. 2.1.4 Landbouw Bodegraven-Noord beslaat ca. 1840 hectare, bestaande uit 8% open water (ca. 147 hectare) en voor het overige (1693 hectare) agrarisch grondgebruik (Royal Haskoning, 2010; Wing, 2010). De woningen langs de Oude Rijn en Meije worden voornamelijk bewoond door burgers (niet zijnde boeren), maar het grasland in de polder is in gebruik door boeren (zie figuur 2.8) (Gast, 2011). In Bodegraven-Noord bevinden zich 40 á 50 melkveehouderijen, waarvan de grootte varieert van 40 tot meer dan 250 melkkoeien met bijbehorend jongvee (De Parmey, 2009; Kemp & Stolwijk, 2011). In het voorjaar worden de koeien vrijgelaten om het veld in te gaan. Hierdoor kan door de natte veenbodem vertrapping plaatsvinden. Tevens kan er door de machines rijschade ontstaan. Rijschade en vertrapping hebben bodemdaling tot gevolg (Holhof & Houweringen, 2008).
  • 19. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 19 Figuur 2.8: Landgebruik in Bodegraven-Noord De melkveehouderijen in Bodegraven-Noord produceren per jaar ca. 25.000.000 kg melk en bieden directe werkgelegenheid aan ongeveer 150 personen (de gezinsbedrijven) (De Parmey, 2009). Er zijn in het gebied veel opvolgers en relatief veel jonge bedrijfshoofden ten opzichte van andere veenweidegebieden en de rest van Nederland (De Parmey, 2009). De agrarische grondprijs in Bodegraven-Noord is redelijk hoog, namelijk € 5,50 per m2 (HDSR, z.j.; Mook, 2011). Het Projectteam Toekomstverkenningen Landbouw 2030 (2003) oordeelt dat deze grondprijs niet de werkelijke productiewaarde vertegenwoordigt, maar wordt opgedreven door de concurrerende belangen in het gebied op het vlak van landbouw, natuur, verstedelijking, recreatie, etc. Een aandachtspunt voor de herinrichting is dat een hoger peil leidt tot een afnemende kwaliteit (voedingswaarde) en smakelijkheid van het gras, beperking van de weideperiode en beperking van de periode van voederwinning (hooien) (Projectteam Toekomstverkenningen Landbouw 2030, 2003). Dit alles leidt tot dalende melkopbrengsten. Wanneer het slootpeil wordt verhoogd van 60 cm naar 35 cm beneden maaiveld verliest een melkveehouderijbedrijf van gemiddelde grootte ca. 200 euro per hectare aan inkomsten (Vogelzang et al., 2004). Dit terwijl melkveehouderijen in veenweidegebieden sowieso al een slechtere concurrentiepositie hebben, omdat zij slechtere productieomstandigheden hebben ten opzichte van de rest van Nederland en grote delen van Europa (Projectteam Toekomstverkenningen Landbouw 2030, 2003). In 2007 lag de kostprijs in veenweidegebieden €200,- hoger dan in de rest van Nederland (Meulenkamp et al., 2007). Hierdoor zullen bij een peilverhoging van 60 naar 35 cm onder maaiveld veel bedrijven niet overleven (Vogelzang et al., 2004). 2.1.5 Cultuurhistorische waarden Cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied, en beïnvloeden daarmee ook de leefbaarheid voor bewoners en recreanten (Provincie Zuid-Holland, 2010). Bodegraven-Noord wordt gekenmerkt door een veenontginningslandschap dat uit de 12e en 13e eeuw dateert, met bijbehorende cultuurhistorische waarden (zie figuur 2.9). Belangrijke cultuurhistorische waarden in Bodegraven-Noord zijn de monumentale boerderijenlinten langs de Oude Rijn en De Meije, de eeuwenoude Meijekade beplant met hakhout (essen, knotwilgen), het
  • 20. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 20 zeer open veenweidelandschap tussen De Meije en de Oude Rijn dat gekenmerkt wordt door het herkenbare verkavelings- en slotenpatroon en de Oud-Hollandse Waterlinie die dwars door de polder loopt (De Parmey, 2009; Provincie Zuid-Holland, 2010; Wing, 2010). Met name de structuur van het verkavelingspatroon, de openheid van het landschap en de boerderijenlinten langs De Meije en De Oude Rijn worden zowel door provincie Zuid-Holland als maatschappelijke stakeholders gezien als zeer bepalend voor de identiteit en herkenbaarheid van Bodegraven-Noord en moeten daarom behouden worden en herkenbaar blijven (Gast, 2011; Kemp & Stolwijk, 2011; Provincie Zuid-Holland, 2010; Van der Ploeg et al., 2001). Figuur 2.9: Kaart cultuurhistorische waarden Bodegraven-Noord (Provincie Zuid-Holland, 2010, p. 14) 2.1.6 Recreatie Voor fietsers is het Groene Hart een prachtig gebied. Er kan om het veenweidegebied Bodegraven- Noord heen gefietst worden, langs de Oude Rijn over smalle dijkwegen. Langs deze wegen zijn diverse horeca gelegenheden gevestigd, zoals pannenkoekrestaurants en cafeetjes. Het is niet mogelijk om door Bodegraven-Noord heen te wandelen, eigenlijk alleen om het gebied heen. Maar dit is niet ideaal aangezien er ook veel autoverkeer langskomt en er geen speciale voetpaden zijn. Daarnaast duurt een wandeling van een ronde om het gebied circa 4 uur. Wandelaars kunnen het beste dicht in de buurt van het dorp Bodegraven blijven, want daar zijn wel enkele musea (zoals het
  • 21. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 21 Bodegraafs Kaasmuseum) en andere bezienswaardigheden te bewonderen die op loopafstand van elkaar liggen. Ten zuiden van Bodegraven liggen de Reeuwijkse Plassen, terwijl zich ten noorden van Bodegraven de Nieuwkoopse Plassen en de Zuideinderplas bevinden. Het is mogelijk om in de Reeuwijkse Plassen te zwemmen (Natuur en Recreatieschap Reeuwijkse Plassen en omgeving, 2011). De Oude Rijn loopt door Bodegraven heen en ligt ten zuiden van het veenweidegebied Bodegraven- Noord. Het is uiterst geschikt gebied voor visliefhebbers. Daarnaast is het mogelijk om met bootjes en sloepen over de Oude Rijn te varen. Aan de Rijnkade in Bodegraven bevindt zich de Watersport en Pleziervaart. Daar kunnen bootjes worden aangelegd en worden betreden. De Oude Rijn loopt door tot Alphen aan den Rijn, Leiden en uiteindelijk Katwijk aan Zee. 2.1.7 Ruimtelijke kwaliteit Bij de ruimtelijke kwaliteit wordt gekeken hoe de inrichtingsmaatregelen zodanig in de ruimte kunnen worden geplaatst dat de kwaliteit van de leefomgeving wordt vergroot (Driessen, 2004). Volgens Driessen (2004) en De Vries et al. (2004) wordt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied bepaald door de volgende aspecten: - Gebruikswaarde, welke wordt bepaald door: o de functionele geschiktheid van een gebied voor verschillende landgebruiksfuncties. In dit onderzoek wordt de functionele geschiktheid van Bodegraven-Noord voor de landgebruikers landbouw, natuur en recreatie bepaald; o de bereikbaarheid van het gebied voor deze verschillende landgebruikers; o de