Op dinsdag 30 november 2011 vond de 4de Trefdag Dijkinspectie en –onderhoud Vlaanderen plaats te Kruibeke. De dag werd verzorgd door de Werkgroep Dijken, bestaande uit het Waterbouwkundig Laboratorium en afdeling Geotechniek, en is bedoeld voor dijkbeheerders, onderzoekers en andere betrokkenen binnen de Vlaamse overheid.
This presentation is filled with useful tips on how to use social media for marketing. It also includes a list of which social media platforms you should be on, as well as features available on these social media networks.
For high quality social media management services, click HERE: http://bit.ly/1WEz3NL
Visit our website here: www.meramarketing.com
Get a FREE $25 GIFT CERTIFICATE: http://bit.ly/mm25gift
This presentation is filled with useful tips on how to use social media for marketing. It also includes a list of which social media platforms you should be on, as well as features available on these social media networks.
For high quality social media management services, click HERE: http://bit.ly/1WEz3NL
Visit our website here: www.meramarketing.com
Get a FREE $25 GIFT CERTIFICATE: http://bit.ly/mm25gift
Maritieme Toegang beheert de vaarwegen naar de Vlaamse havens Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, alsook de kunstwerken en eigendommen gelegen langs die maritieme toegangswegen. Daarnaast zorgen Maritieme Toegang voor de aanleg en het onderhoud van de basisinfrastructuur in de zeehavens. Dit is de infrastructuur, niet bestemd voor commerciële exploitatie zoals zeesluizen, havendammen, staketsels, spoorwegbermen, groenschermen met inbegrip van de ontsluitingswegen van en naar het havengebied. Het beheren van de vaarweg naar de Antwerpse haven omvat de uitvoering van onderhoudsbaggerwerken zowel ter hoogte van de hoofdvaargeul in de Westerschelde als in de Beneden-Zeeschelde. In de Westerschelde worden de principes van Flexibel Storten toegepast waarbij in overleg tussen Vlaanderen en Nederland op basis van monitoringsdata beslist wordt waar de onderhoudsbaggerspecie gestort kan worden binnen afgebakende stortzones. Gedurende de onderhoudsbaggerwerken registreert Maritieme toegang o.a. de bagger- en stortdata die aangeleverd worden in het kader van de MONEOS dataverzameling. Overeenkomstig het Tracébesluit Verruiming Westerschelde (juli 2008) dient in het kader van het flexibel storten en de mogelijkheden tot bijsturing van de stortactiviteiten een uitgebreid monitorings- en signaleringsprogramma uitgevoerd te worden. Tussentijds (minimaal eens per 2 jaar) dient er een voortgangsrapportage opgesteld worden over de voortgang van de werkzaamheden, de uitkomsten van de monitoring en voorstellen voor bijsturing van de stortactiviteiten. Aanvullend vereisen de milieuvergunningen van Maritieme Toegang tevens de tweejaarlijkse opmaak van voortgangsrapporten die de evolutie van de meetgegevens beoordelen en de relatie tot de onderhoudsbaggerwerken nagaan. Maritieme Toegang staat in voor de opdrachtverlening en coördinatie van deze evaluatieopdrachten, gesteund op de MONEOS-monitoringsdata. Vlaanderen en Nederland hebben aanvullend besloten iedere zes jaar de toestand van het Schelde-estuarium te evalueren in relatie tot de functies veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijkheid waarbij nagegaan wordt in welke richting het estuarium zich ontwikkelt. De Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) heeft hiervoor een evaluatiemethodiek ontwikkeld die leidt tot een oordeel over de toestand en de ontwikkeling op basis van de beleidsdoelstellingen uit de Langetermijnvisie Schelde-estuarium en inzichten in een goed functionerend Schelde-ecosysteem. De evaluatie wordt uitgevoerd aan de hand van een grote hoeveelheid meetgegevens over de toestand van het Schelde-estuarium, zoals bijvoorbeeld over hoog- en laagwaterstanden, de hoogteligging van de bodem, de concentraties van stoffen in het water, de oppervlakte van de leefgebieden en de aantallen en biomassa van diverse biota. Deskundigen analyseren deze gegevens en brengen met de voorgeschreven evaluatiemethodiek in beeld hoe de toestand en de toekomstverwachting veranderen...
Hans schetst in zijn presentatie de evolutie die het WL-HIC in 10 jaar meten heeft gemaakt. Wat, hoe en waar werd vroeger gemeten en hoe verloopt de monitoring vandaag de dag, met ook de motivatie achter bepaalde keuzes. De samenwerking met (inter-)nationale instanties wordt in deze evolutie ook aangehaald. Er wordt ook een blik geworpen op de nabije toekomst (2020).
