Driessen, G., & Langen, A. van (2012). Jongens hebben geen achterstand in prestaties, maar hun schoolloopbaan verloopt minder gunstig dan die van meisjes. In K. Wentzel (ed.), Op niveau. Taalvaardigheid Nederlands. Tweede fase. Leerlingboek 4 vwo (pp. 54-56). Amersfoort: Thieme-Meulenhoff.
ISBN 978-90-06-11005-0
Geert Driessen & Annemarie van Langen (2012) ed Wentzel Jongens hebben geen achterstand.pdf
1.
2. Theorieoverzicht
Voorkennis
[1] Tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen
[2] Subjectieve en objectieve teksten
[9] Presentatie afstemmen op publiek
[1 0] Onderwerp en hoofdgedachte
[12] De inleiding
[14] Het slot
[127] Citeren en eigen woorden
~~~411 Test je kennis van de theorie
Welke van de volgende uitspraken zijn waar?
Verbeter de uitspraken die niet waar zijn.
1 Alinea's worden altijd met elkaar verbonden met
behulp van herhaling en signaalwoorden. [25]
2 De woorden maar, echter, verder en daarentegen
geven een tegenstellend verband aan. [26]
3 De uiteenzetting, de beschouwing en het betoog
reken je tot de objectieve teksten. [1] [32]
4 Een nieuwsbericht heeft tot doel informatie te
geven en begint met een lead. [27]
5 In een verslag beschrijf je wat je ziet of hoort. [28]
6 De woorden zo, bijvoorbeeld, ter illustratie en
namelijk geven een toelichtend verband aan.
7 Bij het schrijven van een samenvatting breng je
verband aan tussen zinnen en alinea's met behulp
van signaalwoorden, woordherhaling en over-
gangszinnen met verwijswoorden.
8 Elke alinea heeft een kernzin. [24]
9 In een uiteenzetting geef je meer uitleg dan in een
nieuwsbericht.
10 Een uiteenzetting eindigt met een conclusie
waarin de schrijver zijn mening nog eens kort
weergeeft.
Nieuwe theorie
[22] Functies van tekstgedeelten
[24] Alinea en kernzin
[25] Alineaverbanden
[26] Soorten verbanden en signaalwoorden
[27] Nieuwsbericht en mededeling
[28] Verslag
[32] Uiteenzetting
[50] Beeld
[132] Structuurschema
[130- 133] Geleide samenvatting
Alineaverban1deliîl en
signaalwoordell1l
~~
~~~
Lees·tekst 1 en beantwoord de vragen.
Tekst 1
Jongens lb.ebben geen achter-
sitandl.inprestaties, maarhlU1l
schoolloopbaan verloopt min-
der gunstig dan ilievan meisjes
1 Uit een onderzoek1
dat onderzoeksinstituut
lTS (Radboud Universiteit Nijmegen) deed in
opdracht van het ministerie van Onderwijs
blijkt dat er in Nederland geen sprake van een
5 systematische prestatieachterstand van jongens;
noch in het primair onderwijs, noch in de eerste
vier jaar van het voortgezet onderwijs. Er zijn
1
De onderwijsachterstand vanjongens. Omvang, oorzaken en
interventies. G. Driessen & A van Langen. lTS Nijmegen, 2010.
3. wel sekseverschillen in prestaties gevonden,
maar die zijn tamelijk klein en b~vendien afwis-
10 selend in het voordeel van de meisjes (bij taal en
lezen) dan wel de jongens (bij rekenen/wis-
kunde).
2 De gevonden sekseverschillen in sociaal-emo-
tionele ontwikkeling zijn echter soms wél vrij
15 aanzienlijk en vaak in het nadeel van de jongens.
In het basisonderwijs bijvoorbeeld worden jon-
gens door hun leerkrachten beduidend zwakker
beoordeeld op werkhouding en sociaal gedrag
dan meisjes, en in groep 8 meer nog dan in groep
20 2. Bovendien vertonen zowel in het reguliere als
het speciaal onderwijs meer jongens dan meisjes
gedrags- en concentratiestoornissen.