toegankelijkheid binnen het gebied voor de verschillende landgebruikers. - Belevingswaarde: natuurlijkheid, landelijkheid, (cultuurhistorische) identiteit en herkenbaarheid van het gebied, rust, ruimte, stilte, bezienswaardigheden en informatievoorziening. - Toekomstwaarde: Flexibiliteit en aanpasbaarheid van het gebied in de toekomst. De verschillende landgebruikers stellen verschillende eisen aan de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het gebied. Tussen landbouw en natuur bestaat er een conflict op het gebied van de functionele geschiktheid (gewenste drooglegging en de grootte van het areaal dat voor landbouw dan wel natuur wordt gebruikt) en belevingswaarde (met name op het gebied van behoud van cultuurhistorische identiteit, landelijkheid, openheid en herkenbaarheid van het gebied). Bij natuur zijn drie aspecten van belang voor de gebruikswaarde: de omvang van het leefgebied, de kwaliteit van het leefgebied en de verbondenheid met andere leefgebieden (geen isolatie) (Wassen, 2009). Hierdoor bestaat er tussen natuur en recreatie ook een potentieel conflict, omdat sommige (intensieve) vormen van recreatie de kwaliteit van natuur kunnen verslechteren door verstoring (Alterra, 2001). Mensen ondernemen niet al hun recreatieve activiteiten vanuit hetzelfde motief. Er zijn 5 motieven: er tussenuit, gezelligheid, interesse voor het gebied, volledig opgaan in planten en/of dierenwereld, (fysieke) uitdaging (De Vries et al., 2004). Onderzoek heeft uitgewezen dat, op het niveau van het uitstapje, wandel- en fietstochtjes vooral vanuit de motieven ‘gezelligheid’ en ‘er even tussenuit’ worden genomen (De Vries et al., 2004). Alle betrokken actoren in het gebied vinden dat Bodegraven-Noord rustig moet worden gehouden, omdat het één van de laatste gebieden in Nederland is waar zoveel rust, ruimte en stilte is (Kemp & Stolwijk, 2011; Kiesow & Vroomen, 2011, Kunst, 2011; Mook, 2011). Ook is uit onderzoek gebleken dat wandelen (en soms fietsen) het minst verstoring opleveren in de ecosysteemtypen grasland en moeras met groot open water (Alterra, 2001). Daardoor is Bodegraven-Noord vooral geschikt voor wandelaars van het type ‘er tussenuit’ (‘gezelligheid’ is meer gericht op attracties). Ook het recreatiemotief ‘interesse’ past bij Bodegraven-
  • 22. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 22 Noord vanwege het bijzondere cultuurhistorische karakter. Voor recreanten van het type ‘er tussenuit is het belangrijk dat het gebied mooi is en een contrast biedt met de eigen (stedelijke) omgeving en dat het rust uitstraalt en dichtbij is. Deze mensen willen niet zozeer geprikkeld worden, dus uitdagingen en bezienswaardigheden die luid aangeprezen worden (aandacht opeisen), worden niet echt op prijs gesteld. In wat mindere mate geldt dit ook voor het ontmoeten van anderen (De Vries et al., 2004). Voor recreanten van het type ‘interesse’ is het belangrijk dat het gebied interessant, biodivers en cultuurhistorisch authentiek is en er iets te leren valt. Dit type recreant wil graag goed geïnformeerd worden, of goede informatie aangereikt krijgen. De eisen die verder aan het gebied worden gesteld zijn niet erg hoog (De Vries et al., 2004). Op dit moment is de gebruikswaarde van Bodegraven-Noord voor recreanten nog laag , omdat het gebied niet toegankelijk en niet geschikt voor recreatie is. Wel is de bereikbaarheid naar het gebied toe redelijk goed. Ten Zuiden van Bodegraven ligt de Rijksweg A12. Via de afslagen is Bodegraven-Noord eenvoudig met de auto te bereiken. Daarnaast beschikt Bodegraven over een treinstation en rijdt er een buurtbus om het veenweidegebied heen. De gebruikswaarde (functionele geschiktheid) voor natuur is ook laag. Hoewel diverse dier – en plantensoorten in Bodegraven-Noord zijn te vinden, gaan deze soorten achteruit omdat de omstandigheden in het gebied niet gunstig zijn (het oppervlak en de kwaliteit van het leefgebied is ontoereikend) en er geen verbinding is met andere grote natuurgebieden zoals de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen (zie paragraaf 2.1.3). Met name voor bepaalde plantensoorten, vlinders en amfibieën is dit een probleem (Mook, 2011). De gebruikswaarde voor boeren is wel hoog in de huidige situatie, omdat het hele gebied in agrarisch gebruik is met een bijpassende drooglegging. Wel is de kaveldiepte wat te groot (gemiddeld 2055 meter), waardoor de achterkant van de percelen minder waardevol is (Gast, 2011; Huppes, 1979). De belevingswaarde van het gebied is hoog voor alle landgebruikers, vanwege de cultuurhistorische authenticiteit en identiteit, de rust, ruimte, stilte en mooie vergezichten. Alleen voor natuur mist het gebied nog de belevingswaardedimensie ‘natuurlijkheid’. De toekomstwaarde van dit gebied is op dit moment laag, omdat alle landgebruikfuncties zullen degraderen of verdwijnen door veenoxidatie wanneer de huidige situatie wordt voortgezet (Brouwershaven & Lokker, 2010). Daarnaast wordt het overstromingsgevaar vergroot door de verwachte toenemende neerslag als gevolg van klimaatverandering en bodemdaling (het badkuipeffect) (Brouwershaven & Lokker, 2010). Het gebied is dus niet bestand tegen toekomstige ontwikkelingen. 2.2 Omgevingsanalyse Het veenweidegebied Bodegraven-Noord is gelegen in het Groene Hart in de provincie Zuid-Holland, grenst met het zuidelijke deel aan rivier de Oude Rijn, en bevindt zich tussen de noordelijker gelegen Nieuwkoopse plassen en zuidelijker gelegen Reeuwijkse plassen. Zowel de Nieuwkoopse Plassen als een deel van de Reeuwijkse plassen (Broekvelden, Vettenbroek en Polder Steijn) zijn Natura 2000 gebieden (Alterra, 2011). De plassen behoren tot het meest belangrijke laagveengebieden van West- Europa en ze herbergen vele vogelsoorten. Hierdoor zijn deze gebieden aangewezen als speciale beschermingszones in het kader van de Vogelrichtlijn (Gemeente Bodegraven, 2004). Daarnaast vallen de gebieden ook onder de Habitatrichtlijn (Ministerie van EZ, L&I, 2011a). De Natura-2000 status van de Nieuwkoopse Plassen en Reeuwijkse Plassen heeft invloed op de herindeling van Bodegraven-Noord. Verandering in Bodegraven-Noord mag namelijk niet resulteren in negatieve effecten in de omliggende beschermde gebieden. Daarnaast komen veel van de onder de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn vallende soorten momenteel ook in het gebied Bodegraven-Noord voor, dus verandering in Bodegraven-Noord heeft daadwerkelijk invloed op deze soorten.