De Zeeschelde is de voorbije 20 jaar spectaculair veranderd: van een quasi dode stroom naar een rivier waar vis terug massaal zijn weg zoekt. Dit alles dankzij een enorme verbetering van de waterkwaliteit en het zuurstofgehalte in het bijzonder. Maar we zijn er nog niet: ondanks grote sprongen in de goede richting, voldoet de waterkwaliteit nog niet aan de gewenste kwaliteit. Wat is hiervoor nodig? Wie waterkwaliteit zegt, denkt vaak aan waterzuivering en andere maatregelen in het bekken zoals mestbeperking of groene bufferstroken. Maar dat is slechts een zijde van het verhaal. Het bekkenbeheer bepaalt wat er toekomt in het estuarium van de Schelde. Wat het ecosysteem van de Zeeschelde er vervolgens mee doet, is evenzeer bepalend voor de waterkwaliteit. Waar en wanneer ontstaat algenbloei, is er netto zuurstoftoename, waar en wanneer domineert bacteriële afbraak en daalt zuurstof? Lichtklimaat, menggedrag of verblijftijd zijn hierbij essentiële parameters, die worden gestuurd vanuit morfologie en hydrodynamiek. Een goede kennis en beheer hiervan is bijgevolg essentieel voor een goede waterkwaliteit.
Leen vertelt vandaag over de praktische kant van de data-ontsluiting uit de WISKI-databank van het HIC. Ze neemt jullie mee op reis door de wonderlijke wereld van waterinfo.be, waarop zeer veel Moneosdata publiek beschikbaar zijn. Er wordt ook een vooruitblik gedaan naar de zeer nabije toekomst, waarin HIC wil inzetten op het gebruik van webservices voor geautomatiseerde processen en periodiek terugkerende data-vragen.
Door de uitvoering van het geactualiseerde Sigmaplan bouwt Vlaanderen aan een veilige en duurzame toekomst voor het Zeescheldebekken. Maar is dat wel zo? De toekomst is toch niet te voorspellen? Wat is dan het belang van een uitgebreid monitoringprogramma zoals MONEOS in dit verhaal? Zouden we niet beter wat minder “meten” en wat meer “doen”? Een aantal deelprojecten van het geactualiseerde Sigmaplan zijn intussen reeds afgewerkt (zoals het GGG Bergenmeersen, het GOG Paardeweide, de ontpoldering te Lillo, het GOG Wijmeers I, de ontpoldering Wijmeers II en het GGG Zennegat) en ook het GOG KBR is inmiddels in werking; een aantal andere deelprojecten van het geactualiseerde Sigmaplan zijn nog in uitvoering; en nog andere deelprojecten worden verder voorbereid (= projecten in studiefase). Een geschikte moment dus om ook eens te kijken naar de rol van het MONEOS-programma bij de uitvoering van dit geactualiseerde Sigmaplan.
Om de evolutie van habitatdiversiteit op te volgen vormt de ecotopenkaart een belangrijk beleidsinstrument. We gaan in op de opmaak van de ecotopenkaart in de Zeeschelde en de directe toepassingen van de kaarten en afgeleide producten in beheer en onderzoek. In de toekomst plannen we om deze kaart nog te verbeteren op basis van multidisciplinair onderzoek samen met het Waterbouwkundig Labo. Hierbij worden stroomsnelheidsmodellen gebruikt om ecologisch belangrijke zones fijner af te bakenen en om zo effecten van veranderende hydro- en morfodynamiek beter te kunnen inschatten.
Het getij is de meest sturende variabele in het Schelde estuarium en wordt in België dan ook bijna 130 jaar lang gemonitord, met de eerste metingen in 1888. Momenteel wordt het getij opgemeten in 28 meetstations langsheen het Vlaamse deel van het Schelde-estuarium (Schelde en bijrivieren). In de presentatie wordt in eerste fase ingegaan op de belangrijkste astronomische oorzaken van het getij en hun signalen in de getijdata, alsook het verloop van de getijgolf doorheen het estuarium. Door de trechtervormige geometrie van het Schelde-estuarium wordt de hoogwatergolf opgestuwd, waardoor de hoogwaters langsheen het estuarium toenemen. Opwaarts in het estuarium ondervindt deze golf meer weerstand, waardoor deze afgeremd en afgevlakt wordt. De laagwaterstanden bereiken een minimale waarde ter hoogte van Antwerpen waarna de laagwatergolf in het opwaartse deel in belangrijke mate de bodemhelling volgt. Door een verschillende snelheid van de hoog- en laagwatergolf neemt de getij-asymmetrie toe in stroomopwaartse richting, wat zijn effect heeft op transportprocessen (van bv. sediment) binnen het estuarium.
In de laatste eeuwen en decennia konden heel wat morfologische veranderingen binnen het estuarium (uitruimingen, bedijkingen, inpolderingen,…) en aan de randen van het estuarium (zeespiegelstijging, …) worden geobserveerd. Tal van studies onderzochten de link van deze morfologische wijzigingen met de geobserveerde stijging van de hoogwaters en daling van het laagwater (en uiteraard ook stijging van het getijverschil). Over de laatste decennia is ook de locatie met het maximale getijverschil verschoven van Antwerpen naar Driegoten. Naast onderzoeksdoeleinden worden de getijgegevens ook continu gebruikt voor validatie van (operationele) numerieke modellen, permanentie, scheepvaart, …
Het Schelde estuarium vervult veel functies en in de loop der jaren werden stap voor stap gegevens verzameld met het oog op het beter vervullen van die functies. Voor de diverse functies waren verschillende administraties verantwoordelijk en bovendien zijn de bevoegdheden nog eens verdeeld over Vlaanderen en Nederland. Het gevolg was dat heel wat gegevens op een ongecoördineerde manier werden verzameld waardoor er aan de ene kant overlappingen waren en aan de andere kant hiaten. Bovendien werd de behoefte aan extra informatie steeds groter. Waar oorspronkelijk de interesse beperkt was tot getijgegevens en waterdieptes groeide de behoefte naar meer gegevens over slib in het water, over waterkwaliteit, over ecologische parameters etc. Deze behoefte volgde enerzijds vanuit wetenschappelijke zijde maar in zeer belangrijke mate ook vanuit de wetgeving die vereist dat bepaalde parameters worden opgevolgd als toetssteen voor het beleid. De wetenschappelijke onderbouwing van beheer en de evaluatie van het gevoerde beheer vereisen inderdaad dat we nauwkeurig “de vinger aan de pols houden”.