3 Ook de schoolloopbanen van jongens verlo-
pen in veel opzichten wat minder gunstig dan die
25 van meisjes. Allereerst neemt een veel groter aan-
deel van hen deel aan het speciaal onderwijs.
Daarnaast blijkt dat jongens in het voortgezet
onderwijs minder vaal< in de hogere schooltypes
zitten dan meisjes.Van alle leerlingen die in
30 2005/06 in het voortgezet onderwijs begonnen, zit
vier jaar later 46 procent van de meisjes in het
havo ofvwo tegen 41 procent van de jongens;
omgekeerd bevindt 30 procent van de jongens
zich in de lagere leerwegen van het vrnbo (bbl of
35 kbl) tegen 26 procentvan de meisjes. Ook double-
ren jongens in het voortgezet onderwijs wat val<er
dan meisjes, stromen ze val<er tussentijds afnaar
een lager schooltype of uit als voortijdig school-
verlater. De sekseverschillen bij laatstgenoemde
40 aspecten betreffen overigens niet meer dan enkele
procenten, maar dat komt jaarlijks wel neer op
enkele duizenden jongens meer dan meisjes die
doubleren, uit- of afstromen.
4 Het lTS heeft verder onderzocht of de hier-
45 boven beschreven sekseverschillen groter zijn in
bepaalde sociaal-etnische groepen dan in andere.
Dat blijkt niet het geval: niet-westerse allochtone
jongens met laagopgeleide ouders hebben geen
ldeinere ofgrotere onderwijsachterstand op hun
50 zussen dan autochtone jongens met hoog opge-
leide ouders.
s Het onderzoek laat daarentegen wel duidelijk
zien dat de sociaal-etnische achtergrond van leer-
lingen nog steeds een veel grotere invloed heeft op
55 hun onderwijspositie dan sekse.Ofje als jongen
Lezen Informeren en uiteenzetten
ofmeisje geboren wordt in Nederland zegt dus
veel minder over je onderwijskansen dan het
opleidingsniveau en de etnische herkomst van je
ouders.
r. 13 sociaal-emotionele (ontwikkeling): betrekking hebbend op
gedragsmatig functioneren in de maatschappij
r. 46 sociaal-etnische (groepen): die tot een bepaalde bevolkings-
groep en een bepaalde maatschappelijke groep behoren
r. 47 allochtone (jongens): afkomstig uit een ander land
r. 50 autochtone (jongens): afkomstig uit het land waar ze wonen
Naar: www.ru.nl.
Grafiek1
Cognitieve competenties:voortgezet onderwijs. Uit: G. Driessen en A. Van L9ngen.
De onderwijsachterstandvan jongens. Omvang, oorzakenen interventies, IT5 Nijmegen, 2010.
Woordenschat ~
Werkwoordsspelling I
Engels c
Begrijpend lezen l
Wiskunde ~
Intelligentie r:::
-0,50 -0,38 -0,25 -0,13 0 0,13 0,25
Negat ief : M > J Positief: J > M
Grafiek 1 -De effect sizes van de sekseverschillen in
cognitieve competenties in het voortgezet onderwijs.
Bron: COOL5·18 2007. Negatieve ES: meisjes > jongens;
positieve ES: jongens > meisjes.
Grafiek2
Niet-cognitieve competenties:voo1tgezetonderwijs. Uit: G. Driessen en A. VCln Langen,
De onderwijsachterstandvanjongens. Omvang, oorzaken eninterventies. lTS Nijmegen, 2010.
Welbevinden met docenten
Welbevinden met leerlingen
Extraversie
Mildheid
Ordelijkheid
Emotionele stabiliteit
Autonomie
Mastery
Performance
Sociale motivatie
Extrinsieke motivatie
Zelfvertrouwen
Taakoriëntatie
~~
c
0
'---
c: ~
-0,80 -0,60 -0,40 -0,20 0 0,20 0,40 0,60 0,80
Negatief: M > J Positief: J > M
Grafiek 2 - De effect sizes van de sekseverschillen in
niet-cognitieve competenties in het voortgezet onderwijs.
Bron: COOL5
-
18
2007. Negatieve ES: meisjes > jongens;
positieve ES: jongens > meisjes.