  • 23. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 23 Natura 2000 gebieden vereisen een goede waterkwaliteit. Voor de Nieuwkoopse Plassen geldt dat zij gelegen zijn in een KRW-gebied, wat inhoudt dat er vanuit de EU opgedragen normen gelden voor de waterkwaliteit op gebied van algen, waterplanten, vissen, doorzicht, fosfor- en stikstofgehalte. Op geen enkele van deze vlakken wordt tot op heden aan de gestelde norm voldaan (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2011b). Met name een te veel aan algen, een slecht doorzicht, hoog stikstofgehalte en een slechte visstand zijn kritieke punten. Er zijn maatregelen geformuleerd om de waterkwaliteit op al deze vlakken te verbeteren, maar die zich met name richten op het verhelderen van water en het verbeteren van de ecologische omstandigheden (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2011b). Ook voor de Oude Rijn en de Reeuwijkse Plassen, die onder het Hoogheemraadschap Rijnland vallen, bestaat een KRW opgave. Momenteel is het water van de Reeuwijkse Plassen nog troebel, de ecologische kwaliteit van het gebied moet dan ook worden verbeterd. Één van de maatregelen is het realiseren van 20 kilometer natuurvriendelijke oevers voor 2015. Dit is om het water in de Reeuwijkse Plassen schoner, zuurstofrijker en helderder te krijgen (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2011). Mogelijke storende factoren voor de Reeuwijkse plassen met betrekking tot de waterkwaliteit zijn verzuring, vermesting, verzoeting, verzilting en verontreiniging. Vogelsoorten als de slobeend, krakeend, kleine zwaan en smient zijn met name gevoelig voor verzuring en verontreiniging (Ministerie van EZ, L&I, 2011b). Voor de natuurverbindingen in Bodegraven-Noord is het van belang dat deze aansluiting vinden op de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen. In figuur 2.10 is te zien dat richting de Reeuwijkse Plassen een EHS verbinding is aangewezen, welke helemaal doorloopt tot de Reeuwijkse Plassen. De verbinding wordt echter doorkruist door een aantal barrières, namelijk de Oude Rijn, de A12 en de spoorweg. Onder de A12 loopt wel water door maar er is geen droge verbinding (Kunst, 2011). De verbinding richting het noorden kan direct aansluiten op de Nieuwkoopse Plassen via een watergang met rietoevers die uitmondt in de Zuideinderplas (Kunst, 2011). Figuur 2.10: Gebieden aangewezen als EHS in 2007 in en rondom Bodegraven-Noord, aansluiting op Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen (Alterra, 2011)
  • 24. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 24 Tot slot is de polder Zegveld, die ten noorden van Bodegraven-Noord ligt, van belang. Net als in Bodegraven wordt het grootste gedeelte van het oppervlak gebruikt voor agrarische doeleinden. Ook hier vindt bodemdaling plaats door inklinking van het veen als gevolg van een verlaagd waterpeil (Bos & Vogelzang, 2008). Zegveld is van belang voor de herinrichting van Bodegraven-Noord, omdat veranderingen in de peilvakindeling in Bodegraven-Noord kunnen leiden tot een andere waterhuishouding in Zegveld. Ook elders in de aangrenzende provincie Utrecht kan de waterhuishouding worden beïnvloed. 2.3 Bestuurlijke en beleidsmatige context 2.3.1 Beleidsvelden analyse Waterbeleid Nederland heeft een verplichting om het waterbeleid en beheer internationaal af te stemmen, aangezien ze ligt op de delta van drie grote Europese rivieren(Helpdesk water, 2011). Daarnaast is ze verplicht de Europese doelstellingen van de Kader Richtlijn Water (KRW) te implementeren in haar nationale beleid. In 2007 is door het Rijk de Watervisie opgesteld. Volgens deze visie zijn in grote delen van het westelijk veenweidegebied ingrijpende maatregelen nodig om de bodemdaling, de versnippering van het watersysteem en de verzilting tegen te gaan. De nieuwe beleidsfilosofie ‘functie-volgt-peil’ zal meer moeten worden toegepast (V&W, 2007). Voor het gebied Bodegraven-Noord zijn voornamelijk het provinciaal waterplan van de provincie Zuid-Holland, het waterbeheersplan van HDSR en het veenweideconvenant Gouwe Wiericke van belang. Volgens het provinciaal waterplan zijn vier hoofdtaken aanwezig: het waarborgen van de waterveiligheid, zorgen voor mooi en schoon water, ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening en het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem. Daarbij wordt het remmen van de bodemdaling als noodzakelijk bestempeld (Provincie Zuid-Holland, 2009a). Deze provinciale doelstellingen komen ook terug in het veenweideconvenant Gouwe Wiericke (Provincie Zuid-Holland et al., 2010) Het Waterbeheersplan van HDSR (2009b) geeft aan dat HDSR verantwoordelijk is voor veiligheid, voldoende water, schoon water en vaarweg beheer. Aan de hand van deze punten zijn visies en plannen voor verschillende gebieden opgesteld. Bodegraven-Noord moet op basis van deze plannen en doelstellingen zelfvoorzienend worden op het gebied van waterkwaliteit en -kwantiteit, in het gebied moet 200.000 m3 piekberging gerealiseerd worden, de versnippering van de peilgebieden moet worden beperkt, de KRW doelstellingen moeten worden gerealiseerd, de waterkwaliteit mag niet verslechteren en de ongelijkmatige bodemdaling moet worden beperkt (Projectteam Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010). De KRW doelstelling voor het waterlichaam Meijepolder en Meijevliet in Bodegraven-Noord is dat de waterkwaliteit niet mag verslechteren. Geplande KRW maatregelen zijn het ontwikkelen van natuurvriendelijke oevers, kunstwerken passeerbaar maken voor vis, natuurvriendelijker peilbeheer, paaiplaatsen ontwikkelen, verbreden van de watergangen en natuurvriendelijk onderhoud (HDSR, 2009a). Natuurbeleid Het grootste deel van het Nederlandse natuurbeleid is afgeleid van internationale doelstellingen uit het Biodiversiteitsverdrag, de Millennium Development Goals en Europees beleid voor onder andere Natura-2000 (Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009). Voor het gebied Bodegraven-Noord zijn voornamelijk de doelstellingen van de Groene Ruggengraat en het veenweideconvenant Gouwe