Aanvullend op de lopende metingen werd in 1996 gestart met een geïntegreerd meetprogramma (OMES) om beter inzicht te krijgen in het ecologisch functioneren van het estuarium en de impact van het Sigmaplan op dat ecologisch functioneren beter te begrijpen. Immers er had zich in die periode een fundamentele wijziging voorgedaan. De ingrepen in de rivier waren niet alleen meer in het voordeel van de gebruiksfuncties ten koste van het ecosysteem, maar nu werden projecten geïmplementeerd die zowel de gebruiks- als de ecologische functies moesten verbeteren. Hoewel het OMES project een sterke mate van interne integratie had, stond het helaas nog te los van de vele andere monitoringsprojecten in het Schelde estuarium. Daarom werd in 2008 het MONEOS programma opgesteld. In de onderliggende nota werd een overzicht gemaakt van alle lopende initiatieven en op basis daarvan werd een voorstel voor een geïntegreerd monitoring programma voor het volledige Schelde estuarium gemaakt, later gevolgd door de ontwikkeling van een evaluatiemethodiek. Grote delen van dit programma zijn nu in uitvoering en het Schelde estuarium heeft nu niet meer alleen de reputatie van het meest vervuilde estuarium, maar ook die van het best bemeten systeem. In deze bijdrage zal het huidige programma kritisch geëvalueerd worden en suggesties naar de toekomst gemaakt worden.
Sediment in het Schelde-estuarium is van grote invloed voor verschillende functies, denk maar aan de onderhoudsbaggerwerken om de toegankelijkheid tot de havens te garanderen, of de relatie met de ecologie via het doorzicht en de invloed hiervan op de primaire productie. Om de veranderingen in de sedimenthuishouding in het Schelde-estuarium beter te kunnen interpreteren, is het cruciaal de verschillende bronnen van sediment te kennen. Om de aanvoer van de bovenrivieren ter hoogte van de opwaartse grens van het estuarium in beeld te brengen, voert het Waterbouwkundig Laboratorium sinds het midden van de 20e eeuw metingen uit van zowel het debiet als de zwevende stof concentraties. Op basis van deze parameters kan de sedimentaanvoer naar het estuarium ingeschat worden. In de laatste jaren is de methodiek geoptimaliseerd, waarbij gebruik gemaakt wordt van hoogfrequentere metingen: waar in het verleden gebruik gemaakt werd van wekelijks schepstalen, wordt vandaag de dag gebruik gemaakt van 14-uurlijkse automatische pompstalen. De optimalisatie laat toe om o.a. sedimentvrachten bij wassen (hoge bovenafvoer) beter in te schatten. Naast de aanvoer vanuit de bovenrivieren, vindt er ook permanent uitwisseling plaats tussen het estuarium en de Noordzee van mariene sedimenten. Deze fl uxen worden niet direct gemeten, maar worden ingeschat op basis van de verhouding van mariene en fl uviatiele sedimenten in het estuarium. In de presentatie wordt op beide aspecten in gegaan, en wordt tevens een vooruitblik gemaakt naar een methodiek die het toelaat een inschatting te maken van sedimenttransporten in het estuarium, van belang om de seizoenale variatie in zwevende stof gehaltes beter te begrijpen.
De bezorgdheid of het Schelde estuarium al dan niet naar een hypertroebel systeem evolueert heeft de afgelopen jaren geleid tot een toename van het onderzoek naar zwevende stof concentraties. Het WL voert tal van metingen uit om enerzijds het zwevende stof gehalte in het estuarium te bepalen, alsook de zwevende stof gehaltes die voorkomen aan de randen van het tijgebied. Wouter geeft een overzicht van de verschillende type metingen die het WL uitvoert, toont een aantal onderzoeksresultaten, en geeft aan wat belangrijk is bij de interpretatie van de meetgegevens.
Het debiet van de Zeeschelde doelt in deze context op de aanvoer via de zijrivieren, de bovenafvoer dus. Omdat in de Zeeschelde getij heerst, domineren er de eb- en vloedstromingen en is de bijdrage van de bovenlopen niet meetbaar. Daarom moet dit debiet berekend worden. Het debiet wordt berekend ter hoogte van Schelle, net afwaarts de monding van de Rupel, de laatste grote zijrivier van de Zeeschelde.