4. Informeren en uiteenzetten Lezen
r
Vragen bij tekst 1
1 a Welk verband is er tussen de delen van de
titel?
b Welk signaalwoord geeft dat verband aan?
2 Welk verband geven de volgende signaalwoorden
uit alinea 1 aan?
a noch ... noch (regel 6)
b bovendien (regel 9)
3 a Welk verband is er tussen alinea 1 en 2?
b Welk signaalwoord geeft dat verband aan?
4 'De gevonden sekseverschillen ... in groep 2.'
(regel 13-20)
a Welk verband is er tussen deze twee zinnen uit
alinea 2?
b Welk signaalwoord geeft dat verband aan?
c Noteer twee signaalwoorden uit de laatste zin
van alinea 2 die een opsommend verband
aangeven.
5 a Welk verband is er tussen alinea 2 en 3?
b Welk signaalwoord geeft dat verband aan?
6 'Ook de schoolloopbanen van jongens verlopen in
veel opzichten wat minder gunstig dan die van
meisjes.' (regel 23-25)
a Hoeveel punten noemt de schrijver ter onder-
steuning van deze constatering?
b Noteer de signaalwoorden die je antwoord bij
6a aantonen.
7 a Welk verband is er tussen alinea 3 en 4?
b Welk signaalwoord geeft dat verband aan?
8 a '(...) niet-westerse allochtone jongens met
laagopgeleide ouders hebben geen kleinere of
grotere onderwijsachterstand op hun zussen
dan autochtone jongens met hoog opgeleide
ouders.' (regel 47-51)
Welk verband is er tussen de delen van deze
zin?
b Welk signaalwoord geeft dat verband aan?
9 a Welk verband is er tussen alinea 4 en 5?
b Welk signaalwoord geeft dat verband aan?
10 a Welk verband is er tussen de twee zinnen van
alinea 5?
b Welk signaalwoord geeft dat verband aan?
11 Bestudeer de grafieken bij de tekst. [50]
a Tot welke soort reken je deze grafieken?
b Wat is het belangrijkste inhoudelijke verschil
tussen beide grafieken?
j~@l Tekst met vragen en samenvattings-
opdracht
Lees tekst 2 en beantwoord de vragen.
Tekst 2
Gamen voo:r de weitenschap
Eiwittenvouwen met 57.000 mensen
1 Miljoenen mensen spelen dagelijks games.
Vaak uitdagende games, die veel van je intel-
ligentie en creativiteitvragen. Die denkkracht
hebben Amerikaanse wetenschappers nu afge-
5 tapt om meer te weten te komen over de bouw-
stenenvan het leven. Eenveelbelovende strate-
gie.
2 Er zijn mensen die denken dat de computer
de onderzoeker van de toekomst is. De robotjes
10 Adam en Eva bijvoorbeeld zijn nu al in staat om
simpele wetenschappelijke proefjes te doen, en
op grond van de resultaten nieuwe hypothesen
op te stellen. Imposant, zonder meer. Maar de
resultaten van deze robotwetenschap zijn tot
15 dusver nauwelijks van belang. Niet zo gek, want
een computer bezit ondanks al zijn rekenkracht
nog steeds geen fractie van de creatieve en asso-
ciatieve vermogens van de mens.
3 Belangrijk onderzoek zal dus nog wel even
20 worden gedaan door mensen van vlees en bloed.
Maar net als bij de ontwikkeling van software
wordt het wel steeds makkelijker om met grote
groepen mensen aan onderzoek te werken. Dat
hoeven niet eens hoogopgeleide wetenschappers
25 te zijn. Het kan ook een grote groep gamers zijn,
die je met behulp van een multiplayer online
game hun tanden laat zetten in een wetenschap-
pelijk probleem.
Vouwen voor gevorderden
4 Dat is in ieder geval de aanpal< van negen
30 Amerikaanse biochemici en computerweten-
schappers, die meer dan 57.000 gamers wisten tt
mobiliseren in hun pogingen om de structuur
van eiwitten te achterhalen. Een mooi voorbeel<
van crowd-sourcing: onderzoek verrichten met
35 een grote groep. En het resultaat, want het
onderzoek leverde een aantal waardevolle
inzichten op, is te lezen in het nieuwste numme