  • 25. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 25 Wiericke van belang. De Groene Ruggengraat maakt deel uit van de nationale Robuuste ecologische verbinding, onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die bij Bodegraven de noordelijker gelegen Nieuwkoopse Plassen moet verbinden met de zuidelijker gelegen Reeuwijkse Plassen (Provincie Zuid-Holland et al., 2010). Deze twee plassen zijn aangewezen als Natura-2000 gebieden, zodat voor deze gebieden de Vogel- en Habitatrichtlijn geldt. De Robuuste verbindingszone door Bodegraven-Noord is echter niet beschermd als Natura 2000-gebied en vanwege de huidige ontwikkelingen rond de EHS is het beleid voor dit gebied onzeker. Wel kan gezegd worden dat aanpassingen in Bodegraven-Noord niet mogen leiden tot achteruitgang in de omheen gelegen Natura-2000 gebieden (Rijksoverheid, 2011). Het veenweideconvenant Gouwe Wiericke is opgesteld door de Provincie Zuid-Holland, de gemeentes van Bodegraven, Gouda, Reeuwijk, Vlist en Waddinxveen en de waterschappen van Rijnland en de Stichtse Rijnlanden. Met dit convenant hebben deze partijen afgesproken zich in te zetten voor o.a. een robuuste en duurzame natuur in het gebied, waarbij de kwaliteit en omvang van de bestaande natuurwaarden versterkt zal worden (Provincie Zuid-Holland et al., 2010) In het gebied Bodegraven-Noord moet op basis van bovengenoemde beleidsplannen 100 hectare nat schaalgrasland, 120 hectare moerassig land en 155 hectare weidevogelnatuur gerealiseerd worden, en moet er een robuuste verbinding met moeras, struweel, groot open water en grasland met klein water komen (Projectteam Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010). Cultuurhistorisch beleid Het gehele Groene Hart is bestempeld als Nationaal landschap. Dit nationale landschap is een van de visite kaartjes van het Nederlandse platteland, vandaar dat in de Nota Ruimte is aangegeven dat het moet worden behouden en ontwikkeld met kwaliteit. Daarnaast hebben met de ondertekening van het veenweideconvenant Gouwe Wiericke de deelnemende provincie, gemeentes en waterschappen aangegeven allen te streven naar ontwikkeling van het cultuurlandschap met behoud van de cultuurhistorische waarden(Provincie Zuid-Holland et al., 2010). Er zijn echter geen wettelijke voorwaarden gesteld en ruimtelijke ontwikkeling is mogelijk zolang de kernkwaliteiten van het landschap niet worden beperkt(Nationale landschappen, 2011).De provincies hebben de taak van uitwerking en uitvoering van het beleid voor de nationale landschappen. Bodegraven-Noord is onderdeel van het topgebied voor cultureel erfgoed ‘Aarlanderveen/ Nieuwkoopse Plassen/Meije’ binnen de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), opgesteld door de provincie Zuid-Holland in 1997. Provincie Zuid-Holland heeft verklaard dat het van provinciaal belang is om binnen topgebieden zowel de structuur als de fysieke elementen (gebouwen, waterlopen, kades, e.d.) te behouden en te versterken, door de ruimtelijke kenmerken (de kernkwaliteiten) van het gebied herkenbaar te houden, zoals het verkavelingspatroon, de openheid, de bebouwingsstructuur, het profiel van kades, wegen en waterlopen, etc. (Provincie Zuid-Holland, 2010). Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen die hiermee in strijd zijn uitgesloten zijn, tenzij er sprake is van een groot openbaar/maatschappelijk belang (Provincie Zuid-Holland, 2010). Hierdoor worden in Bodegraven-Noord cultuurhistorische en landschappelijke belangen boven andere belangen gesteld wanneer aantasting van cultuurhistorische waarden dreigt. Landbouw beleid In het veenweideconvenant Gouwe Wiericke (Provincie Zuid-Holland et al., 2010) is afgesproken te streven naar een duurzame en economisch levensvatbare landbouw, die gebaseerd is op (melk)veehouderij en beheer van natuur en landschap. Daarbij hebben de betrokkenen aangegeven
  • 26. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 26 dat de landbouw de belangrijkste beheerder van het agrarische cultuurlandschap moet blijven, en dat ze ervoor zullen zorgen dat instrumenten ontwikkeld worden waarmee de landbouw ook een rol kan vervullen in (nieuwe) beheersfuncties en dat de inzet van vrijkomende gronden voor structuurverbetering van de landbouwsector gestimuleerd wordt (Provincie Zuid-Holland et al., 2010). Tegelijkertijd wordt de steun aan boeren in het veenweidegebied steeds verder afgebouwd. Zo zullen Europese subsidies gekoppeld aan steun aan productie vanaf 2013 worden afgebouwd en is inmiddels de Bergboerenregeling (hectaretoeslag voor gronden met een ‘natuurlijk handicap’) door de provincie Zuid-Holland geschrapt, omdat er geen co-financiering vanuit het Rijk is (Mook, 2011; Projectteam Toekomstverkenningen Landbouw 2030, 2003). Recreatie beleid De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven dat er rond de steden een tekort is aan natuur- en recreatie gebieden. Naast de 600.000 mensen die in het Groene Hart wonen, wonen er rond het Groene Hart nog eens 7 miljoen mensen die allemaal recreëren op slechts 6% van het Groene Hart in de natuur- en recreatiegebieden (Groene Hartpact, 2005). Daarnaast is er zowel sprake van een gebrek aan recreatievoorzieningen als slechte toegankelijkheid: er is behoefte aan meer mogelijkheden om het Groene Hart in te trekken, wandelend, fietsend, te paard en over het water (Groene Hartpact, 2005). Daarom streeft de provincie Zuid-Holland ernaar rond de steden meer groengebieden te creëren en om deze groengebieden door middel van een recreatief netwerk te verbinden met de natuurgebieden van de EHS in het landelijke gebied, ook wel de Recreatieve Hoofdstructuur genoemd(Groene Hartpact, 2005). Ook wordt met het veenweideconvenant Gouwe Wiericke gestreefd naar ontwikkeling van recreatie. Hiermee moeten het economisch draagvlak en de leefbaarheid van de Randstad versterkt worden (Provincie Zuid-Holland et al., 2010). Het gebied Bodegraven-Noord zou een deel van de Groene Ruggengraat moeten gaan bevatten die de Nieuwkoopse Plassen met de Reeuwijkse Plassen verbindt. Meer recreatiemogelijkheden in dit gebied zouden dan ook de samenhang tussen deze twee gebieden verbeteren. 2.3.2 Actorenanalyse Focal actors Omdat de financiering een knelpunt vormt bij de herinrichting van Bodegraven-Noord is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen zogenaamde focal actors en overige actoren van belang. Focal actors, ook wel leading actors of shareholders genoemd, zijn die actoren die de capaciteit en de intentie hebben om te investeren in een gebiedsontwikkeling project op basis van de middelen die ze hebben (met name financieel, maar ook bijvoorbeeld grondeigendom) en hun belangen (bijvoorbeeld het verwezenlijken van beleidsdoelen). Dit kunnen zowel bestuurlijke als maatschappelijke actoren zijn. De focal actors betrokken bij het herinrichtingsproject Bodegraven- Noord zijn de bestuurlijke actoren provincie Zuid-Holland, HDSR en gemeente Bodegraven-Reeuwijk, en de maatschappelijke actoren Vereniging Natuurmonumenten en de agrarische ondernemers in het gebied. Provincie Zuid-Holland is de initiatiefnemer van het project (Mook, 2011; Provincie Zuid-Holland, 2011). Naast het in overeenstemming brengen van verschillende belangen (een regisserende rol) is de natuuropgave een belangrijke verantwoordelijkheid van de provincie (De Swart, 2011; Mook, 2011). Hoewel de financiering vanuit het Rijk voor de EHS en de Groene Ruggengraat is komen te vervallen, heeft de provincie Zuid-Holland de natuuropgave voor Bodegraven-Noord nog niet