Het debiet in Schelle wordt berekend vertrekkende van de metingen aan de opwaartse randen van het getijgebied. Via een herschaling op basis van het bekkenoppervlak wordt het debiet aan de monding van de zijrivieren bepaald. Voor het geheel van de bekkens van de Dijle, Zenne, Kleine- en Grote Nete wordt het specifieke debiet berekend. Dit wordt gebruikt om de bijdrage van het onbemeten gebied langs de Zeeschelde en de Durme te schatten. De som van het debiet van de zijrivieren (rekening houdend met de tijdsvertraging naar Schelle) en het onbemeten gebied is het berekende debiet van de Zeeschelde in Schelle. Deze berekening gebeurt op dagbasis. Om een aantal onzekerheden in de berekeningsmethode op te vangen wordt het debiet per vijf dagen (pentade) uitgemiddeld.
De bovenafvoer an sich is geen belangrijke parameter die veel inzicht geeft in de processen in de Zeeschelde. Het is wel een parameter van praktisch nut, als randvoorwaarde bij numerieke hydrodynamische modelleringen. Bovendien, en dat is misschien wel de hoofdreden waarom het nuttig blijft om de bovenafvoer te berekenen, wordt ze vaak gebruikt als verklaring bij analyses van andere parameters. Zo is bij lage bovenafvoer (vnl. in de zomer) het zoutgehalte en de concentratie aan zwevende stof in opwaartse gebieden hoger dan bij hoge afvoeren ‘s winters.
Uit de analyse van de berekende debieten in Schelle (vanaf 1949) blijkt dat de jaargemiddelde afvoer de voorbije 10 jaren normaal waren, op uitzondering van 2017 (en naar verwachting ook 2018) dat een redelijk lage jaargemiddelde afvoer kende. Bovendien schommelt de afvoer al sinds 2003-2004 rond 100 m3/s en is de variatie in waarde afgenomen. De periode is echter te kort om al van een trendbreuk te kunnen spreken.
De presentatie start met een inleiding van de gemeten fysicochemische parameters langsheen het Schelde estuarium: Hoe, wat, waar wordt er nu precies gemeten? Daarna zoomen we in op een aantal lopende onderzoeken zoals: ‘Het dilemma Zout’ en ‘Langjarige fluctuaties in fysische parameters’.
De ingebruikname van een digitale beheertoepassing zodat assets (infrastructuren, installaties, gebouwen, ...) digitaal beheerd kunnen worden volgens een geheel van uniforme procedures en workflows
Toelichting nieuwe technieken
– Temperatuursmetingen voor lekdetectie te Retie
– Analyse van satellietbeelden te Antwerpen
– Glasvezelmetingen te Wetteren
Gismo als intern online platform
Patrick Luyten van Kbin-OD Natuur tenslotte stelde de laatste ontwikkelingen voor van de Coherens-software, en toonde ook enkele mariene en estuariene toepassingen.
Sven Smolders van het WL presenteerde een nieuw hydrodynamisch model van de Schelde. SCALDIS is een 3D model van waterbeweging waar later nog sedimenttransport in zal worden ingebouwd.
Sandra Soares-Frazão van de Universite Catholique de Louvain (UCL) stelde het werk voor van haar groep rond het modelleren van transiente stromingen, met een toepassing op bresgroei.
Laurent Schindfessel stelde er zijn lopend doktoraatsonderzoek voor aan de UGent rond gedetailleerde (Large Eddy) simulaties van samenvloeiingen van open kanalen.
Maritieme Toegang beheert de vaarwegen naar de Vlaamse havens Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, alsook de kunstwerken en eigendommen gelegen langs die maritieme toegangswegen. Daarnaast zorgen Maritieme Toegang voor de aanleg en het onderhoud van de basisinfrastructuur in de zeehavens. Dit is de infrastructuur, niet bestemd voor commerciële exploitatie zoals zeesluizen, havendammen, staketsels, spoorwegbermen, groenschermen met inbegrip van de ontsluitingswegen van en naar het havengebied. Het beheren van de vaarweg naar de Antwerpse haven omvat de uitvoering van onderhoudsbaggerwerken zowel ter hoogte van de hoofdvaargeul in de Westerschelde als in de Beneden-Zeeschelde. In de Westerschelde worden de principes van Flexibel Storten toegepast waarbij in overleg tussen Vlaanderen en Nederland op basis van monitoringsdata beslist wordt waar de onderhoudsbaggerspecie gestort kan worden binnen afgebakende stortzones. Gedurende de onderhoudsbaggerwerken registreert Maritieme toegang o.a. de bagger- en stortdata die aangeleverd worden in het kader van de MONEOS dataverzameling. Overeenkomstig het Tracébesluit Verruiming Westerschelde (juli 2008) dient in het kader van het flexibel storten en de mogelijkheden tot bijsturing van de stortactiviteiten een uitgebreid monitorings- en signaleringsprogramma uitgevoerd te worden. Tussentijds (minimaal eens per 2 jaar) dient er een voortgangsrapportage opgesteld worden over de voortgang van de werkzaamheden, de uitkomsten van de monitoring en voorstellen voor bijsturing van de stortactiviteiten. Aanvullend vereisen de milieuvergunningen van Maritieme Toegang tevens de tweejaarlijkse opmaak van voortgangsrapporten die de evolutie van de meetgegevens beoordelen en de relatie tot de onderhoudsbaggerwerken nagaan. Maritieme Toegang staat in voor de opdrachtverlening en coördinatie van deze evaluatieopdrachten, gesteund op de MONEOS-monitoringsdata. Vlaanderen en Nederland hebben aanvullend besloten iedere zes jaar de toestand van het Schelde-estuarium te evalueren in relatie tot de functies veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijkheid waarbij nagegaan wordt in welke richting het estuarium zich ontwikkelt. De Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) heeft hiervoor een evaluatiemethodiek ontwikkeld die leidt tot een oordeel over de toestand en de ontwikkeling op basis van de beleidsdoelstellingen uit de Langetermijnvisie Schelde-estuarium en inzichten in een goed functionerend Schelde-ecosysteem. De evaluatie wordt uitgevoerd aan de hand van een grote hoeveelheid meetgegevens over de toestand van het Schelde-estuarium, zoals bijvoorbeeld over hoog- en laagwaterstanden, de hoogteligging van de bodem, de concentraties van stoffen in het water, de oppervlakte van de leefgebieden en de aantallen en biomassa van diverse biota. Deskundigen analyseren deze gegevens en brengen met de voorgeschreven evaluatiemethodiek in beeld hoe de toestand en de toekomstverwachting veranderen...
