2. Present Simple
De Present Simple gebruik je om:
1. Aan te geven dat iets een gewoonte is.
Signaalwoorden hiervoor zijn o.a. ‘always, never, every day’ enz.
‘He always walks fast.’- Beschrijft een gewoonte.
2. Aan te geven dat het om een feit gaat.
‘Water boils at 100 degrees.’- Beschrijft een feit.
Vorm:
I/you/we/they + werkwoord
He/she/it + werkwoord + (e)s – I walk, he walks
3. Present Continuous
De Present Continuous gebruik je om:
1. Aan te geven dat iets nu aan de gang is.
Signaalwoorden hiervoor zijn o.a. ‘now, at the moment’ enz.
‘I am reading now’ – Beschrijft een situatie die nu aan de gang is.
2. Aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal wordt aangegeven wanneer in de toekomst dit plaats
zal vinden.
‘They are dancing tonight.’- Beschrijft een vast plan.(toekomst plan)
3. Irritatie aan te geven. Het woordje ‘always’ staat meestal in de zin om dit extra duidelijk te maken.
‘He is always teasing me.’- Beschrijft een irritatie.
Vorm:
I + am + werkwoord +ing
You/we/they + are + werkwoord +ing
He/she/it + is + werkwoord +ing
4. Present Perfect
Voltooid deelwoord
De Present Perfect wordt gebruikt om:
1. Aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd alleen staat niet aangegeven
wanneer dat gebeurd is.
‘He has worked hard.’
2. Aan te geven dat iets in het verleden begonnen is en nu nog steeds aan de
gang is. Meestal staat er ‘for’ of ‘since’ in de zin om dit aan te geven.
‘They have lived there since 1994.’- Ze wonen er nu nog steeds.
Vorm:
I/you/we/they + have + voltooid deelwoord
He/she/it + has + voltooid deelwoord
5. Herhaling
Present Simple
‘I do my homework every day.’ – gewoonte
‘The sun is bigger than the moon.’ – Feit
Present Continuous
‘He is working at the moment.’ – Nu aan de gang
‘He is cooking tonight.’ – Een vast plan
‘She is always working on his nerves.’ – Irritatie
Present Perfect
‘He has kissed the girl.’ – Situatie in het verleden, niet duidelijk wanneer
‘He has worked there for 10 years before getting the promotion.