  • 27. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 27 opgegeven en is zij hierover nog in onderhandeling met het Rijk (Mook, 2011). De provincie is zelf vrij flexibel in hoe de natuuropgave moet worden vormgegeven: het maakt de provincie niet zozeer uit hoeveel en van welke soort er natuur wordt gerealiseerd in Bodegraven-Noord, zolang er op provinciaal niveau maar aan de taakstelling wordt voldaan (Mook, 2011). De provincie Zuid-Holland vindt het echter wel nog steeds belangrijk om de Nieuwkoopse Plassen te verbinden met de Reeuwijkse Plassen (De Swart, 2011; Mook, 2011). Een ander belangrijk thema is het tegengaan van bodemdaling (De Swart, 2011; Mook, 2011). Verder wil de provincie dat de toegankelijkheid van het gebied voor wandelaars wordt vergroot en ziet ze een belangrijke rol weggelegd voor agrariërs als beheerders van het gebied (Mook, 2011). Bij het behoud van cultuurhistorie is het van belang dat de boerderijenlinten worden behouden en dat het verkavelingspatroon herkenbaar blijft. De openheid van het landschap is ook belangrijk, maar dit kan ook worden bereikt door het gebied onder water te zetten, als de slootjes en de Meijekade maar herkenbaar blijven en er bij moerasnatuur voor gezorgd wordt dat de vegetatie niet te hoog wordt (Mook, 2011). De provincie is bereid om compromissen te sluiten en vindt het vooral belangrijk dat het resultaat voor alle partijen aanvaardbaar is (Mook, 2011). De provincie Zuid-Holland is een relatief arme provincie, omdat alle opgaven moeten worden bekostigd van de opcenten (wegenbelasting) (Mook, 2011). Voor de herinrichting van Bodegraven-Noord kunnen dus niet extra veel middelen worden verwacht vanuit de provincie Zuid-Holland, maar de provincie verwacht van de vier betrokken bestuurlijke partijen (provincie Zuid-Holland, HDSR, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, Rijk) en uiteindelijk ook van de boeren dat zij allen een bijdrage zullen leveren aan de herinrichting van Bodegraven-Noord (Mook, 2011). HDSR is als waterschap verantwoordelijk voor het waterbeheer. Belangrijke opgaven voor HDSR zijn het bereiken van een goed beheersbaar en betaalbaar watersysteem door het verminderen van peilvakfragmentatie en het tegengaan van bodemdaling en waterberging (De Swart, 2011). Het verminderen van de peilvakfragmentatie wil HDSR bereiken door over een zo groot mogelijk oppervlak één peil in te stellen. Door de hoogteverschillen in het maaiveld ontstaan er dan verschillen in drooglegging die richtinggevend zijn voor de situering van functies in het gebied (het ‘functie-volgt-peil’ paradigma) (Groene Hartpact, 2005). Waterberging zou eventueel ook op een andere plek kunnen plaatsvinden, maar bij Bodegraven Noord in de buurt is waterberging wel erg effectief (Van Hardeveld, 2011). HDSR bergt het liefst water in de gebieden met natuur zodat de waterberging niet ten koste gaat van de landbouw. HDSR situeert de natuur het liefst in de Meijepolder, omdat daar de lagere en bodemdalingsgevoelige gronden zijn (De Swart, 2011). Het maakt HDSR niet zoveel uit als de natuuropgave op andere wijze wordt gerealiseerd (meer of minder, nat of niet nat) als HDSR die natuur maar op een zo efficiënt mogelijke manier kan faciliteren met de aanvoer, afvoer en kwaliteit van water en het waterbeheer hierdoor niet teveel versnipperd (De Swart, 2011). HDSR heeft een investeringsbudget van 30 á 40 miljoen euro per jaar te besteden, maar het budget voor de herinrichting van Bodegraven-Noord is op het moment zeer beperkt (Van Hardeveld, 2011). Gemeente Bodegraven-Reeuwijk hecht grote waarde aan het karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle open veenweidelandschap en het behoud van toekomstperspectief voor de landbouw, vanwege het belang hiervan voor de lokale economie (De Swart, 2011; gemeente Bodegraven- Reeuwijk; Kiesow& Vroomen, 2011). Moerasvorming in Bodegraven-Noord wordt in dit licht
  • 28. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 28 onwenselijk geacht. De gemeente ziet liever weidevogelnatuur en diep en smal water als verbinding, zodat je ook van de Nieuwkoopse Plassen naar de Reeuwijkse Plassen kunt varen en andersom (per kano). Natuur in Bodegraven-Noord kan ook minder dan 375 hectare of ander soort natuur zijn dan schraalgrasland en moeras, de functie en kwaliteit van natuur en het overbruggen van barrières (zoals wegen en spoorlijnen) zijn volgens de gemeente het belangrijkst (Kiesow & Vroomen, 2011). Hiermee sluit de gemeente Bodegraven-Reeuwijk aan bij de visie van de agrariërs. De gemeente ziet agrariërs als belangrijke beheerders van het gebied. De Meijepolder en het zuiden van Bodegraven-Noord moeten beschikbaar blijven voor landbouw. Daarnaast kan de melkveehouderij rendabel blijven door inkomsten uit nevenactiviteiten te halen, zoals (verblijfs)recreatie, zorgboerderijen en natuurboerderijen (Kiesow & Vroomen, 2011). Dit sluit ook aan bij de wens om recreatie in het gebied te stimuleren. De gemeente wil de natuur in het midden van Bodegraven-Noord situeren rond de Meijekade, omdat het hier rustiger is, de gronden er lager zijn en zich hier de kritische flora en fauna bevinden (Kiesow& Vroomen, 2011; Watersnip Advies, 2010). Dit komt ook terug in de voorkeursvariant, dat grotendeels een gemeentelijk voorstel was (Kiesow & Vroomen, 2011; Kunst, 2011). De gemeente is niet bereid om nog enige concessies te doen; de voorkeursvariant met wat kleine aanpassingen (dunnere natuurverbindingen voor de financiële haalbaarheid) is volgens hen het perfecte plan. De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft naast de ambtelijke inzet en recreatie investeringen geen middelen om bij te dragen aan de herinrichting (De Swart, 2011; Kiesow & Vroomen, 2011). Zij vindt eigenlijk ook dat de herinrichting van Bodegraven-Noord een Rijksproject is en dat het Rijk hier dus ook voor moet betalen (Kiesow & Vroomen, 2011). Toch heeft