Hans schetst in zijn presentatie de evolutie die het WL-HIC in 10 jaar meten heeft gemaakt. Wat, hoe en waar werd vroeger gemeten en hoe verloopt de monitoring vandaag de dag, met ook de motivatie achter bepaalde keuzes. De samenwerking met (inter-)nationale instanties wordt in deze evolutie ook aangehaald. Er wordt ook een blik geworpen op de nabije toekomst (2020).
De Zeeschelde is de voorbije 20 jaar spectaculair veranderd: van een quasi dode stroom naar een rivier waar vis terug massaal zijn weg zoekt. Dit alles dankzij een enorme verbetering van de waterkwaliteit en het zuurstofgehalte in het bijzonder. Maar we zijn er nog niet: ondanks grote sprongen in de goede richting, voldoet de waterkwaliteit nog niet aan de gewenste kwaliteit. Wat is hiervoor nodig? Wie waterkwaliteit zegt, denkt vaak aan waterzuivering en andere maatregelen in het bekken zoals mestbeperking of groene bufferstroken. Maar dat is slechts een zijde van het verhaal. Het bekkenbeheer bepaalt wat er toekomt in het estuarium van de Schelde. Wat het ecosysteem van de Zeeschelde er vervolgens mee doet, is evenzeer bepalend voor de waterkwaliteit. Waar en wanneer ontstaat algenbloei, is er netto zuurstoftoename, waar en wanneer domineert bacteriële afbraak en daalt zuurstof? Lichtklimaat, menggedrag of verblijftijd zijn hierbij essentiële parameters, die worden gestuurd vanuit morfologie en hydrodynamiek. Een goede kennis en beheer hiervan is bijgevolg essentieel voor een goede waterkwaliteit.
Leen vertelt vandaag over de praktische kant van de data-ontsluiting uit de WISKI-databank van het HIC. Ze neemt jullie mee op reis door de wonderlijke wereld van waterinfo.be, waarop zeer veel Moneosdata publiek beschikbaar zijn. Er wordt ook een vooruitblik gedaan naar de zeer nabije toekomst, waarin HIC wil inzetten op het gebruik van webservices voor geautomatiseerde processen en periodiek terugkerende data-vragen.
Door de uitvoering van het geactualiseerde Sigmaplan bouwt Vlaanderen aan een veilige en duurzame toekomst voor het Zeescheldebekken. Maar is dat wel zo? De toekomst is toch niet te voorspellen? Wat is dan het belang van een uitgebreid monitoringprogramma zoals MONEOS in dit verhaal? Zouden we niet beter wat minder “meten” en wat meer “doen”? Een aantal deelprojecten van het geactualiseerde Sigmaplan zijn intussen reeds afgewerkt (zoals het GGG Bergenmeersen, het GOG Paardeweide, de ontpoldering te Lillo, het GOG Wijmeers I, de ontpoldering Wijmeers II en het GGG Zennegat) en ook het GOG KBR is inmiddels in werking; een aantal andere deelprojecten van het geactualiseerde Sigmaplan zijn nog in uitvoering; en nog andere deelprojecten worden verder voorbereid (= projecten in studiefase). Een geschikte moment dus om ook eens te kijken naar de rol van het MONEOS-programma bij de uitvoering van dit geactualiseerde Sigmaplan.
Om de evolutie van habitatdiversiteit op te volgen vormt de ecotopenkaart een belangrijk beleidsinstrument. We gaan in op de opmaak van de ecotopenkaart in de Zeeschelde en de directe toepassingen van de kaarten en afgeleide producten in beheer en onderzoek. In de toekomst plannen we om deze kaart nog te verbeteren op basis van multidisciplinair onderzoek samen met het Waterbouwkundig Labo. Hierbij worden stroomsnelheidsmodellen gebruikt om ecologisch belangrijke zones fijner af te bakenen en om zo effecten van veranderende hydro- en morfodynamiek beter te kunnen inschatten.
