10. Wommersom, 12 augustus 1914
Beste ouders,
Maandag namiddag moesten wij in aller haast vluchten uit
de statie van Oplinter. Onze luitenant kapte de ijzerdraden
door; hij was zo ontsteld dat hij niet wis wat hij deed.
Rondom ons dreunt de grond van kanonslagen. Intussen
komen de gekwetsten terug van het slagveld. Het was
oprecht droevig. Spoedig kwam de mare dat wij ons naar
het gevecht moesten begeven. Voor ons sloeg de rook der
mitrailleusen en kanons in, dikke zwarte wolken gaan de
lucht in. Wij raasden van colère en stormden vooruit tot op
1500 meter van de Duitse troepen. Een obus ontploft 500
meter voor ons. Zonder versterking houden we stand. Maar
welke slachting. Om onze ligging niet te verraden mochten
wij niet schieten. U zeggen wat wij bemerkten is
onzeggenlijk. Wij zagen velen eensklaps neerstorten om niet
meer op te staan. Een jongen van Zedelgem stortte nevens
mij neer, 2-3 uur later was hij een lijk. Hier lag een jong man,
het been doorschoten, daar lag een sergeant de schouder
ontwricht, ginder lag een lansier de borst doorreten.
Verderop verloor een jongen de helft van zijn neus en zijn
wang door een granaat. Wenend vertelde hij hoe de
commandant nevens hem weggeschoten werd. Dit is ons
eerste gevecht geweest. Tot nu toe heb ik nog geen slecht
nieuws gekregen over de Lichterveldenaren. Ik geloof dat zij
nog allen welvarend zijn.
Uw liefhebbende zoon, Leon
46. Ergens in 1915
Beste man,
Ik zend u hier al wat ik kan en al wat gij liefhebt, wij
zijn nu elf maanden van elkaar gescheiden, o wat is
den tijd lang, zou het toch haast niet gedaan zijn, ons
franske zegt wel tien keren daags ma patje weere
kommen ik patjes schotje zitten, ik weet niet als gij
mijn brieven ontvangt….
Emelie en de kinderen
Juni 1917,
Uit het dagboek van Achiel Lefever
De 22 tot 24 dondervlagen. De 25e slecht nieuws
ontvangen dat Emelie al overleden is. De 26 en 27
warm weder…
Emmelie overlijdt op 1 januari 1916
47.
48.
49.
50.
51. …nu rijden we naar Ausladepunkt Lichtervelde, de terminus van onze treinreis. Natuurlijk
rijden de veldkeukens elders rond terwijl wij hier rammelen van de honger. Op het marktplein
zetten wij onze geweren samen. Hier moeten we op de vrachtauto’s wachten die ons naar de
gevechtszone brengen. We schuilen in portieken en trekken onze doornatte jassen uit.
Vrouwen bieden mooie kantwerkjes voor een spotprijs te koop aan en vragen om brood. Zelf
hebben we niet veel meer, maar we geven hen en de bedelende kinderen meer dan we
kunnen missen. Aan de kunstige kantwerkjes, doekjes of schortjes voor ‘ma chérie’ hechten
we geen beland. We drinken borrels en zwarte koffie in het café…
Vol moed stormen wij naar de vrachtwagens. Huizen en bomen vliegen voorbij. Bij een groepje
huizen komen burgers ons tegemoet. Zij wuiven naar ons, wij lijken voor hen niet de gehate
vijanden te zijjn…