de gemeente veel invloed, omdat ze nodig is voor eventuele bestemmingsplanwijzigingen en planschadevergoeding (Kiesow & Vroomen, 2011; Spit, 2011). Vereniging Natuurmonumenten en de agrarische ondernemers in het gebied zijn van groot belang vanwege hun grondbezit. Vereniging Natuurmonumenten bezit 252,15 hectare grond, Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) bezit 108,02 hectare grond en het overige (1840 – 252,15 – 108,02 = 1479, 83 hectare) is in eigendom van de boeren (zie figuur 2.11). Inmiddels is dus door Vereniging Natuurmonumenten en BBL al 361,17 hectare verworven in het gebied. (DLG, 2010; Kiesow & Vroomen, 2011). Vereniging Natuurmonumenten wil graag nat schraalgrasland, moerasnatuur en weidevogelnatuur in Bodegraven-Noord realiseren, omdat dit zeldzame natuursoorten zijn. Ook is Bodegraven-Noord nog maar één van de weinige plaatsen waar nat schraalgrasland kan worden gerealiseerd (er zitten nog zaden van schraalgrasland-soorten in de bodem, afkomstig van het schraalgrasland waaruit Bodegraven-Noord tot rond de Tweede Wereldoorlog voornamelijk bestond) en Bodegraven-Noord is nog één van de weinige open plekken waar weidevogels een plek kunnen krijgen (Kunst, 2011). Daarnaast staat de moerasnatuur in de Nieuwkoopse Plassen onder druk door een gebrek aan ruimte, waardoor uitbreiding in o.a. Bodegraven-Noord en verbinding met andere natuurgebieden gewenst is (Kunst, 2011). Vereniging Natuurmonumenten kon zich niet vinden in de voorkeursvariant, omdat de weidevogelnatuur te dicht bij de Meijekade is geplaatst (de Meijekade is een schuilplaats voor predatoren, waardoor weidevogels 100-200 meter van de Meijekade vandaan zitten) en het waterbeheer voor natuur ontoereikend is (Kunst, 2011). In de voorkeursvariant wordt namelijk een gezamenlijk peil voor landbouw en natuur in één peilvak beoogd. Voor de natte natuur is echter een apart peilvak nodig om de juiste waterkwaliteit (voedselarm) en het juiste waterpeil (10-15 cm) te realiseren (Kunst, 2011).
  • 29. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 29
  • 30. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 30 Vereniging Natuurmonumenten wil geen waterberging in natuur, omdat dan relatief vuil water uit de Oude Rijn de natuur wordt ingelaten zonder zuivering waar met name het schraalgrasland onder zal lijden (De Swart, 2011; Kunst, 2011).Verder hecht Vereniging Natuurmonumenten ook belang aan het behoud van het karakteristieke open cultuurlandschap en het behoud van de melkveehouderij als drager van het landschap (Vogelzang et al., 2004). Vereniging Natuurmonumenten ziet voor boeren vooral een toekomstperspectief in het uitbreiden van de beheertaak (groene diensten, natuurbedrijven) en andere nevenfuncties, bijvoorbeeld op het gebied van recreatie. Niet alle recreatievormen zijn echter gewenst: wandelpaden en kanovaart zijn mogelijk (mits ecologisch is onderbouwd dat deze geen effect hebben op de natuur en de daarin aanwezige soorten), maar bijvoorbeeld verharde fietspaden in het gebied leiden tot teveel verstoring. Ook moet worden onderzocht of het gebied het hele jaar door toegankelijk kan zijn voor recreanten of slechts delen daarvan (bijvoorbeeld buiten het broedseizoen om) (Kunst, 2011). Vereniging Natuurmonumenten zou het liefst zien dat de taakstelling van 375 hectare nieuwe natuur voor de EHS wordt gerealiseerd, maar wil in principe wel onderhandelen over welke doelstellingen in welke hoeveelheid op welke plek worden gerealiseerd (Kunst, 2011). Ook is zij bereid om grond te ruilen. De Vereniging Natuurmonumenten staat echter wel op een apart waterbeheersysteem voor de natuur (Kunst, 2011). De agrariërs in het gebied, verenigd in land- en tuinbouworganisatie LTO-noord en agrarische natuurvereniging De Parmey, zijn tegen natte moerasnatuur, omdat het niet past binnen het open veenweidelandschap, ernstige vernatting de toekomst van de landbouw in gevaar brengt en gevreesd wordt voor gezondheidsrisico’s voor mensen en dieren door een toename van knutten (blauwtong), muggen, teken en andere parasieten (zie figuur 2.12) (De Parmey, 2009; Kemp & Stolwijk, 2011). De boeren willen wel meewerken aan de natuur- en wateropgaven, mits ze een rendabele melkveehouderij kunnen houden en de inrichting van natuur past bij het gebied. Dit betekent dat inkomsten uit nevenfuncties aanvullend aan de landbouwactiviteiten moeten zijn en niet andersom (Vogelzang et al., 2004). Hierbij is de richtlijn 1/3 – 2/3 van belang: 2/3 van de percelen moet gebruikt kunnen worden voor intensieve veehouderij en 1/3 voor extensieve veehouderij en weidevogelnatuur (Kemp & Stolwijk, 2011). De extensieve veehouderij kan het beste op het achterste deel van de percelen plaatsvinden, het land dat zich binnen 1,5 km van de boerderij bevindt, is het meest waardevol voor de boer (Gast, 2011; Kemp & Stolwijk, 2011). Voor de intensieve veehouderij is een waterpeil van 50-60 cm gewenst, voor de extensieve veehouderij en weidevogelbeheer kan een lager peil worden ingesteld (Kemp & Stolwijk, 2011; Mook, 2011). Veel boeren in Bodegraven-Noord gebruiken al het achterste deel van hun percelen voor weidevogelbeheer in samenwerking met Vereniging Natuurmonumenten (zie figuur 2.13) (Kemp & Stolwijk, 2011). Figuur 2.12: Actie ‘Stop de kolder, geen moeras in onze polder’ (De Meije in actie, 2011)
  • 31. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 31 Figuur 2.13: Weidevogelbeheer door boeren in Bodegraven-Noord. De kleuren geven de verschillende maaitrappen weer (De Parmey, 2009, p. 4) De boeren zijn in principe niet tegen een natuurverbinding tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Reeuwijkse Plassen, maar zouden liever zien dat die niet door middel van een brede natte corridor wordt gerealiseerd maar door middel van stapstenen, bestaande uit o.a. het “Molenaarsbos”, de dijk langs de Meijevliet, vispassages en aan te leggen amfibiënpoelen, die zo een “kralensnoer” tussen noord en zuid vormen (De Parmey, 2009). Vereniging Natuurmonumenten vindt het prima als de natuurlijke verbindingen worden gerealiseerd door middel van stapstenen, mits wordt aangetoond dat die toereikend zijn (bijvoorbeeld door het TOVER model van Alterra), de stapstenen van voldoende grootte zijn en het ondersteunende watersysteem van voldoende kwaliteit is (Kunst, 2011). Andere partijen (provincie Zuid-Holland en HDSR) steunen het stapstenenplan echter niet, omdat het waterhuishoudkundig niet duurzaam is (er zijn extra peilvakjes nodig voor de stapstenen, waardoor