Het getij is de meest sturende variabele in het Schelde estuarium en wordt in België dan ook bijna 130 jaar lang gemonitord, met de eerste metingen in 1888. Momenteel wordt het getij opgemeten in 28 meetstations langsheen het Vlaamse deel van het Schelde-estuarium (Schelde en bijrivieren). In de presentatie wordt in eerste fase ingegaan op de belangrijkste astronomische oorzaken van het getij en hun signalen in de getijdata, alsook het verloop van de getijgolf doorheen het estuarium. Door de trechtervormige geometrie van het Schelde-estuarium wordt de hoogwatergolf opgestuwd, waardoor de hoogwaters langsheen het estuarium toenemen. Opwaarts in het estuarium ondervindt deze golf meer weerstand, waardoor deze afgeremd en afgevlakt wordt. De laagwaterstanden bereiken een minimale waarde ter hoogte van Antwerpen waarna de laagwatergolf in het opwaartse deel in belangrijke mate de bodemhelling volgt. Door een verschillende snelheid van de hoog- en laagwatergolf neemt de getij-asymmetrie toe in stroomopwaartse richting, wat zijn effect heeft op transportprocessen (van bv. sediment) binnen het estuarium.
In de laatste eeuwen en decennia konden heel wat morfologische veranderingen binnen het estuarium (uitruimingen, bedijkingen, inpolderingen,…) en aan de randen van het estuarium (zeespiegelstijging, …) worden geobserveerd. Tal van studies onderzochten de link van deze morfologische wijzigingen met de geobserveerde stijging van de hoogwaters en daling van het laagwater (en uiteraard ook stijging van het getijverschil). Over de laatste decennia is ook de locatie met het maximale getijverschil verschoven van Antwerpen naar Driegoten. Naast onderzoeksdoeleinden worden de getijgegevens ook continu gebruikt voor validatie van (operationele) numerieke modellen, permanentie, scheepvaart, …
Het Schelde estuarium vervult veel functies en in de loop der jaren werden stap voor stap gegevens verzameld met het oog op het beter vervullen van die functies. Voor de diverse functies waren verschillende administraties verantwoordelijk en bovendien zijn de bevoegdheden nog eens verdeeld over Vlaanderen en Nederland. Het gevolg was dat heel wat gegevens op een ongecoördineerde manier werden verzameld waardoor er aan de ene kant overlappingen waren en aan de andere kant hiaten. Bovendien werd de behoefte aan extra informatie steeds groter. Waar oorspronkelijk de interesse beperkt was tot getijgegevens en waterdieptes groeide de behoefte naar meer gegevens over slib in het water, over waterkwaliteit, over ecologische parameters etc. Deze behoefte volgde enerzijds vanuit wetenschappelijke zijde maar in zeer belangrijke mate ook vanuit de wetgeving die vereist dat bepaalde parameters worden opgevolgd als toetssteen voor het beleid. De wetenschappelijke onderbouwing van beheer en de evaluatie van het gevoerde beheer vereisen inderdaad dat we nauwkeurig “de vinger aan de pols houden”.
Aanvullend op de lopende metingen werd in 1996 gestart met een geïntegreerd meetprogramma (OMES) om beter inzicht te krijgen in het ecologisch functioneren van het estuarium en de impact van het Sigmaplan op dat ecologisch functioneren beter te begrijpen. Immers er had zich in die periode een fundamentele wijziging voorgedaan. De ingrepen in de rivier waren niet alleen meer in het voordeel van de gebruiksfuncties ten koste van het ecosysteem, maar nu werden projecten geïmplementeerd die zowel de gebruiks- als de ecologische functies moesten verbeteren. Hoewel het OMES project een sterke mate van interne integratie had, stond het helaas nog te los van de vele andere monitoringsprojecten in het Schelde estuarium. Daarom werd in 2008 het MONEOS programma opgesteld. In de onderliggende nota werd een overzicht gemaakt van alle lopende initiatieven en op basis daarvan werd een voorstel voor een geïntegreerd monitoring programma voor het volledige Schelde estuarium gemaakt, later gevolgd door de ontwikkeling van een evaluatiemethodiek. Grote delen van dit programma zijn nu in uitvoering en het Schelde estuarium heeft nu niet meer alleen de reputatie van het meest vervuilde estuarium, maar ook die van het best bemeten systeem. In deze bijdrage zal het huidige programma kritisch geëvalueerd worden en suggesties naar de toekomst gemaakt worden.
Sediment in het Schelde-estuarium is van grote invloed voor verschillende functies, denk maar aan de onderhoudsbaggerwerken om de toegankelijkheid tot de havens te garanderen, of de relatie met de ecologie via het doorzicht en de invloed hiervan op de primaire productie. Om de veranderingen in de sedimenthuishouding in het Schelde-estuarium beter te kunnen interpreteren, is het cruciaal de verschillende bronnen van sediment te kennen. Om de aanvoer van de bovenrivieren ter hoogte van de opwaartse grens van het estuarium in beeld te brengen, voert het Waterbouwkundig Laboratorium sinds het midden van de 20e eeuw metingen uit van zowel het debiet als de zwevende stof concentraties. Op basis van deze parameters kan de sedimentaanvoer naar het estuarium ingeschat worden. In de laatste jaren is de methodiek geoptimaliseerd, waarbij gebruik gemaakt wordt van hoogfrequentere metingen: waar in het verleden gebruik gemaakt werd van wekelijks schepstalen, wordt vandaag de dag gebruik gemaakt van 14-uurlijkse automatische pompstalen. De optimalisatie laat toe om o.a. sedimentvrachten bij wassen (hoge bovenafvoer) beter in te schatten. Naast de aanvoer vanuit de bovenrivieren, vindt er ook permanent uitwisseling plaats tussen het estuarium en de Noordzee van mariene sedimenten. Deze fl uxen worden niet direct gemeten, maar worden ingeschat op basis van de verhouding van mariene en fl uviatiele sedimenten in het estuarium. In de presentatie wordt op beide aspecten in gegaan, en wordt tevens een vooruitblik gemaakt naar een methodiek die het toelaat een inschatting te maken van sedimenttransporten in het estuarium, van belang om de seizoenale variatie in zwevende stof gehaltes beter te begrijpen.