de versnippering verergert) en te weinig robuust (niet breed genoeg) (De Swart, 2011; Mook, 2011). Andersom denken de boeren dat ‘peilvakfragmentatie’ en ‘robuustheid’ bestuurlijke kreten zijn die geen hout snijden (Kemp & Stolwijk, 2011). Volgens hen is versnippering van peilvakken geen probleem, omdat het niet moeilijk en niet duur is om een extra peilvak te maken. Ook denken de boeren dat niet het slootpeil moet worden verhoogd om bodemdaling tegen te gaan, maar dat de grondwaterstanden hiervoor bepalend zijn (Kemp & Stolwijk, 2011; Vogelzang et al., 2004). Hiervoor willen de boeren in Bodegraven-Noord onderwaterdrainage gaan toepassen (Kemp & Stolwijk, 2011). Daarnaast bepleiten de boeren een ‘boerenverstandpeil’, waarbij de waterinlaat en het bemalen worden afgestemd op het weer zodat er een constant waterpeil wordt gehandhaafd (een fluctuerend peil zorgt volgens de boeren voor sterkere bodemdaling), en goed dekkende grasmatten (Kemp & Stolwijk, 2011). Verder kan waterberging in de sloten plaatsvinden door flauw aflopende natuurvriendelijke oevers te maken, waardoor er meer ruimte in sloten ontstaat om water op te vangen (Kemp & Stolwijk, 2011). Stimulering van de recreatie is geen probleem voor de boeren, zolang er maar geen geasfalteerde paden in het gebied komen (Kemp & Stolwijk, 2011). Tot slot willen boeren als serieuze gesprekspartner worden betrokken en willen planologische duidelijkheid in het gebied (Kemp & Stolwijk, 2011). Overige actoren van belang Overige actoren die van enig belang zijn bij de herinrichting van Bodegraven-Noord zijn het Rijk, de provincie Utrecht, Stichting Groene Hart, de burgers in Bodegraven-Noord, het IVN en Landschapsbeheer Zuid-Holland. Het Rijk is niet direct betrokken bij het project, maar heeft wel een
  • 32. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | 2. Gebiedsanalyse 32 faciliterende rol op het gebied van financiën (ILG, Nota Ruimte gelden, subsidies, etc.) en grondeigendom (via BBL). Provincie Utrecht is ook niet rechtstreeks betrokken, maar de herinrichting van Bodegraven-Noord kan invloed hebben op de waterhuishouding in provincie Utrecht (Projectteam Haalbaarheidsonderzoek Bodegraven-Noord, 2010). Stichting Groene Hart is een belangenorganisatie die in principe opkomt voor het landschap, cultuur, natuur en behoud van de landbouw in het Groene Hart, maar die zich in het project Bodegraven-Noord heeft ontpopt tot een natuurvertegenwoordiger (Mook, 2011). De bijdrage van Stichting Groene Hart wordt door sommige partijen als belemmerend voor de compromisvorming ervaren (Mook, 2011). De burgers willen vooral dat het gebied mooi blijft (Gast, 2011). De burgers zijn niet gehoord. Tot slot hebben belangenorganisatie voor natuur- en milieueducatie IVN en Landschapsbeheer Zuid-Holland meegepraat over de voorkeursvariant, maar zijn verder niet zo sterk betrokken bij het project.
  • 33. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Programma van Eisen 33 3. Programma van Eisen 3.1Planningopgave Op basis van de gebiedsanalyse wordt geconcludeerd dat het verminderen van peilvakfragmentatie en het tegengaan van bodemdaling de kernproblemen zijn voor HDSR. De huidige situatie bij het peilbeheer is namelijk onhoudbaar: het is te duur en onbeheersbaar en bodemdaling zorgt voor grote schade en degradatie van alle landgebruiksfuncties door verdwijning van het veen. De overige opgaven zijn ook van belang, maar hebben minder prioriteit voor HDSR. De natuuropgave is op dit moment onduidelijk door het wegvallen van EHS, natuur kan eventueel op een andere plek worden gerealiseerd en de natuuropgave is vooral een taak van provincie Zuid-Holland. Piekberging is technisch gezien redelijk makkelijk op te lossen en kan eventueel ook in een ander gebied plaatsvinden, omdat er geen acuut wateroverlast probleem is in Bodegraven- Noord of omgeving. Ten aanzien van de waterkwaliteit is met name van belang dat de waterkwaliteit binnen Bodegraven- Noord niet verslechtert en dat de herinrichting van Bodegraven-Noord de waterkwaliteit van omliggende KRW-gebieden (zoals de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen) niet op negatieve wijze beïnvloed. Zelfvoorzienendheid is wel een belangrijk punt voor HDSR, maar dit is een opgave die makkelijk meegekoppeld kan worden met andere wateropgaven. De planningopgave die centraal staat is dus het tegengaan van peilvakfragmentatie en bodemdaling. Het doel hiervan is het verminderen van de complexiteit van het waterbeheer, en het terugdringen van de kosten voor HDSR. Vervolgens wordt gekeken hoe oplossingen voor dit probleem in overeenstemming kunnen worden gebracht met andere opgaven, doelen en belangen, omdat de ruimtelijke inpassing van al deze functies en het omgaan met belangentegenstellingen het probleem extra complex maken. 3.2Uitgangspunten De planningopgave wordt vanuit twee verschillende uitgangspunten benaderd. Er wordt een ‘meest duurzame variant’ gecreëerd, die op lange termijn gunstig zal zijn voor het waterbeheer (kostenbesparend) en voor behoud van het veen en daarmee het tegengaan van de bodemdaling. Ook hoort hierbij het zelfvoorzienend maken van het gebied voor tijden van droogte, en het realiseren van ruimte voor piekberging in tijden van hoge waterstand in de Oude Rijn. Daarnaast wordt een ‘meest haalbare variant’ gecreëerd die op korte termijn het meest gunstig is gezien de huidige landgebruikindeling en bestuurlijke en maatschappelijke belangen. Daarbij zal piekberging alleen worden gerealiseerd wanneer dit geen conflicten oplevert met andere opgaven en belangen. De KRW doelstellingen voor waterkwaliteit zijn een wateropgave die in het oog moet worden gehouden bij het inrichten van het gebied bij beide inrichtingsvarianten. De waterkwaliteit hangt namelijk voor een belangrijk deel af van de ruimtelijke indeling van landgebruikfuncties. Het is met name van belang dat de waterkwaliteit in Bodegraven-Noord niet verslechtert zodat de KRW doelstellingen in het aangewezen gebied boven Bodegraven-Noord, de Nieuwkoopse Plassen, kunnen worden behaald. Hiermee worden alle wateropgaven in één dan wel beide varianten behandeld. Verder zullen ook de aspecten bodem, landbouw, recreatie, cultuurhistorische waarde en de natuuropgaven in beschouwing worden genomen. Op het gebied van natuur is het ook van belang dat de herinrichting van Bodegraven-Noord niet de realisatie van de Natura-2000 doelstellingen voor de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen op negatieve wijze beïnvloedt.