De bezorgdheid of het Schelde estuarium al dan niet naar een hypertroebel systeem evolueert heeft de afgelopen jaren geleid tot een toename van het onderzoek naar zwevende stof concentraties. Het WL voert tal van metingen uit om enerzijds het zwevende stof gehalte in het estuarium te bepalen, alsook de zwevende stof gehaltes die voorkomen aan de randen van het tijgebied. Wouter geeft een overzicht van de verschillende type metingen die het WL uitvoert, toont een aantal onderzoeksresultaten, en geeft aan wat belangrijk is bij de interpretatie van de meetgegevens.
Het debiet van de Zeeschelde doelt in deze context op de aanvoer via de zijrivieren, de bovenafvoer dus. Omdat in de Zeeschelde getij heerst, domineren er de eb- en vloedstromingen en is de bijdrage van de bovenlopen niet meetbaar. Daarom moet dit debiet berekend worden. Het debiet wordt berekend ter hoogte van Schelle, net afwaarts de monding van de Rupel, de laatste grote zijrivier van de Zeeschelde.
Het debiet in Schelle wordt berekend vertrekkende van de metingen aan de opwaartse randen van het getijgebied. Via een herschaling op basis van het bekkenoppervlak wordt het debiet aan de monding van de zijrivieren bepaald. Voor het geheel van de bekkens van de Dijle, Zenne, Kleine- en Grote Nete wordt het specifieke debiet berekend. Dit wordt gebruikt om de bijdrage van het onbemeten gebied langs de Zeeschelde en de Durme te schatten. De som van het debiet van de zijrivieren (rekening houdend met de tijdsvertraging naar Schelle) en het onbemeten gebied is het berekende debiet van de Zeeschelde in Schelle. Deze berekening gebeurt op dagbasis. Om een aantal onzekerheden in de berekeningsmethode op te vangen wordt het debiet per vijf dagen (pentade) uitgemiddeld.
De bovenafvoer an sich is geen belangrijke parameter die veel inzicht geeft in de processen in de Zeeschelde. Het is wel een parameter van praktisch nut, als randvoorwaarde bij numerieke hydrodynamische modelleringen. Bovendien, en dat is misschien wel de hoofdreden waarom het nuttig blijft om de bovenafvoer te berekenen, wordt ze vaak gebruikt als verklaring bij analyses van andere parameters. Zo is bij lage bovenafvoer (vnl. in de zomer) het zoutgehalte en de concentratie aan zwevende stof in opwaartse gebieden hoger dan bij hoge afvoeren ‘s winters.
Uit de analyse van de berekende debieten in Schelle (vanaf 1949) blijkt dat de jaargemiddelde afvoer de voorbije 10 jaren normaal waren, op uitzondering van 2017 (en naar verwachting ook 2018) dat een redelijk lage jaargemiddelde afvoer kende. Bovendien schommelt de afvoer al sinds 2003-2004 rond 100 m3/s en is de variatie in waarde afgenomen. De periode is echter te kort om al van een trendbreuk te kunnen spreken.
De presentatie start met een inleiding van de gemeten fysicochemische parameters langsheen het Schelde estuarium: Hoe, wat, waar wordt er nu precies gemeten? Daarna zoomen we in op een aantal lopende onderzoeken zoals: ‘Het dilemma Zout’ en ‘Langjarige fluctuaties in fysische parameters’.
De ingebruikname van een digitale beheertoepassing zodat assets (infrastructuren, installaties, gebouwen, ...) digitaal beheerd kunnen worden volgens een geheel van uniforme procedures en workflows
Toelichting nieuwe technieken
– Temperatuursmetingen voor lekdetectie te Retie
– Analyse van satellietbeelden te Antwerpen
– Glasvezelmetingen te Wetteren
Gismo als intern online platform
Patrick Luyten van Kbin-OD Natuur tenslotte stelde de laatste ontwikkelingen voor van de Coherens-software, en toonde ook enkele mariene en estuariene toepassingen.
Sven Smolders van het WL presenteerde een nieuw hydrodynamisch model van de Schelde. SCALDIS is een 3D model van waterbeweging waar later nog sedimenttransport in zal worden ingebouwd.
Sandra Soares-Frazão van de Universite Catholique de Louvain (UCL) stelde het werk voor van haar groep rond het modelleren van transiente stromingen, met een toepassing op bresgroei.
Laurent Schindfessel stelde er zijn lopend doktoraatsonderzoek voor aan de UGent rond gedetailleerde (Large Eddy) simulaties van samenvloeiingen van open kanalen.