  • 34. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Programma van Eisen 34 De volgende onderzoeksvragen geven uitdrukking aan deze uitgangspunten: Wat zijn op het gebied van vermindering van peilvakfragmentatie in Bodegraven-Noord de meest optimale varianten vanuit enerzijds het uitgangspunt van duurzaam waterbeheer* en anderzijds het uitgangspunt van bestuurlijke en maatschappelijke haalbaarheid**? Welke implicaties hebben deze varianten voor de overige doelen en belangen (wateropgaven, natuuropgave, landbouw, cultuurhistorie en recreatie) en voor de ruimtelijke inpassing van deze opgaven en belangen in het gebied? *Duurzaam waterbeheer = waterbeheer dat aangepast is op de structuur van de bodem en het watersysteem, waarbij landgebruiksfuncties hierop worden aangepast in plaats van andersom (functie volgt peil), en dat nu en op de lange termijn beter beheersbaar en minder kostbaar is voor HDSR (HDSR, 2009b. Dit waterbeheer moet ook leiden tot een substantiële afremming van de bodemdaling en een robuust en klimaatbestendig (zelfvoorzienend) watersysteem (HDSR, 2009b). Overige opgaven en belangen hebben minder prioriteit. **Bestuurlijk en maatschappelijk haalbaar = waterbeheer en bijbehorende inrichting van functies dat zoveel mogelijk uitgaat van de huidige grondposities en tegemoetkomt aan de belangen van de focal actors. Focal actors, ook wel leading actors genoemd, zijn die actoren die de capaciteit en de intentie hebben om te investeren in een gebiedsontwikkeling project op basis van de middelen die ze hebben (m.n. financieel, maar ook bijv. grondeigendom) en hun belangen (bijv. het verwezenlijken van beleidsdoelen) (Boelens, 2009). 3.3Eisen De uitgangspunten van duurzaam waterbeheer enerzijds en bestuurlijke en maatschappelijke haalbaarheid anderzijds, monden elk uit in een aantal eisen waaraan de bijbehorende inrichtingsvariant moet voldoen. Deze eisen kunnen ook de vorm hebben van randvoorwaarden of grenzen waarbinnen de inrichtingsvariant moet blijven (minimaal…, maximaal…, etc.). De eisen vloeien voort uit de uitgangspunten ‘duurzaam waterbeheer’ en ‘bestuurlijk en maatschappelijk haalbaar’ (zie boven) en uit de voorafgaande gebiedsanalyse. Eisen waaraan de inrichtingsvariant vanuit het uitgangspunt van duurzaam waterbeheer moet voldoen: - Bij de indeling van peilvakken wordt gestreefd naar een beter beheerbaar en goedkoper waterbeheer, maar dit mag niet ten koste gaan van andere belangen in het gebied; - Natuur krijgt een apart peilvak voor het verzekeren van de waterkwaliteit. Dit peilvak moet aansluiten bij het hoofdwatersysteem, zodat het goed beheerbaar is voor HDSR. HDSR kan namelijk alleen het hoofdwatersysteem reguleren vanuit de controlekamer en niet de haarvaten (Van Hardeveld, 2011); - Er wordt een natuurverbinding tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Reeuwijkse Plassen gelegd via Bodegraven-Noord; - Natuur wordt zoveel mogelijk aaneengesloten en geconcentreerd gerealiseerd; - Weidevogelnatuur wordt minimaal 100 meter vanaf de Meijekade geplaatst (vanwege predatoren); - Piekberging mag niet in de natuur plaatsvinden. Vernatting van landbouwpercelen door piekberging (in sloten of incidenteel op de landbouwpercelen zelf) moet zoveel mogelijk worden voorkomen;
  • 35. 11 april 2011 ADVIESPROJECT HERINRICHTING BODEGRAVEN-NOORD Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht | Programma van Eisen 35 - Landbouw in de Meijepolder moet mogelijk blijven, om ook de boeren langs De Meije toekomstperspectief te kunnen blijven bieden; - Intensieve landbouw vindt in heel Bodegraven-Noord plaats op 2/3 van de percelen vanaf de boerderij gemeten. De overige 1/3 van de percelen aan de achterkant van het land kan worden gebruikt voor extensieve landbouw en (weidevogel)natuur; - In de landbouwgebieden wordt het slootpeil zo ingesteld dat intensieve landbouw mogelijk is op 2/3 van de percelen, gemeten vanaf de boerderij; - Het karakteristieke open veenweidelandschap wordt behouden. Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen, zoals de boerderijenlinten mogen niet worden aangetast in fysieke zin en structuur; - Het gebied wordt toegankelijker gemaakt voor recreanten van het type ‘er tussenuit’ en ‘interesse’. - De inrichtingsvariant mag geen negatieve invloed hebben op de realisatie van de KRW en Natura-2000 doelstellingen voor de Nieuwkoopse Plassen en de Reeuwijkse Plassen. Eisen waaraan de inrichtingsvariant vanuit het uitgangspunt van bestuurlijke en maatschappelijke haalbaarheid moet voldoen: - Bij de indeling van peilvakken wordt gestreefd naar een beter beheerbaar en goedkoper waterbeheer, maar dit mag niet ten koste gaan van andere belangen in het gebied; - Natuur krijgt een apart peilvak voor het verzekeren van de waterkwaliteit. Dit peilvak moet aansluiten bij het hoofdwatersysteem, zodat het goed beheerbaar is voor HDSR. HDSR kan namelijk alleen het hoofdwatersysteem reguleren vanuit de controlekamer en niet de haarvaten (Van Hardeveld, 2011); - Er wordt een natuurverbinding tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Reeuwijkse Plassen gelegd via Bodegraven-Noord; - Natuur wordt zoveel mogelijk aaneengesloten en geconcentreerd gerealiseerd; - Weidevogelnatuur wordt minimaal 100 meter vanaf de Meijekade geplaatst (vanwege predatoren); - Piekberging mag niet in de natuur plaatsvinden. Vernatting van landbouwpercelen door piekberging (in sloten of incidenteel op de landbouwpercelen zelf) moet zoveel mogelijk worden voorkomen; - Landbouw in de Meijepolder moet mogelijk blijven, om ook de boeren langs De Meije toekomstperspectief te kunnen blijven bieden; - Intensieve landbouw vindt in heel Bodegraven-Noord plaats op 2/3 van de percelen vanaf de boerderij gemeten. De overige 1/3 van de percelen aan de achterkant van het land kan worden gebruikt voor extensieve landbouw en (weidevogel)natuur; - In de landbouwgebieden wordt het slootpeil zo ingesteld dat intensieve landbouw mogelijk is op 2/3 van de percelen, gemeten vanaf de boerderij; - Het karakteristieke open veenweidelandschap wordt behouden. Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen, zoals de boerderijenlinten mogen niet worden aangetast in fysieke zin en structuur; - Het gebied wordt toegankelijker gemaakt voor recreanten van het type ‘er tussenuit’ en ‘interesse’. - De inrichtingsvariant mag geen negatieve invloed hebben op de realisatie van de KRW en Natura-2000 doelstellingen voor de Nieuwkoopse Plassen en de Reeuwijkse Plassen.