2. Afdeling Geotechniek
Overzicht
• Waarom?
• Golfoverslagsimulator (GOS)
• Proefopzet & overslagdebieten
• Monitoring
• Proeven
• Eerste conclusies
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 2/32
3. Afdeling Geotechniek
Waarom?
Stabiliteit van dijk bij golfoverslag
• Sterkte van talud aan landzijde
• Werkelijke sterkte niet goed gekend: vaak
gewoon beperking van toegelaten
overslagdebiet
• Proeven in Nederland wijzen vaak op
grotere sterkte dan uit regels volgt
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 3/32
7. Afdeling Geotechniek
Proefopzet
Gemiddelde overslagdebieten
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 1800 2000
Nummer overslaande golf, oplopend
Overslagvolume(l/m)
1 l/s/m Hs=0.75 m
10 l/s/m Hs=0.75 m
30 l/s/m Hs=1.0 m
50 l/s/m Hs=1.0 m
75 l/s/m Hs=1.0 m
• Durmedijk: 1l/s/m, 10l/s/m, 30 l/s/m, 50 l/s/m
• Ringdijk: 1 l/s/m, 10 l/s/m, 30 l/s/m (, 50 l/s/m)
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 7/32
8. Afdeling Geotechniek
Monitoring
Foto- en video-opnames
• Visuele inspecties
• Voor, halfweg en na
• Gedetailleerde beschrijving van de schade
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 8/32
14. Afdeling Geotechniek
Monitoring
Grondonderzoek
Handboringen ter identificatie deklaag
resultaat:
- geen echte deklaag van vette grond aanwezig
- ringdijk bestaat vnl. uit zandig en lemig materiaal
- Durmedijk af en toe iets meer klei, maar ook hier is
de toplaag vrij zandig
INBO komt tot dezelfde conclusie op basis van
hun onderzoek
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 14/32
15. Afdeling Geotechniek
• Infiltratieproeven
• Resultaat: k 10-4 à 10-5 m/s: zeer hoog
Monitoring
Grondonderzoek
Op talud:
In buis met diameter 38.2cm
Onderaan talud:
Standaard dubbele ring infiltratieproef
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 15/32
18. Afdeling Geotechniek
Proeven
Resultaten
• Resultaat:
– Eerste proefreeks aan de Durmedijk: geen
schade: zelfs bij zeer hoge
overtoppingswaarden, zelfs bij aanbrengen
van schade
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 18/32
21. Afdeling Geotechniek
Proeven
Moeilijkheden
• Het was koud!!!
– Proeven kunnen niet doorgaan bij bevroren
ondergrond: afdekken grond om bevriezing te
voorkomen
– Sommige van de meetapparatuur werkte niet
goed of niet lang genoeg door het koude weer
(batterijen…)
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 21/32
22. Afdeling Geotechniek
Proeven
Schade
• Geen schade aan de Durmedijk, zelfs bij
storm van 50 l/s/m
• Wel schade op beide proeflocaties op de
ringdijk bij een debiet van 30 l/s/m
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 22/32
24. Afdeling Geotechniek
Proeven
Evolutie vegetatie: Durmedijk
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 24/32
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
1L B 10L B 30L B 50L B
K
S
M
V
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
1L A 10L A 30L A 50L A
K
S
M
V
Boven
Onder
• Raster van 0.5m op 0.5m
• Onderverdeeld in hokjes van
5cm x 5cm
• Uitmiddeling van 4 waarden
25. Afdeling Geotechniek
Proeven
Evolutie vegetatie: ringdijk
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 25/32
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
0L A 1L A 10L A 30L 36' A 30L 40' A
K
S
M
V
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
0L B 1L B 10L B 30L 36' B 30L 40' B
K
S
M
V
Boven
Onder
29. Afdeling Geotechniek
Proefresultaten
Bedenkingen bij waterspanningsmetingen
• Thv Durmedijk:
– Snelle infiltratie/verzadiging, maar ook terug
draineren van de bovenlaag
• Thv ringdijk:
– Snelle infiltratie/verzadiging, maar zeer trage
(geen) drainage.
– Accumulatie van waterspanningen
– Sprong na falen
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 29/32
30. Afdeling Geotechniek
• Erosie versus ondiepe afschuiving
• Toetsen aan bestaande ontwerpregels en
bestaande rekenmodellen
• Aanpassen maaibeleid en eventueel
herbeproeven van zelfde locatie op de
ringdijk na een ‘verbeterd’ maaibeleid
Toekomst
Nog verdere verwerking
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 30/32
31. Afdeling Geotechniek
Conclusies
• Is er vandaag een probleem voor de ringdijk of
Durmedijk? Neen, want de locaties zijn eigenlijk
niet gevoelig voor overslag, laat staan overloop.
• Maar: veel dijken kennen een gelijkaardige
dijkopbouw
• Welke les kan men hieruit leren opletten voor:
– (Vrij) steile taluds
– Minder gesloten grasmat in combinatie met weinig
vette afdeklaag
– Minder doorlatende kern …
– Lokaal steile kliffen of holle oneffenheden (initiatie
van schade)
30/11/2011 4e trefdag dijkinspectie en -onderhoud 31/32